direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan 4, Prinsenweg 30 Voorhout "Buitengebied Teylingen"
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1525.WP2017TEY01046-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijf Kallaland, gevestigd aan de Prinsenweg 30 Voorhout heeft het voornemen om de bedrijfsvoering te verbeteren en uit te breiden door de realisatie van circa 3.000 m2 ondersteunend glas direct ten westen van het bedrijfsperceel.

De beoogde ontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Teylingen, vastgesteld op 30 april 2015. Dit omdat de ontwikkeling buiten het bouwvlak is gelegen van de bestemmingen 'Agrarisch - Bollenteelt - bollenzone 2 '.

In artikel 4.7.1 van het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken. Dit wijzigingsplan voorziet in een uitwerking van deze wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van het wijzigingsplan is gelegen aan de Prinsenweg 30 te Voorhout. Het omvat, naast de uitbreidingslocatie, ook de bestaande bedrijfslocatie en bijbehorende gronden. De Prinsenweg ligt in het buitengebied van de gemeente Teylingen, op een centrale locatie in het gebied tussen Voorhout, Noordwijkerhout en Lisse. In het oosten sluit de Prinsenweg aan op de N443, de doorgaande weg tussen Sassenheim en Noordwijkerhout. De ligging van het plangebied is opgenomen in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2017TEY01046-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Locatie plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen, gewijzigd vastgesteld op 15 december 2016. Ter plaatse van het perceel Prinsenweg 30 geldt de bestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - bollenzone 2'. Binnen de bestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen het toegestaan is bebouwing op te richten. Over het gehele plangebied ligt daarnaast de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3. De gronden waarop de uitbreiding van het bouwvlak is voorzien liggen direct ten zuidwesten van het bouwvlak.

In figuur 1.2 is een uitsnede opgenomen van het geldende bestemmingplan ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2017TEY01046-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan Buitengebied Teylingen

1.4 Planvorm

Het wijzigingsplan Prinsenweg 30 Voorhout is een plan dat de ontwikkeling zoals uiteengezet in hoofdstuk 2 juridisch-planologisch mogelijk maakt. Daarbij wordt getoetst aan de voorwaarden verbonden aan de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 4.7.1 van het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen.

1.5 Planproces

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zal tijdig overleg worden gevoerd met het bevoegd gezag. Het overleg zal zich richten op de milieutechnische aspecten en gevolgen van de ontwikkeling en de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling. Tevens zal middels een agrarisch advies de noodzaak en doelmatigheid van de bedrijfsuitbreiding middels de vergroting van het bouwvlak worden aangetoond.

Voordat het wijzigingsplan rechtskracht verkrijgt, dient de procedure te worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Na vrijgave van het ontwerp wijzigingsplan vindt afstemming in het kader van het wettelijk vooroverleg plaats. Ook is het mogelijk een zienswijze op het ontwerp in te dienen. Na deze fase wordt het wijzigingsplan vastgesteld door het college van B&W van de gemeente Teylingen.

1.6 Leeswijzer

Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en regels. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 2 geeft een weergave van de huidige en toekomstige situatie;
  • Hoofdstuk 3 geeft uitleg bij de regels die bij dit plan behoren;
  • Hoofdstuk 4 vat de relevante beleidsstukken samen;
  • Hoofdstuk 5 toont de uitgevoerde onderzoeken op gebied van milieu, verkeer, bodem,
  • archeologie, ecologie, etc.;
  • Hoofdstuk 6 maakt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan inzichtelijk.

Tot slot bevat de toelichting een drietal bijlagen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In de huidige situatie bestaat het bedrijfsperceel uit verschillende bedrijfsgebouwen, gesitueerd achter de bedrijfswoning. De bebouwing is voorzien van schuine daken en heeft een maximale goot- en bouwhoogte van 8 en 10 meter. De bebouwing heeft een oppervlakte van circa 2.125 m². Ten behoeve van de bedrijfsvoering is het perceel voorzien van twee op- en afritten en is er aan zowel de noordoost- als zuidwestzijde van het perceel ruimte gereserveerd voor parkeren.

Naast de bedrijfsbebouwing is er aan de voorzijde van het perceel een bedrijfswoning gelegen. De locatie van het te ontwikkelen ondersteunende glas is gesitueerd aan de zuidwestzijde van de bedrijfsbebouwing. Deze gronden zijn momenteel in gebruik als teeltgronden. Figuur 2.1 geeft een impressie van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2017TEY01046-VA01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Plangebied Prinsenweg 30, met binnen rode vlak de beoogde uitbreiding van het bouwvlak (bron: Google Streetview)

De Prinsenweg is gelegen in het buitengebied van de gemeente Teylingen. In de directe omgeving bevinden zich diverse agrarische bedrijven met daarbij behorende bedrijfswoningen. Tevens is een groot deel van de omliggende gronden in gebruik ten behoeve van bollenteelt. In het lint bevinden zich ook enkele burgerwoningen.

2.2 Toekomstige situatie

Reden uitbreiding bouwvlak

Het jonge bedrijf Kallaland is gespecialiseerd in de ambachtelijke teelt van Calla's. Kallaland streeft ernaar om van eind mei tot en met begin november Calla’s te produceren op de bollenvelden in de Bollenstreek. Hierbij vindt de teelt momenteel enkel in de buitenlucht plaats. De voordelen van deze buitencultuur zijn:

  • Een vitaal product
  • Intensieve kleuren
  • Stevige stelen
  • Lange houdbaarheid

Om de bedrijfsvoering te versterken en verbeteren heeft Kallaland de wens om de productieperiode te verlengen. Hiervoor is het noodzakelijk om op een deel van de gronden ook teelt met ondersteunend glas mogelijk te maken. Kallaland beoogt dan ook om de gronden ten zuidwesten van de huidige bedrijfsvoering her in te richten en hier ondersteunend glas te realiseren. Het aanwezige bouwvlak is echter te klein en beperkt voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is dan ook noodzakelijk om het bouwvlak te vergroten.

Oppervlakte

Kallaland heeft de wens om het bouwvlak te vergroten ten behoeve van de aanleg van circa 3.000 m2 aan kassen, direct aansluitend aan het vigerende bouwvlak. Figuur 2.2 laat de locatie zien van de uitbreiding van het bouwvlak en de kassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2017TEY01046-VA01_0004.png"

Figuur 2.2: Uitbreiding bouwvlak (gearceerd vlak)

2.3 Toetsing aan wijzigingsregels

In artikel 4.7.1 van het vigerende bestemmingplan Buitengebied Teylingen zijn de wijzigingsregels ten behoeve van een bouwvlakvergroting geregeld. Onderstaand wordt getoetst aan deze regels. De conclusie is dat wordt voldaan aan de wijzigingsregels.

4.7 Wijzigingsbevoegdheden

4.7.1 Ten behoeve van bouwvlakvergroting

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van een bouwvlak met de bestemming 'Agrarisch - Bollenteelt - bollenzone 2' met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. wijziging van de begrenzing van het bouwvlak is alleen toelaatbaar, voor zover een doelmatige bedrijfsvoering dit noodzakelijk maakt;
  • b. uit advies van een agrarisch deskundige blijkt dat voorzien wordt in het bepaalde onder a;
  • c. de noodzaak tot uitbreiding dient aangetoond te worden door middel van een bedrijfsplan waarbij tevens moet worden aangetoond waarom sloop en herbouw van bedrijfsgebouwen niet tot de mogelijkheden behoort;
  • d. de vergroting van het bouwvlak dient milieuplanologisch inpasbaar te zijn;
  • e. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  • f. er dient voorzien te worden in een adequate landschappelijke inpassing waarbij de bestaande natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals genoemd in lid 4.1 onder d niet onevenredig worden aangetast;
  • g. wijziging wordt niet toegepast alvorens, mits noodzakelijk, een privaatrechtelijke overeenkomst is gesloten over de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
  • h. bij de uitbreiding van het verhard oppervlak en/of de bebouwing dient de hemelwaterafvoer van de toename van verharding en/of bebouwing te worden vastgehouden door deze toe te voegen aan het grondwater; indien dit niet mogelijk is, dient ter compensatie open water te worden gerealiseerd ter grootte van 15% van de toegevoegde oppervlakte aan verharding en/of bebouwing tenzij:
    • 1. de (gezamenlijke) uitbreiding van verharding en/of bebouwing minder bedraagt dan 400 m2,

of

    • 1. na overleg met Hoogheemraadschap Rijnland is gebleken dat er geen noodzaak tot watercompensatie aanwezig is.

Toetsing

Hieronder wordt puntsgewijs getoetst aan de voorwaarden:

  • a. Het bedrijf Kallaland is gespecialiseerd in de ambachtelijke teelt van Calla's. Kallaland produceert momenteel van eind mei tot en met begin november Calla’s op de bollenvelden in de Bollenstreek. Het bedrijf heeft de intentie om de productieperiode uit te breiden. Hiervoor is het noodzakelijk om ondersteunend glas mogelijk te maken, waarmee de productieperiode kan worden verlengd. De noodzaak van deze uitbreiding is ondersteund middels een agrarisch advies, zoals bijgevoegd in bijlage 4.
  • b. De noodzaak van deze uitbreiding is ondersteund middels een agrarisch advies, zoals bijgevoegd in bijlage bijlage 4.
  • c. De noodzaak van deze uitbreiding is ondersteund middels een agrarisch advies, zoals bijgevoegd in bijlage bijlage 4. Hierin is tevens een bedrijfsplan opgenomen.
  • d. In Hoofdstuk 5 van dit wijzigingsplan wordt de ontwikkeling getoetst aan alle milieutechnische aspecten. Aangetoond is dat de beoogde ontwikkeling milieutechnisch toelaatbaar is.
  • e. In Hoofdstuk 5 komt dit aspect tevens aan de orde, onder het kopje 'bedrijven en milieuzonering'. Hieruit blijkt dat omliggende bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
  • f. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een landschapsplan opgesteld. Het landschapsplan is als bijlage 3 bijgevoegd. Bij de ontwikkeling van het glas worden de kavelranden aan de Prinsenweg zoveel mogelijk met lage hagen afgeplant. Daarnaast wordt de kavel met meer groen ingepast met een haag en erfbeplanting met enkele grotere bomen aan de noord- en oostzijde, waardoor het erf vanaf de Prinsenweg een groener uitstraling meekrijgt. Met deze inpassing worden de landschappelijke waarden zoals benoemd in het bestemmingsplan niet onevenredig aangetast. In de regels is een aanvullende bepaling opgenomen die door middel van een specifieke bouwaanduiding regelt dat de ontwikkeling slechts toelaatbaar is wanneer het perceel wordt ingepast conform het landschappelijke inpassingsplan.
  • g. Er wordt een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten tussen de initiatiefnemer (Kallaland) en de gemeente Teylingen. Hierin wordt bepaald dat initiatiefnemers dienen te voorzien in de uitvoering van het landschapsinpassingplan.
  • h. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling en in het kader van de watertoets zal watercompensatie worden aangelegd. In overleg met het Hoogheemraadschap zal de definitieve oppervlakte en locatie worden bepaald.

2.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling voldoet aan de diverse voorwaarden die gekoppeld zijn aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 4.7.1.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Algemeen

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

De bestemmingslegging zoals gehanteerd in het wijzigingsplan sluit aan op de bestemming zoals vastgelegd voor de overige agrarische bedrijfsgronden ter plaatse van het perceel Prinsenweg 30. Dit betreft de bestemming Bollenteelt - bollenzone 2 inclusief een bij de uitbreiding behorend bouwvlak en maximale oppervlaktemaat van bedrijfsgebouwen.

3.2 Verbeelding en regels

Om na te gaan welke regeling geldt, zal dit wijzigingsplan steeds in samenhang met het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen moeten worden gelezen. Dit omdat voor de bestemmingsregeling de regels zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan van kracht blijven. De volgende artikelen uit het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen zijn op het plangebied van toepassing:

  • Hoofdstuk 1: inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2: artikel 4 Agrarisch - Bollenteelt - bollenzone 2, waarbij er een aanvullende bepaling is opgenomen, die door middel van een specifieke bouwaanduiding regelt dat het perceel moet worden ingepast conform het daartoe opgestelde landschappelijke inpassingsplan;
  • Hoofdstuk 3: algemene regels;
  • Hoofdstuk 4: overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. In dit hoofdstuk is uiteengezet of de transformatie past binnen het geldende ruimtelijk beleid.

4.2 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat plannen voor ruimte en mobiliteit. In dit beleidsdocument staat beschreven in welke grote infrastructurele projecten het kabinet tot en met 2040 wil gaan investeren. Er is sprake van een hoog abstractieniveau: de visie richt zich alleen op nationale belangen zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en de waterveiligheid. De ambities die tot 2028 zijn geformuleerd luiden als volgt:

  • a. het vergroten van de concurrentiepositie door de ruimtelijk- economische structuur te versterken;
  • b. het verbeteren van de bereikbaarheid;
  • c. zorgen voor een leefbare en veilige omgeving, met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Bij het toetsen van een beoogde ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking is het provinciale beleid strenger dan het rijksbeleid. Omdat de provincie Zuid-Holland een eigen systematiek voor toetsing aan de ladder heeft vastgelegd in de Verordening ruimte 2014, vindt toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaats in paragraaf 4.3.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Het Barro bevat regels voor bijvoorbeeld de mainportontwikkeling van Rotterdam, het kustfundament, defensie en de ecologische hoofdstructuur.

Toetsing

Het plangebied is onderdeel van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Deze greenport is aangewezen als één van de vijf Greenports van Nederland. Daarmee erkent het Rijk het economisch belang van het totale bollen- en sierteeltcomplex in de Bollenstreek, met zijn productie, handel, distributie, onderzoek en promotie. Internationaal en nationaal gezien is de keten van het bollen- en bloemencomplex dan ook van bijzonder groot belang. De beoogde ontwikkeling, ondersteunend glas draagt bij aan het vergroten van de producten en verwerking van bloemen. Dit sluit aan bij de uitgangspunten voor het versterken en ondersteunen van de bollenstreek. Toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking vindt plaats in paragraaf 4.3. Voor het overige richt het Rijksbeleid zich op een dusdanig schaalniveau dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling. Het rijksbeleid staat de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM)

De 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (VRM), door Provinciale Staten vastgesteld op 9 juli 2014 en op 1 augustus 2014 in werking getreden, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. De VRM bestaat uit verschillende documenten waaronder de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (hierna 'de Visie') speelt meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De Visie is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen.

De vier rode draden zijn:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Bestaand stad- en dorpsgebied

De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Het lint Loosterweg ligt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD), het plangebied niet. Buiten de buiten de bebouwde ruimte zijn ook nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk. Hierbij is het van belang dat die locaties een functie krijgen die op die plek passender is, zowel vanuit behoefte als vanuit kwaliteit. Dit past bij de provinciale ambitie voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

Greenport Duin- en Bollenstreek

Het beleid voor de Greenport Duin- en Bollenstreek is gericht op behoud, herstructurering en versterking van het bollencomplex met landschapsverbetering. De compensatieregeling Bollengrond zoals vastgelegd in de Intergemeentelijke Structuurvisie (ISG) blijft van kracht. Dit is ook vastgelegd in de Verordening ruimte. Naast behoud van het bollenteeltareaal is het van belang om ruimte te bieden aan ondersteunende teelt onder glas, omdat voor een stadium van het teeltproces kassen nodig zijn, en aan bedrijvigheid. Het internationale bloembollentransport vraagt om een goede ontsluiting. In het bijzonder is aandacht noodzakelijk voor de noordelijke ontsluiting. Tot slot streeft de provincie in deze greenport naar clustering van de glasopstanden en een duurzame waterhuishouding.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling past binnen de rode draad 'vergroten agglomeratiekracht'. Zuid-Holland heeft een rijke voedingsbodem voor een groot aantal krachtige economische clusters en topsectoren. De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die enorme schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De mainport en de greenports zijn voorbeelden van goed werkende clusters die versterkt moeten worden. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan dit streven.

Ondanks dat de ontwikkeling niet is gelegen binnen het bestaand stads- en dorpsgebied betekent dit niet dat de uitbreiding aldaar niet mogelijk is. Dat de beoogde ontwikkeling doelmatig en landschappelijk passend is, is uiteengezet in de adviezen zoals bijgevoegd in bijlage 3.

Verordening ruimte

In samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit is de Verordening ruimte 2014 opgesteld. De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Ten aanzien van nieuwe stedelijke ontwikkelingen is opgenomen dat deze getoetst moeten worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 (ruimtelijke kwaliteit) van toepassing is.

Artikel 2.1.7 Bollenteeltgebied

Lid 1 Bollenteeltgebied primair bestemmen voor bollenteelt

Een bestemmingsplan voor gronden binnen het bollenteeltgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op 'Kaart 3 Teeltgebieden', laat primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen.

Lid 8 Compensatie bollenteeltgebied

Een bestemmingsplan voor het bollenteeltgebied als bedoeld in het eerste lid, dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling anders dan bollenteelt toestaat op gronden die in het voorgaande bestemmingsplan zijn bestemd voor bollenteelt, voorziet in compensatie van bollenteeltgebied door middel van een overeenkomst hierover met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek.

Toetsing  

De beoogde ontwikkeling ligt binnen het bollenteeltgebied zoals aangegeven op 'Kaart 3 Teeltgebieden' van het Programma ruimte. Een uitsnede van die visiekaart is weergegeven in figuur 4.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2017TEY01046-VA01_0005.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2017TEY01046-VA01_0006.jpg"

Figuur 4.1 Bollenteeltgebied in beeld.

Het wijzigingsplan voorziet in een uitbreiding van een bestaand bollenteelt bedrijf middels het toevoegen van ondersteunend glas. De voorwaarden die daarbij gelden zijn opgenomen als voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 4.7.1 van het bestemmingsplan Buitengebied Teylingen. Toetsing aan deze voorwaarden heeft reeds plaatsgevonden in paragraaf 2.3.

De uitbreiding is gericht op het waarborgen van de continuïteit van het bedrijf. Uit bijlage 3 blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot aantasting van de bestaande natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden. De ruimtelijke kwaliteit blijft per saldo gelijk.

De beoogde uitbreiding wordt gefaciliteerd naast de bestaande bedrijfslocatie aan de Prinsenweg 30. Ten behoeve van de uitbreiding van het bouwvlak is geen bestemmingswijziging noodzakelijk. De locatie is passend multimodaal ontsloten voor autoverkeer. Aan deze situatie wordt niets gewijzigd.

Er wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De beoogde ontwikkeling is in lijn met de richtpunten van de kwaliteitskaart en dat de ontwikkeling qua maat en schaal passend bij de directe omgeving wordt geacht. De bedrijfsuitbreiding met ondersteunend glas is passend bij de beoogde bedrijfsvoering.

Het projectgebied maakt onderdeel uit van de Duin- en Bollenstreek. Als gevolg van de ontwikkeling gaat echter geen bollengrond verloren, aangezien de gronden gebruikt gaan worden ten behoeve van ondersteunend glas voor de bollenteelt. Compensatie van bollengrond in de vorm van een bijdrage aan het GOM-fonds is dan ook niet aan de orde.

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het provinciale beleid.

4.4 Regionaal beleid

Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland

De regio Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van 15 gemeenten: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. De regio ligt midden in de Randstad en telt ruim 500.000 inwoners. De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven. In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van de regio de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. In 2012 is ingestemd met de eerste partiële herziening van de visie.

De gemeenten hebben de visie ontwikkeld om gezamenlijk te werken aan de toekomst van de regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen. In de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met een doorkijk naar 2030).

Toetsing

Eén van de kernbeslissingen zoals opgenomen in de regionale structuurvisie is dat ruimtelijke ontwikkelingen geen inbreuk mogen plegen op de openheid van landelijke gebieden zoals het Groene Hart en de Duin- en Bollenstreek. Dit dient op gelijke voet te staan met de economische ontwikkeling van de regio. Eén van de andere kernbeslissingen is namelijk de uitbouw van de internationale economische kracht van de Greenport Duin- en Bollenstreek. De Greenport Duin- en Bollenstreek wil ook in de toekomst een leidende rol blijven spelen als centrum van de Nederlandse bollensector. Het versterken van de bollenteelt, middels het realiseren van ondersteunend glas is dan ook passend in de uitgangspunten voor de ontwikkeling van de Greenport. Om zorg te dragen dat de landschappelijke structuur en de openheid van het buitengebied door de ontwikkeling geborgd blijft, is een inpassingsadvies opgesteld en opgenomen in bijlage 3 .

Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (2010)

De Intergemeentelijke structuurvisie kan worden gezien als een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie (RSV). In tegenstelling tot de RSV heeft de ISG voor de Duin- en Bollenstreek voor de betreffende gemeenten wel een zelfbindend karakter. De greenportgemeenten hebben gezamenlijk de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) opgericht die zich vanuit deze intergemeentelijke structuurvisie richt op herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Er is namelijk een grote herstructurering van de sector nodig om te overleven in de versterkte internationale concurrentiestrijd. Een herstructurering waar ruimte is voor schaalvergroting en intensivering, maar ook voor sanering. Tegelijkertijd ligt er een belangrijke opgave om verdergaande verrommeling van het kostbare landschap tegen te gaan en de kostbare kwaliteiten van het landschap te verbeteren.

Toetsing

De Greenport Duin- en Bollenstreek vormt sinds 2008 een economisch kerngebied van wereldformaat. Om deze positie te behouden is in de ISG opgenomen dat een grote herstructurering van de sector nodig is om te overleven in de versterkte internationale concurrentiestrijd. Een herstructurering waar ruimte is voor schaalvergroting en intensivering, maar ook voor sanering. Tegelijkertijd ligt er een belangrijke opgave om verdergaande verrommeling van het kostbare landschap tegen te gaan. Zoals eerder aangegeven is in bijlage 3 een toets van het initiatief aan de landschappelijke waarden van het gebied opgenomen. In de ISG zijn daarnaast enkele spelregels opgenomen ten aanzien van uitbreiding van bedrijven en eventueel benodigde bollencompensatie. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling, realisatie van ondersteunend glas aan de bollenteelt geen afname van bollengrond betekent, is een bijdrage aan het GOM-fonds niet aan de orde.

4.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Teylingen 2030 (2015)

In deze structuurvisie zet de gemeente op een integrale wijze de ruimtelijke hoofdlijnen uit tot 2030. Samen met bewoners, bedrijven, organisaties en regionale partners wil de gemeente werken aan een duurzame bloeiende gemeente, waaraan iedereen meedoet.

De leidende principe voor de structuurvisie zijn:

  • 1. Teylingen kiest voor een duurzame ontwikkeling van de gemeente.
  • 2. Teylingen versterkt de ruimtelijke kwaliteit van de drie kernen en het buitengebied.
  • 3. Teylingen verbetert de sociaal-economische vitaliteit in de drie kernen en het buitengebied.
  • 4. Teylingen zet zich in voor een vitale Greenport Duin- en Bollenstreek.
  • 5. Ambities en keuzes stemt de gemeente steeds zo goed mogelijk af in regionaal verband, zodat het beleid elkaar versterkt.

Toetsing

Een uitsnede van de structuurvisie ter plaatse van het projectgebied is in onderstaande figuur opgenomen. Het plangebied is gelegen in het bollenteeltgebied, waar herstructurering, innovatie en landschapsverbetering centraal staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2017TEY01046-VA01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2017TEY01046-VA01_0008.jpg"

Figuur 4.2 Uitsnede structuurvisie gemeente Teylingen

Schaalvergroting is ten aanzien van de bollenteelt tot op zekere hoogte mogelijk om de concurrentiekracht te vergroten. Evenals vastgelegd in andere beleidsdocumenten (provinciaal en regionaal) is behoud van de landschappelijke kwaliteiten daarbij essentieel.

Het voornemen sluit aan bij de gebiedsuitgangspunten voor het bollenteeltgebied.

4.6 Conclusie

De uitgangspunten vastgelegd in de diverse beleidslijnen op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau staan de uitvoering van dit wijzigingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek

5.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk project te worden aangetoond en dient te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de milieutechnische aspecten beschreven en getoetst die voor dit wijzigingsplan relevant zijn.

5.2 M.e.r.-beoordeling

n het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Een bedrijfsruimte bij een bollenbedrijf wordt niet genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r.. Het is niet noodzakelijk een vormvrij m.e.r. (beoordeling) uit te voeren.

Conclusie

Ten behoeve van het wijzigingsplan hoeft geen milieueffectbeoordeling uitgevoerd te worden.

5.3 Verkeer en parkeren

Onderzoek

Ontsluiting en infrastructuur

Het projectgebied wordt ontsloten via de Prinsenweg, welke aansluit op de N443. Dit is de doorgaande weg tussen Sassenheim en Noordwijkerhout. De snelweg A4 is vervolgens via de N208 binnen 5 minuten te bereiken.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie voor ondersteunend glas wordt aangesloten bij de normen van kassen. De verkeersgeneratie voor kassen bedraag 7,47 mvt/etmaal per netto hectare. De nieuwe ontwikkeling voorziet in 3.000 m2 'kassen', oftewel 0,3 netto hectare. Hieruit volgt een verkeersgeneratie van 3 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is van dermate orde dat deze niet tot problemen zal leiden in de verkeersafwikkeling.

Parkeren

In de regels is opgenomen dat parkeren op eigen terrein en binnen het bouwvlak dient plaats te vinden. Uitgaande van 3 mvt/etmaal, zullen er ongeveer 2 parkeerplaatsen benodigd zijn voor de ontwikkeling. Op eigen terrein is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien.

Conclusie

De bereikbaarheid van het plangebied is, mede gezien de ligging nabij de N443 goed. Door de uitbreiding zal meer verkeer naar het plangebied komen. Gezien het geringe aantal extra verkeersbewegingen zal dit niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Ten aanzien van parkeren is voldoende ruimte op eigen terrein aanwezig. Het aspect verkeer staat de ontwikkelingen dan ook niet in de weg.

5.4 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft een milieuhinderlijke functie, het betreft echter geen nieuwe functie maar uitbreiding van het agrarisch bouwvlak en de bouw van een nieuwe loods. Gezien de ligging nabij zowel bedrijvigheid als woningen kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied.

Het agrarisch bedrijf bollenteelt kan als bloembollendroog- en prepareerbedrijf milieucategorie 2 worden geclassificeerd. Conform de VNG publicatie hebben deze bedrijven een maatgevende richtafstand van 10 m ten opzichte van woningen uitgaande van gemengd gebied. Aangezien het een bestaande functie betreft en de afstand tot de dichtstbijzijnde woning 60 m bedraagt, zal er ter plaatse van de omliggende woning sprake zijn van een aanvaardbaar leef- en woonklimaat.

Overigens betreft het hier een bedrijfsruimte waarop de Wet milieubeheer (Wm) van toepassing is. Voor de wijziging/oprichting van de inrichting moet een melding op grond van het Activiteitenbesluit worden gedaan. De melding moet elektronisch worden gedaan via http://aimonline.nl. De melding is een indieningsvereiste voor de aanvraag om omgevingsvergunning (onderdeel bouwen).

5.5 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek 

In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, het water of door buisleidingen. Volgens de professionele risicokaart zijn er in nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen die van invloed zijn op de veiligheidssituatie in het plangebied.

Ten noorden van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de provinciale weg N443. Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie LF1, LF2 en GF3. Volgens de risicokaart ligt de PR 10-6 contour niet buiten de weg. Het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het invloedsgebied bedraagt 355 m, de stofcategorie GF3 is hier maatgevend. Het plangebied is gelegen op circa 220 m en ligt dan ook binnen het invloedsgebied. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot toename in personen en heeft dan ook geen invloed op de hoogte van het groepsrisico. Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van de weg is gelegen is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk, aangezien het groepsrisico onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde is gelegen kan worden volstaan met een beknopte verantwoording. De verantwoording is aan het einde van deze paragraaf opgenomen.

Beknopte verantwoording groepsrisico N492

Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de N443 dient op grond van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes het groepsrisico te worden verwantwoord. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid.

In het kader van het wettelijk vooroverleg zal aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.

Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Het plangebied wordt in zuidelijke richting ontsloten door de Prinsenweg die in zuidoostelijke richting overgaat in de Van de Berch van Heemstedeweg en in zuidwestelijke richting via de Engelselaan overgaat in de Schoutenlaan. Deze route kan gebruikt worden als vluchtroute voor de aanwezige personen. Hiermee kunnen zij van de bron af vluchten. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.

Zelfredzaamheid

Het uitganspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen binnen het plangebied zelfredzaam zullen zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als minder zelfredzame personen. Er wordt uitgegaan van het feit dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling leidt niet tot toename in aantal personen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

5.6 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.7 Geluidshinder

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft geluidsgevoelige functies bepaald waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.

Onderzoek en conclusie

Uitbreiding van bedrijfsgebouwen, in onderhavig geval van ondersteunend glas, wordt in het kader van de Wet geluidhinder niet beschouwd als geluidgevoelige functie. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hier kort ingegaan op het effect van de geluidsuitstraling van het bedrijf ten opzichte van omliggende woningen. Door de uitbreiding met de kassen wordt verwacht dat de geluiduitstraling van het bedrijf richting de woning Prinsenweg 28 zal afnemen vanwege het afschermende karakter van de kassen. Voor de woning Prinsenweg 32 zal de geluidbelasting naar verwachting niet toenemen. Daarvoor bieden de huidige bedrijfsgebouwen voldoende afscherming.

Eventueel installatiegeluid moet aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer voldoen. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit te realiseren. De uitbreiding kan wel meer transportbewegingen tot gevolg hebben. Het huidige en toekomstige transport op het terrein zal echter meer afgeschermd worden door de nieuwe kas. Op de openbare weg wordt verondersteld dat het verkeer van en naar de inrichting in het algemene verkeersbeeld is opgenomen en niet meer aan de inrichting valt toe te rekenen. De verwachting is gerechtvaardigd dat de uitbreiding geen strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening.

5.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2 ìg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen. Ook onverwarmde glasopstand (onafhankelijk van grootte) en verwarmde glasopstanden kleiner dan 2 ha zijn NIBM en vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op het vergroten van het agrarisch bouwvlak ten bate van de realisatie van ondersteunend glas van 3.000 m2 en leidt tot een geringe toename van verkeer. Gezien de grootte van het ondersteunend glas draagt de ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Teylingerlaan, direct ten noordoosten van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

5.9 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

Het archeologiebeleid van Teylingen is verwoord in de nota 'Onder de grond 2015'. In het nieuwe archeologiebeleid hebben verschillende gebieden in Teylingen nieuwe vrijstellingsmaten gekregen voor het graven in de grond. Teylingen heeft het erkende archeologisch onderzoeksbureau RAAP in Leiden opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de nieuwe vrijstellingsmaten. Dit is gedaan in samenwerking met de andere gemeenten in de Duin- en Bollenstreek. Naast het beleid zijn tevens de archeologische verwachtings- en beleidskaart geactualiseerd. Op basis van deze kaarten kunnen initiatiefnemers zo goed mogelijk worden geïnformeerd over eventuele archeologische consequenties van ruimtelijke ingrepen.

Onderzoek

Archeologie

De locatie van de uitbreiding met ondersteunend glas (+/- 3.000 m2) ligt geheel binnen het groene vlak (zie figuur 5.1). Voor dit gebied geldt een lage archeologische verwachting. De vrijstellingsgrens is in deze zone is 30 cm -MV / 1.000 m2. Dit betekent dat in de regel archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Er kan echter gegrond worden afgeweken van deze vrijstellingsgrens, waarbij de toegestane verstoringsdiepte wordt gelegd op 70 cm in plaats van 30 cm beneden maaiveld. De locatie is namelijk in gebruik voor bollenteelt. Ook uit historische documentatie blijkt op de locatie lange tijd bollenteelt plaats heeft gevonden, en er in dat kader in het midden van de jaren '80 ongeveer 8 meter is opgedregd om de teelt van bloembollen te bevorderen. Hierdoor is de bodem zwaar verstoord, waardoor archeologische resten niet te verwachten zijn. In de 'Toelichting op de archeologische verwachtings(waarden) kaart en beleidskaart' van de gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylingen en Hillegom (RAAP-rapport 2852) wordt meer in het algemeen gesteld dat het voor bollenteeltgronden reëel is om uit te gaan van een toegestane verstoringsdiepte van 70 cm -mv. De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van een kas, die doorgaans slechts ondiepe en zeer lokale verstoring d.m.v. poeren en vorstranden met zich meebrengt. Alleen wanneer er een grootschaligere verstoring dieper dan 70 cm –mv plaatsvindt is wel verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk. In de bestemmingsregels wordt daarom een archeologische dubbelbestemming opgenomen met voornoemde vrijstellingsbegrenzing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2017TEY01046-VA01_0009.jpg"

Figuur 5.1. Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart met de locatie van de uitbreiding in rood omlijnd

Cultuurhistorie

In het inpassingsadvies zoals opgenomen in bijlage 3 wordt uitgebreid ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van het omliggende landschap. Ter plaatse van het plangebied bevinden zich volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Zuid-Holland geen cultuurhistorisch waardevolle elementen.

5.10 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

Er is geen sprake van een functiewijziging ten opzichte van de vigerende bestemming, voorliggend wijzigingsplan voorziet in het vergroten van het bouwvlak van de huidige bestemming Agrarisch – Bollenteelt – bollenzone 2. De bodemkwaliteit is dan ook voldoende voor de beoogde functie. Er is derhalve geen bodemonderzoek noodzakelijk in het kader van dit wijzigingsplan.

5.11 Water

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het …gebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels)

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.

Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Huidige situatie

Het plangebied is grotendeels verhard. Op het onverharde deel, dat bestaat uit agrarische grond, is een loods beoogd. Volgens de bodemkaart van Nederland bestaat de bodem van het plangebied uit hoger gelegen zandgrond. Hier is sprake van grondwatertrap II. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied ligt op circa NAP -0,1 m.

Waterkwantiteit  

Ten noorden van het plangebied ligt een hoofdwatergang. Aan de zuidoostelijke en zuidwestelijke kant wordt het plangebied begrensd door overige watergangen. Het plangebied is niet gelegen in beschermingszones.

Waterkwaliteit

Er zijn geen KRW-waterlichamen in of in nabijheid van het gebied gelegen.

Veiligheid en waterkeringen

Ten zuiden van de agrarische gronden ligt een regionale waterkering. Het plangebied is niet in de kern- of beschermingszone van de waterkering gelegen.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is gedeeltelijk aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Het wijzigingsplan beoogt de vergroting van het bouwvlak en maakt de realisatie van een loods mogelijk. De realisatie van de loods leidt tot toename in verharding van 3.000 m2. Tot een toename van 500 m2 geldt een vrijstelling voor het treffen van watercompenserende maatregelen. Bij een toename van meer dan 500 m2 dient 15% van de toename in verharding te worden gecompenseerd.

In het kader van de aanleg van de noodzakelijke watercompensatie - 450 m2 op basis van een toename van 3.000m2 - zal de watergang langs de gehele westrand van het achterliggende perceel (Voorhout sectie B, nr. 3072) worden verbreed. Mogelijk wordt hierbij de oever natuurvriendelijk ingericht. Deze invulling van de watercompensatie is tot stand gekomen in overleg met de waterbeheerder. De verharding en compensatie moeten te zijner tijd worden gemeld bij de waterbeheerder, het Hoogheemraadschap van Rijnland.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De in dit wijzigingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
      • zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
      • lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. De eigenaar van het terrein waarop het hemelwater valt is primair verantwoordelijk voor de afvoer van het hemelwater. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kol¬ken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen initiatiefnemer en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de initiatiefnemer in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan door de gemeente expliciet gemaakt worden in het GRP.

Conclusie

Voorliggend plan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.12 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuutnerwerk Nederland. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Kennermerland-Zuid bedraagt circa 4 km, het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op een afstand van meer dan 1 km.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De ontwikkeling leidt tot een geringe toename van verkeer (3 mvt/etmaal). De toename van verkeer en de uitstoot van de nieuwe kas kunnen leiden tot toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Er is een stikstofberekenig uitgevoerd om de effecten te kunnen bepalen, uit de berekening blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot noemenswaardige toename (<0,05) van stikstofdepositie (bijlage 2).

Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Zuid-Holland staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2017TEY01046-VA01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.WP2017TEY01046-VA01_0011.png"

Figuur 5.2: ligging plangebied (rode cirkel) en beschermde natuurgebieden (geo loket Zuid Holland)

Soortenbescherming

Op basis van een eenmalig veldbezoek is de geschiktheid van het onderzoeksgebied voor de te verwachten soorten beoordeeld. Het veldbezoek vond plaats op dinsdag 23 augustus 2016 (zie bijlage 1). Uit de quickscan blijkt dat het plangebied geschikt leefgebied vormt voor soorten als bosmuis, huisspitsmuis, middelste groene kikker, bruine kikker en gewone pad. Voor deze soorten geldt een vrijstellingsregeling in de provincie Zuid- Holland. In de watergang kunnen soorten als modderkruiper en bittervoorn aanwezig zijn, deze soorten zijn met ingang van de Wet natuurbescherming (2017) niet meer beschermd. In de omgeving van het plangebied is de rugstreeppad aanwezig.

De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de benoemde algemeen voorkomende soorten omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Wnb. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wnb wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Er vliegen en foerageren in lage dichtheid vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Door toepassing van lichtwerende doeken in de kas en de aanplant van een groene haag, wordt verstrooiing van licht op de watergang beperkt. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten.
  • In de omgeving van het plangebied komt de rugstreeppad voor. In de watergangen rondom het plangebied zit teveel vis, hier kan het voorkomen van de rugstreeppad worden uitgesloten. Rugstreeppadden kunnen echter worden aangetrokken door bouw- en aanlegwerkzaamheden. Bij toekomstige werkzaamheden dient te worden voorkomen dat er plassen ontstaan.

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het wijzigingsplan, een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. In dit geval wordt er een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer.

De gronden in plangebied zijn volledig in eigendom van de initiatiefnemer. Voorliggend wijzigingsplan omvat geen ontwikkelingen waarbij voor de gemeente kostenverhaal aan de orde is. Een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ontwerpwijzigingsplan

Zoals bepaald in artikel 3.11 Algemene wet bestuursrecht, is het ontwerpwijzigingsplan 6 weken ter inzage gelegd: van 26 oktober tot en met 6 december 2017. Een ieder is in die tijd in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen dit wijzigingsplan kenbaar te maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Vast te stellen wijzigingsplan

Na de procedure van het ontwerpwijzigingsplan volgt de vaststellingsfase. Omdat er geen zienswijzen zijn ingediend, is het wijzigingsplan ongewijzigd vastgesteld.