direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Prinsenweg tussen 14 en 16, Voorhout
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1525.BP2013TEY01021-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten behoeve van de toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling van de provincie Zuid-Holland wordt op de locatie Zilkerduinweg 354 te Noordwijkerhout 750 m² aan bedrijfsgebouwen gesloopt. Daarnaast wordt op de locatie Herenweg 222c te Noordwijkerhout 1.500 m² aan kassen gesloopt. In ruil hiervoor wenst initiatiefnemer een Ruimte voor Ruimte-woning op het perceel Prinsenweg tussen nummer 14 en 16 te Voorhout te realiseren. Hiertoe heeft initiatiefnemer bij de gemeente Teylingen een verzoek ingediend. Het college van burgemeester en wethouders heeft onder voorwaarden besloten medewerking te verlenen aan dit verzoek. In het vigerende bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 van de voormalige gemeente Voorhout is hiertoe een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Echter, omdat deze wijzigingsbevoegdheid voorziet in een Ruimte voor Ruimte-woning van ten hoogste 650 m³ en de gemeente Teylingen tegenwoordig woningen van 750 m³ toestaat, kiest initiatiefnemer ervoor om de woning via een postzegelbestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk te maken. Dit postzegelbestemmingsplan heeft uitsluitend betrekking op het perceel Prinsenweg tussen 14 en 16 te Voorhout. De wijzigingen op de percelen Zilkerduinweg 354 en Herenweg 222c te Noordwijkerhout zijn reeds via een afzonderlijke juridisch-planologische procedure geborgd.

Voor de toetsing wordt gebruikgemaakt van de voorwaarden zoals opgenomen in de Verordening van de provincie Zuid-Holland en de aanvullende voorwaarden opgenomen in het collegebesluit.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied omvat de locatie Prinsenweg tussen nummer 14 en 16. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2013TEY01021-0401_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004, Voorhout.

1.4 Planvorm

Het bestemmingsplan Prinsenweg tussen 14 en 16, Voorhout betreft een postzegelplan met directe bouwmogelijkheden. In deze toelichting wordt de ontwikkeling beschreven. De verbeelding en de regels zorgen vervolgens voor een nauwkeurige weergave en beschrijving van wat er precies mogelijk is. De juridische regeling is zo opgesteld, dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

1.5 Planproces

Voordat het bestemmingsplan rechtskracht verkrijgt, dient de procedure te worden doorlopen, zoals deze is neergelegd in de Wet ruimtelijke ordening. Kort weergegeven betreft het, uitgaande dat niet alle betrokkenen zich direct in het bestemmingsplan kan vinden, de volgende stappen:

  • 1. Ter inzage legging van het voorontwerpbestemmingsplan. In deze fase vindt plaats:
    • a. overleg over het voorontwerp bestemmingsplan met diverse betrokken instanties, waaronder het Waterschap en de Provincie;
    • b. overleg met belanghebbenden en belangstellenden: inspraak (gemeentelijke inspraakverordening);
    • c. verwerken resultaten vooroverleg en inspraak;
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan met de bekendmaking van onder meer de mogelijkheid zienswijzen naar voren te brengen bij de gemeenteraad;
  • 3. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad;
  • 4. Beroepsprocedure;
  • 5. Onherroepelijk worden van het bestemmingsplan.

1.6 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven en wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de wijze waarop de ontwikkeling in de regels is vertaald. In hoofdstuk 4 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. In dit hoofdstuk is ook de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de Ruimte voor ruimte-regeling beschreven. In hoofdstuk 5 is de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante sectorale milieuaspecten beschreven. Hoofdstuk 6 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

 

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestaande en toekomstige situatie van de locatie Prinsenweg tussen 14 en 16 beschreven. Hierbij wordt kort ingegaan op de landschappelijke invloed van de beschreven ontwikkeling.

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied ligt tussen de Prinsenweg 14 en 16 (zie figuur 2.1) in de Mottiger Polder. Dit is een oude zandvlakte op de strandwal tussen Voorhout en Lisse. De polder is afgezand voor de stadsuitbreidingen van Amsterdam en Haarlem en is daarna in gebruik genomen als bollengrond. De oude Zandsloot was de belangrijkste afvoerroute van het zand, deze is nu nog mooi zichtbaar.

Van oudsher is het noordwestelijke deel over de Zandsloot vrijwel onbebouwd geweest, terwijl in het zuidoostelijke deel de bloembollenschuren en woningen werden gebouwd. Dit is nu nog langs de licht slingerende Prinsenweg waarneembaar.

De openheid van het landschap staat onder druk van bebouwing, maar is op veel plekken door doorzichten waarneembaar. Vanaf de Prinsenweg 14 en 16 is nu een doorzicht mogelijk richting Sassenheim. Het zicht wordt beperkt door terugliggende bebouwing en bebouwing aan de Prinsenweg. Het is een van de plekken waar de bollen nog tot aan de weg worden geteeld en tastbaar zijn.

In het doorzicht zijn met name de kerktorens van Sassenheim herkenbaar en oriënterend. Op de achtergrond is ook de toren van de Ruïne van Teylingen zichtbaar. Door de terugliggende bebouwing op diverse plaatsen in het lint is dit oriëntatiepunt slecht zichtbaar.

De bestaande bebouwing aan de zuidoostkant van de Prinsenweg is rommelig geplaatst (sommige ver achter in het landschap) en op sommige plekken ontstaat lintvorming waarbij het landschap achter de bebouwing verdwijnt.

Het plangebied zelf betreft bollengrond waarop geen bebouwing aanwezig is. Ten zuiden van het plangebied is een rijtje met een zestal woningen aanwezig. Ten noorden van het plangebied ligt een agrarisch bouwvlak waar in de feitelijke situatie bedrijfsbebouwing met opslag aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2013TEY01021-0401_0002.jpg"

Figuur 2.1 Huidige situatie Prinsenweg tussen 14 en 16

2.3 Visie op gewenste ontwikkeling

Op de locaties Zilkerduinweg 354 en Herenweg 222c te Noordwijkerhout worden bedrijfsbebouwing en kassen gesloopt.

Zilkerduinweg 354

Het bebouwingslint aan deze weg is veel dichter dan de Prinsenweg. Her en der zijn doorzichten in het landschap waarneembaar. De sanering zal met name de rommelige uitstraling van de huidige plek verbeteren. De kwaliteitsverbetering is gebaseerd op de volgende punten:

  • 1. Door het afbreken van alle aanwezige schuren, (ruim 700 m2) en de restauratie van het witte huis, zal het verrommelde aanzicht sterk verbeteren.
  • 2. Aan de noordzijde van de tuin wordt de bestaande erfscheiding (hoge, dichte coniferenhaag) verwijderd en vervangen door een streek eigen beplanting. Deze beplanting blijft laag (maximaal 1,5 m) en is transparant. Hierdoor, en door de verwijdering van een groot deel van de bestaande bebouwing, ontstaat een doorzicht tussen de bebouwing naar het achterliggende bollenland
  • 3. Aan de zuidzijde van de tuin wordt de grote schuur verwijderd. Tevens wordt de daar aanwezige sloot verbreed en uitgegraven en de erfafscheiding vervangen (zie punt 1). Hierdoor zal ter hoogte van de oprit een doorkijk ontstaan naar het achter de tuin liggende bollenland.

Herenweg 222c

Het complex aan de Herenweg 222c bevindt zich in de Hogeveensepolder. De Hogeveensepolder is een van de grootste open bollenpolders in de Bollenstreek. Bollenteelt is momenteel het primaire grondgebruik in het gebied. Het complex is gelegen in het verrommelde gedeelte van de polder. Het kassencomplex is dwars op de zichtlijn vanaf de Leidsevaart gesitueerd. De kas heeft daarmee een negatief effect op de beleving van de polder. Door de diepe ligging in de polder en door de blokkering van de zichtlijn lijkt het complex massiever dan het in werkelijkheid is. Het saneren van het complex zal een positief effect hebben op de openheid en de beleving van de polder.

Prinsenweg tussen 14 en 16

De nieuwe Ruimte voor Ruimte-woning wordt gerealiseerd aansluitend aan de bebouwing van Prinsenweg nummer 16 (zie figuur 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2013TEY01021-0401_0003.png"

Figuur 2.2 Toekomstige situatie.

De nieuw te bouwen woning moet een losstaand gebouw zijn zodat lintvorming met de bestaande bebouwing voorkomen wordt. De woning dient met de kopgevel naar de Prinsenweg toe te staan. De breedte van de bebouwing is op maximaal 10 m gesteld waardoor maximaal 1/4 van het zicht bebouwd wordt en voldoende afstand tussen de bebouwing ontstaat.

Door de woning asymmetrisch en zover mogelijk naar het noorden te plaatsen ontstaan er twee doorzichten (zie figuur 2.3):

  • 1. een smal doorzicht van 7 m over de toegangsweg en het overpad richting de bollenvelden.
  • 2. een breed doorzicht van circa 17 m met zicht op de Ruïne van Teylingen en de kerken van Sassenheim. Een groot voordeel van deze opstelling is dat het doorzicht op de Ruïne zeker gesteld wordt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2013TEY01021-0401_0004.png"

Figuur 2.3 doorzichten

De afstand van de woning tot de rand van de Prinsenweg bedraagt 6 m. Dit is de afstand die als gevolg van de wet geluidhinder minimaal vereist is. Door een afstand van 6 m te hanteren is er aan de voorzijde van het huis ruimte voor een kleine landelijke tuin en wordt aangesloten bij de bestaande bebouwing van omliggende percelen. Tevens wordt, vanuit zuidelijke richting, het de niet fraaie bebouwing op het perceel Prinsenweg nummer 16 uit het zicht onttrokken.

De bebouwing staat op een erf met een tuin voorzien van streekeigen beplanting zoals leilindes, eromheen. De gehele tuin (zowel voor als achter) wordt middels smalle lage ligusterhagen afgeschermd. Deze hagen mogen het zicht vanaf de Prinsenweg niet blokkeren en niet hoger worden dan 1,5 m. Om de gezondheidsrisico's van de gewasbeschermingsmiddelen ter plaatse van de beoogde woning te verkleinen, wordt aan de zijden grenzend aan de teeltgronden (in figuur 2.2 in het rood aangegeven) een windhaag met streekeigen beplanting aangeplant. Deze haag van eveneens 1,5 m hoog voorkomt de eventuele drift van de bestrijdingsmiddelen richting de woning.

De nieuwe woning wordt ontsloten door een toegangsweg aan de westzijde van de nieuwe woning. De ontsluiting zorgt ervoor dat doorzicht tussen de nieuwbouw en de Prinsenweg 14 behouden blijft.

De totale oppervlakte van het perceel bedraagt 586 m². De maximale inhoud van de woning (inclusief aan- en uitbouwen) bedraagt ten hoogste 750 m³. De maximale goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 6 m en 10 m.

2.4 Conclusie

Op basis van de gebiedsvisie en de inpassing van de nieuwe ontwikkeling kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Bollenteelt tot aan de weg blijft mogelijk, het zicht op zowel de ruïne van Teylingen als de kerken van Sassenheim blijven behouden, een groene voortuin blijft mogelijk en de positie van nieuwbouw maskeert de schuren van de bestaande bebouwing op nummer 16. Naast de gebiedsvisie is ook het ruimtelijk beleid, de sectorale thema's (milieu, water ecologie etc.) en de maatschappelijke belangen van belang. In respectievelijk hoofdstuk 4, 5 en 6 wordt hier nader op ingegaan.

Hoofdstuk 3 Juridische planbeschrijving

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord. Op welke wijze een en ander in de bestemmingsregeling concreet verwerkt is wordt hierna beschreven.

Conform de wettelijke verplichting is gebruikgemaakt van de SVBP2012 voor de planregels en de verbeelding.

3.2 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

3.3 Bestemmingsregels

Wonen en Tuin

De woning inclusief erf is voorzien van de bestemming Wonen. De Tuin heeft de bestemming Tuin gekregen. Binnen deze bestemming Wonen is een groot bouwvlak opgenomen waarbinnen alle bebouwing gerealiseerd moet worden.

Bij de vormgeving en situering van het bouwvlak is rekening gehouden met de doorzichten naar Sassenheim. Landschappelijk en milieutechnisch gezien zijn nog een aantal voorwaarden bepalend voor de bestemmingsregeling. Het gaat om de volgende aspecten:

  • de afstand van de woning tot de weg dient 6 m te bedragen;
  • Voor de voorgevelrooilijn zijn gebouwen niet toegestaan;
  • de functie aanduiding 'ontsluiting' is opgenomen om te borgen dat het perceel aan deze zijde van het perceel ontsluiten wordt;
  • de ontsluiting zorgt ervoor dat het doorzicht tussen Prinsenweg 16 en de nieuwe woning behouden blijft. Om dit doorzicht veilig te stellen is ter plaatse van de ontsluiting een functieaanduiding 'landschapswaarden' opgenomen. Deze gronden zijn tevens niet voorzien van een bouwvlak en daarmee is bebouwing ter plaatse van de functieaanduiding 'landschapswaarden' uitgesloten.

Voor het overige geldt dat de inhoudsmaat van de woning inclusief aan- en uitbouwen ten hoogste 750 m³ bedraagt. Als maximale goot- en bouwhoogte geldt respectievelijk 6 m en 10 m. Daarnaast mag 50 m² aan bijgebouwen en overkappingen gerealiseerd worden. Paardenbakken zijn uitsluitend onder voorwaarden en na afwijking toegestaan.

3.4 Algemene regels

Antidubbeltelregeling

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaars verschillen.

Algemene bouwregels

Overschrijding bouwgrenzen

Om te voorkomen kleine ontwikkelingen leiden tot het volgen van aparte procedures, is in dit lid opgenomen dat voor bepaalde ontwikkelingen de bouwgrenzen overschreden mogen worden.

Algemene gebruiksregels

Algemeen gebruiksverbod

In de algemene gebruiksregels is een algemeen gebruiksverbod opgenomen waarin is geregeld dat gebruik in strijd met de bestemming niet is toegestaan.

Realisatie en in stand houding windhaag

Als voorwaarde voor de bouw en het gebruik van de woning worden landschappelijk en milieutechnische eisen gesteld. Om te waarborgen dat het plan uitvoerbaar is wordt in de algemene gebruiksregels als voorwaarde gesteld dat:

  • a. het gebruik ten behoeve van het wonen uitsluitend toelaatbaar is indien een ligusterhaag van ten hoogste 1,5 m hoog aan de wegzijde die op basis van paragraaf 2.3 van de toelichting gerealiseerd dient te worden, daadwerkelijk gerealiseerd en in stand gehouden wordt.
  • b. het gebruik ten behoeve van het wonen uitsluitend toelaatbaar is indien een windhaag van 1,5 m hoog aan de in bijlage 1 in het rood aangegeven zijden, daadwerkelijk gerealiseerd en in stand gehouden wordt, met dien verstande dat de windhaag een groenblijvend gewas is en er geen openingen in zitten met uitzondering van een deur of doorrijdscherm.

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

Met deze regeling wordt vastgelegd welke regels uit de bouwverordening aanvullend op de regels van dit bestemmingsplan van toepassing zijn.

Algemene afwijkingsregels

Maten en bouwgrenzen

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre afgeweken kan worden voor geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering), voor zover al niet elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Overigens bestaat er een aantal bouwwerken dat los van het bestemmingsplan gebouwd kan worden en waarvoor een algemene bevoegdheid tot afwijken (zoals voorheen te doen gebruikelijk) geen zin meer heeft. Het betreft hier zogenaamde vergunningsvrije bouwwerken als bedoeld in artikel 43 van de Woningwet.

Algemene wijzigingsregels

Overschrijding bestemmingsgrenzen

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen.

3.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels

Overgangsrecht bouwwerken

Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Overgangsrecht gebruik

Betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.

Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijk beleid

4.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan dient getoetst te worden aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid nader beschreven.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Barro (2011)

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is daarvoor nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Doelen

In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Nationale belangen

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is tot nu toe gedeeltelijk vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

De beoogde ontwikkelingen vallen niet onder één van de nationale belangen.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (2010) en actualisering 2012 (2013)

In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. De visie is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Greenport Bollenstreek

Het plangebied is in de Structuurvisie onderdeel van Greenport Bollenstreek. Voor de Greenport Bollenstreek is het beleid gericht op behoud en versterking van het bollencomplex met een duurzame, ruimtelijke kwaliteit. Dit bollencomplex (teelt en handel) is niet alleen van groot economisch belang, het is ook de drager van de landschappelijke, recreatieve en toeristische functies. Binnen de Greenport ligt de toeristische trekker De Keukenhof en de Bollenstreek zelf geldt als topgebied cultureel erfgoed. Op de functiekaart is deze Greenport aangeduid als: agrarisch landschap-bollenteelt.

Om de Greenport te laten functioneren is behoud van het bollenteeltareaal van belang. Om dit behoud te kunnen combineren met andere belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen, zoals beschreven in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek, is door de regio een regeling uitgewerkt. Voor de ontwikkeling, zoals in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betekent dit dat de oppervlakte bollenareaal die verdwijnt ten behoeve van de nieuwe bebouwing gecompenseerd dient te worden.

Kwaliteitskaart

Op de kwaliteitskaart 2020 behorend bij de Structuurvisie van de provincie Zuid-Holland is een 17-tal kenmerkende landschapstypen aangegeven. Op de kwaliteitskaart ligt het plangebied in het 'Bollenlandschap in de binnenduinrand', die onderdeel uitmaakt van de overkoepelende eenheid Kustlandschap.

Als kenmerkend voor het bollenlandschap in de binnenduinrand wordt de afwisseling van bollenvelden, verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten genoemd. De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap staan onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Voor het plangebied geldt dat de openheid en afwisseling nog aanwezig is. Door de ontwikkeling wordt het doorzicht smaller dan in de huidige situatie. De nieuwe woning is echter zo gesitueerd dat de beeldbepalende doorzichten naar de kerken van Sassenheim en de ruïne van Teylingen behouden blijven. Ook blijft bollenteelt tot aan de weg mogelijk. In ruil voor het afnemende zicht naar het achterland ter plaatse van de Prinsenweg tussen 14 en 16 is er sprake van een forse kwaliteitsverbetering op de locaties Zilkerduinweg 453 en Herenweg 222c. Vooral de positieve gevolgen op de openheid van de Hogeveensepolder als gevolg van sloop aan de Herenweg 222c zorgt per saldo op een positieve kwaliteitswinst van het initiatief in zijn geheel.

In de Structuurvisie is de volgende ambitie voor het Bollenlandschap in de binnenduinrand opgenomen:

  • 1. nieuwe ontwikkelingen worden geplaatst in het ruimtelijk perspectief van de Duin- en Bollenstreek als geheel. Dit betekent dat een dergelijke ontwikkeling een bijdrage levert aan een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur, op een logische plek ligt in deze structuur en toekomstbestendig is. Opgave hierbij is om de intensivering in de landbouw en de verstedelijking te koppelen aan een versterking van de landschappelijke structuur;
  • 2. in stand houden van de nog gave strandvlakten als contrast met de voor de bollenteelt in cultuur genomen (afgezande) oude duinen en strandwallen;
  • 3. verbeteren van de beleefbaarheid en de aantrekkelijkheid van het unieke ontginningslandschap (bollenteelt);
  • 4. het behouden en versterken van het zicht op de bollenvelden en het contrast tussen de open vlakten en de bestaande verdichte zones (bebouwing en beplanting).

Met betrekking tot het bovenstaande, kan over de ontwikkelingen aan de Prinsenweg tussen 14 en 16 geconcludeerd worden dat de ontwikkeling past binnen de gestelde voorwaarden. Door de ontwikkeling wordt versnipperd gelegen bebouwing in Noordwijkerhout gesaneerd. Daarnaast is bij de ontwikkeling van de nieuwe burgerwoning rekening gehouden met de doorzichten naar het open bollenlandschap, de ruïne van Teylingen en de kerken van Sassenheim.

4.3.2 Verordening Ruimte (2010) en actualisering 2012 (2013)

In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Voor wat betreft het buitengebied geldt dat de vestiging van stedelijke functies, zoals woningen, bedrijven en kantoren, beleidsmatig wordt beperkt. Voor de beoogde ontwikkeling is de in artikel 3.2 onder a opgenomen Ruimte voor Ruimte-regeling van belang.

Ruimte voor Ruimte

Ruimte voor ruimte is de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, kassen of andere gebouwen dan wel de sanering van sierteelt en de bouw van één of meer compensatiewoningen ter plekke of in de directe omgeving van de gesloopte bebouwing of in aansluiting op bestaande bebouwingsclusters. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt duurzaam verbeterd;
  • b. voor de sloop of sanering op één of meerdere percelen van iedere 1.000 m² gebouwen, iedere 5.000 m² kassen of iedere 2,25 ha bomen sierteelt, mag één compensatiewoning worden gebouwd;
  • c. de nieuwe woningen brengen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  • d. de gebouwen of kassen zijn opgericht voor de peildatum van 1 januari 2007;
  • e. de kassen zijn gelegen buiten de gebieden voor glastuinbouw (met uitzondering van de transformatiegebieden) zoals aangeduid op kaart 2; én
  • f. de te saneren sierteeltpercelen zijn gelegen buiten de boom- en sierteeltgebieden, zoals aangeduid op kaart 2.

Toetsing

  • a. Landschappelijk gezien is afgewogen of de ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit duurzaam verbeterd. Indien puur op ruimtelijke inpassing getoetst wordt, kan geconcludeerd worden dat de toevoeging van een woning het zicht naar het achterliggende landschap sterk verkleind en dat de positieve gevolgen van de aanpassingen aan de Zilkerduinweg 354 en de Herenweg 222c zoals vastgelegd in het wijzigingsplan voor deze locaties hier niet tegen opwegen. Echter, indien voldaan wordt aan de aangescherpte beeldkwaliteitseisen die passen bij deze plek, geldt er een positief advies aan deze ruimtelijke ontwikkeling. De aangescherpte beeldkwaliteitseisen worden verwerkt in dit bestemmingsplan. Ten aanzien van de sloop van bebouwing op de Zilkerduinweg 354 en de Herenweg 222c worden afzonderlijke procedures gevoerd. Deze procedures zijn afgerond alvorens de procedure voor de realisatie van een nieuwe woning aan de Prinsenweg tussen 14 en 16 wordt gevoerd.
  • b. Aan de Zilkerduinweg 354 in De Zilk wordt 750 m² bedrijfsgebouwen gesloopt en aan de Herenweg 222c in Noordwijkerhout wordt 1.500 m² aan kassen gesloopt. Totaal is dit genoeg voor één woning. Voor deze percelen in Noordwijkerhout is al een wijzigingsplan vastgesteld. In dit wijzigingsplan staat dat het Ruimte voor Ruimte-recht wordt ingezet aan de Prinsenweg in Voorhout. Het recht om één woning te bouwen is nog niet elders ingezet.
  • c. De Omgevingsdienst West-Holland heeft een advies uitgebracht over dit plan. In ieder geval vormen de milieuaspecten 'luchtkwaliteit' en 'externe veiligheid' geen belemmering voor dit plan. Ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuhinder, bodem en geluid zijn ook geen belemmeringen (zie hoofdstuk 5).
  • d. De gebouwen zijn opgericht vóór 2007.
  • e. De kassen zijn gelegen buiten het gebied dat specifiek is aangewezen voor glastuinbouw.
  • f. Er worden geen sierteeltpercelen gesaneerd.

Bollencompensatie

In artikel 3 lid 7 is een bepaling over bollencompensatie opgenomen. Voor gronden gelegen binnen het bollenteeltgebied, zoals aangegeven op kaart 2, die nieuwe bebouwing en of functies toestaan anders dan bollenteeltbedrijven en die ten koste gaan van het areaal bollengrond, erin voorzien dat bollengrond gecompenseerd wordt. Op het perceel Prinsenweg wordt maximaal 586 m2 teeltgrond aan het bollenareaal onttrokken. Daarentegen komen op het perceel Herenweg 222c te Noordwijkerhout voldoende teeltgronden vrij omdat de bedrijfsactiviteiten op die locatie beëindigd zijn. Per saldo zal het teeltareaal door deze ontwikkeling in combinatie met de ontwikkeling aan de Herenweg 222c te Noordwijkerhout toenemen waardoor het aspect bollengrondcompensatie voldoende geborgd is.

4.4 Regionaal beleid

Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (2009)

De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) is een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie die het intergemeentelijk samenwerkingsverband Holland Rijnland in 2009 heeft vastgesteld.

De ISG heeft een integraal karakter, geldt voor het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (met uitzondering van het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op een gemeenschappelijke inzet voor herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Dit in samenspraak met verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten.

De Duin- en Bollenstreek is de greenport met de grootste internationale bekendheid door de toeristische aantrekkingskracht van de bollenvelden en de Keukenhof. Het is een van de Greenports waar verschillende gebiedsfuncties, zoals wonen, werken en toerisme sterk met elkaar zijn verbonden. In de jaren voor de ISG is gewerkt aan en met het Pact van Teylingen.

Het doel

Met de vaststelling van het ISG kiezen de Greenportgemeenten voor versterking van de ruimtelijk-economische structuur van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Het doel van de ISG is drieledig:

  • het vastleggen van een ruimtelijk ontwikkelingskader voor de vitalisering van de Duin- en Bollenstreek tot en met 2030;
  • het wettelijk verankeren van dit zelfbindend ontwikkelingskader voor de Greenportgemeenten;
  • het bieden van een juridisch-planologische basis voor het verevenen van plankosten op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

De ambities

De ISG heeft een integraal karakter, betreft het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (uitgezonderd het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op het realiseren van de volgende ambities:

  • economische herstructurering in combinatie met landschapsverbetering;
  • het tegengaan van verdergaande verrommeling;
  • het uitvoeren van de woningbouwopgave zoals in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek is overeengekomen;
  • het duurzaam handhaven van het areaal 1e klas bollengrond;
  • het geven van prioriteit aan de primaire Greenportfuncties (bollencluster, vaste planten, bloemencluster en toerisme) boven niet primaire Greenportfuncties (overige landbouw, veeteelt).

De uitwerking

Als uitwerking op de ISG hebben de 6 Greenportgemeenten, na vaststelling van de ISG, een Kadernota en modelregels opgesteld. Met het opstellen van de Kadernota en modelregels streven de 6 gemeenten naar een zoveel mogelijk uniforme uitwerking van de ISG en vergelijkbare bestemmingsplannen. Bij het opstellen van dit postzegelbestemmingsplan worden de Kadernota en de modelregels daarom als uitgangspunt voor de bestemmingsregeling gehanteerd.

4.5 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Vitaal en Vernieuwend (2008)

Op 13 maart 2008 is de Toekomstvisie Vitaal en Vernieuwend voor de gemeente Teylingen door de gemeenteraad vastgesteld. Om de vitaliteit van Teylingen ook op lange termijn te behouden en zo mogelijk te versterken zijn de volgende speerpunten in het beleid van belang:

  • Woningbouw voor eigen behoefte en regio;
  • Veredelde Greenport;
  • Aantrekkelijke inrichting graslanden;
  • Impuls recreatie en toerisme;
  • Beter bereikbaar;
  • Duurzaam Teylingen

Het plangebied is in de toekomstvisie aangemerkt als een gebied waarbij de nadruk komt te liggen op verbetering kwaliteit landschap met herstructurering en vitalisering Greenport (zie onderstaande afbeelding). De verbetering van de kwaliteit van het landschap moet in deze ontwikkeling regionaal bekeken worden. In de gemeente Teylingen wordt namelijk uitsluitend een woning en dus bebouwing toegevoegd terwijl de sanering in de gemeente Noordwijkerhout plaatsvindt. In lijn met de structuurvisie is bij het ontwerp van de woning en de inrichting van het perceel wel zorggedragen aan een goede landschappelijke inpassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2013TEY01021-0401_0005.jpg"

Figuur 4.1 Toekomst visie (zwarte cirkel: globale ligging plangebied)

Ruimte voor ruimte Teylingen

Het Ruimte voor Ruimte beleid van de provincie is door de gemeente vertaald in het bestemmingsplan Landelijk gebied 2004 Voorhout, 1e herziening. In dit bestemmingsplan wordt dit geregeld door een wijzigingsbevoegdheid. Aan de toepassing van deze bevoegdheid zijn voorwaarden verbonden:

Hergebruik vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing voor woondoeleinden in de vorm van meerdere woningen

  • Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het veranderen van een agrarisch bouwperceel in een bestemming "burgerwoning" ten behoeve van meerdere woningen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  • deze regeling alleen van toepassing is voor gebouwen welke zijn opgericht voor de peildatum 1 januari 2003;
  • alle bedrijfsgebouwen, met inbegrip van kassen, dienen op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit te zijn gesloopt, met uitzondering van karakteristieke en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, dan wel dient op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit aannemelijk te zijn dat alle bedrijfsgebouwen, met inbegrip van kassen, worden gesloopt;
  • aangetoond dient te zijn dat een gebruik overeenkomstig de agrarische bestemming van de bedrijfsgebouwen redelijkerwijs niet meer tot de mogelijkheden behoort;
  • de bestaande bedrijfswoning(en) mag (mogen) worden gebruikt ten behoeve van bewoning;
  • per 1.000 m2 aan gesloopte bedrijfsgebouwen, met uitzondering van kassen, en/of 5.000 m2 aan kassen mag één woning worden gebouwd met een maximum van 3 woningen;
  • indien sprake is van een bedrijf met meerdere percelen dient per perceel minimaal 250 m2aan bedrijfsgebouwen, met uitzondering van kassen, en/of minimaal 1.000 m2 aan kassen te worden gesloopt;
  • de inhoud van één nieuwe woning met daarbij behorende bijgebouwen bedraagt maximaal 650 m3;
  • in de nabijheid gelegen functies en waarden mogen niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden geschaad;
  • de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
  • dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
  • dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;
  • dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.

Deze voorwaarden zijn afgestemd op het originele Ruimte voor Ruimte beleid van de provincie uit 2003 waarin een maximale inhoudsmaat van 650 m3 was opgenomen. Voor dit plan wordt in een inhoudsmaat van 750 m3 gehanteerd. Dit is vooruitlopend op het integrale bestemmingsplan voor het Teylingse buitengebied bepaald om de volgende redenen:

  • Gelijke gevallen in de gehele gemeenten worden gelijk behandeld. Voor het Sassenheimse buitengebied geldt namelijk als een maximale inhoud van 750 m3;
  • Het gaat om nieuw te bouwen, vrijstaande woningen waarbij met de situering van de bouwkavels rekening gehouden kan worden met de inhoudsmaat van de woning;
  • het kan voor de agrariër aantrekkelijker worden om gebruik te maken van de Ruimte-voor-Ruimte-regeling, zodat niet meer in gebruik zijnde bebouwing minder snel voor andere functies gebruikt gaat worden. Dit beperkt de verrommeling in het landelijk gebied en/of komt ten goede aan de openheid van het landschap;
  • een inhoudsmaat van 750 m3 is vergelijkbaar met de mogelijkheden in bestemmingsplannen van de regiogemeenten;
  • het huidige Bouwbesluit schrijft (onder meer) een hogere plafondhoogte voor. Dit heeft gevolgen voor de inhoudsmaat van de woning, waardoor een ruimte inhoudsmaat toestaan redelijk kan zijn;
  • de provincie heeft gemeenten vanuit de gedachte 'Decentraal wat kan, centraal wat moet' de vrijheid gegeven om te bepalen welke inhoudsmaten voor woningen in het buitengebied worden gehanteerd. Uiteraard moet wel rekening gehouden worden met de provinciale belangen, zoals genoemd in de provinciale structuurvisies.

Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004, Voorhout

In het vigerende bestemmingsplan Landelijk Gebied 2004, Voorhout heeft het perceel tussen Prinsenweg 14-16, waar de woning gesitueerd moet gaan worden, de bestemming 'Bollengebied' zonder bouwmogelijkheden. Gronden met deze bestemming zijn aangewezen voor:

  • a. behoud en versterking van de landschappelijke waarden in de vorm van openheid en bollenvelden;
  • b. kweektunnels (uitsluitend in de periode 1 januari tot en met 31 maart en tot een hoogte van maximaal 1,5 m);
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. fiets- en wandelpaden;
  • e. de infiltratie en berging van water in de ondergrond;
  • f. bouwwerken, geen gebouw zijnde, toegestaan met een hoogte van maximaal:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen en windschermen 1,5 m;
    • 2. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, 2 m.

Op basis van de bestemmingsomschrijving en de bijbehorende bouwregels is de realisatie van een Ruimte voor Ruimte-woning niet zonder meer mogelijk.

Voor toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling is in artikel 27 lid 27.6 de wijzigingsbevoegdheid, zoals hierboven beschreven, opgenomen. Omdat de te slopen bebouwing buiten de gemeente ligt, wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat een 'agrarisch bouwperceel' wordt gewijzigd in Wonen. Daarnaast staat de gemeente Teylingen woningen toe van 750 m3 terwijl in de wijzigingsbevoegdheid nog uitgegaan wordt van 650 m³. Voor het overige zijn de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid wel van toepassing. In dit bestemmingsplan alsmede in het wijzigingsplan voor de slooplocaties is getoetst aan deze voorwaarden. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling aan deze voorwaarden voldoet.

4.6 Conclusie

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling passend is binnen het beleid van Rijk, regio en provincie. De beoogde ontwikkeling past gezien de inhoud van de woning niet 1-op-1 in het gemeentelijk beleid (bestemmingsplan Landelijk gebied 2004) maar, vooruitlopend wel past binnen de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied Teylingen. Bij brief van 26 juni 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders laten weten onder voorwaarden medewerking te verlenen aan de realisatie van de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de voor dit wijzigingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de (technische) onderzoeken met conclusies.

5.2 Besluit milieueffectrapportage

Het plan bevat geen activiteit die genoemd word in het Besluit milieueffectrapportage. Er geldt

geen verplichting tot het uitvoeren van een milieueffectrapportage of het beoordelen of een

milieueffectrapportage uitgevoerd moet worden.

5.3 Verkeer en infrastructuur

Verkeersstructuur

Bereikbaarheid voor gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Prinsenweg. In noordoostelijke richting sluit deze weg aan op de N443. De N443 vormt de verbinding tussen Noordwijkerhout en de N208 ten noorden van Sassenheim. Via de N208 wordt aangesloten op de A44 (Den Haag-Haarlem/Amsterdam). In zuidwestelijke richting kan via de Prinsenweg naar Voorhout gereden worden. De Prinsenweg is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h.

Op de Prinsenweg vindt een gemengde verkeersafwikkeling plaats door middel van fietssuggestiestroken. Dit is conform de inrichting van deze wegen volgens Duurzaam Veilig. De fietsroute over de Prinsenweg maakt onderdeel uit van het hoofdfietsnetwerk. In de nabijheid van het plangebied is geen openbaar vervoer aanwezig.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Het realiseren van een nieuwe woning zal niet leiden tot aanzienlijk meer verkeer van en naar het plangebied. De verkeersafwikkeling zal dan ook voldoende gewaarborgd blijven.

Parkeren

Op eigen terrein is voldoende ruimte om te parkeren.

Conclusie

De bereikbaarheid voor het gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer is goed te noemen. De bereikbaarheid voor het openbaar vervoer is slecht door het ontbreken hiervan. De bouw van de woning zal niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en parkeren. Het aspect verkeer staat de nieuwe woning dan ook niet in de weg.

5.4 Bodem

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en resultaten

De veldwerkzaamheden zijn op 22 juli 2013 uitgevoerd. Op 29 juli 2013 heeft bemonstering van

het grondwater plaatsgevonden. Doel van het onderzoek is vast te stellen of het voormalige, dan wel het huidige, gebruik van de onderzoekslocatie heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem. Het verkennend bodemonderzoek beoogt het verkrijgen van inzicht in aard, plaats van voorkomen en

concentraties van eventueel aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem. Op basis van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek zijn de volgende resultaten verkregen:

Bovengrond

  • in de bovengrond zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen. Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • de bovengrond is niet verontreinigd met de onderzochte zware metalen, PCB’s, OCB’s, PAK en minerale olie.

Ondergrond

  • in de ondergrond zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen. In het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • de ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte zware metalen, PCB’s, PAK en minerale olie.

Grondwater

  • het grondwater is niet verontreinigd met de onderzochte zware metalen, vluchtige aromaten, VOCl en minerale olie.

Het verkennend bodemonderzoek met kenmerk 1307F581/RKO/rap1 is in zijn totaliteit opgenomen in Bijlage 2

Conclusie

Gelet op de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat het aspect bodem de realisatie nieuwe woning dan ook niet in de weg staat.

5.5 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. Dit overleg heeft niet geleid tot aanpassing van de paragraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Verordening Ruimte;
  • Provinciale Structuurvisie.

Waterschapsbeleid

Waterbeheerplan 2010-2015

Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op de uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekeninghoudend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan.

Keur en Beleidsregels 2009

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net/regels/keur_algemene.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit het perceel tussen de Prinsenweg 14 en 16 en bestaat in de huidige situatie uit bollengrond.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem ter plaatse uit leemarme zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap IIb. Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand van nature varieert tussen 0,25 en 0,4 m beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte is circa NAP -0,1 m.

Het plangebied ligt in peilgebied Mottigerpolder met een zomerpeil van NAP -0,82 m en een winterpeil van NAP -0,92 m.

Waterkwantiteit en -kwaliteit

Ten noordwesten van het plangebied is een primaire watergang gelegen. Rondom deze watergang is een beschermingszone van 5 m gelegen. In deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om het onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.

De aanwezige watergang behoort niet tot een Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichaam.

Veiligheid en waterkeringen

Ten noordwesten van het plangebied is een regionale waterkering gelegen. Het plangebied ligt in de beschermingszone van deze kering. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2013TEY01021-0401_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2013TEY01021-0401_0007.png"

Figuur 5.1 Keringen

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioleringsstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

Het bestemmingsplan maakt de bouw van één woning mogelijk.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. De eis van het Hoogheemraadschap van Rijnland is dat bij een toename in verharding van 500 m² of meer 15% van deze toename gecompenseerd moet worden.

Ter plaatse van het plangebied wordt een woning met een inhoud van maximaal 750 m³ mogelijk gemaakt. Door de bouw van deze woning zal de toename in verharding ter plaatse niet meer dan 500 m² bedragen. Watercompensatie is dan ook niet vereist.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Veiligheid en waterkeringen

Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.

Omdat voorliggende plan de bouw van een woning binnen de beschermingszone van een waterkering mogelijk maakt, is een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm artikel 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het Bestuursakkoord Waterketen 2007), geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    • 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht.

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het Waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

Omdat de ontwikkeling de bouw van een woning binnen de beschermingszone van een waterkering beoogd, is wel een vergunning op basis van de Keur noodzakelijk.

5.6 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit bollengrond.

Toekomstige ontwikkeling

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een woning. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Beleid en normstelling

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Zuid-Holland in de provinciale Structuurvisie en Verordening Ruimte nader uitgewerkt. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen effecten optreden, moet compensatie plaatsvinden.

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 1. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op relatief grote afstand van het plangebied.

Natura 2000-gebieden

- Coepelduynen op ca. 4,9 km afstand;

- Kennemerland-Zuid op ca. 4,3 km afstand.

EHS

- zone langs de Haarlemmertrekvaart ten westen van het plangebied op ca. 1,3 km afstand.

Belangrijke weidevogelgebieden

- Roodemolenpolder ten zuidoosten van het plangebied op ca. 800 m afstand;

- Polder Boekhorst ten westen van het plangebied op ca. 700 m afstand.

In het plangebied wordt één woning ontwikkeld. Gezien de afstand tot de beschermde natuurgebieden leiden de bouwwerkzaamheden en het gebruik van de woning niet tot (tijdelijke) verstoring. De verkeersgeneratie van 1 woning is daarnaast zo gering dat in de Natura 2000-gebieden op meer dan 4 km afstand geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie. Ook andere effecten, zoals areaalverlies, versnippering en verandering van de waterhuishouding treden vanwege de afstand tot de beschermde gebieden niet op. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2013TEY01021-0401_0008.png"

Figuur 5.2 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als veldmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. Het plangebied heeft door het ontbreken van opgaand groen en watergangen geen functie voor vleermuizen. In de regio is de aanwezigheid van de rugstreeppad bekend (waarneming.nl en ravon.nl). Aangezien het plangebied bewerkt wordt voor de bollenteelt en er geen ondiepe poelen of watergangen aanwezig zijn, wordt de aanwezigheid van de rugstreeppad in het plangebied uitgesloten. In het plangebied is geen opgaande beplanting aanwezig waarin vogels kunnen broeden. In de omgeving van het plangebied kunnen wel vogels broeden. Het plangebied is wel geschikt voor soorten, zoals patrijs, gele kwikstaart en veldleeuwerik. Deze soorten staan landelijk onder druk. Deze soorten komen naar verwachting echter niet in hoge dichtheden voor, aangezien het plangebied in een reeds bestaand lint in gelegen en de verstoring hier groter is dan op grotere afstand van het lint.

Er zijn, gezien de aanwezige biotopen, ook geen beschermde vaatplanten, vissen, reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten in het plangebied. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 5.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 5.1 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2013TEY01021-0401_0009.png"

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een woning. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens globaal tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).
  • Het plangebied is in beperkte mate geschikt voor de patrijs, gele kwikstraat en veldleeuwerik. De realisatie van de woning leidt tot beperkte aantasting van geschikt leefgebied. Gezien de reeds bestaande verstoring in het lint is het effect zeer beperkt. De omgeving blijft geschikt als leefgebied. Negatieve effecten op deze soorten kunnen worden uitgesloten.
  • Matig of zwaar beschermde soorten komen niet voor in het plangebied.

De rugstreeppad komt op dit moment niet voor in het plangebied. Voorkomen moet worden dat de soort door de grondwerkzaamheden voor de bouw van de woning wordt aangetrokken. Hiervoor dienen de volgende maatregelen genomen te worden.

- Voer (grond)werkzaamheden zoveel mogelijk aansluitend uit. Het zoveel mogelijk aaneengesloten uitvoeren van grondwerkzaamheden helpt om kolonisatie te voorkomen.

- Vooral in de periode mei-juli is het van belang ervoor te zorgen dat geen geschikt voortplantingshabitat ontstaat (kuilen & bandensporen met water, ondiepe zonbeschenen plassen etc.).

- Gebruik rijplaten om bandensporen/kuilen te voorkomen.

- Er kan worden voorkomen dat rugstreeppadden de werklocatie gaan bevolken door het gebied waar de werkzaamheden gaan plaatsvinden uit te rasteren. Dit kan bijvoorbeeld door (voorafgaand aan de werkzaamheden) het plaatsen van schermen van glad landbouwplastic van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. Controleer dit regelmatig op kieren en op overhangende vegetatie. Voor zover nodig zullen er langs dit scherm verzamelvallen geplaatst worden. Gevangen dieren kunnen elders in het gebied weer uitgezet worden.

Conclusie

De Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het provinciale beleid staan, met inachtneming van de eerder genoemde voorwaarden, de uitvoering van het bestemmingsplan, niet in de weg. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

Beleid en normstelling

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek en conclusie

Ingevolge de archeologische beleidskaart van de gemeente Teylingen wordt het perceel aangemerkt als een gebied met een lage archeologische verwachting vanaf het Neolihicum. Voor het bestemmingsplan heeft deze verwachtingswaarden geen gevolgen. Het aspect archeologie staat de ontwikkeling derhalve niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1525.BP2013TEY01021-0401_0010.jpg"

Figuur 5.3: Uitsnede archeologische beleidskaart (zwarte cirkel: globale ligging plangebied)

5.8 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

Voorliggende plan maakt de realisatie van een woning mogelijk. Woningen zijn geen milieuhinderlijke functies. Wel zijn woningen milieugevoelige functies.

Ten noordoosten van het plangebied, aan de Prinsenweg 16, is een perceel met bedrijfsgebouw bestemd als bollenbedrijf. Voor dit bedrijfstype geldt in gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. De locatie van de nieuwe woning op 7 meter voldoet niet aan de richtafstand voor gemengd gebied. Volgens de VNG systematiek moet onderzocht worden of de feitelijke hinder door het bollenbedrijf aanvaardbaar is en of het bedrijf in zijn toekomstige mogelijkheden wordt beperkt door de komst van een woning.

Toekomst bedrijf

Een bollenbedrijf was al in 2006 niet meer aanwezig en door de kleine omvang van het bouwvlak is het onwaarschijnlijk dat er een nieuw bollenbedrijf gevestigd zal worden. De komst van een woning naast het bedrijf zal daardoor geen beperkingen opleggen aan de ontwikkel mogelijkheden van een bollenteeltbedrijf op het naastgelegen perceel.

Hinder

Voor een inschatting van de hinder voor de nieuwe bewoners kan het beste worden geanticipeerd op eventuele legalisering van de garageboxen. Het gebruik als garageboxen kent de zelfde richtafstand als een bollenbedrijf, 10 meter. Aan de andere kant van het bedrijf, op nr. 18, is op 5 meter afstand al een woning gebouwd binnen de richtafstand. Dat is nota bene aan de kant met de garagedeuren, waar de meeste activiteiten plaatsvinden. Een woning aan de andere kant, op 7 meter, zal daarom naar verwachting geen onaanvaardbare hinder ondervinden door de garageboxen.

Op de Prinsenweg 22 ligt verder een bloembollenkwekerij met een grote geluidsuitstraling. In 2008 heeft de Omgevingsdienst West-Holland geadviseerd over een bouwplan voor de locatie Prinsenweg 18-20, dus dichterbij het bedrijf dan Prinsenweg 14-16. Volgens de toen uitgevoerde berekening is de geluidsbelasting ter hoogte van Prinsenweg 14-16 net onder de voorkeurswaarde van 50 dB gelegen. Sindsdien hebben bij het bedrijf geen wijzigingen plaatsgevonden. Dat betekent dat nader onderzoek niet nodig is.

De woning ligt naast een perceel met open teelt van bloembollen. Bij open teelt van bloembollen dient rekening te worden gehouden met de gezondheidseffecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In de jurisprudentie en de praktijk wordt hiervoor uitgegaan van een tussenafstand van 35 m, tenzij er een sloot tussen het bollenperceel en het woonperceel ligt. Ook de tuin wordt hierbij meegerekend als gevoelig object. Het plangebied grenst direct aan de bollengrond. Er wordt dus niet voldaan aan de minimale afstand. Tevens liggen er geen sloten tussen de beoogde woning en de bollengronden.

Om de gezondheidsrisico's van de gewasbeschermingsmiddelen ter plaatse van de beoogde woning te verkleinen, wordt aan twee zijden van het bestemmingsvlak een windhaag aangeplant. Dit betreft de in figuur 2.2 in het rood aangegeven zijden. De windhaag voorkomt de drift van de bestrijdingsmiddelen richting de woning. Deze windhaag wordt vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.

Conclusie

Doordat wordt voldaan aan de richtafstanden en een windhaag wordt aangeplant om drift van bestrijdingsmiddelen te voorkomen, vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.9 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in (de omgeving van) het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Tevens vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.10 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

5.11 Geluid

5.11.1 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging.

De geluidshinder wordt aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night) berekend. Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg, geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde buitenstedelijke ontwikkeling geldt een uiterste grenswaarde van 53 dB.

De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB voor woningen. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van deze aftrek, conform artikel 3.4 uit het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012, is gebruikgemaakt.

Ontheffingsbeleid

De richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder van de Omgevingsdienst West Holland is vastgesteld op 4 maart 2013 door het Algemeen Bestuur van de Omgevingsdienst West Holland. Dit beleid kent de volgende voorwaarden en criteria voor het vaststellen van een hogere waarden.

Algemene criteria:

  • een hogere waarde kan slechts worden vastgesteld als maatregelen om de geluidsbelasting re reduceren tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn of als ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard;
  • een hogere waarde kan alleen worden toegestaan als de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidsbelasting.

Eveneens zijn specifieke criteria en voorwaarden voor wegverkeerslawaai beschreven. Deze criteria, onder andere ten aanzien van een geluidsluwe gevel en buitenruimte, gelden voor woningen.

Onderzoek

De woning is gelegen binnen de geluidszone van de Prinsenweg. Deze weg heeft een geluidszone van 250 m uitgaande van 1-2 rijstroken en een buitenstedelijke ligging.

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. De berekeningsresultaten zijn opgenomen in Bijlage 1.

Verkeersgegevens

De verkeersintensiteit op de Prinsenweg is afkomstig uit het RVMK 2020, Holland Rijnland (2011). Voor de extrapolatie naar het jaar 2024 is uitgegaan van 1% autonome groei per jaar.

Tabel 5.2 Verkeersintensiteiten in mvt/weekdagetmaal (afgerond op 50-tallen)

  2024  
Prinsenweg   1.350  

Voor de voertuigverdeling van het verkeer op de Prinsenweg is uitgegaan van een standaardverdeling van het verkeer op een plattelandsweg. De wegdekverharding bestaat uit asfalt.

Resultaten gezoneerde weg

De nieuwe woning zal op een afstand van 6 m uit de kant van de Prinsenweg (8,5 m uit de as van de weg) gerealiseerd worden. Op deze afstand bedraagt de geluidsbelasting 53 dB. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden maar de uiterste grenswaarde van 53 dB niet.

Maatregelen

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het verkeer op de Prinsenweg wordt overschreden. Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Hiervoor is een aantal maatregelen denkbaar:

  • 1. Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. Vanwege de bereikbaarheid stuit dit op overwegende bezwaren van verkeerskundige aard.
  • 2. Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van geluidsreducerend asfalt. Gezien het feit dat het om een woning gaat waarvoor deze maatregel nodig is, is dit vanuit financieel oogpunt niet gewenst.
  • 3. Naast maatregelen aan de bron zijn maatregelen in het overdrachtsgebied mogelijk, bijvoorbeeld door het plaatsen van geluidsschermen. Schermen zijn stedenbouwkundig en landschappelijk niet inpasbaar.

Toetsing ontheffingsbeleid

De Omgevingsdienst West Holland heeft aanvullend beleid geformuleerd, waaraan voldaan dient te worden bij het verlenen van een hogere waarde.

De ontwikkeling betreft een woning die ter plaatse gesitueerd worden als vervanging van elders gesaneerde bestaande bebouwing en een woning die door de gekozen situering een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvult. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde specifieke criteria ten aanzien van wegverkeerslawaai.

Naast deze specifieke criteria worden verdere voorwaarden gesteld ten aanzien van de geluidsbelasting. Bij een hogere geluidsbelasting dan 53 dB dient ten aanzien van tenminste één andere gevel de geluidsbelasting ten hoogste 48 dB te bedragen (geluidsluwe gevel). De geluidsbelasting aan de gevel is nergens hoger dan 53 dB.

Conclusie

Vanwege de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het verkeer op de Prinsenweg zijn mogelijke maatregelen om de geluidsbelasting te verminderen bekeken. Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk zijn vanwege financiële, stedenbouwkundige en verkeerskundige redenen. Het ontheffingsbeleid van de Omgevingsdienst staat het verlenen van hogere waarden niet in de weg.

Hiertoe is een besluit tot vaststelling van hogere waarden voorbereid. Een overzicht van de hogere waarden staat in tabel 5.3. Het ontwerpbesluit Hogere Waarde heeft tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Op 29 april 2014 is het betreffende besluit vastgesteld.

Tabel 5.3 Ontheffingswaarden

locatie   aantal   ontheffingswaarde   bron  
Prinsenweg 14-16   1   53 dB   Prinsenweg  

De hogere waarde zal in het kadaster worden vastgelegd.

5.11.2 Rail- en luchtverkeerslawaai

Het plangebied ligt niet binnen de invloedsferen van rail- en luchtverkeer. De aspecten rail- en luchtverkeer staan de uitvoering van dit plan niet in de weg.

5.12 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 5.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek en conclusie

De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van 1 woning dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het Besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Jacoba van Beierenweg en de Teylingerlaan (als maatgevende doorgaande wegen langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof ter plaatse van de dichtst bijgelegen drukke doorgaande weg, de Jacoba van Beierenweg respectievelijk 24,1 µg/m3 (2011) en 25,6 µg/m3 (2011 met zeezoutaftrek) de Teylingerlaan respectievelijk 24,6 µg/m3 (2011) en 25,7 µg/m3 (2011 met zeezoutaftrek bedragen). Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Hiermee wordt voldaan aan het wensbeeld voor een gezonde en veilige leefomgeving uit de Duurzaamheidsagenda 2011-2014. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.13 Duurzaamheid

De gemeente hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als

duurzaam bouwen-maatlat. Over de nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project kunnen

op vrijwillige basis afspraken gemaakt worden tussen de gemeente en de ontwikkelaar. Voor kleine

bouwprojecten als het onderhavige bouwproject informeert de gemeente initiatiefnemers over

duurzaam bouwen via het Infoblad Milieuvriendelijk bouwen en verbouwen. Dit infoblad staat op de

website van de Omgevingsdienst: www.odwh.nl/dubo.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Inspraak en overleg

Het bestemmingsplan Prinsenweg 14-16, Voorhout is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening aan diverse personen en instanties toegezonden. Tevens heeft het voorontwerpbestemmingsplan van donderdag 28 november 2013 tot en met woensdag 8 januari 2014 ter inzage gelegen.

In deze periode is 1 overlegreactie (Brandweer Hollands Midden) en 1 inspraakreactie ingediend. Deze reacties hebben niet geleid tot een inhoudelijke aanpassing van het bestemmingsplan. De samenvatting en beantwoording van de reacties is opgenomen in Bijlage 3.

Bij Ministeriële regeling van 27 november 2013 is met terugwerkende kracht tot en met 1 oktober 2012 hoofdstuk 6 van SVBP2012 gewijzigd. De wijzigingen als gevolg van de gewijzigde SVBP2012 zijn ambtshalve verwerkt in dit bestemmingsplan. Dit betreft het op onderdelen aanpassen van enkele begrippen (artikel 1). Tot slot wordt de bouwhoogte van de woning gewijzigd van 9 naar 10 m.

6.1.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter visie gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het ontwerpbestemmingsplan kan derhalve ongewijzigd vastgesteld worden.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.

De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de betreffende partij waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.