direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Burgemeester van den Boschstraat 2-4, Amerongen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1581.AMRBurgvdboschstr-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug bevinden zich verschillende locaties in eigendom van de gemeente die niet meer voor de oorspronkelijke functie in gebruik zijn. Deze locaties zijn, afhankelijk van de ligging, aangemerkt als potentiële inbreidingslocaties of ontwikkellocaties. De locaties variëren in omvang en beslaan maximaal 2 tot 3 hectare per gebied. De gemeente Utrechtse Heuvelrug is voornemens de locaties te ontwikkelen naar woningbouw.

Eén van de locaties betreft de voormalige gemeentewerf aan de Burgemeester van den Boschstraat 4 in Amerongen. Het is de bedoeling dat hier drie vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Deze ontwikkeling is op deze locatie niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Een nieuw bestemmingsplan is noodzakelijk om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.

Het perceel Burgemeester van den Boschstraat 2 en de daarop aanwezig woning maken ook deel uit van dit bestemmingsplan. Dat perceel is namelijk niet meegenomen in de beheersverordening Amerongen Woongebied (2015), waardoor voor het perceel nog het bestemmingsplan Amerongen - Amerongen Kom uit 2006 geldt. Dit bestemmingsplan is niet meer actueel.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied aan de Burgemeester van den Boschstraat 2-4 ligt in het zuidoosten van het dorp Amerongen, nabij de doorgaande weg N225 (Rijksstraatweg). Het betreft de gronden van de voormalige gemeentewerf, kadastraal perceel sectie D nr. 3950. De totale omvang bedraagt circa 2.600 m².

Op navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging van het plangebied en de globale planbegrenzing aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRBurgvdboschstr-VA01_0001.jpg"

Globale ligging plangebied (rode cirkel, Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRBurgvdboschstr-VA01_0002.jpg"

Begrenzing plangebied (rode omkadering, Bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor de gronden van het plangebied geldt momenteel het bestemmingsplan ‘Amerongen - Amerongen Kom'. De gemeenteraad van de voormalige gemeente Amerongen heeft dit bestemmingsplan vastgesteld op 29 augustus 1994. Het onderhavige perceel is eerder niet meegenomen in de beheersverordening Woongebied Amerongen (2015), omdat ontwikkelingen voorzien waren.

Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRBurgvdboschstr-VA01_0003.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Amerongen Kom' (plangebied: rode omkadering)

Het plangebied heeft in het bestemmingsplan ‘Amerongen Kom' de bestemming 'Bedrijven', met de nadere aanwijzing 'uitzonderingen toegelaten'. Hiermee is een gemeentelijke werkplaats toegestaan. Binnen die bestemming is onder andere ook 'wonen' toegelaten. De bestaande woning is voorzien van de bestemming 'Wonen', met een letteraanduiding 'Monument'. Voorts gelden de bestemmingen 'Erf' en 'Groen' en de gebiedsaanduidingen 'Aanlegvergunningen niveauverschil' en 'Beschermd stads- en dorpsgezicht'.

Behoudens de bestaande woning, is de beoogde woningbouw met drie vrijstaande woningen niet toegestaan binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Een herziening is noodzakelijk om de gewenste woningbouwontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin, waarbij ook de bestaande woning een actuele regeling krijgt.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een algemene beschrijving van het plan weergegeven. De huidige ruimtelijke en functionele structuur van het gebied en de eventuele verschillen tussen het geldende planologische regime en de toekomstige manier van bestemmen wordt beschreven. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens het algemene ruimtelijke beleidskader weer. Het overkoepelende beleid op alle bestuursniveaus en welke invloed dit beleid heeft op het plangebied wordt hier beschreven. Hoofdstuk 4 geeft de specifieke wet- en regelgeving weer op de verschillende onderdelen. Te denken valt aan beeldkwaliteit, wonen, bedrijven, verkeer, water, etc. Hierin is alleen het voor het plan relevante beleid opgenomen. Het overige beleid wordt niet benoemd. In hoofdstuk 5 is de juridische uitleg opgenomen van de bestemmingen die in de regels zijn verwoord. Tenslotte geeft hoofdstuk 6 inzicht in de haalbaarheid van het plan. Hier wordt gekeken naar de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid en ook wordt het aspect handhaving besproken.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Huidige situatie

In het zuidoosten van de provincie Utrecht ligt de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Het grondgebied van de gemeente Utrechtse Heuvelrug bevat een groot deel van het gelijknamige Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug. Aan de rand van dit park ligt het dorp Amerongen.

De dorpskern van Amerongen was aanvankelijk op 12 mei 1966 aangewezen als beschermd dorpsgezicht ‘in verband met de schoonheid en het stedebouwkundig-historische samenhang bepaalde karakter’. Na bezwaren van de gemeenteraad van Amerongen is de beschikking van 1966 komen te vervallen en is het beschermd dorpsgezicht Amerongen uiteindelijk op 16 maart 1970 vastgelegd. Bepalend hierbij zijn de fraaie ligging, op de grens van de Utrechtse Heuvelrug en het rivierenlandschap en waar de belangrijkste straten en wegen vrijwel de hoogtelijnen volgen. Amerongen geldt voorts als een gaaf voorbeeld van een kasteeldorp, omdat de naaste omgeving van het huis en de kerk in hun aanleg geheel en, wat betreft de bebouwing, voor het merendeel in oorspronkelijke vorm bewaard gebleven zijn.

Het plangebied bevindt zich aan de Burgemeester van den Boschstraat, aan de zuidoost zijde van het dorp Amerongen. Deze straat, voorheen Achterweg geheten, vormt de achterste begrenzing van de percelen aan het wegtracé Overstraat - Nederstraat - Zandvoort en had aanvankelijk weinig bebouwing. In de loop van de tijd heeft een verdichting van de bebouwing plaats gehad. Het voorliggende initiatief past in dit patroon, waarbij relatief grootschalige bedrijfsbebouwing plaats maakt voor woningen die qua maat en schaal aansluiten bij de aanwezige woningen. Er is in dit gebied voornamelijk sprake van wonen in 1 of 2 bouwlagen met kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRBurgvdboschstr-VA01_0004.jpg"

Doorgaande routes van Amerongen: 1. Overstraat-Nederstraat-Zandvoort, 2. Burgemeester van den Boschstraat en 3. Koningin Wilhelminaweg-Rijksstraatweg (Bron: Stedenbouwkundige kaders woongebied Amerongen, 2013)

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Burgemeester van den Boschstraat. Deze straat kent een directe aansluiting op de doorgaande weg Koningin Wilhelminaweg (N225). Verder grenst het plangebied aan de zuidzijde aan de weg Zandvoort. Direct ten oosten van het onderhavige perceel is sprake van een smalle weg waarmee het perceel Zandvoort 30 wordt ontsloten. Voor autoverkeer is dit een doodlopende weg, maar voor het langzame verkeer vormt het een verbinding met de N225.

Op het perceel van de voormalige gemeentewerf zijn een relatief grote loods met een aanbouw, een vrijstaande kleinere loods en een vrijstaande woning met een bijbehorende tuin aanwezig. Burgemeester van den Boschstraat 2, ‘Het Witte Huis’, is aangewezen als een Rijksmonument.

Het terrein is verder nagenoeg geheel verhard, met uitzondering van een groen talud aan de zuid- en oostzijden van het plangebied. De navolgende afbeeldingen geven een impressie van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRBurgvdboschstr-VA01_0005.jpg"

Vogelvluchtimpressie plangebied (bron: Gemeente Utrechtse Heuvelrug)

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRBurgvdboschstr-VA01_0006.jpg"

Burgemeester van den Boschstraat 2 (Bron: Street View Maps.nl)

2.2 Toekomstige situatie

Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 3 vrijstaande woningen binnen het plangebied mogelijk. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zijn in de notitie 'Regels Bebouwingsenveloppen' enkele stedenbouwkundige randvoorwaarden geformuleerd die zijn door vertaald in onderhavig bestemmingsplan.

Er gelden de volgende stedenbouwkundige voorwaarden en/of uitgangspunten:

  • Woningtype: vrijstaand, aantal woningen maximaal 3
  • Bouwhoogte: maximaal 1 bouwlaag met kap;
  • Eventuele garages te bereiken via inrit Burg. Jonkheer H. van den Boschstraat
  • Parkeren: “rest bebouwde kom”: 1,9 parkeerplaats per woning
  • Bouwen in de rooilijn
  • De woningen / kavels dienen in samenhang met elkaar te worden ontworpen. De Welstandsnota is hierin leidend.

De stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn vertaald in het voorliggende bestemmingsplan, waarmee een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt die in maat en schaal passend is binnen dit deel van Amerongen. Bovendien dient binnen het plangebied in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien. In toelichting paragraaf 4.12 wordt dit nader toegelicht.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2040 (SIVR), is door het kabinet vastgesteld op 13 maart 2012. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR schetst het Rijk haar ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. In de SVIR worden door het Rijk drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Die hoofddoelen zijn:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In de SVIR is aangegeven welke nationale belangen (lees: rijksbelangen) bij deze drie hoofddoelen aan de orde zijn en daarom waarop het rijk zal sturen. Het gaat onder andere om de volgende nationale belangen:

  • zorgen voor een goede ruimtelijk-economische structuur van Nederland (bijvoorbeeld samen met andere overheden zorgen voor een goed vestigingsklimaat);
  • efficiënt gebruik van de bodem en ondergrond;
  • hoofdnetwerken van wegen, spoor en vaarwegen in stand houden en beter benutten;
  • de kwaliteit van lucht, bodem en water verbeteren;
  • behoud van unieke cultuur en natuur, zoals de werelderfgoederen.

Planspecifiek

Binnen het plangebied spelen deze belangen, met uitzondering van het door het rijk geformuleerde belang nummer 13 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten', geen rol. Het belang van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming is door het rijk door vertaald in de zogenaamde ladder van duurzame verstedelijking, waarin in paragraaf 3.1.3 van de toelichting wordt ingegaan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Planspecifiek

In paragraaf 3.1.1 is een aantal van de nationale belangen benoemd. Binnen het plangebied spelen deze belangen, met uitzondering van het door het rijk geformuleerde belang van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, geen rol. Het belang van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming is door het rijk door vertaald in de zogenaamde ladder voor duurzame verstedelijking. Paragraaf 3.1.3 gaat hier nader op in.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Als uitwerking van Nationaal Belang 13 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' uit de Structuurvisie Infrastructuur en Mobiliteit, is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6 Bro het relevante lid 2 als volgt omschreven:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Planspecifiek

Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. De voorgenomen ontwikkeling aan de Burgemeester van den Boschstraat 4 maakt maximaal 3 nieuwe woningen mogelijk en kwalificeert zich daarmee niet als stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking is derhalve niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Staten hebben in 2013 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRS en de PRV worden elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast c.q. herijkt. Provinciale Staten hebben de herijking van de PRS en de PRV op 12 december 2016 vastgesteld.

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De herijking van de PRS is op 12 december 2016 vastgesteld. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is opgesteld.

In de herijkte Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd.

Duurzame leefomgeving

  • Behouden en bevorderen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie;
  • Voldoende ruimte bieden voor realisatie van duurzame energiebronnen;
  • Anticiperen op de ruimtelijke lange termijn gevolgen van klimaatverandering;
  • Beschermen en realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving waarin ook stilte beleefd kan worden.

Beschermen kwaliteiten

  • Behouden van de kwaliteit van de cultuurhistorische structuur en streven naar een betere beleefbaarheid ervan;
  • Behouden van de kernkwaliteiten van het landschap en behouden van aardkundige waarden en streven naar een betere beleefbaarheid ervan;
  • Beschermen en ontwikkelen van soorten en van een robuust netwerk van natuur.

Vitale steden en dorpen

  • Bevorderen van binnenstedelijke ontwikkeling;
  • Voldoende ruimte bieden voor het realiseren van een op de behoefte aansluitend aanbod van woningen en woonvoorzieningen;
  • Voldoende ruimte bieden voor het functioneren en versterken van een vitale en innovatieve regionale economie;
  • Voldoende ruimte bieden voor behoud en versterking van een goede retailstructuur;
  • Zorgdragen voor en voldoende ruimte bieden voor een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en vrijetijdslocaties.

Dynamisch landelijk gebied

  • Uitnodigende zones die stad en land verbinden en bijdragen aan kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu;
  • Zodanige condities scheppen dat de vitale regionale economie in het landelijk gebied zich kan ontwikkelen;
  • Zodanige condities scheppen dat een goede recreatieve structuur wordt behouden en versterkt.

Planspecifiek

Het plangebied betreft een binnenstedelijke locatie. In haar verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het stedelijk gebied. Op deze manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Doordat het plangebied binnen het stedelijk gebied ligt sluit de ontwikkeling goed aan bij deze visie van de provincie.

Woningbehoefte

Op provinciaal niveau worden afspraken gemaakt tussen de regio's, welke de basis vormen voor de afspraken binnen de afzonderlijke regio's ten aanzien van de afstemming rondom de woningbouwprogrammering. De gemeente Utrechtse Heuvelrug maakt, samen met de gemeenten Wijk bij Duurstede, Renswoude, Veenendaal en Rhenen, deel uit van de regio Zuid-Oost Utrecht. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 is het woningbouwprogramma voor de regio Zuid-Oost Utrecht als volgt bepaald:

  PRS 2013   Gerealiseerd 2013 t/m 2015   Herijking 2016  
  Binnenstedelijke woningbouw   uitleg   totaal     Binnenstedelijke woningbouw   uitleg   totaal  
Renswoude   200   0   200   66   200   0   200  
Rhenen   425   75   500   246   500   75   575  
Utrechtse Heuvelrug   1.000   50   1.050   410   1.000   50   1.050  
Veenendaal   3.750   0   3.750   917   3.750   0   3.750  
Wijk bij Duurstede   750   250   1.000   384   750   250   1.000  
Totaal regio Zuid Oost   6.125   375   6.500   2023   6.200   375   6.575  

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 is het stedelijk programma voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug bepaald op 1.050 woningen. In de herijking van 2016 is de behoefte eveneens bepaald op 1.050 extra woningen. Dit programma kan vrijwel geheel in het stedelijk gebied worden gerealiseerd.

Navolgende afbeelding geeft de beschikbare plancapaciteit weer. Uit de woningbouwmonitor van de Provincie blijkt dat reeds 600 woningen binnen de gemeente Utrechtse Heuvelrug zijn gerealiseerd. In totaal worden nog 120 woningen in de periode tot en met 2028 zeker gerealiseerd en maken circa 140 woningen onderdeel uit van de zachte plancapaciteit. Rekening houdend met de zachte plancapaciteit resteert er voor de periode tot en met 2028 nog een woningbouwopgave van circa 133 woningen voor de gemeente Utrechtse Heuvelrug.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRBurgvdboschstr-VA01_0007.png"

Realisatie PRS-programma in relatie tot harde en zachte plancapaciteit d.d. 2017 (bron: www.wmm-provincie-utrecht.nl )

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (herijking 2016)

Tegelijk met de PRS is op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De PRV wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast (herijken). De huidige herijking van de PRV is op 12 december 2016 vastgesteld.

In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem, water, energie, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.

Planspecifiek

Het deel van het plangebied waar de woningen zijn voorzien ligt in bestaand stedelijk gebied zoals in de PRV aangewezen op de kaart 'wonen en werken'. Met betrekking tot dit stedelijk gebied stelt artikel 4.1 lid 2 van de PRV dat verstedelijking, en dus woningbouw, mogelijk is. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de PRV.

De volgende afbeelding toont een fragment van de kaarten 'cultuurhistorie' en 'landschap' uit de PRV.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRBurgvdboschstr-VA01_0008.jpg"

Fragment kaarten 'cultuurhistorie' en 'landschap'

Uit de kaart 'Cultuurhistorie' blijkt dat het plangebied valt binnen de aanduiding 'CHS - Historische buitenplaatszone'. Op grond van artikel 1.7 van de PRV bevat een ruimtelijk plan bestemmingen en regels ter bescherming van de waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur. Daarnaast bevat een ruimtelijk plan geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende waarden van de cultuurhistorische hoofdstructuur. Gezien het huidige gebruik van de planlocatie en de zorgvuldige inpassing van de drie woningen, is geen sprake van aantasting van cultuurhistorische waarden (zie ook paragraaf 4.10).

Uit de kaart blijkt ook dat het plangebied valt binnen de aanduiding 'CHS - Archeologie'. Een ruimtelijk plan gelegen binnen de aanduiding mag geen nieuwe bestemmingen en regels stellen die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende archeologische resten. Doel van deze regeling is bevorderen van duurzaam behoud en beheer van de archeologische resten in de bodem ('in situ'). Uit onderzoek blijkt (zie paragraaf 4.9) dat van onevenredige aantasting van archeologisch resten geen sprake zal zijn, omdat het gehele plangebied al is verstoord en daardoor de kans op het vinden van archeologische resten zeer klein is.

Landschap Rivierengebied

Uit de kaart 'Landschap' blijkt dat het plangebied valt binnen het landschap 'Rivierengebied'. Voor dit landschap wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:

  • schaalcontrast van zeer open naar besloten;
  • samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;
  • samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal - rivier;
  • de Kromme Rijn als vesting en vestiging.

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van Rivierengebied verschillende accenten. Uit de kwaliteitsgids blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het deelgebied 'Flank'. In essentie een bosrijk gebied rond de oude weg van Utrecht naar Keulen, met statige landhuizen, tabaksschuren, een kralensnoer van dorpen en talrijke lanen en zichtrelaties de helling af. De ruimtelijke essenties van dit deelgebied zijn uitgewerkt in verschillende thema’s:

  • Ruggengraat;
  • Landgebruik;
  • Bijzondere bebouwing;
  • Reguliere bebouwing;
  • Dwarsrelaties.

Het betreft hier een binnenstedelijke locatie, waarbij geen kernkwaliteiten worden aangetast.

Conclusie

Uit de raadpleging van verschillende kaarten, zoals weergegeven in de PRV, kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling van woningbouw niet strijdig is met de PRV.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'

De gemeenteraad heeft op 28 januari 2010 de structuurvisie van de gemeente Utrechtse Heuvelrug vastgesteld. De gemeente wil met deze visie de 'kwaliteit van de leefomgeving' en de ‘groene positie in de regio' van de gemeente behouden en versterken. Deze ambities zijn themagericht en gebiedsbericht uitgewerkt. De 6 uitgewerkte thema's zijn:

  • 1. Natuur over de heuvels; het ontwikkelen van een zo robuust mogelijke groene structuur voor natuur, cultuurhistorie en landschap die de hele gemeente omvat en doordringt.
  • 2. Op de schouders van ons erfgoed; het behouden en geven van betekenis aan de grote rijkdom aan cultuurhistorisch erfgoed die de gemeente kent, alsmede De Stichtse Lustwarande versterken en toeristisch aantrekkelijk maken.
  • 3. Duurzaam bereikbaar; bereikbaarheid en verkeersdoorstroming verbeteren en tegelijkertijd verkeer en vervoer duurzamer maken zodat het leefklimaat erop vooruit gaat en daarmee de aantrekkelijkheid voor inwoners, recreanten en ondernemingen.
  • 4. Leefbare dorpen; versterken van de eigen identiteit per dorp, alsmede het behouden en versterken van de levendige dorpsharten met samenhang in wonen en voorzieningen voor jong en oud.
  • 5. Vrije tijd op de Utrechtse Heuvelrug; het duurzaam versterken van natuurgerichte vormen van dagrecreatie en verblijfsrecreatie, het ontwikkelen van cultuurhistorisch gerichte vormen van recreatief medegebruik en ruimte vinden voor sport.
  • 6. Maatwerk voor wonen en werken; het sociaal en functioneel duurzaam in standhouden van de samenleving middels het streven naar een stabiel bevolkingsaantal met een redelijk evenwichtige verdeling van bevolkingsgroepen in leeftijd, inkomen en opleiding. Een opgave ligt onder andere bij woningbouwprogramma inbreidingslocaties.

In deze thema's is geen beleid specifiek voor het plangebied opgenomen. Uit de structuurvisiekaart blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van de 'Bebouwing binnen rode contouren'. Hier streeft de gemeente naar maatwerk om wonen en werken te realiseren binnen het saldo van de 'rode' contouren. Binnen het thema maatwerk voor wonen en werken streeft de gemeente naar een stabiel bevolkingsaantal en naar een redelijk evenwichtige verdeling van bevolkingsgroepen in leeftijd, inkomen en opleiding, waarmee de samenleving sociaal en functioneel duurzaam in stand kan worden gehouden.

Specifiek voor de kern Amerongen geldt het streven om Amerongen nog meer dan nu te zien als een kasteeldorp waar landschap, historie en 'kwaliteit van het leven' samenkomen.

Planspecifiek

Met name thema vier (leefbare dorpen) en zes (maatwerk voor wonen en werken) zijn van toepassing. De toevoeging van maximaal 3 vrijstaande woningen aan de kern Amerongen zorgt voor het op peil houden van de bevolking(sgroei) en bevolkingssamenstelling. De leefbaarheid van dorpen hangt af van de hoeveelheid inwoners. Het op peil houden van de inwonersaantallen is dan ook belangrijk voor het voorzieningenaanbod. De beoogde realisatie van maximaal 3 woningen past binnen deze gedachte. Het laatste thema, maatwerk voor wonen en werken, spreekt de opgave uit om middels inbreidingslocaties de woningbouwopgave uit te voeren. De planlocatie is op de visiekaart Amerongen (kaart 9) aangeduid als mogelijke ontwikkelingslocatie. De beoogde ontwikkeling gaat uit van een herontwikkelingsopgave binnen de rode contour en is daarmee in aansluiting op de structuurvisie.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in lijn is met het beleid uit de Structuurvisie 2030.

3.3.2 Welstandsnota

Het welstandsbeleid van de gemeente is vastgelegd in de welstandsnota uit 2008. Deze nota is het laatst gewijzigd in 2017. De nota beschrijft het welstandsbeleid en fungeert als toetsingskader voor het welstandsadvies dat noodzakelijk is bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen (voorheen bouwvergunning). Welstandstoezicht wordt vooral gelegitimeerd vanuit het belang dat door de gemeente wordt gehecht aan de kwaliteit van de openbare ruimte en de bijdrage die gebouwen en bouwwerken geacht worden daaraan te leveren. Om dat belang op de juiste wijze te kunnen door vertalen naar welstandscriteria, is de gemeente onderverdeeld in deelgebieden.

Planspecifiek

Onderhavig plangebied valt binnen het deelgebied 'Amerongen Dorpscentrum (7)'. Het bebouwingspatroon is in het dorpscentrum voor een belangrijk deel in stand gebleven. Open tussenruimten zijn in de loop der tijd steeds meer opgevuld, zonder dat het patroon van verdichting naar het centrum verloren is gegaan. De individualiteit van de panden wordt benadrukt in de verschillende bouwstijlen uit verschillende bouwperioden, geringe hoogteverschillen, geringe hoekverdraaiingen, verschillende functies en een verschillende mate van versiering. De bebouwing heeft overwegend een of twee bouwlagen onder een zadeldak. Minder voorkomende dakvormen zijn een schilddak, een mansarde kap en een enkel plat dak. Het dorpscentrum van Amerongen is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Het bebouwingsensemble en de gaafheid van de bebouwing zijn zeer karakteristiek en dienen daarom behouden te blijven. Voor het gebied gelden de volgende welstandscriteria:

  • Algemeen:
    • 1. De bouwwerken passen bij de hierboven beschreven karakteristiek, wat betreft situering op de kavel, schaal en vormgeving van de bouwmassa, indeling van de gevels en detaillering, kleur- en materiaalgebruik.
  • Massa en vorm:
    • 1. Handhaving of versterking van de individualiteit van de bebouwing door onderlinge verschillen in massa en vormgeving.
    • 2. Woningen hebben een korrelgrootte die aansluit bij die van de omgeving.
    • 3. Schaalvergroting door samenvoeging van panden of grote aanbouwen is ongewenst.
    • 4. De hoofdvorm van woningen bestaat uit een of twee lagen met een kap.
    • 5. Aan- en bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Ze zijn plat of voorzien van een kap.
  • Detaillering, kleur- en materiaalgebruik:
    • 1. Aanbouwen hebben de stijlkenmerken van het hoofdgebouw of vormen een overtuigend contrast daarmee.
    • 2. Bij nieuwbouw zijn stijl en detaillering vrij, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan bebouwing in de omgeving.
    • 3. Er is sprake van een traditioneel materiaalgebruik zoals baksteen, stucwerk, hout.
    • 4. Gevels zijn opgetrokken in baksteen, in gedekte kleuren afgestemd op de belendingen, of in wit.
    • 5. Daken van woningen zijn afgedekt met rode of grijze pannen of met riet.
  • Situering:
    • 1. Kleine verspringingen en hoekverdraaiingen zijn mogelijk.
    • 2. Handhaving van de richting van de bebouwing ten opzichte van de straat.
    • 3. De hoofdbebouwing staat aan de straatzijde.
    • 4. De ligging en het verloop van straten blijft ongewijzigd.
    • 5. De bestaande open tussenruimte tussen bebouwing blijft zo veel mogelijk gehandhaafd.

Conclusie

Waar mogelijk is in de juridische regeling van het voorliggende bestemmingsplan rekening gehouden met de van toepassing zijnde welstandscriteria. Dat betreft met name het bouwen van vrijstaande woningen voorzien van een kap en het ondergeschikte karakter van aan- en uitbouwen. De overige aspecten uit de welstandsnota spelen een rol bij de beoordeling van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwplan door de welstandscommissie. Bij verdere uitwerking van de plannen zal aangesloten worden op de genoemde welstandscriteria.

3.3.3 Woonvisie 2018 - 2022

Op 29 november 2018 heeft de gemeenteraad de nieuwe woonvisie vastgesteld. Met de nieuwe Woonvisie 2018-2020 wordt richting gegeven aan het woonbeleid van de gemeente voor de komende vier jaar. Doel is dat de inwoners van de gemeente kunnen wonen in een veilige en prettige omgeving, in een duurzame woning, die past bij hun huishouden, inkomen en zorgvraag. Om dit te bereiken richt de gemeente zich op de drie thema's.

  • 1. Woningmarkt in beweging. In de gemeente is de vraag naar woningen groter dan het aanbod, zowel bij huur- als koopwoningen. Mensen kunnen hierdoor geen wooncarrière maken en blijven wonen in een woning die niet langer passend is bij hun huishouden en wensen. Om de woningmarkt in beweging te krijgen probeert de gemeente nieuwbouwprojecten te stimuleren en faciliteren.
  • 2. Thuis in de wijk. De gemeente wil dat kwetsbare inwoners zoveel mogelijk in staat zijn regie te voeren over hun leven. Dat ze kunnen wonen in een geschikte woning, ondersteuning dicht bij huis krijgen en volwaardig deel nemen aan de lokale samenleving. Hiervoor start de gemeente het programma Thuis in de wijk.
  • 3. Duurzaam wonen. De gemeente wil dat inwoners kunnen wonen in een duurzame en aardgasvrije woning in een klimaatneutrale gemeente. Dit bereikt de gemeente onder meer door initiatieven uit de samenleving te stimuleren en mogelijk te maken. Bewoners en anderen (zoals Verenigingen van Eigenaren) worden gefaciliteerd om stap voor stap over te schakelen naar energieneutrale en aardgasvrije woningen.

Planspecifiek

Het plan past binnen de Woonvisie 2018 - 2022, omdat wordt voorzien in de nieuwbouw van een drietal woningen en de bouw van woningen gezien de woningnood wenselijk is.

3.3.4 Milieubeleidsplan 'Duurzaam en klimaatneutraal programma 2017-2022

Het milieubeleidsplan 'Duurzaam en klimaatneutraal', programma 2017-2022 bevat de strategische milieubeleidsdoelen van de gemeente, de aanpak en het uitvoeringsprogramma 2017. Het algemene deel is geldend van 2017 t/m 2022, het uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks geactualiseerd. In het plan zet de gemeente uiteen dat het streeft naar een leidende positie in duurzame ontwikkelingen en steeds opzoek gaat naar de meest waardevolle duurzaamheidsambities.

De volgende vijf doelen zijn opgesteld om dit te bereiken:

  • 1. Klimaatneutrale gemeente in 2035.
  • 2. Kwaliteit leefomgeving (water, geluid, lucht, licht, geur, trilling, straling, bodem en externe veiligheid).
  • 3. Duurzame mobiliteit.
  • 4. Duurzame economie.
  • 5. Duurzame en klimaatneutrale organisatie.


Het milieubeleidsplan stelt onder andere eisen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Enerzijds op gebouwniveau door het streven naar een verscherpte EPC en het werken met het instrument GPR Gebouw(r). GPR Gebouw geeft per thema een 'rapportcijfer' uiteenlopend van 6 (bouwbesluit niveau/minimaal) tot 10 (zeer goed). Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een GPR-score van gemiddeld minimaal 7, met minimaal een 7 voor

het thema energie. Bij zogenaamde 'kansrijke' projecten, waarbij bijvoorbeeld meer dan 50 woningen gebouwd worden of waar de gemeente een grondpositie heeft, geldt een GPR-score van minimaal 8. Anderzijds op omgevingsniveau door het toepassen van gebiedsgericht milieubeleid. Hiertoe zijn er voor de gemeente acht gebiedstypen met bijbehorende ambities (milieukwaliteitprofielen) opgesteld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden deze milieukwaliteitprofielen toegepast.

Planspecifiek

In paragraaf 4.13 wordt nader ingegaan op het aspect duurzaamheid.

Hoofdstuk 4 Haalbaarheid van het plan

4.1 Inleiding

In het kader van een ‘goede’ ruimtelijke onderbouwing moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende aspecten: milieueffectrapportage, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, bodem, ecologie, water, archeologie en verkeer en parkeren.

4.2 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • a. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  • b. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  • c. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  • d. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.

Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:

  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.

Planspecifiek

Uit een recente uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:314, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.

De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie beperkt toe. De ontwikkeling betreft de functiewijziging van Bedrijf (gemeentewerf) naar Wonen. De sloop van de bestaande opstallen en de realisatie van drie vrijstaande woningen betreft een wijziging die naar aard en omvang zeer beperkt is. Bovendien nemen de gebruiksmogelijkheden nauwelijks toe, omdat de gronden reeds geschikt zijn voor een gemeentewerf. Het gebruik van de gronden ten behoeve van de functie wonen is minder intensief dan het gebruik dat in de huidige planologische situatie mogelijk is. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.

Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.

4.3 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.

Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Planspecifiek

Uit advies van de Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU) d.d. 28 april 2017 (kenmerk: Z-2017-44592/48379) volgt dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied voor een groot deel geschikt is voor de toekomstige functie 'wonen'. In augustus 2012 is een verkennend en nader bodemonderzoek en asbest in puin onderzoek uitgevoerd. Hieruit volgt dat op een tweetal deellocaties sprake is van niet-ernstige bodemverontreinigingen in de bodem en verontreinigde puin- en slakkenlagen (geen bodem). Sanerende maatregelen moeten de risico's wegnemen om het plangebied geschikt te maken voor de functie 'wonen'. Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd zal, na de sloop van de bestaande bebouwing, tenminste een vooronderzoek conform NEN5725 worden uitgevoerd. Uit de conclusies van dit vooronderzoek moet blijken of het uitvoeren van een verkennend (actualiserend) bodemonderzoek conform NEN5740 alsnog noodzakelijk is. Indien noodzakelijk zal dit verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd een aangeleverd bij de aanvraag omgevingsvergunning.

Conclusie

Geconcludeerd wordt de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied in het algemeen als geschikt te beschouwen is voor de toekomstige functie 'wonen'. Het aspect bodem vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.

4.4 Geluid

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.

Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.

Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.

Planspecifiek

Door het bureau M+P is op 12 oktober 2020 een akoestisch onderzoek gedaan (bijlage 1). Er is onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting van op de woningen door het wegverkeer op de N225, de Burgemeester van den Boschstraat en Zandvoort. Uit het akoestische onderzoek blijkt dat hogere waarden noodzakelijk zijn voor één van de te realiseren nieuwbouwwoningen. Het betreft de woning welke het dichstbij de N225 komt ligt. Voor de overige woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh.

Voor de woning welke het dichtsbij de N225 komt te liggen is een hogere waarden noodzakelijk van 52 dB in verband het wegverkeerlawaai van de N225. Er kan bij deze woning blijkens het onderzoek voldaan worden aan het geluidsbeleid van de gemeente. Er is sprake van ten minste een geluidsluwe gevel (de zuidgevel).

Een ontwerp hogere waardenbesluit is tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Er zijn gedurende die terinzageligging geen zienswijzen ontvangen. Voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld, wordt de hogere waarde afgegeven.

Conclusie

Ter plaatse van twee van drie te realiseren woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh. Ter plaatse van deze woningen is sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat. Voor één van de te realiseren woningen is een hogere waarden noodzakelijk. Die hogere waarde is afgegeven. Er wordt bij de woning voldaan aan ons geluidsbeleid. Ter plaatse van deze woning is sprake van een adequaat akoestisch woon- en leefklimaat.

4.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarde.

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)

De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarden voor verschillende stoffen. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen.

Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit. Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.

NIBM-projecten kunnen -juridisch gezien- zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.

Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.

Planspecifiek

De ontwikkeling zal een beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Met de voorgenomen ontwikkeling worden maximaal 3 nieuwe woningen gerealiseerd. In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen) bij voorbaat aangemerkt als niet in betekende mate. Onderhavig plan blijft ruim onder deze norm.

Desondanks is een berekening uitgevoerd met de NIBM-tool. Hierbij is uitgegaan van gemiddeld 6 voertuigbewegingen per weekdaggemiddelde per woning. De verwachte verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling ligt daarmee rond de 18 motorvoertuigen per etmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRBurgvdboschstr-VA01_0009.png"

NIBM-tool (versie 2020)

Uit de berekening blijkt dat er geen nader onderzoek noodzakelijk is. De bijdrage van het extra verkeer aan de verslechtering van de luchtkwaliteit is niet in betekenende mate en valt ruimschoots onder de norm van 1,2 µg/m³.

Omdat sprake is van woningen (gevoelige functie) is met behulp van het Geoloket van de Omgevingsdienst regio Utrecht gekeken of de kwaliteit van de lucht voldoende is om woningen toe te staan. Hieruit blijkt dat de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in 2015 ter plaatse van het plangebied circa 20,0 µg/m³, 22 µg/m³ respectievelijk 16 µg/m³ bedragen. Op de volgende afbeeldingen zijn de concentraties over 2025 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRBurgvdboschstr-VA01_0010.jpg"

Luchtkwaliteit (concentratie fijnstof en stikstofdioxide 2025) ter plaatse van het plangebied (Geoloket)

Uit deze afbeeldingen blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ook in 2025 ruimschoots voldoet aan de grenswaarde van 40 µg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De concentratie PM2,5 blijft met een waarde van circa 14 µg/m³ eveneens ruim onder de grenswaarde.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.

Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidsruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën. De handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).

Planspecifiek

Navolgende tabel toont de bedrijven en inrichtingen in de nabije omgeving van het plangebied, de daarbij behorende richtafstanden en de werkelijke afstanden tot het plangebied:

Adres   Inrichting / functie   SBI-2008   Milieu-categorie   Minimale afstand tot plangebied   Werkelijke afstand tot plangebied  
-   Begraafplaats   96031   1   10 m   50 m  
Burgemeester van den Boschstraat 1   Maatschappelijke bestemming   -   2   30 m   37 m  
Burgemeester van Den Boschstraat 3   Horecabestemming met bedrijfswoning   561, 563   1   10 m   51 m  
De Postmeester 1 - 91   Woonzorgcentrum De Ridderhof   871   2   30 m   41 m  

Uit bovenstaande tabel volgt dat voldaan wordt aan de richtafstanden.

Daarnaast dient te worden vastgesteld dat de beoogde ontwikkeling geen milieubelastende activiteiten omvat. In het geval van onderhavig plan gaat het om de ontwikkeling van woningen, waarbij de huidige bedrijfsbestemming komt te vervallen. Hierbij kan worden uitgegaan van geen milieubelastende activiteiten. De ontwikkeling past in de omgeving.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en de weg geldt de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het daarbij behorende besluit. Voor ondergrondse buisleidingen is het wettelijk kader vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

  • Het plaatsgebonden risico is het risico uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het plaatsgebonden risico richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het plaatsgebonden risico is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het plaatsgebonden risico wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico zijn de cumulatieve kansen dat per jaar dat een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal slachtoffers, de z.g. oriënterende waarde. Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het groepsrisico, ook als de oriënterende waarde niet wordt overschreden.

Op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving dient bij bestemmingsplan beoordeeld te worden of de wettelijke grenswaarde met betrekking tot het plaatsgebonden risico niet wordt overschreden en of de oriënterende waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Bij een toename van het groepsrisico geldt de wettelijke verplichting voor de gemeente om dit in het bestemmingsplan te verantwoorden.

Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar. De kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is, mag dus niet groter zijn dan 1 op een miljoen. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal slachtoffers, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden. In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

Planspecifiek

Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRBurgvdboschstr-VA01_0011.jpg"

Uitsnede risicokaart met globale ligging plangebied (zwarte ovaal)

Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet in het invloedsgebied van een bedrijf ligt waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een invloedsgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.

Gebiedsbescherming

Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.

Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn bepaalde activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Ten opzichte van de oude Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.

Planspecifiek

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is in juli 2017 een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Laneco, 19 juli 2017, zie bijlage 2). Navolgend wordt op de resultaten van het onderzoek ingegaan.

Gebiedsbescherming

Uit het onderzoek volgt dat het plangebied niet in of direct nabij een NNN ligt. Door het uitvoeren van de werkzaamheden gaat geen oppervlakte aan NNN verloren. Ook is er door de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van externe invloeden op de NNN. Er zijn geen andere beleidskaders uit het Natuurbeleidsplan (NBP) van toepassing in het plangebied. Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn er in het kader van het NBP dan ook geen consequenties te verwachten.

Het plangebied ligt op circa 50 meter afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Door de geplande ontwikkeling gaat geen oppervlakte aan Natura 2000-gebied verloren. Voor de meeste effectfactoren van de werkzaamheden, zoals geluid, licht, menselijke aanwezigheid en trilling kunnen gezien de afstand en de tussenliggende elementen externe effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Door de bouw van drie woningen is er naar verwachting niet of nauwelijks toename van uitstoot van stikstof in vergelijking met de huidige situatie. Ook zal de geplande ontwikkeling niet leiden tot een dermate verhoogde verkeersintensiteit dat effecten worden verwacht op Natura 2000-gebieden.

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Amerongen. Het onderdeel houtopstanden van de Wet Natuurbescherming is dan ook niet van toepassing.

Soortenbescherming

Uit de uitgevoerde quickscan blijkt dat binnen het plangebied mogelijk een aantal strikt beschermde soorten voorkomen, respectievelijk de gierzwaluw, een kerkuil, gewone dwerg vleermuizen en de ringslang. Verder zij alleen algemene soorten aangetroffen en is het plangebied niet geschikt voor een aantal strikt beschermde soorten, omdat geen geschikt habitat binnen het plangebied aanwezig is.

Er is vervolgens een aanvullend onderzoek naar de gierzwaluw, huismuis, kerkuil en vleermuizen uitgevoerd in 2017 (Laneco, 8 november 2017, zie bijlage 3). Navolgend worden de resultaten uit dit onderzoek besproken.

Gierzwaluw
In het plangebied zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen of andere belangrijke onderdelen van het leefgebied van gierzwaluwen vastgesteld. Er zijn daarom ten aanzien van gierzwaluw ook geen consequenties voor het slopen van de bebouwing en het realiseren van nieuwbouw binnen het plangebied.

Huismus
In het plangebied zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen of andere belangrijke onderdelen van het leefgebied van huismussen vastgesteld. Er zijn daarom ten aanzien van huismus ook geen consequenties voor het slopen van de bebouwing en het realiseren van nieuwbouw binnen het plangebied.

Kerkuil
In de kapschuur aan de zuidkant van het plangebied is een kerkuilenkast aanwezig, waar in 2017 succesvol is gebroed. Bij inspectie van de kast zijn vijf eieren waargenomen en later in het seizoen zijn jonge dieren gehoord. Door het slopen van de kapschuur gaat een nestplek van de kerkuil verloren.

Vleermuizen
In het plangebied is een zomerverblijfplaats en een grotere zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis aanwezig, die tevens een functie heeft als paarverblijfplaats en niet essentiële winterverblijfplaats. Door de voorgenomen sloop en/of renovatie gaan deze verblijfplaatsen verloren of worden aangetast.

Ontheffingen
Voor het aantasten van rust- of verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis en ringslang, en voor het aantasten van een broedplaats van kerkuil zijn ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Voor gewone dwergvleermuis en ringslang kan met behulp van het nemen van maatregelen vrij gemakkelijk aan de ontheffingsverplichtingen uit de Wet natuurbescherming worden voldaan. De kerkuil valt echter onder de Vogelrichtlijn, in de categorie vogels waarvan het nest jaarrond beschermd is. Dit betekent dat een ontheffing alleen verkregen kan worden als er sprake is van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Geldende belangen zijn in dit geval het belang van volksgezondheid en de openbare veiligheid, de veiligheid van het luchtverkeer en het belang van de bescherming van flora en fauna. Een ontheffing kan nu nog niet verkregen, worden. Er is echter nieuw beleid bij de Provincie Utrecht in voorbereiding die het mogelijk gaat maken om de nestkast van de uil te verwijderen en een nieuw nestkast in de direct omgeving te plaatsen. Op basis van dit beleid kan de ontheffing wel verkregen worden.

De kapschuur mag dan ook pas gesloopt worden als deze ontheffing is verkregen en aan alle voorwaarden uit de ontheffing is voldaan en de maatregelen volledig zijn uitgevoerd. Hiernaast is nog opgenomen dat op het moment dat door een ecoloog wordt geconstateerd dat de uil niet meer gebruik maakt van de nestkast en niet meer verblijft in de kapschuur, sloop van de schuur en bouw van de woning ook mogelijk is. Deze regel is opgenomen omdat kerkuilen in het wild gemiddeld 4-6 jaar oud worden er een moment binnen de planperiode van 10 jaar komt dat de kapschuur niet meer door de kerkuil word gebruikt. In het bestemmingsplan is om dit te verzekeren een sloop- en bouwverbod opgenomen ter plaatse van de schuur. Sloop- en bouwen is past volgens de regels toegestaan indien aan voorwaarden uit de verkregen ontheffing is voldaan.

Conclusie

Voor de kerkuil wordt in dit bestemmingsplan bijzondere regels opgenomen om te verzekeren dat sloop van de schuur en bouw van een woning ter plaatse niet leidt tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Met voorgaande wordt verzekerd dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'. Uit artikel 9.1 sub a van de Erfgoedwet volgt dat artikel 38 lid a van de Monumentenwet nog steeds van toepassing is en stelt: 'De gemeenteraad houdt bij de vaststelling van een bestemmingsplan of een beheersverordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten'.

Planspecifiek

Het plangebied beschikt niet over een dubbelbestemming 'zone - archeologische vindplaats' of 'zone - waardevol archeologisch gebied'. Om na te gaan of archeologisch onderzoek noodzakelijk is, is de beleidskaart Archeologie 2013 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede hiervan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRBurgvdboschstr-VA01_0012.jpg"

Uitsnede archeologische beleidskaart Utrechtse Heuvelrug 2013 Bron: Geoloket Omgevingsdienst regio Utrecht.

Uit de beleidskaart Archeologie 2013 van de gemeente Utrechtse Heuvelrug volgt dat het plangebied in een gebied met een zeer hoge archeologische waarde. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm -mv.

Planspecifiek

Door bureau RAAP is in september en oktober 2018 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd voor in het plangebied. Het onderzoek is als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan gevoegd. Op grond van het bureauonderzoek bestond een middelhoge tot hoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten uit het midden paleolithicum t/m de late middeleeuwen en een hoge verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd.

Tijdens het verkennend booronderzoek is de bodemopbouw en de mate van recente verstoringen van de bodem van het plangebied in kaart gebracht. Uit het onderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied tot een diepte 1,5 meter is verstoord met dekzand. In dit dekzand worden geen archeologische resten verwacht. Voor het plangebied geldt dan ook een lage archeologische verwachting voor de aanwezigheid van archeologisch resten uit alle perioden.

Conclusie

Het opnemen van een archeologische dubbelbestemming is vanwege de lage archeologisch verwachting niet meer noodzakelijk. Mochten er bij graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dat geldt op grond van de wet de vondstmeldverplichting.

4.10 Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Planspecifiek

Beschermd dorpsgezicht

In verband met de ligging binnen het beschermd dorpsgezicht Amerongen, is de 'wetgevingszone - beschermd dorpsgezicht' opgenomen. Bij de verkaveling en inrichting van het plangebied wordt hiermee rekening gehouden, bijvoorbeeld ten aanzien van de aanwezige hoogteverschillen. Hiermee wordt onder meer het cultuurhistorische waardevolle talud beschermd. Ook het groene karakter van het talud wordt binnen deze wetgevingszone - beschermd dorpgezicht' beschermd. Voorts zijn de welstandscriteria mede afgestemd op het beschermd dorpsgezicht Amerongen, zodat dit aspect ook in het kader van de welstandstoetsing aan de orde komt. Tevens wordt voldaan aan de 'Regels Bebouwingsenveloppen', zoals die voor deze locatie zijn opgesteld. Ook zal worden aangesloten bij de 'Stedenbouwkundige kaders woongebied Amerongen' (Urbanout/ines, 2013). Hiermee blijft de karakteristiek van het dorp, het bebouwingsensemble en de gaafheid van de bebouwing, behouden en wordt recht gedaan aan de cultuurhistorische waarden.

Rijks- en gemeentelijke monumenten

Burgemeester van den Boschstraat 2 is aangewezen als een Rijksmonument: ‘Het Witte Huis’. Dat wil zeggen dat er niet zomaar iets aan deze panden veranderd mag worden. Rijksmonumenten zijn op grond van de Monumentenwet voldoende beschermd, zodat hiervoor geen aanvullende bescherming in het bestemmingsplan noodzakelijk is.

4.11 Water

Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021

Het Bodem-, Water- en Milieuplan is opgesteld op grond van de verplichting in de Waterwet en de Wet Milieubeheer om respectievelijk een regionaal waterplan en een provinciaal milieubeleidsplan op te stellen. Het Bodem-, Water- en Milieuplan is vastgesteld op 7 december 2015. Met dit plan wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening en de Provinciale Waterverordening.

Voor bodem, water en milieu staan de volgende doelen centraal:

  • a. streven naar een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden.
  • b. streven naar bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied.
  • c. streven naar een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden.

Gestreefd wordt naar een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio. Om deze doelen te bereiken worden twee hoofdlijnen in het beleid onderscheiden:

  • a. focussen op vier prioriteiten: (1) waterveiligheid en wateroverlast, (2) schoon en voldoende oppervlaktewater, (3) ondergrond en (4) leefkwaliteit stedelijk gebied. Dit betreft urgente maatschappelijke problemen waarin de provincie in de aanpak een belangrijke rol kan spelen.
  • b. werken vanuit zes basiskwaliteiten (bodemkwaliteit, waterkwaliteit, waterkwantiteit, lucht, geluid (incl. geur en licht) en externe veiligheid). Deze vormen een integraal onderdeel van al het provinciaal beleid gerelateerd aan de fysieke leefomgeving.

Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016 - 2021' Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is neergelegd in het Waterbeheerplan. Het plan bestaat uit 3 delen, te weten: Strategie, Beleids- en uitvoeringsplan en een Achtergronddocument. Het deel Strategie betreft een beschrijving over hoe wordt ingespeeld op maatschappelijke ontwikkelingen als klimaatverandering en verstedelijking. Het vormt de basis voor de uitvoeringsstrategie. In het Beleids- en uitvoeringsplan zijn de ambities uit het strategisch deel vertaald naar vier beleidsthema's (veiligheid, voldoende water, schoon water en recreatie, landschap en cultuurhistorie) en 7 vernieuwende projecten. Het thema 'veiligheid' heeft met name te maken met het beleid ten aanzien van waterkeringen (primaire waterkeringen, regionale waterkeringen en overige waterkeringen), het voorkomen van overstromingen en het beperken van eventuele gevolgen. Bij de zorg voor het thema 'voldoende water' worden de volgende onderdelen onderscheiden:

  • wateroverlast;
  • watertekort;
  • grond- en stedelijk waterbeheer;
  • gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR), watergebiedsplannen en peilbesluiten;
  • verdroging van de natuur.

Het thema 'schoon water' staat gelijk aan ecologisch gezond water. Dit gebeurt door aanpassing van de inrichting, het beheer en het onderhoud van watersystemen. Hierdoor verbetert de leefomgeving van mensen, dieren en planten. De veranderingen worden doorgevoerd via integrale gebiedsgerichte planvorming, in samenhang met maatregelen om andere doelen te halen. Dit wordt gedaan via integrale, gebiedsgerichte planvorming middels het opstellen van watergebiedsplannen.

Gemeentelijk Waterplan Heuvelrug

Doel van het waterplan is te komen tot een integrale visie en daarop gebaseerde maatregelen, gericht op een gezond en veerkrachtig watersysteem. Planuitvoering moet leiden tot een hogere gebruikswaarde en belevingswaarde van het water. Daarnaast dient het waterplan bij te dragen aan de bewustwording van water bij burgers en ondernemers.

Het waterplan Heuvelrug richt zich vooral op de stedelijke kernen en de directe omgeving ervan. Belangrijke punten uit het waterplan zijn:

  • afkoppelen en infiltreren van regenwater: de zandige Utrechtse Heuvelrug biedt veel mogelijkheden voor infiltratie van water van nieuwe bebouwing en bestaande bebouwing in de grond;
  • beleving en cultuur: de landgoederen en Stichtse Lustwarande zijn beeldbepalend, en water vervult daar een eigen functie in;
  • natuur en ecologie: op allerlei plaatsen kan de natuur en ecologie in en om het water verbeterd worden. Eerst moet gekeken worden welk water een belangrijke functie vervult hierin;
  • beheer en onderhoud: het is nodig om het beheer van watergangen en dat van erlangs gelegen wegen goed op elkaar af te stemmen.

Convenant en Leidraad Afkoppelen en Infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug

Het convenant 'Leidraad afkoppelen en infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug' is op 27 januari 2010 door twaalf overheden en drinkwaterbedrijf Vitens getekend. Het convenant dat gaat over het afkoppelen en infiltreren van afstromend hemelwater op de Utrechtse Heuvelrug, is op 26 november 2015 geactualiseerd. Het streven is om diffuse bronnen terug te dringen, zoals het gebruik van uitlogende materialen. In het convenant is een beslisschema opgenomen waarmee kan worden bepaald of en op welke wijze hemelwater wordt afgevoerd naar de bodem (geïnfiltreerd).

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In deze waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

In de huidige situatie is het terrein ingericht als gemeentewerf met bijbehorende opstallen. Hiermee is een groot deel van het plangebied verhard met terreinverharding of bebouwing. Enkel bevindt zich een groenstrook aan de zuid- en oostzijde van het plangebied met een oppervlakte van circa 400 m². In de toekomstige situatie bestaat de verharding uit woonbebouwing en overige verharding voor onder andere parkeergelegenheid, opritten en tuininrichtingen. Binnen het plangebied worden ook delen groen ingericht en tuinen worden veelal slechts halfverhard.

Gezien de huidige verharding in het plangebied vindt in geen geval met de voorgenomen ontwikkeling een toename aan verharding plaats met een oppervlakte groter dan 500 m². Watercompensatie is daarom niet noodzakelijk.

Waterafvoer

De vuilwaterafvoer van het plan zal aangesloten worden op het openbaar riool grenzend aan het plangebied. Het hemelwater zal afgekoppeld worden en binnen het plangebied worden verwerkt, bijvoorbeeld door infiltratie. Tevens wordt er bij de realisatie van de woningen geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen.

Conclusie

De wateraspecten vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.

4.12 Verkeer en parkeren

Bereikbaarheid

Op 28 januari 2010 heeft de gemeente het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) vastgesteld, waarin mobiliteitsbeleid van de gemeente is vastgelegd. Het doel van het GVVP is een duurzaam verkeers- en vervoersysteem met een gezonde en veilige leefomgeving in een groene, bereikbare, economische gezonde gemeente.

Uitgaande van gemiddeld 6 voertuigbewegingen per weekdaggemiddelde per woning zal de verwachte verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling circa 18 motorvoertuigen per etmaal bedragen. De planlocatie wordt ontsloten via Burgemeester van den Boschstraat. Deze sluit direct aan op de doorgaande Koningin Wilhelminaweg (N225). De verwachting is dat er, ten opzichte van de huidige situatie, geen toename zal zijn van verkeer als gevolg van de ontwikkeling. Additionele verkeersmaatregelen worden dan ook niet nodig geacht. Het is dan ook niet aannemelijk dat de ontwikkeling knelpunten met zich meebrengt met betrekking tot de omliggende verkeers- en vervoersnetwerken.

Parkeren

In het GVVP zijn parkeernormen opgenomen die gehanteerd worden in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Bij nieuwbouw worden de CROW-normen gehanteerd. Gezien de ligging van het plangebied in de kern van Amerongen, wordt per vrijstaande woning een parkeerbehoefte van 1,9 parkeerplaatsen gerekend. Er is voldoende ruimte aanwezig om parkeerplaatsen op eigen terrein aan te leggen. In de planregels van het voorliggende bestemmingsplan is vastgelegd dat voorzien dient te worden in voldoende parkeervoorzieningen.

4.13 Duurzaamheid

Bouwbesluit

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid en milieu in hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend hebben de provincie Utrecht en gemeente Utrechtse Heuvelrug beleid opgesteld voor duurzaamheid.


Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie 2013-2028. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin staat voor nieuwe ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied dat het ruimtelijk plan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.

Bij zowel het bouwen als renoveren van woningen is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1581.AMRBurgvdboschstr-VA01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. Het GML-bestand (de verbeelding) en de bijbehorende regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In het GML-bestand zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

5.2.1 Verbeelding

In het GML-bestand hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels in combinatie met het GML-bestand aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden.

5.2.2 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk I (artikelen 1 en 2) bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk II (artikel 3) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden.
  • Hoofdstuk III (artikelen 4 tot en met 8) bevat de algemene regels; een anti-dubbeltelregel en de algemene bouw-, gebruiks-, afwijkings- en wijzigingsregels.
  • Hoofdstuk IV (artikelen 9 en 10) bevat de overgangs- en slotregel.

5.3 Bestemmingen

Het voorliggende bestemmingsplan bevat de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'.

Tuin

De gronden aan de zijde van de aangrenzende wegen zijn voorzien van de bestemming Tuin. Binnen die bestemming zijn ondergeschikte bouwdelen, zoals erkers, toegangsportalen, luifels en balkons vòòr de voorgevel van de aangrenzend hoofdgebouwen toegestaan. Tevens zijn overige bouwwerken toegelaten, zoals erf- en terreinafscheidingen en vlaggenmasten.

Gebruik van de gronden met de bestemming 'tuin' voor in- en uitritten en voor parkeren van auto's is uitgesloten. De ontsluiting voor de auto wordt namelijk geregeld via de aan te leggen ontsluitingsweg op de Burg. Jonkheer H. van den Boschstraat. Langs deze weg dienen ook de parkeerplaatsen gesitueerd te worden.

Wonen - S1

Deze bestemming is opgenomen voor de bestaande en de beoogde woningen. Enkel vrijstaande woningen zijn toegestaan. De goot- en bouwhoogte van de nieuwe woningen mogen maximaal respectievelijk 3 meter en 7 meter bedragen. Voor de bestaande woning gelden de bestaande goot- en bouwhoogten. Op de verbeelding zijn bouwvlakken opgenomen, waarbij in de regels is bepaald onder welke voorwaarden het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken is toegestaan. Ook is op de verbeelding de aanduiding gevellijn opgenomen. In de regels is opgenomen dat de voorgevels van de woningen in deze gevellijn geplaatst moeten worden. Ter verduidelijking is hieronder nog een afbeelding opgenomen met daarop in een rode lijn aangegeven waar de voorgevels moeten komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1581.AMRBurgvdboschstr-VA01_0013.png"

Afbeelding: verduidelijking ligging gevellijn

Verder worden de binnen de gemeente gebruikelijke mogelijkheden voor de uitoefening van een beroep- en/of bedrijf aan huis geboden. Dit mag ten hoogste 40% van de totale bruto vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief bijbehorende bouwwerken, beslaan. In de algemene gebruiksregels is ook nog het uitoefenen van bed & breakfast geregeld.

Binnen de bestemming Wonen - S1 zijn tuinen en erven, paden, waterhuishoudkundige voorzieningen en parkeren op eigen terrein toegestaan. Tevens is de aanduiding 'ontsluiting' opgenomen, waarmee veiliggesteld wordt dat ter plaatse een ontsluiting wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

5.4 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

Om te voorkomen dat grond dubbel wordt meegeteld, is hier geregeld dat grond die eenmaal bij een bouwplan is meegenomen, bij andere aanvragen buiten beschouwing moet blijven.

Algemene bouwregels

De algemene bouwregels bevatten een bepaling ten aanzien van de bestaande situatie of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend, op het moment dat dit bestemmingsplan in werking treedt.

Tevens is aangegeven hoe wordt omgegaan met ondergeschikte bouwdelen die de bouw- of aanduidingsgrenzen en van maatvoeringsregels met niet meer dan 1,0 meter overschrijden.

Algemene gebruiksregels

In deze bepaling is aangegeven dat het verboden is om de in het plan vallende gronden en bouwwerken in strijd met de bestemming te gebruiken. Er is ook een opsomming gemaakt van gebruik dat in ieder geval onder verboden gebruik valt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan: het gebruik van gronden voor opslag en/of storten van grond en/of afval, het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning, het gebruik van woningen voor kamerbewoning en bijzondere woonvormen of een gebruik van gronden voor een paardenbak.

Daarnaast is in dit artikel het uitoefenen van een bed & breakfast geregeld. Bepaald is dat niet meer dan 30 % van de totale bruto vloeroppervlakte van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, hier voor gebruikt mag worden, tot een maximum van 75 m². Het aantal bed & breakfastvoorzieningen mag maximaal 3 bedragen, waarbij per voorziening een zelfstandige sanitaire ruimte, een zelfstandige keuken en een extra parkeerplaats beschikbaar moeten zijn.

Tot slot zijn parkeeregels opgenomen, die borgen dat voldoende parkeergelegenheid wordt aangelegd en in stand gehouden, zoals bedoeld in het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan, waarbij voldaan moet worden aan de meest actuele CROW-normen.

Algemene aanduidingsregels

Het plangebied is voorzien van de aanduiding 'wetgevingszone - beschermd dorpsgezicht' in verband met het Beschermd dorpsgezicht Amerongen, waarbij het beleid gericht is op het behoud en herstel van het beschermd dorpsgezicht. Ter plaatse van de locatie zijn met name de hoogteverschillen en het groene karakter van het talud van belang.

De hoogteverschillen zijn kenmerkend voor de verschillende kernen langs de Utrechtse Heuvelrug. De situatie in Amerongen is daarbij met name bijzonder, omdat alleen hier de Utrechtse Heuvelrug aan de uiterwaarden van de grote rivieren raakt. Binnen het plangebied dat grenst aan het Zandvoort, is de "voet" van de Utrechtse Heuvelrug duidelijk herkenbaar. Langs het Zandvoort wordt de overgang van de Kom naar het landelijke gebied gekenmerkt door een vrij aanzienlijk hoogteverschil.

De hoogteverschillen in de Kom zijn het meest tastbare en zichtbare element van de ligging van Amerongen op de grens van "hoog" en "laag". Deze karakteristiek verdient dan ook een hoge waardering en is in het bestemmingsplan beschermd. Hiertoe is in regels een vergunningenstelsel voor werken en werkzaamheden opgenomen. Dit houdt in dat voor het verrichten van graafwerkzaamheden in de verschillende taluds in principe een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders vereist is. Een dergelijke vergunning mag alleen worden verleend indien geen schade wordt toegebracht aan de ruimtelijke karakteristiek en/of de cultuurhistorische waarden van het gebied. Zo zal bijvoorbeeld wel een vergunning kunnen worden verleend voor het realiseren van een fundering, maar is het niet de bedoeling om in het talud een garage onder een woning te realiseren.

De bescherming van het groene talud wordt geregeld doordat verhardingen niet zonder de hiervoor genoemde vergunning zijn toegestaan. Het groene karakter van het talud is daarbij met name cultuurhistorisch waardevol. Wij zullen dan ook restrictief omgaan met verharden van dit talud. Een pad of trap van de woning naar de openbare weg achten wij in principe inpasbaar.

Algemene afwijkingsregels

Onder de in dit artikel genoemde voorwaarden kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de regels inzake bouwgrenzen en de bouwhoogte van specifieke overige bouwwerken.

Onder voorwaarden is tevens een overschrijding toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen.

5.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Hier is het wettelijk overgangsrecht geregeld: bouwwerken of gebruik zoals dat bestaat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de in het nieuwe plan gegeven bebouwingsregels of het gebruik van de gronden en bouwwerken.

Slotregel

Deze regel geeft de exacte naam van het bestemmingsplan aan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de gemeente. Voor het opstellen van een exploitatieplan of het sluiten van een anterieure overeenkomst is derhalve geen noodzaak. De economische uitvoerbaarheid is derhalve veiliggesteld.

6.2 Handhaving

Het betrekken van toezicht en handhavingsaspecten bij het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen is belangrijk, omdat het de manier is om de ruimtelijke ordening ontwikkelingsbestendiger te maken.

Daarom wordt bij de actualisering van dit bestemmingsplan voorafgaand waar mogelijk een zo goed mogelijk beeld verkregen van de huidige planologische situatie en ontwikkelings-/ afwijkingsmogelijkheden, de in de afgelopen 10 jaar aangevraagde en verleende afwijkingen/ omgevingsvergunningen en de in de afgelopen tien jaar verrichte handhavingsacties en verleende gedoogbeschikkingen. Dit onderzoek past volledig binnen de verplichtingen uit onder andere de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De investering betreft de invulling van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting.

De kwaliteit van de preventieve toezicht en handhavingsverplichting beïnvloedt rechtstreeks de impact en de gevolgen van de repressieve toezicht- en handhavingsverplichting (1) en daarmee de houdbaarheid van het op te stellen en vast te stellen bestemmingsplan. Het is om die reden dat in het bestemmingsplan de nadruk op de preventieve aspecten is gelegd. Daarvoor is het bestemmingsplan het middel bij uitstek.

Ad 1:

Repressief toezicht en handhaving ligt wettelijk vast en leidt allereerst tot de te beantwoorden vraag of de afwijking/overtreding kan worden gelegaliseerd. Dat kan meer verruiming van het bestemmingsplan tot gevolg hebben, dan dat met het bestemmingsplan oorspronkelijk is bedoeld. Datzelfde geldt voor de discretionaire bevoegdheid om afwijkingen te gedogen. Als er niet voor legalisering dan wel gedogen wordt gekozen, kan er weliswaar met gebruikmaking van de repressieve handhavingsmiddelen (last onder dwangsom, last onder bestuursdwang, strafrechtelijke boete dan wel een bestuurlijke boete; de boetes waar van toepassing uiteraard) een aanmerkelijke kans worden gecreëerd op beëindiging van de afwijking/overtreding.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) pleegt de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het bestemmingsplan is op 28 april 2020 naar de Provincie Utrecht en het Hoogheemraadschap gestuurd. De Provincie heeft aangegeven geen op- en/of aanmerkingen op het plan te hebben. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat het plan voldoet aan hun beleid. Als aandachtspunt heeft het Hoogheemraadschap nog wel meegeven dat bij hevige neerslag een waterstroom ontstaat op de aangrenzende straat Zandvoort. Uit door het Hoogheemraadschap uitgevoerde de modelberekening blijkt dat het water de tuinen van de percelen Zandvoort 28 t/m 30 instroomt. Het hoogheemraadschap verzoekt om te beoordelen of de ontwikkeling aan de Burg. Jonkheer H. van den Boschstraat 2-4 kansen biedt om dit knelpunt op te lossen.

Uit nader overleg met Hoogheemraadschap is gebleken dat dit knelpunt niet valt op te lossen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. De waterstroom op de aangrenzende straat Zandvoort ontstaat bij hevige neerslag, omdat de Zandvoort benedenstrooms ten opzichte van het plangebied ligt. De ligging van het plangebied heeft daardoor weinig invloed op het verloop van de waterstroom. Het redelijk grote hoogteverschil werkt hierbij complicerend. Wijzigen van die hoogteverschillen is ook niet aan de orde. De hoogteverschillen zijn namelijk cultuurhistorisch waardevol en dienen behouden te blijven.

6.3.2 Inspraak

De plannen om op de onderhavige locatie zijn nog voordat dit bestemmingsplan in procedure is gebracht besproken met omwonenden. Omwonenden hebben aangegeven dat zij graag in het bestemmingsplan willen terugzien dat ruimtelijke karakteristieke, cultuurhistorische waarde en unieke uitstraling van het talud rond het perceel beschermd wordt en behouden blijft. Tevens willen buurtbewoners dat de toekomstige bebouwing past binnen de bestaande omgeving en het beschermde dorpsgezicht. In het bestemmingsplan is om bovenstaande te borgen een beschermingsregime voor het talud opgenomen en om te verzekeren dat de woningen passen is de bouwhoogte verlaagd tot 7 meter.

6.3.3 Zienswijzen

Dit ontwerpbestemmingsplan wordt op basis van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening voor zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zijn of haar zienswijzen kenbaar te maken. Van deze terinzagelegging is openbare kennisgeving gedaan in de Staatscourant, op de gemeentelijke website en de gemeentepagina in nieuwsblad ‘De Kaap’. Tijdens de terinzageligging zijn 4 zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn opgenomen in een nota van beantwoording en van antwoord voorzien. Voor de beantwoording van de zienswijzen wordt verwezen naar deze nota, welke als bijlage 5 bij dit bestemmingsplan is gevoegd.