Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Verheullaan19, Driebergen Rijsenburg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1581.DBGverheullaan19-VV01

Toelichting

 
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De initiatiefnemers hebben het voornemen om de bestaande woning op het perceel aan de Verheullaan te slopen. Hiervoor in de plaats willen ze twee vrijstaande woningen realiseren. De bebouwingsoppervlakte van beide nieuwe woningen samen wordt daarbij kleiner dan de oppervlakte van het bouwvlak uit het geldende bestemmingsplan “Driebergen – Woongebied Driebergen”. De woningen komen echter deels wel buiten dat bouwvlak te liggen. Daarnaast maakt het huidige bestemmingsplan slechts één woning mogelijk. Om de twee voorgenomen woningen te kunnen realiseren dient daarom afgeweken te worden van het bestemmingsplan. Een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan kan slechts worden afgegeven indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De vergunning moet dan ook voorzien zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied ligt aan het einde van de doodlopende woonstraat de Verheullaan in het noorden van Driebergen. Het gebied is omgeven door vrijstaande woningen aan de noordwestzijde en door bos aan de zuidoostzijde. Het betreft de kadastrale percelen met de nummers 257, 1872, 2004 en 2007. Het gebied heeft een oppervlakte van 3.072 m². De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied (plangebied rood omcirkeld, bron: pdok viewer – app.pdok.nl)
 
Globale begrenzing (plangebied is rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
  
1.3 Geldend planologisch regime
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan “Driebergen – Woongebied Driebergen”, vastgesteld op 10 juli 2008 door de gemeenteraad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Verder geldt het bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening', vastgesteld op 7 juni 2018. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Driebergen – Woongebied Driebergen'  (plangebied is rood omkaderd, bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het geldende bestemmingsplan hebben de gronden in het plangebied de enkelbestemmingen 'Wonen’ en ‘Bos’. In de regels bij de woonbestemming is bepaald dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd, met een maximum goot- en bouwhoogte van resp. 3 en 7m. Daarnaast is bepaald dat uitsluitend het bestaande aantal vrijstaande woningen, in dit geval is dat één woning, is toegestaan. Het bouwvlak op de planlocatie heeft een oppervlakte van circa 320 m². De collectieve footprint van het voorgenomen plan is gezamenlijk minder groot dan die 320 m², maar de woningen zullen wel deels buiten het bouwvlak komen te liggen. Daarnaast gaat het om twee woningen in plaats van één. Het aantal woningen en de gedeeltelijke situering buiten het bouwvlak zorgt ervoor dat het beoogde plan in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Er geldt daarnaast een gebiedsaanduiding ‘C gebied’. Dit houdt in dat hoofdgebouwen 5 meter afstand dienen te houden tot de zijdelingse perceelgrens. In het voorgenomen plan staan de woningen op een variabele afstand van 4 tot 6,5 meter tot de zijdelingse erfgrens. Het plan is daarmee ook op dit punt in strijd met het bestemmingsplan.
 
Verder hebben de gronden de enkelbestemming bos. Hiervoor geldt dat de gronden bestemd zijn voor bos, natuur- en landschapswaarden en waterhuishouding en dat er geen gebouwen zijn toegestaan. Het voorgenomen plan laat de gronden met de bestemming bos ongemoeid en is hier dan ook niet mee in strijd.
 
Daarnaast is ter plaatse het 'Paraplubestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening' van kracht. Hierin is geregeld dat er sprake moet zijn van voldoende parkeergelegenheid voor het parkeren of stallen van auto's, conform de parkeernormen uit het 'Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan' (GVVP). Tevens zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van laden en lossen en van de maximaal toegestane bouwhoogte voor bouwwerken, als een vigerend ruimtelijk plan hierin niet voorziet.
 
Conclusie
Het voorgenomen plan om op de gronden twee vrijstaande woningen te realiseren is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Er zijn geen interne afwijkingsmogelijkheden die toereikend zijn voor het voorgenomen plan. Medewerking is mogelijk op basis van een uitgebreide planologische afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a sublid 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Een omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan kan slechts worden afgegeven indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
     
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de overlegmomenten zijn opgenomen.
 
2 Planomschrijving
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied ligt op de kop van de doodlopende woonstraat Verheullaan. De Verheullaan is een straat die reeds van oudsher aansluit op de Loolaan; één van de historische linten van Driebergen. In het gebied rond De Loolaan is in de loop van de tijd de woonbuurt ‘De Krim’ ontstaan. Een woonbuurt met hoofdzakelijk vrijstaande woningen afgewisseld met tweekappers en rijwoningen. Deze woningen staan overwegend langs de langere oost-westgerichte straten de Loolaan en de Sparrenlaan. Drie kortere straten haaks daarop, Verheullaan, Middellaan en Esdoornlaan bevatten eveneens woningen.  
 
Aan de Verheullaan zijn de woningen overwegend grotere vrijstaande volumes en tweekappers van afwisselend één tot twee bouwlagen met een kap. De woningen wisselen sterk in beeld, bouwperiode, massaopbouw, situering en omvang. Ook de kaveloppervlakten wisselen. Aan de zuid- en westzijde zijn er drie zeer grote kavels, waarvan de planlocatie er één is. Aan de oostzijde zijn er meerdere wat kleinere kavels aanwezig. De woning op de planlocatie vormt de beëindiging van de woonstraat en is als enige woning op de kop van de straat gesitueerd.
 
Ten oosten en zuiden van het gebied ligt het voormalige landgoed Kraaibeek, nu Kraaybekerhof. Dit landgoed werd in 1840 aangelegd en had oorspronkelijk een omvang van circa 50 hectare. Met het huidige landgoed is daar nog circa 5,8 hectare van over. Veel van de historische bebouwing is verdwenen. Het huidige landgoed is in gebruik als informatiecentrum voor biologisch-dynamische landbouw met bijbehorende academie en tuinen. Het landgoed is opengesteld voor publiek en herbergt waaronder vergaderruimten, een landgoedwinkel, theetuin, zelfoogsttuin en bloemenpluktuin. Ten westen van het landgoed, aan de Hoofdstraat, bevinden zich kantoorvilla’s waarvan de percelen grenzen aan het plangebied.
 
Op het perceel zelf bevindt zich een vrijstaande woning uit begin jaren '50. De woning is een langgerekt volume van één bouwlaag met daarop een zadelkap. De woning verkeert niet meer in optimale staat en vergt veel onderhoud. Rondom de woning is het perceel ingevuld als bosgebied met meerdere bomen. De bomen zijn middels een Bomen Effect Analyse (BEA) in kaart gebracht. Zie hiervoor verder paragraaf Bomen Effect Analyse.
 
Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie rond het plangebied.
 
 
  
2.2 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie wordt de huidige woning gesloopt. Het perceel wordt gesplitst in twee delen en op ieder van de twee nieuwe percelen komt een nieuwe vrijstaande woning. Het voornemen is om beide woningen identiek aan elkaar te maken.
 
Beide woningen passen binnen het beoogde bouwvlak van 10 bij 15 meter en staan geknikt ten opzichte van elkaar met de brede zijde aan een centraal toegangserf. De woningen krijgen een goothoogte van 3 meter en een bouwhoogte van 7 meter en worden voorzien van een prominente zadelkap met overstek. Zowel de voorgevel als de kopgevels nabij het erf krijgen meerdere gevelopeningen waarachter zich een representatief woonprogramma in de vorm van woon- en werkkamer bevindt. Hiermee worden de woningen gericht op de Verheullaan. In de kap worden aan de voorzijden twee dakkapellen voorzien. Deze beslaan gezamenlijk minder dan de helft van de breedte van het dak. Hiernaast worden de woningen voor een klein deel onderkelderd met een provisiekelder. Als laatst worden de woningen duurzaam en energieneutraal uitgevoerd.
 
De woningen worden vanaf de Verheullaan ontsloten via het toegangserf waarvan een deel mandelig wordt. Het toegangserf met daaraan de speels gesitueerde volumes vormt een fraaie kop en een representatieve beëindiging van de Verheullaan. Op het toegangserf is ruimte voor een centraal plantvak met een boom in de zichtlijn van de Verheullaan. De woning op het zuidelijke perceel krijgt een vrijstaande dubbele garage achter op het perceel op de locatie waar zich nu nog een oud schuurtje bevindt. Zo kunnen de bomen aan de perceelgrens met Verheullaan 10 behouden blijven. De woning op het noordelijke perceel krijgt een enkele carport die aan de noordzijde van de woning ligt, om de hoek en uit het zicht van de Verheullaan.
 
 
Situatietekening beoogde woningen (bron: Buro SRO) 
De woningen komen buiten de bestemming ‘Bos’ te liggen zodat dit gedeelte van de gronden ongemoeid blijft met de planontwikkeling. De woning op het zuidelijke perceel blijft voor de achtergevel van het buurperceel op nr. 10 en staat op circa 8,5 meter van dit perceel. De woning op het noordelijke perceel staat zoveel mogelijk richting het zuiden zodat ze in het zicht komt te liggen van de Verheullaan. Beide woningen staan op 4 tot 6,4 meter van de onderling zijdelingse perceelgrens.
 
Met de situering van de woningen is zowel rekening gehouden met omwonenden als de aanwezige bomen. Ten opzichte van eerdere plannen en in overleg met welstand en de omgevingstafel is het ontwerp daarom aangepast tot het huidige voorstel. Eén vergunningplichtige boom dient nog verwijderd te worden als gevolg van deze ontwikkeling. Zie hiervoor verder de alinea Bomen Effect Analyse bij de conclusie in paragraaf 4.5.
 
 
 
Impressie voorgevel woning (bron: FRESJO Bouwmeesters)
  
3 Beleid- en regelgeving
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten: 
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.  
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de kortetermijnmaatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek 
Doordat voorliggend plan naar aard en omvang beperkt is, heeft het geen effecten die van nationaal belang zijn. Wel draagt het plan bij aan de ambitie van het Rijk in voldoende en duurzame woningen te voorzien.
    
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen raakvlak met het Barro. Het plangebied raakt niet aan één van de 14 in het Barro geformuleerde rijks belangen, waarmee het geen belemmering vormt voor voorliggende planontwikkeling.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, op twaalf nieuwe woningen ligt. In het onderhavige geval worden twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Daarmee is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft het plan niet nader getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
   
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling niet nader getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en water robuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft. 
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
 
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Planspecifiek
Het plangebied is onderdeel van het stedelijk gebied. In het stedelijk gebied wil de provincie zo veel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied, voornamelijk dicht bij knooppunten, ontwikkelen. Met de voorgenomen ontwikkeling vindt de bouw van 2 woningen op een binnenstedelijke locatie plaats. Er wordt dus aangesloten bij deze ambitie.
 
Op kaart 1 'Visie provincie Utrecht 2050' is aangegeven dat het plangebied wordt gezien als 'Potentiële locatie voor integrale ontwikkeling wonen en werken rondom knooppunt'. Het initiatief voorziet in een ontwikkeling op het gebied van wonen. Hiermee sluit het initiatief aan op de wensen die de provincie heeft voor het gebied waar het initiatief zal worden gerealiseerd. 
 
Op kaart 11 'Aantrekkelijke landschappen' is aangegeven dat het plangebied ligt in het landschap Utrechtse Heuvelrug. Gezien de ligging in stedelijk gebied en de beperkte omvang van de ontwikkeling worden de kernkwaliteiten van het landschap niet aangetast.
   
Een belangrijk onderdeel van de duurzame leefomgeving is gezondheid. De provincie streeft ernaar dat iedereen in de provincie Utrecht in een gezonde leefomgeving woont, werkt en recreëert. Dit is een belangrijke voorwaarde om een economische topregio te kunnen zijn. Goed wonen en schone lucht, water en bodem zijn aspecten die hierbij van belang kunnen zijn. Hoofdstuk 4 van deze ruimtelijke onderbouwing licht toe dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een gezonde leefomgeving voor de functie wonen.
 
De provincie wil de fysieke leefomgeving klimaatbestendig maken. Het is belangrijk dat bij ontwikkelingen rekening gehouden wordt met een robuust bodem- en watersysteem, een klimaatbestendige en waterveilige leefomgeving en een perspectief voor bodemdalingsgebieden. Onderdeel van een klimaatbestendige leefomgeving is klimaatbestendig bouwen. Om dit te stimuleren heeft de provincie Utrecht het initiatief genomen om met zoveel mogelijk gemeenten, bouwers, ontwikkelaars en waterschappen afspraken te maken over het 'klimaatproof' maken van gebouwen. Deze afspraken zijn vastgelegd in de nota 'Afspraken klimaatadaptief bouwen Utrecht'. In de nota is klimaatadaptief bouwen onderverdeeld in de volgende thema's: hitte, droogte, wateroverlast, gevolgbeperking van overstromingen, biodiversiteit & natuurinclusiviteit en bodemdaling.
 
Het voorliggend plan zorgt voor de realisatie van twee nieuwe woningen, hierbij wordt rekening gehouden met klimaatadaptatie en duurzaamheid. De nieuwe woningen zullen gasloos uitgevoerd worden en worden voorzien van duurzame materialen, goede isolatie en duurzame installaties.
         
Conclusie
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling in lijn is met de omgevingsvisie van de provincie Utrecht.
 
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
 
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programma's 
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsverordening wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
 
Planspecifiek
In artikel 9.15 in de Interim Omgevingsverordening wordt het volgende gesteld:
  1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking.
  2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Stedelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten voor woningbouw mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    1. de woningbouw past in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken;
    2. de woningbouw leidt niet tot extra bodemdaling;
  3. Een motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. 
Uit de kaart behorende bij de Interim Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied zich binnen stedelijk gebied bevindt. Stedelijke ontwikkelingen zijn hier ingevolge art. 9.15 van de Interim Omgevingsverordening toegestaan. De locatie is gelegen in het stedelijk gebied en heeft op dit moment reeds een woonbestemming. De woningbouwontwikkeling past in het 'programma Wonen en werken'. Hierin zijn voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug in de periode 2020 tot en met 2024 597 binnenstedelijke woningen opgenomen. Tevens wordt aangegeven dat 64% van het programma als 'hard' kan worden aangemerkt, waardoor er nog plancapaciteit resteert. Er kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling van 2 extra woningen past binnen regionale woningbehoefte. De ontwikkeling zal daarnaast niet tot extra bodemdaling leiden. Daarmee wordt aan de voorwaarden uit de Interim Omgevingsverordening voor verstedelijking binnen stedelijk gebied voldaan.
   
CHS – historische buitenplaatszone
Volgens kaart 15 van de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht blijkt dat het plangebied gelegen is in een historische buitenplaats zone.
Het uitgangspunt is behoud door ontwikkeling. Er is ruimte voor ontwikkelingen, inclusief verstedelijking als deze bijdragen aan het herstel van de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone. De beoogde ontwikkeling betreft de bouw van twee woning binnen het stedelijk gebied op een locatie waar zich reeds een woonbestemming bevindt.
Gezien het feit dat er in de huidige situatie reeds een woning aanwezig is, het huidige bestemmingsplan reeds een bouwvlak van meer dan 300 m² bevat en het feit dat de bestemming ‘bos’ ongemoeid blijft met het planvoornemen kan gesteld worden dat de ontwikkeling niet van invloed is op de kwaliteiten van de historische buitenplaats zone.
 
Landschap – Utrechtse Heuvelrug   
Volgens kaart 16 van de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht blijkt dat het plangebied gelegen is het landschap Utrechtse Heuvelrug. Voor het Landschap Utrechtse Heuvelrug wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:
 
1. robuuste eenheid;
2. reliëfbeleving;
3. extreme historische gelaagdheid.
 
Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling zal deze slechts een beperkte invloed hebben. De kernkwaliteiten zullen met de beoogde ontwikkeling niet worden aangetast.
 
Conclusie    
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Utrechtse Heuvelrug
De gemeenteraad heeft op 3 juli 2023 de omgevingsvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. De opgaven die op de gemeente afkomen vragen om een samenhangende strategie op hoe de gemeente hier mee om wil gaan. De omgevingsvisie komt hieraan tegemoet. De gemeente zet in op vitaliteit. De gemeente wil vitale dorpen, nu en in de toekomst. Vitaliteit is onder te verdelen in de volgende vijf pijlers: ruimtelijke kwaliteit, voorzieningen economie, sociale samenhang en welzijn.
 
Planspecifiek
Het beoogde plan heeft overlap met de omgevingsvisie van de gemeente. Het plangebied heeft overlap met het thema 'Waardevolle cultuurhistorie en archeologie'. Hierbij is de wens vanuit de gemeente dat nieuwe ontwikkelingen rekening houden met de aanwezige cultuurhistorische- en archeologische waarden. In de beoogde situatie worden de bestaande cultuurhistorische- en archeologische waarden niet geschaad, zoals besproken in paragraaf 4.8. Hiernaast maakt het beoogde plan het mogelijk voor de huidige bewoner om zo lang mogelijk op de locatie te blijven wonen met daarnaast een nieuwe woning voor de familie, en komt er op termijn wanneer zelfstandig wonen niet meer mogelijk is een gezinswoning beschikbaar. Zo wordt er ook aangesloten op het thema 'Prettig wonen voor jong en oud'. Er kan dus verondersteld worden dat het beoogde plan in lijn is met de omgevingsvisie Utrechtse Heuvelrug.
3.3.2 Woonvisie 2018 - 2022
De Woonvisie 2018 - 2022 is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Utrechtse Heuvelrug in augustus 2018. Met de Woonvisie 2018-2022 wordt richting gegeven aan het woonbeleid van de gemeente voor de periode tot en met 2022. Doel is dat de inwoners van de gemeente kunnen wonen in een veilige en prettige omgeving, in een duurzame woning, die past bij hun huishouden, inkomen en zorgvraag. Om dit te bereiken richt de gemeente zich op de drie thema's.
  1. Woningmarkt in beweging;
  2. Thuis in de wijk;
  3. Duurzaam wonen.
Woningmarkt in beweging
De gemeente Utrechtse Heuvelrug streeft ernaar om de inwoners van de gemeente te laten wonen in een veilige en prettig omgeving. Tevens dienen er genoeg woningen beschikbaar te zijn. Dit is momenteel niet het geval. De vraag naar woningen is in de gemeente Utrechtse Heuvelrug groter dan het huidige aanbod. Dit betreft zowel de huur als koopwoningen. Dit heeft als gevolg dat mensen geen wooncarrière maken en blijven wonen in woningen die niet langer passend zijn bij hun huishouden of wensen. Door nieuwbouwprojecten te stimuleren en faciliteren probeert de gemeente de woningmarkt in beweging te krijgen. Hierbij wordt voorgebouwd op de afspraken uit het raadsprogramma, zijnde:
  • Creatieve en slimme oplossingen om ruimte en mogelijkheden te creëren voor verschillende doelgroepen op de woningmarkt;
  • Niet alleen kijken naar segmenten, maar ook naar verschillende typen woningen, vernieuwende woonvormen en verduurzaming;
  • Meer verdichten, bijvoorbeeld het mogelijk maken en/of faciliteren door transitie van kantoorgebouwen, verplaatsen van bedrijven uit wijken, opdelen van kavels, woningsplitsing en meer de hoogte in bouwen, zoals nader uitgewerkt zal worden in de Nota inbreidingslocaties;
  • Versnelde uitgifte van bouwenveloppen op gemeentelijk vastgoed;
  • Inzetten op het bevorderen van doorstroming;
  • Inzetten op maximale benutting van de plancapaciteit binnen de rode contour, en daarnaast de ster van Overberg.
Thuis in de wijk
Kwetsbare inwoners dienen zoveel mogelijk in staat zijn regie over hun eigen leven te voeren. Deze kwetsbare inwoners moeten in een geschikte woningen kunnen wonen waar ondersteuning dicht bij huis te krijgen is. Zo zullen zij volwaardig deel kunnen nemen aan de lokale samenleving. Om dit te bereiken start de gemeente het programma 'Thuis in de wijk'.
 
Duurzaam wonen
De gemeente Utrechtse Heuvelrug wil dat inwoners kunnen wonen in een duurzame en gasvrije woning in een klimaat neutrale gemeente. Daarom moet de uitstoot binnen de gemeentegrenzen in de toekomst terug naar nul. De gemeente wil dit bereiken door initiatieven uit de samenleving te stimuleren en mogelijk te maken. Om die reden faciliteert de gemeente haar inwoners om stap voor stap over te schakelen naar energie neutrale en gasvrije woningen. Ook het verduurzamen van de sociale woningvoorraad is voor dit thema van belang.
 
De beoogde ontwikkeling is in lijn met de Woonvisie 2018 - 2022 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug.
3.3.3 Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug 2022
In de Bomenverordening Utrechtse Heuvelrug 2022 geeft de gemeente aan wat haar beleid is betreft het onderhoud van bomen. In de verordening is onder andere opgenomen dat het vellen van bomen vanaf een bepaalde grootte niet is toegestaan zonder omgevingsvergunning. Vergunning voor het verwijderen van bomen kan worden geweigerd als deze bepaalde waarden aantast. De verordening is vastgesteld op 29 maart 2022.
 
Planspecifiek
In het plangebied zijn meerdere bomen aanwezig. Dit is met een bomen effect analyse in beeld gebracht. De woningen zijn zodanig gesitueerd dat het merendeel van de bomen behouden blijft bij de voorgenomen ontwikkeling. Eén vergunningsplichtige boom kan echter niet behouden blijven. In de paragraaf flora en fauna, paragraaf 4.5, is dit onder het kopje bomen effect analyse nader gemotiveerd.
 
3.3.4 Nota Ruimtelijke kwaliteit
De nota ruimtelijke kwaliteit beschrijft het welstandsbeleid van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Er zijn verschillende deelgebieden opgenomen die specifieke gebiedscriteria bevatten. Het plangebied valt in het deelgebied 'Driebergen-Rijsenburg Dorpsbebouwing Loolaan/Sportlaan'.  Het deelgebied wordt sterk beheerst door infrastructuur, zowel in de buurten zelf als eromheen. De oorspronkelijke wegen hebben veel van hun ruimtelijk karakter moeten prijsgeven, ze zijn toch vooral voor het verkeer ingericht. De bebouwing is zeer divers en vertoont de sporen van meer dan een eeuw verbouwen en uitbreiden.  Het deelgebied is voorzien van meerdere criteria/
 
Algemeen
  • De bouwwerken passen bij de hierboven beschreven karakteristiek, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur en materiaalgebruik.
  • Bij verbouw dienen de oorspronkelijke kenmerken als uitgangspunt.
 
Situering, massa en vorm
  • De bestaande tussenruimtes tussen bouwvolumes mogen niet zodanig worden aangetast dat de regelmaat aan de straat verloren gaat. Het straatprofiel mag niet door de bebouwing worden aangetast.
  • De woningen worden in de rooilijn gebouwd.
  • De hoofdbebouwing is op de openbare ruimte gericht. 
Massa en vorm
  • Bij nieuwbouw: enkelvoudige hoofdvorm. Bijgebouwen en aanbouwen zijn ondergeschikt in plaatsing en vormgeving aan het hoofdgebouw op het perceel.
  • De woningen hebben een korrelgrootte die aansluit bij die van de omgeving.
  • Aan- en bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
  • De massaopbouw is per rij gelijk.
  • Bij veranderingen (symmetrie in de gevel, hoogte- breedteverhouding van geveluitsnijdingen en dergelijke)worden de stijlkenmerken van het oorspronkelijke gebouw toegepast.
Detaillering, kleur- en materiaalgebruik
  • Het kleur- en materiaalgebruik is per rij op elkaar afgestemd, signaalkleuren zijn niet toegestaan.
  • Bij veranderingen (maatvoering van lijsten en overstekken, erkers en dakkapellen, profielen van ramen, kozijnen en neggen) worden de stijlkenmerken en kleuren van het oorspronkelijke complex toegepast.
  • Aanbouwen hebben de stijlkenmerken en kleuren van het hoofdgebouw.
  • Hoogwaardige materialen die niet snel verouderen, bij voorkeur baksteen, hout en pleisterwerk.
  • Kleurgebruik terughoudend, passend bij de omgeving en geen signaalkleuren
Het bouwplan is tweemaal besproken met de commissie ruimtelijke kwaliteit. Na de eerste bespreking is zowel de stedenbouwkundige opzet als de vormgeving van de woningen aangepast aan de hand van de bespreking. In de tweede bespreking heeft de commissie aangegeven zich te kunnen vinden in verwerkte aanpassingen. Het plan is in lijn daarmee verder uitgewerkt van schetsvoorstel tot definitief ontwerp.
 
Conclusie
Met het ontwerp van de woningen wordt aansluiting gezocht op de welstandscriteria die van toepassing zijn en het ontwerp kan op draagvlak van de commissie ruimtelijke kwaliteit rekenen. Er is geen sprake van strijd met de welstandsnota.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings-)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder de mogelijkheid C. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000. De voorgenomen ontwikkeling betreft namelijk het mogelijk maken van één nieuwe woning. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
 
Wanneer bovenstaande punten afgewogen worden leidt dit tot de conclusie dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals beschreven in de bijlagen van het Besluit milieueffectrapportage. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
   
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. De onderbouwing waarom geen m.e.r. is opgesteld wordt als bijlage bij het ontwerpplan gevoegd. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het afwijken van het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting kan geconcludeerd worden dat een m.e.r niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
4.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Planspecifiek
Voor deze ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgezet (Inventerra, 23-2016-R01AvH, d.d. 23 februari 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1). De aanleiding voor het bodemonderzoek is de voorgenomen bestemmingswijziging en de aanvraag. Omgevingsvergunning in verband met de nieuwbouw van twee woningen. Het doel is het vaststellen van de huidige bodemkwaliteit en of deze bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de geplande herontwikkeling.
 
Op grond van de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken wordt het volgende geconcludeerd:
 
  • De grond bij de tank (MM1) en de olieleiding (MM2) is niet verontreinigd met minerale olie.
  • In het grondwater bij de tank (peilbuis 114) is geen verontreiniging aangetoond met minerale olie en vluchtige aromaten.
  • De puinhoudende bovengrond onder het grind (MM5) is niet verontreinigd met de onderzochte stoffen; ook is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetroffen.
  • In de zandige bovengrond op het overige terrein (MM3 en MM4) zijn geen verontreinigingen aangetoond.
  • De zintuiglijk onverdachte ondergrond op de locatie (MM6) is niet verontreinigd met de onderzochte stoffen.
  • Het grondwater uit peilbuis 112 is niet verontreinigd.
 
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek dient de hypothese ‘verdacht voor verontreiniging’ verworpen te worden, aangezien zowel in de grond als in het grondwater geen verontreinigingen zijn aangetoond. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt wordt het terrein geschikt geacht voor de huidige en de toekomstige bestemming.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. 
 
Planspecifiek  
Voor deze ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgezet (Adviesburovanderboom, 23-020, d.d. 21 februari 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2). De ontwikkeling ligt binnen de bebouwde kom van Driebergen-Rijsenburg, binnen de geluidzone van de Hoofdstraat (N225) 133 meter van de wegas, binnen de geluidzone van de Emmalaan op 144 m van de wegas, binnen de geluidzone van het Nijendal op 163 meter uit de wegas en binnen de geluidzone van de Loolaan op 195 meter uit de as van de weg. De woningen liggen tevens binnen de geluidzone van de A12 op ca. 380 meter uit de wegas. De locatie ligt op 12 meter uit de as van de Verheullaan en op 96 meter uit de as van de Sparrenlaan; dit zijn 30 km wegen zonder geluidzone. De overige 30 km wegen in de nabijheid van de locatie hebben een lage verkeersintensiteit en zijn akoestisch niet relevant. Uit het uitgevoerde onderzoek is het onderstaande geconcludeerd.
 
Toetsing Wet Geluidhinder
De geluidbelasting door wegverkeer op de A12 bedraagt ten hoogste 44 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Er zijn geen hogere waarden nodig voor de geluidbelasting door wegverkeer op de A12.
 
De geluidbelasting door wegverkeer op de Hoofdstraat (N225) bedraagt ten hoogste 43 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Er zijn geen hogere waarden nodig voor de geluidbelasting door wegverkeer op de Hoofdstraat (N225).
 
De geluidbelasting door wegverkeer op de Loolaan bedraagt ten hoogste 35 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Er zijn geen hogere waarden nodig voor de geluidbelasting door wegverkeer op de Loolaan.
 
De geluidbelasting door wegverkeer op het Nijendal bedraagt ten hoogste 19 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Er zijn geen hogere waarden nodig voor de geluidbelasting door wegverkeer op het Nijendal.
 
De geluidbelasting door wegverkeer op de Emmalaan bedraagt ten hoogste 23 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Er zijn geen hogere waarden nodig voor de geluidbelasting door wegverkeer op de Loolaan.
 
De geluidbelasting door wegverkeer op alle 30 km wegen samen bedraagt ten hoogste 25 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden ten gevolge van
elk van de 30 km wegen.
 
Toetsing geluidbeleid gemeente Utrechtse Heuvelrug
Er zijn voor de ontwikkeling geen hogere waarden nodig voor de geluidbelasting door wegverkeer. Er wordt zonder maatregelen voldaan aan de eisen uit de beleidsregel hogere waarden Wgh van de gemeente.
 
Toets goede ruimtelijke ordening
Er wordt zonder maatregelen voldaan aan de eisen uit de Wgh en aan het geluidbeleid van de gemeente. Er wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening als voldaan wordt aan de eisen uit het Bouwbesluit voor de geluidwering van de woningen.
 
Eis geluidwering
Volgens het Bouwbesluit moet de zgn. karakteristieke geluidwering GA;k van de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied in een woning ten minste gelijk zijn aan de invallende geluidbelasting verminderd met 33 dB; voor verblijfsruimten gelden 2 dB lagere waarden voor de geluidwering GA;k. De voorschriften hebben tot doel de geluidbelasting binnenshuis in de verblijfsgebieden van een woning te beperken tot 33 dB. Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De hoogste geluidbelasting bedraagt zonder aftrek 49 dB. Bij een geluidbelasting tot en met 53 dB zonder aftrek bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor de gevels van de woningen zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.
 
Er kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmeringen veroorzaakt voor het beoogde initiatief.
     
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.    
 
Planspecifiek
Het voorliggend initiatief betreft de aanleg van twee woningen, waardoor de ontwikkeling, gezien de beperkte omvang, aangemerkt kan worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft ‘niet in betekenende mate’ invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas Leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m³ voor zowel fijnstof PM10 als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2020 van fijnstof PM10, fijnstof PM2,5 en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 15,9 μg/m³ fijnstof PM10, 8,76 μg/m³ fijnstof PM2,5 en 13,04 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden.
  
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen veroorzaakt voor het beoogde initiatief.
4.5 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
   
Planspecifiek
Ecologisch onderzoek
De beoogde ruimtelijke ingreep heeft mogelijk een negatief effect op beschermde flora en fauna (soortenbescherming), beschermde natuurgebieden (gebiedsbescherming) en/of beschermde houtopstanden. Ten behoeve van de beoogde ruimtelijke ingreep geldt de wettelijke verplichting onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van beschermde flora en fauna en de mogelijke effecten van de ruimtelijke ingreep daarop. Derhalve is door MBH Consult B.V. een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (MBH Consult B.V., 2021007, 4 maart 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3). Als laatst is hier ook nog een stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd (S&W Bouwkunding Ingenieurs, 2230782, 13 juli 2023, zie  bijlagen bij toelichting bijlage 8) hieruit kan het onderstaande worden geconcludeerd.
 
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Kolland & Overlangbroek' op circa 12 km ten zuidoosten van het plangebied. Op het aspect stikstof wordt ingegaan aan het slot van deze paragraaf. Negatieve effecten door andere verstoringsvormen dan stikstof zijn uitgesloten. Het treffen van vervolgstappen, met uitzondering van een stikstofdepositie onderzoek, is niet nodig.
 
Het plangebied is niet gelegen in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De afstand tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied is circa 380 meter. Op basis van het feit dat het plangebied buiten het NNN valt, kan er op voorhand uitgesloten worden dat de beoogde activiteiten negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Nederland. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.
 
Soortenbescherming
In het kader van soortbescherming is er gekeken naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten. Indien deze niet uitgesloten kunnen worden dat deze geen gebruik maken van het plangebied moet er vervolgonderzoek uitgevoerd worden.
 
Vogels
Bij consultatie van het NDFF blijkt er dat in de omgeving van het plangebied diverse soorten zijn waargenomen. Het betreft hierbij de buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik, huismus, kerkuil, ooievaar, ransuil, roek, sperwer, steenuil en wespendief. Tijdens het onderzoek is er vastgesteld dat er geen nestplekken voor gebouwbewonende soorten aanwezig is, waarbij de aanwezigheid van deze soorten uitgesloten is. In en rond het plangebied zijn ook geen vogelnesten aangetroffen, maar wel is er in de zilveresdoorn binnen het plangebied holtes aangetroffen. Deze holtes moeten onderzocht worden op mogelijke nesten indien deze boom gekapt wordt in verband met het beoogde plan. Hiernaast is de verwachting dat het beoogde plan niet meer geluidshinder zal veroorzaken dan reeds aanwezig waardoor deze verder geen factor speelt.
 
Vleermuizen
Bij consultatie van het NDFF blijkt dat in de omgeving van het plangebied diverse waarnemingen van vleermuizen zijn. Tijdens het onderzoek is het vastgesteld dat er geen sprake is van spouwmuren of holtes onder dakpannen aanwezig waarin vleermuizen kunnen zitten. Er is wel sprake van openingen onder de vensters in de zijgevels waardoor vervolgonderzoek naar vleermuizen noodzakelijk is. Er kunnen ook vleermuizen schuilen in de reeds benoemde holtes in de zilveresdoorn, waarbij onderzoek nodig is indien kappen nodig is. Hiernaast is een vervolgonderzoek naar vliegroutes of foerageergebieden niet nodig indien de werkzaamheden enkel plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en dat er geen kunstmatige lichtbronnen gebruikt worden tijdens de bouwfase.
 
Grondgebonden zoogdieren
Bij consultatie van het NDFF blijkt dat er in de omgeving van het plangebied diverse soorten zijn waargenomen, waaronder de eekhoorn, egel, konijn en rosse woelmuis. Uit het onderzoek bleek dat er geen nesten aanwezig zijn binnen het plangebied en dat er genoeg mogelijkheden buiten het plangebied zijn voor dit soort. Hiernaast zijn er geen sporen van konijnen, hazen, egels en de rosse woelmuis aangetroffen. Voor deze soorten geldt de zorgplicht onder de wetgeving van de provincie Utrecht.
 
Er is ook gekeken of er mogelijkheden zijn voor marterachtigen om zich te vestigen in het plangebied. Hierbij is de conclusie dat er zowel geen geschikte verblijfsplekken aanwezig zijn en geen sporen van marterarchtige aangetroffen. Vervolgstappen voor dit soortgroep is niet nodig.
 
Flora
Bij consultatie van het NDFF blijkt dat er in de omgeving van het plangebied de schubvaren aanwezig is. Gezien het feit dat er geen geschikt habitat binnen het plangebied aanwezig is voor dit soort zijn vervolgstappen dus niet nodig.   
 
Amfibieën
Bij consultatie van het NDFF blijkt dat er in de omgeving van het plangebied amfibieën aanwezig zijn. Er is een spreng aanwezig dicht bij het plangebied. Deze zal niet beschadigd worden als gevolg van het beoogde plan. Hiernaast is er geen sprake van een geschikt landhabitat binnen het plangebied wegens dat de mogelijke locaties te intensief gebruikt worden. Vervolgstappen zijn dus niet nodig.
 
Reptielen
Bij consultatie van het NDFF blijkt dat er in de omgeving van het plangebied dat de hazelworm, ringslang en zandhagedis zijn waargenomen. Vanuit het onderzoek is er bleken dat er een beperkte strooisellaag aanwezig is onder de struiken, waardoor de aanwezigheid van de hazelworm niet uitgesloten kan worden. Deze strooisellaag is niet groot genoeg om dienst te doen als broeihopen voor de ringslang, waardoor vervolgonderzoek rondom dit soort niet nodig is. Alsnog wordt er aangeraden om tijdens de nazomer/herfst de beplanting en strooisellaag te verwijderen om te voorkomen dat de ringslang hier mogelijk gebruik van maakt.
 
Vissen
Aangezien het feit dat er geen permanent oppervlaktewater aanwezig is binnen het plangebied, verder onderzoek is dus ook niet nodig voor deze groep.
  
Ongewervelden
Bij consultatie van het NDFF blijkt dat er in de omgeving van het plangebied de grote vos is aangetroffen. Vanuit het onderzoek blijkt dat het plangebied ongeschikt is voor dit soort en kan verder achterwege blijven. Andere beschermde dagvlindersoorten of andere ongewervelden worden ook niet verwacht. Verder onderzoek naar deze groep kan dan achterewege blijven.
 
De aanwezigheid van een aantal beschermde dier soorten kunnen in beginsel niet uitgesloten worden, waardoor een vervolgonderzoek naar de volgende soorten verplicht is:
• vleermuizen (alle soorten, vensters in de zijgevels en holtes in zilveresdoorn);
• hazelworm;
• bij kap van de zilveresdoorn dient vervolgonderzoek gedaan te worden naar vogelnesten in de holtes
   
Kap en het verwijderen van groen, dient plaats te vinden buiten het broedseizoen (circa 15 maart-15 juli), waarbij ook buiten deze periode altijd voorafgaand aan de kap of het verwijderen van groen gecontroleerd moet worden op nesten. Indien deze in gebruik zijn, dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden tot het nest niet meer in gebruik is. Wanneer de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd, dient vooraf een broedvogelcheck te worden uitgevoerd door een ecoloog. Wanneer nesten worden aangetroffen, dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden totdat het nest verlaten is. Hiernaast dient er altijd rekening gehouden te worden met de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb).
 
Nader Onderzoek Vleermuis & Hazelworm
Grofalex BV heeft een naderonderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en hazelwormen (Grofalex, NO Vm Hw 12-2022, d.d. 9 januari 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4). Bij de voorgaande Quickscan was naar voren gekomen dat de locatie mogelijk functie heeft als vaste rust- en verblijfplaats voor de Vleermuizen (Pipistrellus pipistrellus) en Hazelwormen (Angius fragilis).
 
Conclusie Vleermuis
Binnen het onderzoeksgebied zijn geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Binnen het onderzoeksgebied wordt wel gefoerageerd door de Gewone Dwergvleermuis. Het betreft geen essentieel foerageergebied; er is in de omgeving voldoende alternatief foerageergebied aanwezig,
 
Door de voorgenomen activiteiten worden geen verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming overtreden. Het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming – onderdeel soortbescherming vleermuizen, is daarom niet noodzakelijk.
 
Geconcludeerd kan worden gesteld, dat gezien het bovenstaande, de Wet natuurbescherming geen belemmering vormt voor de voorgenomen (bouw)activiteiten.
 
Conclusie Hazelworm
In de Wet natuurbescherming (artikel 3.5, lid 4) is het verboden om voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van hazelwormen te beschadigen of te vernielen. In het plangebied zijn geen voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van hazelwormen vastgesteld. Om deze reden is er in het kader van de Wet natuurbescherming geen noodzaak tot het aanvragen van een ontheffing Wet natuurbescherming – onderdeel soortbescherming.
 
Hazelwormen (of aantoonbare vervellingen van de soort) zijn niet aangetroffen in het plangebied, waardoor het opzettelijk doden of verstoren van hazelwormen tijdens werkzaamheden niet aan de orde is. Bovendien is het plangebied niet van wezenlijk belang voor hazelwormen waardoor er geen sprake kan zijn het overtreden van lid 1 (het opzettelijk doden) en lid 2 (het opzettelijk verstoren) van de Wet natuurbescherming. Concluderend kan gesteld worden dat gezien het bovenstaande de Wet natuurbescherming geen belemmering vormt voor de voorgenomen werkzaamheden.
 
Er kan worden geconcludeerd dat het aspect flora en fauna geen belemmering vormt voor het initiatief.
 
Houtopstanden
Er worden bomen en coniferen gekapt in het plangebied. Deze bomen zijn geïsoleerd gelegen in de tuin van het plangebied en maken geen onderdeel uit van een groter bosgebied of meerdere bomen in een rij. Het onderdeel Houtopstanden is daarom niet van toepassing.
 
Bomen effect analyse (BEA)
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bomen effect analyse uitgevoerd (Boomadvies Nederland, BA221000 wb. 1, d.d. 19 december 2022, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5). Deze BEA was gebaseerd op het toenmalige plan. De BEA stelt dat er geen bomen binnen het kavel aanwezig zijn die vanuit gemeentelijk beleid een beschermde functie hebben (monumentaal of waardevol). Verder concludeert de BEA dat er bij het toenmalige plan van de 18 bomen rond het te ontwikkelen deel van het perceel met de juiste maatregelen 16 bomen de werkzaamheden overleven en een duurzame toekomst tegemoet gaan. Voor twee bomen was dit niet het geval; de taxus aan de noordoostzijde van het perceel en de zilveresdoorn tussen de twee woningen in. Wat betreft de zilveresdoorn stelt de BEA dat deze in het verleden reeds veel waarde heeft verloren en geen landschappelijke of cultuurhistorische waarde heeft. Het verlies van deze twee boom kan bovendien goed gecompenseerd worden op het bestaande perceel, na de voorgenomen ontwikkeling. Er blijft immers voldoende ruimte over op het perceel om deze bomen te compenseren.
 
Aangepast ontwerp BEA
De bovenstaande BEA vormde, samen met andere overwegingen van stedenbouwkundige aard aanleiding om de woningen anders te situeren op het perceel. Deze andere situering heeft ertoe geleid dat de noordelijke woning op veel grotere afstand van boom 1 is komen te staan, namelijk op zo’n 5,5 meter. Door deze afstand te hanteren is er voldoende afstand ontstaan tussen de boom en de woning. Daarnaast komt de zuidelijke woning door deze aanpassingen veel verder van boom 18 uit de BEA te staan (10 meter i.p.v. 3,5 meter). De belemmeringen en specifieke maatregelen die er voor het behouden van die boom in de BEA waren aangegeven komen daarmee ook te vervallen. Het aangepaste ontwerp zorgt er dus voor dat van de 18 vergunningsplichtige bomen alleen boom 6 zal hoeven te worden verwijderd. Ook in het aangepaste ontwerp is er meer dan voldoende ruimte op het perceel om dit te compenseren.
 
Natuur inclusief
Natuur inclusief bouwen kan op meerdere manieren: direct in/ aan de woning of rondom de woning. In het ontwerp is niet direct voorzien in een voorziening voor fauna om te kunnen nestelen, dit kan namelijk ook in de tuin rondom. Dit geldt ook voor de insectenhotels/ stenen, deze kunnen onderdeel worden van de terreininrichting.
Verder is de directe omgeving van de woning dusdanig groen en natuurlijk dat hier standaard al een goede omgeving is voor diverse fauna.
 
in het bouwplan is opgenomen dat de garage en carport worden voorzien van een sedumdak om water te kunnen opvangen en voor vogels een rustpunt aanbieden.
 
Stikstofdepositie
Om na te gaan of er sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden, is hiernaar een onderzoek uitgevoerd. Het 'Rapportage Stikstofdepositie Nieuwbouw woning te Driebergen-Rijsenburg' (S&W Bouwkundig Ingenieurs, d.d. 13 juni 2023) is als bijlagen bij toelichting, bijlage 8 bijgevoegd.
 
Voor het berekenen van de stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden is gebruik gemaakt van de AERIUS Calculator (versie 2022.2). De stikstofdepositie is voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase berekend. Uit de berekeningen volgt dat de berekende stikstofdepositie voldoet aan de grenswaarde van 0,00 mol/ha/jaar. Dat betekent dat het plan geen significant effect veroorzaakt op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving.
 
Conclusie
Het aspect ecologie zal geen belemmering vormen voor het beoogde plan.
  
4.6 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen: 
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige functie. Derhalve is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van het plangebied. Het gebied kan aangemerkt worden als 'rustig woongebied'. Navolgend worden de milieubelastende activiteiten in de omgeving beschouwd. 
 
ActiviteitAdresMilieucategorieRichtafstand gemengd gebiedFeitelijke afstandVoldoet?
Winkel (Proost Tweedehands Goederen)Verheullaan 13, 3971 RD Driebergen-Rijsenburg110circa 32 meterJa
KantoorHoofdstraat 53, 3971 KB Driebergen-Rijsenburg110circa 50 meterJa
 
Uit de tabel blijkt dat het bedrijvigheid in de omgeving geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan. Daarbij worden de bedrijven ook niet gehinderd in hun mogelijkheden door de realisatie van de woningen. Het plan is in dit kader dan ook uitvoerbaar.
4.7 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Planspecifiek
Met de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, transportroutes en/of belangrijke buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. 
 
Uitsnede risicokaart, plangebied rood omcirkeld (bron: Atlas leefomgeving)
     
Buisleidingen
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied op circa 675 m buisleidingen liggen. Deze afstand is voldoende groot om risico's uit te sluiten.
 
Risicovolle inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn in de nabijheid van het plangebied.
 
Transport gevaarlijke stoffen
In de nabijheid van het plangebied zijn transportroutes aanwezig waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De veiligheidsregio Utrecht heeft een advies uitgebracht over de Verheullaan 19 (Veiligheidsregio Utrecht, d.d. 9 maart 2023, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6). Het gaat daarbij om de volgende transportroutes: 
  • A12, wegvak U79, op 880 meter afstand
  • N225, op 150 meter afstand
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze transportroutes, maar niet binnen de aandachtsgebieden. Er is dus enkel de noodzaak tot een beperkte verantwoording van het groepsrisico, conform het artikel 7 van het Bevt. Deze wordt hieronder beschreven.
 
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. In het plangebied bevinden zich functies die specifiek als gevoelig beschouwd kunnen worden.
 
Deze functies bevinden zich buiten de 200 meter-zone van de A12 en buiten de groepsrisicocontouren van de hierboven beschreven inrichtingen. Het is natuurlijk niet uit te sluiten dat kinderen, ouderen en/of gehandicapten in de woningen in het plangebied zullen gaan wonen of aanwezig zijn. Het beoogde plan zal geen effect hebben op de bereikbaarheid van de woningen ten opzichte van de huidige situatie, waardoor er geen problemen ontstaan voor bereikbaarheid.
 
Maatgevende scenario BLEVE
Het maatgevende scenario voor de rijksweg is een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion). Er wordt onderscheid gemaakt tussen een warme BLEVE en een koude BLEVE. Bij een warme BLEVE kan door een incident op de weg of bij het tankstation een brand ontstaan waarbij een tankwagen met LPG is betrokken. Vanwege oplopende temperaturen neemt dan de druk in de tank met LPG toe. Binnen circa 20 minuten leidt het vrijkomen en het ontsteken van de inhoud tot overdrukeffecten en een grote vuurbal, een BLEVE. Een koude BLEVE treedt op zonder of voordat de LPG-tankwagen (maximaal) is opgewarmd door een externe brand. Het scheuren van de tank wordt veroorzaakt door een plaatselijke verzwakking van de tankwand. De maximale druk en temperatuur worden in dit scenario niet bereikt. De hittestraling van een BLEVE is kort en hevig en kan secundaire branden in de omgeving veroorzaken. Ontvluchting in het geval van een BLEVE is mogelijk, mits er geen bijzondere beperkingen zijn ten aanzien van zelfredzaamheid van aanwezigen.
Scenario toxische gassen
Door een incident met een tank(wagen) waarin toxische stoffen vervoerd/bewaard worden, kan de tankwand scheuren waardoor een groot deel van de toxische vloeistof in korte tijd uitstroomt. De toxische stof verdampt deels direct en wordt gedurende korte tijd meegevoerd door de wind. De resterende vloeistof vormt een plas. Het gevaar kan door de aanwezigen in het benedenwindse effectgebied opgemerkt worden door de herkenbare geur van ammoniak. Aanwezigen kunnen het beste binnen in gebouwen schuilen tegen de toxische effecten van het scenario.
 
Vluchtmogelijkheden
De woningen in het plangebied zijn redelijk te ontvluchten via zowel de Hoofdstraat als de Arnhemse Bovenweg. Er bevinden zich wel doodlopende straten binnen de gevarenzone, maar dezen leiden niet tot een verslechtering van de vluchtmogelijkheden.
 
Mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding van rampen
Om de bestrijdbaarheid te vergroten dient het plangebied over voldoende bluswatervoorzieningen te beschikken. Bij toekomstige nieuwbouwprojecten dient de bluswatervoorziening (offensief en defensief) ter advisering bij VRU voorgelegd te worden.
 
Ten behoeve van de zelfredzaamheid is het van belang dat een E-Alert wordt ingezet.
 
In het kader van een effectieve zelfredzaamheid bij het vrijkomen van toxische stoffen wordt geadviseerd bij nieuwbouwprojecten vast te stellen dat de mechanische ventilatie met één druk op de knop afgeschakeld kan worden in geval van een toxische wolk. In het toekomstige Bbl is in artikel 4.126, lid 4 geregeld dat de mechanische ventilatievoorziening bij een externe calamiteit handmatig moet kunnen worden uitgeschakeld. Hiermee kan worden voorkomen dat toxische binnentreden. Aanwezigen zijn in gebouwen enkele uren beschermd tegen de effecten van toxische dampen. Het opleggen van het aanbrengen van afsluitbare mechanische ventilatiesystemen is alleen mogelijk indien dit in de planregels van het bestemmingsplan is vastgelegd.
 
Risicocommunicatie naar de toekomstige bewoners/werknemers is zeer belangrijk. Bij het sluiten van een koop-huurcontract of indiensttreding kunnen bewoners/werknemers op de externe veiligheidsrisico’s gewezen worden. Er kan informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming en bestrijding van incidenten en over de daarbij te volgen gedragslijn. De gemeente heeft in dit kader een informatieplicht.
 
Transport gevaarlijke stoffen over de weg
Alle LPG-tankwagens in Nederland zijn voorzien van een hittewerende bekleding. De uitvoering en de keuring van de hittewerende bekleding is geregeld in de NTA 8820:2015. Deze maatregel is overigens alleen effectief tegen het optreden van een warme BLEVE. Bestrijding van een dreigende BLEVE vereist veel bluswater bedoeld voor het koelen van de LPG-tank. Bij voldoende koeling zal een BLEVE worden voorkomen. Hiervoor wordt (vanwege de snelheid die is geboden) gebruik gemaakt van primaire bluswatervoorzieningen (in het voertuig aanwezige water en brandkranen op het openbaar waterleidingnet). De aanwezigheid van effectieve grootschalige bluswatervoorziening is hierbij een belangrijk aandachtspunt.
 
Aanzet tot verantwoording
De bestrijdbaarheid van een van een calamiteit op de A12 en N225 verandert niet als gevolg van het beoogde plan. Beide wegen blijven goed bereikbaar voor hulpdiensten.
In het geval van en calamiteit kan men inpandig veilig schuilen. Daarvoor is het van belang tijdig te worden gealarmeerd. Het plangebied ligt binnen het bereik van het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS-palen).
Rekening houden met het kleine risico en de mogelijkheid om inpandig te schuilen en de ventilatie uit te schakelen, worden in beginsel geen aanvullende maatregelen gesteld voor het beoogde plan. Wel wordt er geadviseerd om in overleg met het VRU te kijken of extra bluswatervoorzieningen aangelegd moeten worden. De gemeente Utrechtse Heuvelrug kan deze aanzet overnemen, waarbij advies wordt ingewonnen bij de Veiligheidsregio Utrecht.
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals-)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
  
Planspecifiek
Archeologie
Het plangebied bevat op de Archeologische Beleidskaart Utrechtse Heuvelrug uit 2019 een archeologische waarde van 'waarde-archeologie 5'. Deze waarde is niet in het bestemmingsplan opgenomen. Op het moment dat het bestemmingsplan werd vastgesteld beschikte de gemeente nog niet over een vastgesteld archeologisch beleid. In deze gevallen treedt artikel 17b van de gemeentelijke monumentenverordening in werking waarin wordt aangegeven dat het archeologisch beleid geldt voor bestemmingsplannen die ouder zijn dan het beleid. Om die reden geldt voor het plangebied een waarde-archeologie 5, wat betekent dat archeologisch onderzoek vereist is bij ingrepen groter dan 10 hectare en dieper dan 30 cm onder maaiveld. Dat is bij dit plan niet het geval, waardoor archeologisch onderzoek hier niet aan de orde is.
 
Cultuurhistorie 
Het plangebied ligt in een gebied dat is aangewezen als historische buitenplaats, er moet daarom rekening gehouden worden met cultuurhistorie. De locatie maakt deel uit en grenst aan de parkaanleg van het verdwenen buitenhuis Beukenstein, dat omstreeks 1818-1828 is gesticht. Het landgoed is aangewezen als gemeentelijk monument en heeft een hoge waarde op Cultuurhistorische Waardenkaart. De bebouwing aan de Verheullaan 19 is van latere datum (being jaren '50) en geen karakteristiek onderdeel van de buitenplaats Park Beukenstein. De Beukenlaan loopt eigenlijk aan op de noordoostelijke hoek van de kavel en de grens van het gemeentelijke monument. Door de parkaanleg lopen openbaar toegankelijke wandelpaden, waarvan één pad de laan kruist. Vervanging van deze bebouwing als zodanig is niet bezwaarlijk. Het plan dat voorligt is een nieuwbouwplan voor twee zelfstandige woningen met bijbehorende garage. Het opsplitsen in twee bouwdelen versterkt mogelijk zelfs de zichtbaarheid van het achtergelegen park met de daarbij behorende openbaar toegankelijke paden. Ook de nieuwe bebouwing met tuin- en bosperceel maakt onderdeel uit van de buitenplaats en zou de cultuurhistorische waarden ervan tenminste moeten behouden en waar mogelijk verder versterken. De ontwikkeling betreft de gronden die momenteel een woonbestemming hebben en die nu ook al in gebruik zijn als woongebied. Het deel van het perceel met een bos bestemming hoort meer bij het historische landgoed en blijft met deze ontwikkeling ongemoeid en de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde blijft dan ook behouden.  
  
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaken voor het voorgenomen initiatief.
 
4.9 Water
    
4.9.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
 
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
 
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
4.9.2 Beleid Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden
Waterbeheerprogramma 2022 - 2027
Op 22 december 2021 heeft het algemeen bestuur het 'Waterbeheerprogramma 2022 - 2027' vastgesteld. Het waterbeheerprogramma is een koersdocument, waarbij 'stroomopwaarts' centraal staat, oftewel voorbereiden op de toekomst en proactieve samenwerking vanaf het begin van het proces. Het hoogheemraadschap heeft de ambitie om bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen water een meer sturende rol te geven voor een toekomstbestendige leefomgeving. Hierbij wordt extra ingezet op de volgende thema's:
 
  • Zuiver afvalwater, energieneutraal en circulair
  • Robuust en gezond watersysteem in een klimaatbestendig gebied
  • Waterveilige leefomgeving
  • Waterbewust leven en genieten van water
 
Door verschillende opgaven neemt de druk op de fysieke ruimte toe, waardoor een multifunctioneel ruimtegebruik essentieel is. Door klimaatverandering en maatschappelijke ontwikkelingen veranderen de wateropgaven fundamenteel, wat een andere rol van het hoogheemraadschap vraagt.
Het beheergebied van het waterschap is divers, van het natte veenweidegebied in het westen, via het stedelijke middengebied tot de hogere zandgronden in het oosten. Per deelgebied zijn de wateropgaven verschillend. Navolgend staan per deelgebied de belangrijkste opgaven beschreven.
Veenweidegebied. Het veenweidegebied is een door de mens gemaakt landschap. Door veenoxidatie vindt bodemdaling en een hoge CO₂-uitstoot plaats. Het watersysteem kan met name in het Oude Rijngebied de klimaatverandering moeilijk opvangen, hier is een robuuster watersysteem en een meer klimaatbestendige inrichting nodig.
 
Stedelijk middengebied. Het stedelijk middengebied met de steden Utrecht, Nieuwegein, Houten en IJsselstein is een dynamisch gebied. De komende decennia komen hier veel ontwikkelingen en opgaven samen. Ontwerpen met water dient een prominentere rol te krijgen in gebiedsontwikkelingen en de openbare ruimte, zoals bij locatiekeuzes en planvorming van nieuwe bouwlocaties.
Kromme Rijngebied en Utrechtse Heuvelrug. Het gebied ten oosten van Utrecht kenmerkt zich door de aanwezigheid van boomgaarden met fruit, de meanderende Kromme Rijn en het Eiland van Schalkwijk. De droge zomers van de afgelopen jaren hebben laten zien dat voor dit gebied een robuuste strategie nodig is om zowel de hoge als de lage delen van het Kromme Rijngebied klimaatbestendig te maken. Het hoogheemraadschap steunt het gericht omzetten van naaldbos in loofbos (verloofing) om de verdamping af te laten nemen en daarmee de verdroging tegen te gaan en de grond- en drinkwatervoorraad toe te laten nemen.
 
Leidraad Afkoppelen Utrechtse Heuvelrug
De leidraad heeft betrekking op het infiltreren van afstromend hemelwater en de risico’s hiervan voor de grondwaterkwaliteit en is onderdeel van het ‘Convenant afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug’. Het convenant is een overeenkomst voor de periode 2010-2015, tussen de Provincie Utrecht, Waterschap Vallei & Eem, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Vitens en negen gemeenten, waaronder de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De leidraad is van toepassing op dat deel van de Utrechtse Heuvelrug, waarbinnen het grootste deel van het neerslagoverschot het diepe grondwater bereikt. Gebieden met oppervlaktewater vallen hier niet onder. De grondwatervoorraad op de Utrechtse Heuvelrug is kwetsbaar en vraagt om locatie specifiek beleid voor infiltratie. Er is een beslisschema opgesteld, welke richting geeft aan te maken keuzes en bestaat uit een voorkeursvolgorde voor infiltratie, een richtlijn die aangeeft welke keuzemogelijkheden er zijn, en een beschrijving van maatregelen om uitspoeling naar grondwater te beperken.
 
Waterstructuurvisie
De Waterstructuurvisie is opgesteld door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (2002). In de Waterstructuurvisie geeft het Hoogheemraadschap aan dat water een steeds grotere rol in onze samenleving speelt. Functies zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van water. Daarnaast verandert het klimaat waardoor water in de toekomst meer ruimte nodig. In de Waterstructuurvisie presenteert het Hoogheemraadschap de integrale visie op een duurzaam waterbeheer op de lange termijn. Doelen hierbij zijn:
 
  • het gewenste veiligheidsniveau tegen overstroming en wateroverlast is gegarandeerd;
  • er is sprake van een goede waterkwaliteit;
  • de ecohydrologische variatie binnen het plangebied is hersteld;
  • de bodemdaling is verminderd of zo mogelijk stopgezet;
  • er zijn goede gebruiksmogelijkheden van het plangebied voor verschillende maatschappelijke functies; er is voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar om dit mogelijk te maken;
  • de landschappelijke betekenis van water is behouden of versterkt.
 
In de structuurvisie zijn locatie specifieke doelstellingen en maatregelen gedefinieerd. Ook wordt een streefbeeld voor 2050 beschreven, gebaseerd op de volgende principes:
 
  • vasthouden, bergen, afvoeren;
  • voorkomen, scheiden of schoon maken van vuilemissies;
  • vergroten zelfvoorzienende en duurzame inrichting;
  • grondwater als ordenend principe.
 
Grondwater als ordenend principe
Het streefbeeld kan niet los worden gezien van het toekomstige grondgebruik binnen het beheersgebied. Enerzijds vraagt het streefbeeld op een aantal plaatsen om meer ruimte voor water. Anderzijds kan het streefbeeld alleen worden bereikt indien het grondgebruik meer op waterdoelstellingen wordt afgestemd. Voor de drie belangrijkste functies wonen/werken, landbouw en natuur, is daarom in kaart gebracht of en hoe deze functies passen bij een duurzaam waterbeheer. Dit is in combinatie met het streefbeeld vertaald naar een visie op het toekomstig gewenste grondgebruik in het werkgebied van het hoogheemraadschap.
 
4.9.3 Watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoets doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.
 
Planspecifiek
In de huidige situatie bevat het plangebied 196 m² aan verharding in de vorm van de huidige woning. Daarnaast is er een oprit in halfverharding van 151 m² aanwezig. Als we deze voor 50% als verhard oppervlak meetellen komt de totale verharding op het perceel neer op 196 m² + 76 m² = 272 m².
 
De beoogde woningen hebben een dakoppervlakte van ieder 135 m², samen 270 m². Daarnaast voorziet het plan in een garage en een carport met een gezamenlijke oppervlakte van 74 m². Het bebouwde oppervlak komt daarmee op 344 m². Het erf aan de voorzijde heeft een oppervlakte van 300 m², waarvan 188 m² halfverharding en 112 m² groen. Als we ook hier de halfverharding voor 50% als verharding tellen bedraagt de verharding aan de voorzijde 94 m². De totale verharding zoals getekend in het planvoornemen bedraagt daarmee 344 + 94 = 438m².
 
Naast het erf aan de voorzijde bevatten de woningen ook tuinen. De woonbestemming heeft een oppervlakte van 2.380 m². Wanneer we hier het erf aan de voorzijde en de beoogde bebouwing van af trekken blijft er een niet-ingerichte woonbestemming over van 2.380 – 272 – 300 = 1.808 m². In deze tuinen kan men ook verharding aanbrengen. Gezien de aard van de percelen met veel bomen en groen en het feit dat de garage en carport als verharding zijn meegeteld is het een realistische aanname is dat er maximaal 20% van deze tuinen verhard zal worden. Dat komt neer op nog eens 362 m² aan verharding.
 
De totale maximaal te verwachten verharding bedraagt daarmee 438 + 362 = 800 m². Ten opzichte van de huidige situatie dient dus rekening gehouden te worden met een verhardingstoename van 800 – 272 = 528 m². Hiermee wordt de grenswaarde van 500 m² aan verhardingstoename overschreden. Er is daarom watercompensatie in de vorm van waterberging op het perceel nodig.
 
Waterafvoer
Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. Het kan een combinatie van berging en infiltreren zijn.
In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het
uitgangspunt. Met een proef op locatie is de waterdoorlatendheid van de bodem bepaald. Hierbij is de k-waarde berekend op 16. Dit is een zeer hoge waarde en de conclusie is dat de waterdoorlatendheid van de bodem zeer goed is. Infiltratie van regenwater is dus een geschikte mogelijkheid. De berging en infiltratie is in dit planvoornemen een combinatie van infiltratie in de grond en een waterbunker. Het water in de waterbunker zal hergebruikt worden door middel van een grijswatersysteem voor de woning en draagt daarmee bij aan doelstellingen op het gebied van klimaatadaptatie. 
 
Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel. Hemelwater wordt niet aangesloten op de riolering, maar wordt op eigen terrein geborgen. Het hemelwater wordt opgevangen in een ondergrondse tank welke voor zowel gebruik in de tuin als watergebruik binnen gebruikt kan worden (toilet bijv.).  Een heftige regenbui van 70 mm/uur mwordt op eigen terrein verwerkt.
 
Verharding zuidelijk perceel: 135m2 (woning) + 42m2 (garage).
Eis vanuit LAS is 70mm/m2/uur. Dat is 70mm per m2, dus 7 liter.
 
Dat geeft: 177m2 x 7 liter = 1239 liter/ uur wat er van het oppervlak van de woning en garage komt. Daar voldoet de opslagtank aan. Aangezien de verharding op het noordelijk perceel minder is voldoet de tank ook daar.
 
Digitale watertoets
Op 20 januari 2023 is een digitale watertoets uitgevoerd (zie bijlagen bij toelichting bijlage 7), hieruit kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling niet raakt aan de belangen van het Waterschap.
 
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.
 
4.10 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Om de toename van het aantal verkeersbewegingen door de beoogde ontwikkeling aan te tonen, is de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' geraadpleegd. In onderstaande tabel is de verkeersgeneratie berekend. Uitgegaan wordt van de verkeersgeneratie horende bij het gebiedstype 'Rest bebouwde kom', de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' en de functie 'koop, huis, vrijstaand'.
 
WoningtypeAantal woningenVerkeersgeneratie per etmaal (weinig stedelijk, rest bebouwde kom)Totaal
Koop, huis, vrijstaand28,2 (gem.)16,4
Totaal  16,4
 
In totaal komt de verkeersgeneratie daarmee uit op 16,4 voertuigbewegingen per etmaal. De ontsluiting van het plangebied is in staat de beperkte toename van het aantal voertuigbewegingen te verwerken.
 
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van parkeren is vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). Voor het berekenen van de parkeereis bij nieuwbouw worden de actuele CROW-normen (publicatie 381) gehanteerd.
 
 
Planspecifiek
Voor de te hanteren parkeernormen wordt verwezen naar het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP), vastgesteld door de raad op 2 februari 2010. In het GVVP is opgenomen dat voor nieuwbouw de CROW-normen gehanteerd worden. Op het moment dat het CROW deze normen actualiseert worden voor het GVVP deze nieuwe normen van kracht. Voor het berekenen van de parkeereis wordt daarom aansluiting gezocht bij de normen van CROW publicatie-381. Uitgegaan wordt van de verkeersgeneratie horende bij het gebiedstype 'Rest bebouwde kom', de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' en de functie 'koop, huis, vrijstaand'.
 
De navolgende tabel geeft de parkeerbehoefte van het voorgenomen plan weer.
  
WoningtypeAantal woningenParkeereis per woningTotaal
Koop, huis, vrijstaand21,93,8
Totaal  3,8 ≈ 4
 
Beide woningen beschikken over een garage/carport en twee parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.
  
 
4.11 Duurzaamheid
Gelet op de eindigheid van ruimte en bouw- en brandstoffen is duurzaamheid bij ruimtelijke ontwikkelingen van belang. Duurzame ontwikkeling is de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van heden en toekomst zonder het vermogen van de toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.
 
Het wettelijk beleid ten aanzien van energiezuinig bouwen is opgenomen in het Bouwbesluit 2012. Daarin is vastgelegd hoe de energieprestatie van gebouwen wordt gemeten. De eis voor nieuwbouw is dat voldaan moet worden aan Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).
 
Planspecifiek
De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft in het beleidsstuk Utrechtse Heuvelrug; Duurzaam en Klimaatneutraal; Programma 2017-2022 per gebied een milieukwaliteitsprofiel opgesteld. Voorliggend plan valt binnen het milieukwaliteitsprofiel Wonen - Buiten centrum.  
 
Energie/klimaatadaptatie
Voor het energieneutraal bouwen wordt gestreefd naar een BENG met >100% hernieuwbare energie, dit is in het uitgewerkt in de vergunningsstukken en de daarbij behorende BENG berekening. Hier komen alle aspecten bij elkaar (isolatie, glas, volume, oriëntatie). In het ontwerp is geprobeerd een balans te vinden tussen: isolatie (hoger dan nieuwbouweis), glasvlakken en oriëntatie van deze glasvlakken. Middels deze betere isolatie en een passend WTW-installatiesysteem (met passieve koeling) wordt ervoor gezorgd dat de woning gekoeld kan worden zonder dat hier direct een airco voor nodig is.
 
De mogelijkheid voor passieve koeling maakt dat met weinig tot geen energie de ergste warmte in de zomermaanden de woning uit kan. En de dikkere isolatie zorgt er dan weer voor dat in de wintermaanden de warmte beter geborgen blijft in de woning.
 
BENG berekening 
Voor woningbouw ambieert de gemeente binnen het betreffende milieukwaliteitsprofiel een GPR-gebouw van 7,1 en een GPR-energie van 7,6. Aangezien er met het initiatief nieuwe woningen gebouwd worden kan dit ambitieniveau behaald worden. Sinds 1 januari 2021 vervangt de BENG-norm de EPC-eisen. Een MPG-eis is toegevoegd als extra eis. Er wordt bij de vergunningsaanvraag zowel een BENG- als een MPG-berekening aangeleverd.
 
Convenant duurzaam bouwen
Om nieuwe woningen op een duurzame en toekomstbestendige manier te kunnen bouwen, hebben de provincies Zuid-Holland, Noord-Holland, Flevoland en Utrecht een convenant voor duurzame woningbouw opgesteld. Hierin staan verschillende afspraken waarbij er hogere eisen worden gesteld aan nieuwbouw ten opzichte van de huidige wetgeving. Hierdoor kunnen nieuwe woningen sneller, goedkoper en duurzamer gebouwd worden. De gemeente Utrechtse Heuvelrug heeft het convenant ook zelf ondertekend en zich gecommitteerd aan het in het convenant opgenomen niveau Brons. Op basis van de uitgevoerde BENG- en MPG-berekeningen kan ervan worden uitgegegaan dat het beoogde plan voldoet aan de toetsingskaders van het niveau Brons in het Convenant Duurzame Woningbouw.
5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij een omgevingsvergunning, die een bouwplan dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening mogelijk maakt, dient tegelijkertijd met deze omgevingsvergunning een exploitatieplan vastgesteld te worden, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van exploitatiekosten anderszins is verzekerd (op een andere manier geregeld is) en tevens locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.
 
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er verder geen kosten aan de ontwikkeling verbonden. In april 2022 hebben de gemeente en initiatiefnemer gezamenlijk een brief ondertekend waarmee de gemeente akkoord is gegaan om de haalbaarheid verder te onderzoeken en de initiatiefnemer akkoord is gegaan om hiervoor de genoemde kosten te betalen.  
In vervolg daarop is in juli 2023 de eindversie van de anterieure overeenkomst opgesteld, waarin het kostenverhaal is opgenomen. Hiermee wordt de economische uitvoerbaarheid van dit initiatief tussen de initiatiefnemer en de gemeente geregeld. Hierin wordt opgenomen dat het planschaderisico voor rekening van de initiatiefnemer komt. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan.
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor de aanvraag en verlening van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a sub 3 van de Wabo stelt artikel 3.10 van de Wabo dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit houdt in dat het ontwerpbesluit conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd wordt. Hierbij is er de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen in te dienen (artikel 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan. De Wabo voegt hieraan toe dat het ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit op grond van de Wabo of het Besluit omgevingsrecht in bepaalde specifieke gevallen aan specifiek personen of instanties wordt gestuurd.
 
Planspecifiek
Het perceel ligt aan het eind van de doodlopende straat. Aan de ene zijkant en de achterzijde (het noordoosten en het zuidoosten) ligt het openbare park Beukenstein. Aan de andere zijkant (het zuidwesten) grenst het perceel aan een kantorenlocatie in parkachtige omgeving. Aan de voorzijde grenst het perceel aan de straat en 2 woonpercelen (Verheullaan 10 en 17). Met deze bewoners is in een vroeg stadium de mogelijkheid besproken van het slopen van de bestaande woning en het realiseren van 2 nieuwe woningen. Ook de andere bewoners in het doodlopende deel van de Verheullaan zijn op de hoogte van de mogelijke bouwplannen.
 
De eigenaar van het openbaar toegankelijke park (Stichting Silverein) heeft de plankaart en schetsontwerpen ontvangen en had geen opmerkingen bij de voorgenomen plannen.
 
Vanuit de omwonenden is aangegeven dat zij een extra woning geen bezwaar vonden, zolang deze maar niet in het verlengde zou komen te liggen van de achtertuinen van de woning op nummer 10. Dit in verband met mogelijke inkijk vanaf de 1e verdieping op hun tuin en het zicht vanuit hun tuin op park Beukenstein. Zij gaven ook aan dat zij vanwege deze mogelijke inkijk ook graag zo min mogelijk (slaap)kamers op de 1e verdieping aan de voorzijde gesitueerd willen hebben. Daarnaast is aangegeven dat de toen nog beoogde garage voor de noordelijke woning niet wenselijk was voor de voorgevelrooilijn van de woning op nummer 17.  
 
Mede op basis van deze inbreng is het plan in zijn huidige vorm tot stand gekomen. De woning op het zuidelijke perceel ligt voor de achtergevel van de woning op nr. 10. Daarnaast is gekozen voor de situering van ruimtes zoals een hal en een badkamer aan de voorzijde op de 1e verdieping, zodat er geen (slaap)kamerraam aan de voorzijde gesitueerd is.
   
Op basis van een overleg met de buren is daarnaast besloten om op de noordelijke kavel een carport te realiseren in plaats van een garage. Ook komt de garage op de zuidelijke kavel helemaal achter in de tuin op een locatie waar in de huidige situatie al een schuurtje staat. Op deze manier kan gehoor worden gegeven aan de wens van de buren om de bomen ter plaatse van hun erfgrens te behouden.