direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Poelweg 31, Warmond
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1525.BP2015WAR10017-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van het perceel Poelweg 31 te Warmond heeft het plan opgevat om zijn woning te slopen en zijn perceel op te splitsen in tweeën, om vervolgens op ieder perceel een nieuwe woning te bouwen. De voorgestelde ontwikkeling past niet (geheel) in het vigerende bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009'. Om die reden is in overleg met de initiatiefnemer gekozen voor het opstellen van een bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt de voorgestelde ontwikkeling in juridisch-planologisch opzicht mogelijk gemaakt.

Het college van burgemeester en wethouders heeft in de vergadering van 11 augustus 2015 positief besloten ten aanzien van het principeverzoek voor dit plan. De verdichting van deze kavel past in de concept-verdichtingsvisie Warmond-West. In paragraaf 3.3 wordt nader ingegaan op deze verdichtingsvisie.

Ook de welstandcommissie van stichting Dorp, Stad en Land heeft het plan beoordeeld en is ermee akkoord gegaan. Dit heeft de welstandscommissie op 14 september 2015 laten weten. Daarop aanvullend hebben zij het volgende advies meegegeven:

  • Het uiterlijk van het bouwplan is in overeenstemming met redelijke eisen van welstand, mits in de uitwerking van de architectuur het te grote contrast met de omgeving wordt verminderd door met name minder onderscheid te maken in de keuze van materialen en kleuren in relatie tot de omgeving. Met name uitvoering van de gevels in wit stucwerk is contrasterend. In de directe omgeving is baksteen (deels gekleimd) standaard.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Poelweg 31 te Warmond, in het zuiden van de kom Warmond. De locatie wordt aan de noordzijde begrensd door de Lommerlustlaan, aan de oost- en zuidzijde door de Poelweg en aan de westzijde door de ernaast gelegen kavel. Onderstaand figuur geeft de globale ligging van het plangebied aan in Warmond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2015WAR10017-0401_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied te Warmond (globaal met rood omlijnd)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Kom Warmond 2009' dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 17 december 2009. Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin' en 'Water'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2015WAR10017-0401_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerende bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie en de ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleidskader toegelicht. De relevante onderzoeken komen aan de orde in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de juridische regeling van het plan. De maatschappelijke- en economische uitvoerbaarheid komen in hoofdstuk 6 aan de orde. Daarna volgen de bijlagen en de regels.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit een ruime kavel met een vrijstaande woning op het perceel Poelweg 31. De oppervlakte van de woning bedraagt circa 225 m2. Het plangebied is gelegen tussen de Lommerlustlaan en de Poelweg. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een uitloper van het Poelmeer. Het plangebied is omzoomd door vele bomen en struiken. Onderstaand is een afbeelding opgenomen van het plangebied, vanuit het perspectief van de Poelweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2015WAR10017-0401_0003.png"

Figuur 2.1 Foto van het plangebied

2.2 Beoogde situatie

De eigenaren van de woning willen graag in Warmond blijven wonen in een huis dat voldoet aan de huidige standaard, -uitstraling en -woonwensen. Het voornemen is dan ook om de huidige woning op de kavel Poelweg 31 te slopen en de kavel op te splitsen in tweeën (kavels: Poelweg 31 en 31a). Dit om uiteindelijk de bouw van twee vrijstaande woningen te kunnen realiseren. In figuur 2.2 is de beoogde verkaveling zichtbaar met de daarbij behorende nieuwe huisnummers 31 en 31A. Het nieuwe huis met huisnummer 31 zal worden verkocht aan een derde partij en het huisnummer 31A zal dienen als nieuwe woning van de huidige eigenaren van het bestaande perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2015WAR10017-0401_0004.jpg"

Figuur 2.2 Indeling kavels (beoogde situatie)

Beide woningen zullen een eigen verbinding krijgen met de Poelweg. De afmeting van het plangebied bedraagt circa 57,5 m bij 50 m. Afmeting van de footprint van de woning is circa 18 m bij 10 m. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 2,8 m en 8,6 m. Op de verbeelding is dit voor de goothoogte afgerond op 3 m en voor de bouwhoogte op 9 m.

Het uitgangspunt van de woningen is dat ze op elkaar inspelen en samenwerken om zo aan te sluiten op de omgeving, maar toch uniek te blijven en zo de individuele kwaliteiten tot hun recht te laten komen. Hierbij is de zon oriëntatie een belangrijk aspect en zijn de woningen ongelijk van elkaar op de kavel gesitueerd (zoals is te zien in figuur 2.3). Dit maakt het mogelijk om zowel de ochtend- als avondzon in beide woningen te krijgen en wordt gereageerd op het dynamische ritme van de overige woningen in de wijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2015WAR10017-0401_0005.png"

Figuur 2.3 Situering van woningen t.o.v. de twee kavels.

De woningen aan de Poelweg 31 zijn ontworpen door de huidige eigenaar van de kavel. De woning reageert met twee grote uitsparingen op de avond- en ochtendzon met ieder hun eigen karakteristieke uitstraling.

De beoogde woningen zijn ontworpen voor een brede doelgroep waarbij is uitgegaan van een ruime en flexibele indeling. In de gevel zijn door middel van grote gevelopeningen verbindingen gemaakt naar de ruime tuin en verschillende terrassen.

De eenvoud van het modern vormgegeven basisvolume met de combinatie van traditionele elementen met een schuine rieten kap, zorgen voor twee moderne woonhuizen die opgaan in het straatbeeld en voldoen aan de huidige woonwensen.

In onderstaande afbeeldingen zijn impressies opgenomen van het bouwplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2015WAR10017-0401_0006.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2015WAR10017-0401_0007.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2015WAR10017-0401_0008.png"  

Figuur 2.4 Impressie nieuwe woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2015WAR10017-0401_0009.png"

Figuur 2.5 Doorsnede woning

Hoofdstuk 3 Beleidskader

De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat.

3.1 Rijksbeleid

Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. Zo schetst het kabinet in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Maar het Rijk wil zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaan zitten om dit streefbeeld te halen. Het uitgangspunt is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. Voor de kleinschalige ontwikkeling van 2 woningen, stelt het Rijk geen concrete beleidskaders. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit (9 juli 2014)

De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (hierna 'de Visie') speelt meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De Visie is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen.

De vier rode draden zijn:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

De ontwikkeling past binnen de rode draad 'Beter benutten en opwaarderen van wat er is'. Immers de ruimte voor ontwikkelingen is schaars en er worden met deze ontwikkeling geen gronden buiten het stedelijk gebied betrokken.

Bestaand stads- en dorpsgebied

Het projectgebied ligt in het bestaand stads- en dorpsgebied ('bebouwde ruimte'). De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij dit beleid.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Visie Ruimte en Mobiliteit.

Programma Ruimte

Het Programma Ruimte is parallel aan de Visie Ruimte en Mobiliteit, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit.

Beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied

Het plangebied ligt in het structuurvisiegebied 'beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied'. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor wonen, kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel af met andere gemeenten in de regio. Voor kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel gelden in het Programma Ruimte vastgestelde totalen als behoefteraming per gebied.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Programma Ruimte.

Verordening Ruimte

De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Een aantal van deze onderwerpen is hieronder uitgelicht.

Ladder duurzame verstedelijking
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij van toepassing. De provincie heeft de Ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen, die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie. De Ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit de volgende stappen:

  • Stap 1 houdt in dat aangetoond wordt dat de stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte, die regionaal is afgestemd. Toepassing van de ladder is zowel aan de orde bij een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een lokale behoefte, als bij een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een (boven)regionale behoefte. In het Programma Ruimte is aangegeven welke voorwaarden de provincie stelt aan regionale afstemming. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de beschikbaarheid van een actuele regionale woonvisie. Ook is in het Programma Ruimte aangegeven wat kan worden verstaan onder het begrip 'regio'.
  • Stap 2 houdt in dat wordt onderzocht in hoeverre in die behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stads- en dorpsgebied, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins. Het verdient aanbeveling dit niet per plan te onderzoeken maar vooraf een overzicht te maken met de beschikbare ruimte binnen bestaand stads- en dorpsgebied, bijvoorbeeld in een gemeentelijke of regionale structuurvisie. Voor sommige stedelijke ontwikkelingen hanteert de provincie aanvullende regels, zoals voor kantoren, bedrijven en detailhandel.
  • Stap 3 houdt in dat, indien is gebleken dat de ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan plaatsvinden, in die behoefte kan worden voorzien op locaties, die gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. Aan deze stap is in de verordening een extra voorwaarde toegevoegd. De ontwikkeling van de betreffende locaties moet ook passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit. Een uitwerking hiervan is opgenomen in het Programma Ruimte. Als het gaat om de ontwikkeling van een locatie met een omvang van meer dan 3 ha moet deze locatie ook zijn opgenomen in het Programma Ruimte.

Het plan bestaat uit de sloop van 1 woning en de bouw van 2 woningen op hetzelfde perceel binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Vanwege het kleinschalige karakter van de ontwikkeling - de toevoeging van één woning - is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, waarvoor regionale afstemming benodigd is. Hiermee is een verdere toetsing aan de ladder niet van toepassing. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan de Provinciale Verordening van de provincie Zuid-Holland.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Provinciale Verordening. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen de regionale afspraken die zullen worden vastgelegd in een regionale woonvisie, en passen daarmee binnen het Programma Ruimte dat mede als toetsingskader dient voor de verordening.

3.3 Regionaal- en gemeentelijk beleid

Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland

De regio Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van 15 gemeenten: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. De regio ligt midden in de Randstad en telt ruim 500.000 inwoners. De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven. In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van de regio de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. In 2012 is ingestemd met de eerste partiële herziening van de visie.

De gemeenten hebben de visie ontwikkeld om gezamenlijk te werken aan de toekomst van de regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen. In de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met een doorkijk naar 2030).

Om het aantrekkelijke landschap van de regio te behouden wordt in de visie voorgeschreven dat de woningbouw voor het grootste gedeelte dient te geschieden in het stedelijk gebied. Gezien de ligging binnen de rode contour en de beperkte omvang van de ontwikkeling past dit nog goed binnen de woningbouwopgave.

Provinciale Woningbehoefteraming 2013

Bij de vaststelling van de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit wordt de Woningbehoefteraming 2013 het toetsingskader voor de kwantitatieve behoefte. Voor Teylingen wordt hierbij uitgegaan van een woningbehoefte van 1.069 woningen in de periode 2012-2019. Het plan geeft mede invulling aan deze woningbehoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2015WAR10017-0401_0010.jpg"

Figuur 3.1: Uitsnede tabel woningbehoefteraming

Structuurvisie Teylingen 2030

In deze structuurvisie zet de gemeente op een integrale wijze de ruimtelijke hoofdlijnen uit tot 2030. Samen met bewoners, bedrijven, organisaties en regionale partners wil de gemeente werken aan een duurzame bloeiende gemeente, waaraan iedereen meedoet.

De leidende principe voor de structuurvisie zijn:

  • Teylingen kiest voor een duurzame ontwikkeling van de gemeente.
  • Teylingen versterkt de ruimtelijke kwaliteit van de drie kernen en het buitengebied.
  • Teylingen verbetert de sociaal-economische vitaliteit in de drie kernen en het buitengebied.
  • Teylingen zet zich in voor een vitale Greenport Duin- en Bollenstreek.
  • Ambities en keuzes stemt de gemeente steeds zo goed mogelijk af in regionaal verband, zodat het beleid elkaar versterkt.

De beoogde ontwikkeling betreft de herinrichting van een perceel, waarbij de kavel opgesplitst zal worden in tweeën. De bestaande woning op de kavel zal worden gesloopt en zal ruimte bieden voor één extra woning. Deze ontwikkelingen zijn in lijn met de gemeentelijk structuurvisie. Dit vanwege het aanbieden van voldoende geschikte woningen om te voorzien in de eigen behoefte (2.100 woningen tot 2030), alsmede de (boven)regionale behoefte (ieder jaar een reservering van 300 woningen).

Visie verdichting Warmond-West, gemeente Teylingen (2015)

Vanwege diverse verzoeken betreffende de verdichting op kavels, heeft de gemeente Teylingen in februari 2015 ervoor gekozen om een verdichtingsvisie op te stellen. De visie betreft voornamelijk het gebied ten westen van de spoorlijn, waarbij de visie inzicht geeft in de huidige initiatieven, dichtheden, de ruimtelijke kwaliteit en de verschillende ruimtelijke eenheden.

Het plangebied wordt in de verdichtingsvisie aangemerkt als (deelgebied 4) Villabuurt 'Lommerlust', waarbinnen een verdichting (binnen de huidige identiteit) mogelijk is. Deze verdichting heeft betrekking op de kavels die binnen in de wijk liggen en die geen bijzondere ruimtelijke kwaliteit hebben, maar wel tegen de gebieden met een hoge kwaliteit aan liggen. De beoogde ontwikkeling is conform deze voorwaarden opgesteld. Derhalve is het in lijn met de visie Verdichting Warmond-West.


afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2015WAR10017-0401_0011.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2015WAR10017-0401_0012.png"  

Figuur 3.2: Visiekaart 'Verdichting Warmond-West'

3.4 Conclusie

De beoogde ontwikkeling in het plangebied is in overeenstemming met de verschillende beleidsnota's op alle schaalniveaus omdat deze allemaal benadrukken dat een optimale benutting van het bebouwd gebied van groot belang blijft. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek

4.1 Inleiding

In deze paragraaf wordt de voorliggende ontwikkeling beoordeeld op basis van de sectorale aspecten. In de onderstaande paragrafen is per sectoraal aspect het geldende toetsingskader aangegeven en is de planontwikkeling getoetst aan dit kader, waarna ten slotte een conclusie wordt getrokken.

4.2 Verkeer

Verkeersontsluiting gemotoriseerd verkeer

De beoogde woningen worden ontsloten vanaf de Poelweg, die aansluiting geeft op de Oranje Nassaulaan. De Oranje Nassaulaan maakt onderdeel uit van het netwerk van gebiedsontsluitingswegen in de kern Warmond. De Oranje Nassaulaan is aangemerkt als wijkontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/h. De Oranje Nassaulaan geeft verbinding met de Haarlemmertrekvaart (N444) welke aansluit op de A44. De A44 verzorgt de regionale ontsluiting van en naar de gemeente Teylingen. Verder naar het zuiden geeft de Oranje Nassaulaan verbinding met Oegstgeest en Leiden. In de noordelijke richting geeft de Oranje Nassaulaan verbinding met het centrumgebied van Warmond en verder richting de kern Sassenheim. De ontsluiting en bereikbaarheid van de locatie voor gemotoriseerd verkeer is dan ook goed.

Verkeersgeneratie

Binnen het plangebied wordt één woning gesloopt en maakt het ruimte voor de nieuwbouw van twee woningen. Op basis van de stedelijkheidsgraad van de gemeente (matig stedelijk) en een ligging in de rest van de bebouwde kom, genereert één extra woning 8,2 mvt/etmaal (publicatie 317, CROW). Deze toename is zodanig beperkt dat deze valt binnen de groeiprognoses op de omringende wegen en geen sprake zal zijn van noodzakelijke infrastructurele ingrepen, als gevolg van de ontwikkeling. De wegen in de nabijheid van de locatie hebben nog voldoende capaciteit om de extra verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling af te wikkelen.

Parkeren

De twee woningen genereren een parkeerbehoefte van 3,6 parkeerplaatsen (op basis parkeernota van de gemeente Teylingen, 2014). Dit betekent dat minimaal 4 parkeerplaatsen beschikbaar dienen te zijn voor de woningen. Op eigen terrein is voldoende ruimte om deze parkeerbehoefte op te vangen. Hiermee voldoet het plan aan de vereiste parkeernorm conform het gemeentelijk parkeerbeleid. Er zal hierdoor geen sprake zijn van een toenemende parkeerdruk op de omgeving.

4.3 Verkeerlawaai

Toetsingskader, onderzoek en conclusie

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies en dienen daarom in dat kader getoetst te worden aan de wettelijke geluidsnormen. Het beleidskader en de toetsing zijn beschreven in Bijlage 1.

De ontwikkeling ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Oranje Nassaulaan en de spoorlijn Haarlem/Schiphol - Den Haag. Daarnaast ligt de locatie binnen de invloedsfeer van de Poelweg, een 30 km/h-weg die op grond van het snelheidsregime niet-gezoneerd is, maar op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel is meegenomen in het akoestisch onderzoek.

Ten gevolge van de Oranje Nassaulaan, de Poelweg en de spoorlijn worden de voorkeursgrenswaarden niet overschreden. Het aspect verkeerslawaai staat de ontwikkelingen niet in de weg.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek en conclusie

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven of andere milieuhinderlijke functies aanwezig die van invloed zijn op de milieusituatie ter plaatse van het plangebied. Geconcludeerd wordt ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat en er geen bedrijven belemmerd worden in hun bedrijfsvoering. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de realisatie van de beoogde ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van één extra woning mogelijk. Dit aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wel van belang om een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied te geven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-Monitoringstool 2014 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat zowel in 2015 als in 2020, de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Oranje Nassaulaan (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen in 2015 bedragen 22,9 µg/m³ voor NO2, 22,0 µg/m³ voor PM10 en 13,9 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 11 dagen. In het jaar 2020 dalen de concentraties luchtverontreinigende stoffen naar 18,2 µg/m³ voor NO2, 20,9 µg/m³ voor PM10 en 12,9 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 9 dagen.

Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.6 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek

Uit de professionele risicokaart blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens blijkt dat er in de directe omgeving geen sprake is van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2015WAR10017-0401_0013.png"

Figuur 4.1 Uitsnede professionele risicokaart met ligging plangebied (rode cirkel)

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.7 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Zowel in het plangebied als in de directe omgeving van het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen. Ook zijn hier geen hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. De conclusie is dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering oplevert voor de uitvoering van het plan.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciaal Waterplan;
  • Nota Regels voor Ruimte;
  • Provinciale Structuurvisie.

Waterschapsbeleid

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder

Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater.

De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.

Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.

Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

Keur en uitvoeringsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden.

Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan:

  • Onttrekken en lozen van grondwater;
  • Het aanbrengen van verhard oppervlak.

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente).

In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt. De regels zijn te vinden op www.rijnland.net/regels.

Riolering en afkoppelen

Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Poelweg 31 te Warmond en bestaat uit een vrijstaande villa met daaromheen een grotendeels onverharde tuin.

Bodem en grondwater

Volgens de bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem in het plangebied uit zandgrond. Er is sprake van de grondwatertrappen llb. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste waterstand varieert tussen 0,25 en 0,4 m beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand tussen 0,5 en 0,8 beneden maaiveld.

Waterkwantiteit

Binnen en grenzend ten noordoosten van het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Dit betreft overig boezemwater waarvoor een beschermingszone van 2 meter geldt. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden. Het plangebied is gelegen binnen deze beschermingszone.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afwatering en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de sloop van de huidige woning en de realisatie van twee nieuwe vrijstaande woningen. Het oppervlakte van de twee woningen is 335 m2 (172+163 m2). De oppervlakte van de bestaande woning is circa 225 m2. De toename van verharding is 335 m2 - 225 m2 = 110 m2. 

Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd. Volgens de eis van het waterschap dient bij een toename vanaf 500 m2 in verharding 15% van deze toename te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. Het dempen van sloten dient daarnaast voor 100% te worden gecompenseerd. Ten gevolge van de sloop van de bestaande woning en de bouw van twee nieuwe woningen is er geen sprake van een toename in verharding van meer dan 500 m2, hierdoor zijn watercompenserende maatregelen hiervoor niet noodzakelijk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    • 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.9 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een vrijstaande villa met daaromheen een tuin met onder andere struiken en enkele bomen.

Beoogde ontwikkelingen

Het plan voorziet in de sloop van de bestaande villa en de bouw van twee nieuwe villa's. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen. Dit bestaat uit het kappen van enkele dennenbomen en het kappen van een oude zieke berk;
  • sloopwerkzaamheden bestaande woning;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden;
  • dempen van de bestaande troebele vijver, circa 40-50 cm diep.

Er vinden geen werkzaamheden plaats aan de noordzijde van de oever, de beschoeiing blijft behouden.

Normstelling

Provinciale Verordening Ruimte

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Meijendel & Berkheide en is gelegen op ruim 5 km afstand. Belangrijke weidevogelgebieden liggen op meer dan 1 km afstand. Beschermde landschapselementen liggen niet in de directe omgeving van het plangebied.

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. De ontwikkeling heeft een zeer beperkte toename van het verkeer tot gevolg. Vanwege de ruime afstand (> 5 km) tot de natuurgebieden kan vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie worden uitgesloten. Significant negatieve effecten zijn dan ook uit te sluiten. Vanwege de ligging in de bebouwde kom, is de nieuwbouw niet van invloed op het functioneren van de buiten de bebouwde kom gelegen weidevogelgebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2015WAR10017-0401_0014.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2015WAR10017-0401_0015.png"

Figuur 4.2: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Soortenbescherming

In het kader van de Flora- en Faunawet is op 22 oktober 2015, door adviesbureau Mertens, een veldonderzoek uitgevoerd. Hiermee zijn de huidige ecologische waarden vastgesteld. In Bijlage 2 is dit onderzoeksrapport opgenomen. Het plangebied is voor een deel verhard (woning) en bestaat verder uit een tuin.

Gedurende het veldonderzoek zijn geen beschermde plantensoorten-, beschermde vissen-, reptielen- en/of overige geleedpotigen vastgesteld. Op grond hiervan wordt de aanwezigheid van de hiervoor genoemde soorten uitgesloten. Ook de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen kan worden uitgesloten. In de woning zijn geen gaten of openingen vastgesteld die gebruikt worden als kolonie- en/of paarplaats van gebouwbewonende vleermuizen zoals de gewone dwergvleermuis of laatvlieger. Gelet op het feit dat er geen verblijfplaatsen van vleermuizen zijn in de bebouwing zijn de daaraan gekoppelde vliegroutes eveneens uit te sluiten. De bebouwing en opgaande beplanting is ook niet rechtlijnig in relatie tot overige bebouwing en beplanting waardoor het niet aannemelijk is dat deze functioneert als vliegroute. Er komt daarnaast vervangende bebouwing waardoor oriëntatiemogelijkheden blijven bestaan. Effecten op vliegroutes worden derhalve uitgesloten. Het voorkomen van migratieroutes wordt uitgesloten omdat grootschalige landschapselementen zoals dijken en rivieren niet aansluiten op het plangebied Poelweg 31 te Warmond.

Met de realisatie van de plannen zal het gebied van vorm veranderen. Mogelijk foerageert er gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Het plangebied is nu niet van waarde als essentieel foerageergebied en in de toekomst zal deze functie niet doen verminderen. Effecten op de foerageermogelijkheden van vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Effecten ten gevolge van verlichting zijn tevens niet te verwachten omdat (eventuele) verlichting tijdens de bouw zeer tijdelijk aanwezig is. Verlichting bij de woning en in de tuin is al aanwezig in de bestaande situatie en afhankelijk van de inrichting van de tuin ook in de toekomstige situatie.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. De Flora- en Faunawet staat de ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

In het algemeen wordt de richtlijn gehanteerd dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in Bijlage 3. De deelconclusies zijn:

  • in de grond zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen (puin e.d.) waargenomen;
  • op het maaiveld- en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • de bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met PCB;
  • in de ondergrond en in het grondwater zijn geen verontreinigingen waargenomen;
  • de aangetroffen lichte verontreiniging met PCB geeft geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend bodemonderzoek.

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijding van de betreffende achtergrondwaarde dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.

Conclusie

Gelet op de bovengenomende onderzoekresultaten wordt geconcludeerd dat aanvullend bodemonderzoek niet noodzakelijk is. Het aspect bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.11 Archeologie

Toetsingskader

De gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse en Hillegom werken samen om het archeologiebeleid van de 6 gemeenten samen te voegen en te actualiseren. Het beleid van Teylingen onder de naam 'Onder de grond 2015' heeft tot doel om het archeologisch erfgoed te behouden en te beschermen. Voor het nemen van beslissingen is een archeologische verwachtings-en beleidskaart opgesteld. Deze geeft inzicht in de archeologische waarden en verwachtingen in Teylingen. Op de archeologische beleidskaart zijn de archeologisch waardevolle gebieden aangegeven. De gebieden zijn onderverdeeld in Archeologisch Waardevolle Verwachtingsgebieden AWV 1 t/m 6 en Archeologische Waardevolle Gebieden AWG 1 t/m 2. Per gebied is een voorschrift aangegeven.

Onderzoek

Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart is het plangebied gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde, zie onderstaande figuur. Ter plaatse van het plangebied geldt zone 5 (categorie 8). Onderzoek in deze zone is nodig bij bodemingrepen dieper dan 30 cm minus maaiveld en groter dan 1.000 m2. Het oppervlakte van de woningen is circa 335 m2. Dit is onder de drempelwaarde, daarom is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor dit bouwplan.

Wel is de dubbelbestemming Waarde-Archeologie met de 'specifieke vorm van waarde - 4' opgenomen om de archeologische waarden bij eventuele andere werkzaamheden in de bodem te borgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2015WAR10017-0401_0016.jpg"

Figuur 4.3: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart gemeente Teylingen

Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. De dubbelbestemming Waarde-Archeologie met de 'specifieke vorm van waarde - 5' is opgenomen om de archeologische waarden bij eventuele andere werkzaamheden in de bodem te borgen.

4.12 Schiphol

Toetsingskader

Luchthavenindelingbesluit

Het rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet Luchtvaart die op 20 februari 2003 in werking is getreden (verder gewijzigde Wet Luchtvaart genoemd). De gewijzigde Wet Luchtvaart is gericht op het tot stand brengen van een wettelijke grondslag voor het nieuwe regime voor de luchthaven Schiphol. Deze wet vormt de grondslag voor twee uitvoeringsbesluiten: het Luchthavenverkeerbesluit en het Luchthavenindelingbesluit (Lib). Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen in overeenstemming te zijn met het Lib.

De ruimtelijke consequenties van de gewijzigde Wet Luchtvaart worden weergegeven in het Luchthavenindelingbesluit. In dit Besluit wordt een beperkingengebied aangegeven. Hierin worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt aangegeven dat Schiphol tot 2030 ruimte nodig heeft om te ontwikkelen. Derhalve is op een 20 Ke-contour opgenomen. Binnen deze contouren mogen geen nieuwe uitleglocaties ten behoeve van woningbouw worden ontwikkeld. Herstructurering en intensivering in bestaand gebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk. Revitalisering, herstructurering en transformatie van bestaande woon- en werkgebieden is volgens de Structuurvisie cruciaal om de gestelde ruimtelijke doelen te kunnen bereiken.

Onderzoek en conclusie

Uit de overzichtskaarten bij het Lib blijkt dat het plangebied buiten het beperkingsgebied valt. Het plangebied ligt wel binnen de 20 Ke-contour. Het bestemmingsplan maakt één extra woning in een bestaande woonwijk mogelijk. Er is dan ook geen sprake van een nieuwe uitleglocatie, maar van intensivering in een bestaand bebouwd gebied. Daarom wordt geconcludeerd dat de ligging nabij Schiphol geen belemmering vormt voor de realisatie van dit plan.

4.13 Toetsing aan mer-wetgeving

Toetsingskader

Een bestemmingsplan kan planmerplichtig zijn. Een planmer is verplicht indien:

  • het plan kaderstellend is voor m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten;
  • indien voor het plan een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 19j, tweede lid, van de Natuurbeschermingswet (Nbw).

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

Onderzoek en conclusies

Kaderstellend

In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r. In dit geval wordt het plan genoemd in deze bijlage (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject). Gelet op de in de bijlage gestelde drempelwaarden zou een m.e.r. beoordeling of plan M.E.R. nodig kunnen zijn. Vanwege de grootte, aard en ligging van het plan is beoordeeld dat dit niet nodig is. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van het plan zijn niet te verwachten.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. In de omgeving van het plangebied liggen geen beschermde Natura 2000-gebieden. Van negatieve stikstofeffecten door extra verkeersemissies is geen sprake. Zodoende is geen passende beoordeling, mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planvorm voor het bestemmingsplan. Tevens wordt uiteengezet welke gedachten aan de juridische regeling ten grondslag liggen en welke regeling wordt voorgesteld.

5.1 Planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen in dit plangebied de beoogde nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Deze ontwikkeling is gericht op realisatie van twee nieuwe woningen. Voor de locatie is reeds een concreet bouwplan beschikbaar. Dit bouwplan vormt de basis voor de bestemmingslegging. Om die reden is de toegesneden juridische planvorm die van een gedetailleerd eindplan.

5.2 Verbeelding (plankaart)

Wettelijke vereisten

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Hierbij vormt de inhoud van de digitale versie de beslissende versie. De digitalisering brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

In het voorliggende bestemmingsplan is een aantal (enkel)bestemmingsvlakken opgenomen, te weten de bestemmingen Tuin, Water en Wonen. Daarnaast zijn bouwvlakken opgenomen voor de toekomstige woningen. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Het bouwvlak is een gebied waarvoor doorgaans de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.

5.3 Uitleg van de planregels

5.3.1 Opbouw van de planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

  • 1. inleidende regels;
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels;
  • 4. overgangs- en slotregels.
5.3.2 Inleidende regels

In de inleidende regels zijn de begrippen en wijze van meten opgenomen. Het artikel begrippen definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. Het artikel wijze van meten geeft aan hoe de lengte, de breedte, de hoogte, de diepte en de oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.3.3 Bestemmingsregels

In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving.

Tuin

De gronden met de bestemming Tuin zijn bestemd voor tuinen, erven en parkeervoorzieningen. Er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd.

Water

Het water aan de noordzijde van de Poelweg is bestemd als Water. Binnen deze bestemming zijn bruggen toegestaan en is een botenberging mogelijk.

Wonen - 1

De gronden met de bestemming 'Wonen - 1' zijn bestemd voor wonen. De uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten is onder voorwaarden toegestaan. Daarop aanvullend is per perceeel één bootberging toegestaan, dit conform het vigerende bestemmingsplan. Tevens wordt ruimte geboden aan parkeervoorzieningen (mits bovengronds), voorzieningen ten behoeve van de waterbestemming en voorzieningen behorende bij de woonbestemming.

Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak. Voor vrijstaande woningen wordt in de voorschriften extra ruimte geboden t.a.v. maximale (bouw)afmetingen, de inrichting van het gebouw, alsmede van het perceel.

Daarnaast mogen buiten het bouwvlak nog bijgebouwen, aan- en uitbouwingen en overkappingen worden gebouwd. Hiervoor is in de voorschriften beperkingen opgenomen en is de gemeentelijke erfbebouwingsregeling van toepassing.

Waarde - Archeologie

In de gronden van het plangebied is er kans op archeologische sporen. Om deze waarde te waarborgen is bestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.

De bestemming Waarde - Archeologie fungeert als dubbelbestemming. Bouwwerken op gronden met samenvallende bestemmingen kunnen weliswaar worden gerealiseerd, maar dan met inachtneming van de in de planregels opgenomen voorwaarden.

Daarvoor zijn regels opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken. Is er blijkens onderzoek geen sprake van archeologische waarden, dan kunnen de werken en bouwwerken met afwijking worden gerealiseerd.

In het kader van de bescherming van de archeologische waarden is voor een aantal werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden een aanlegverbod opgenomen.

Archeologische waarden kunnen ook worden bedreigd door grondwerkzaamheden die samengaan met de aanleg van bijvoorbeeld wegen, bebouwing en watergangen. Ook ingrijpende agrarische werkzaamheden (diepploegen, onderbemalen) kunnen het bodemarchief onherstelbaar beschadigen en de daarin opgeslagen informatie verloren doen gaan. Deze gronden worden derhalve mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige archeologische waarden. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is bij een omgevingsvergunning alleen toegestaan voor zover de archeologische waarden niet worden geschaad. Genoemde werken en werkzaamheden zijn zonder omgevingsvergunning niet toegestaan.

5.3.4 Algemene regels

In de algemene regels zijn de antidubbeltelregel, de toepasselijkheid van de bouwverordening en de algemene afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen. Tevens is het parkeren op eigen terrein geborgd.

5.3.5 Overgangs- en slotregels

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangeduid.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg als bedoeld ingevolge artikel 3.1.1 van het Bro is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de (wettelijke) overlegpartners. De overlegreacties zijn in deze paragraaf samengevat en van beantwoording voorzien.

In het kader van deze ronde is het plan tevens beoordeeld door de Omgevingsdienst West- Holland. De conclusie van de Omgevingsdienst West- Holland is dat er geen belemmeringen zijn om het plan te realiseren en er geen opmerkingen zijn op het voorontwerpbestemmingsplan.

1. Provincie Zuid-Holland

Samenvatting

De provincie kan geen reden vinden waarom dit plan niet aan provinciaal beleid zou voldoen. Misschien kan nog worden toegelicht dat het gaat om de sloop van 1 woning en 2 woningen voor terug binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Er is geen landgoedbiotoop.

Beantwoording

Onder de kop Verordening Ruimte onder de Ladder duurzame verstedelijking is toegevoegd dat het om de sloop van 1 woning is en de bouw van 2 woningen.

2. Brandweer

Samenvatting

Het bestemmingsplan is getoetst aan de externe veiligheidsaspecten en de nu geldende 'Praktijkrichtlijn Bereikbaarheid' en 'Praktijkrichtlijn Bluswatervoorziening' van de Regionale Brandweer Hollands-Midden. Het voorgelegde bestemmingsplan geeft de Veiligheidsregio Hollands Midden geen aanleiding tot het maken van opmerkingen in het kader van het aspect externe veiligheid. Brandweer Hollands Midden stelt dat de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening voldoen aan de vigerende praktijkrichtlijnen.

Beantwoording

De gemeente neemt de vooroverlegreactie ter kennisgeving aan.

3. Dunea

Samenvatting

Vanuit Dunea geen op- of aanmerkingen op dit voorontwerpbestemmingsplan.

Beantwoording

De gemeente neemt de vooroverlegreactie ter kennisgeving aan.

4. Gasunie

Samenvatting

Het plan is getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid. Op grond van deze toetsing komt de Gasunie tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Beantwoording

De gemeente neemt de vooroverlegreactie ter kennisgeving aan.

5. Regioarcheoloog

Samenvatting

De regioarcheoloog verzoekt om enkele tekstuele wijzigingen in paragraaf 4.11. Verder dient de dubbelbestemming Waarde - Archeologie te worden opgenomen in de regels en op de verbeelding van het plan.

Beantwoording

De dubbelbestemming Waarde-Archeologie met de 'specifieke vorm van waarde - 4' is opgenomen om de archeologische waarden bij eventuele andere werkzaamheden in de bodem te borgen. Voor de regels betekent dit de invoeging van de begrippen in de artikelen 1.8, 1.9 en artikel 6 in het ontwerpbestemmingsplan. Met de invoeging van artikel 6 zijn de daarop volgende artikelen vernummerd. Tevens is paragraaf 4.11 en de juridische planbeschrijving aangepast.

6. Hoogheemraadschap van Rijnland

Samenvatting

Er zijn geen opmerkingen over de plankaart, de toelichting en de regels. Alle voor de waterhuishouding relevante aspecten staan in de toelichting op het plan in 4.8 Water voldoende beschreven en het belang van de waterkering is binnen de plangrens niet aan de orde.

Beantwoording

De gemeente neemt de vooroverlegreactie ter kennisgeving aan.

7. TenneT

Samenvatting

Bij het plan zijn er geen belangen van TenneT betrokken.

Beantwoording

De gemeente neemt de vooroverlegreactie ter kennisgeving aan.

6.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft conform de inspraakprocedure van de gemeente Teylingen van 21 januari 2016 tot en met 17 februari 2016 voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn geen inspraakreacties binnen gekomen.

6.3 Procedure ontwerpbestemmingsplan

Zoals bepaald in artikel 3.11 Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan 6 weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen binnen gekomen.

6.4 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening is de gemeente verplicht om bij onder meer bij de ruimtelijke ontwikkeling van één of meer woningen kosten te verhalen op particuliere grondexploitanten. Dit kostenverhaal zal plaatsvinden door middel van een anterieure overeenkomst. Deze anterieure overeenkomst zal tevens voorzien in een afspraak omtrent eventuele planschadeclaims. Gelet op voorgaande heeft de gemeente besloten geen exploitatieplan op te stellen.