direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, locatie Egginkstraat 12, Silvolde
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000234-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is voornemens het agrarische perceel op de locatie Egginkstraat 12 te Silvolde te herontwikkelen naar woningbouw om verrommeling van het landschap tegen te gaan. Het erf bestaat uit een boerderijwoning, een voormalige varkensschuur, een rundveestal en bij het agrarische bedrijf behorende bijgebouwen. Het plan is om de schuren te slopen en een tweede vrijstaande woning op het erf te realiseren en het geheel landschappelijk in te passen. Het erf is op dit moment bestemd als 'Agrarisch' met de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het bestemmingsplan gezien het agrarisch bedrijf stopt en een woning wordt toegevoegd, waardoor het geheel naar een woonbestemming moet worden herbestemd. Voor deze ontwikkeling is geen wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen. Derhalve moet het bestemmingsplan worden herzien.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de Egginkstraat 12 in het buitengebied van Silvolde, ten noorden van de dorpskern. Het plangebied, behorend bij gemeente Oude IJsselstreek, staat kadastraal bekend als kadastrale gemeente Wisch, sectie B, nummer 1401. Afbeelding 1.1 geeft de ligging van het plangebied weer. Voor de exacte ligging en begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding van dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000234-ON01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied t.o.v. Silvolde

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Buitengebied Oude IJsselstreek 2017

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan “Buitengebied Oude IJsselstreek 2017”. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Agrarisch' met de functieaanduiding 'bedrijfswoning'. Over het hele plangebied ligt een bouwvlak. In het zuidelijke gedeelte van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 1'. In de navolgende afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het onderhavige plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000234-ON01_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan gezien het agrarisch bedrijf stopt, waardoor het geheel naar een woonbestemming moet worden herbestemd. Het is bij recht tevens niet toegestaan een tweede woning toe te voegen op het perceel. Tevens is er voor deze ontwikkeling geen wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen. Dit is de reden dat het bestemmingsplan moet worden herzien.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Buitengebied, locatie Egginkstraat 12, Silvolde" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. no. NL.IMRO.1509.BP000234-ON01)
  • regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het plan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het plan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit plan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en de beoogde situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend plan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de plansystematiek en de opzet van de regels. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

De locatie Egginkstraat 12 in Silvolde bestaat uit een bedrijfswoning (nr. 12) met bijgebouwen, een voormalige varkensschuur, een rundveestal en diverse voeropslagen en een mestbassin. De meeste gebouwen zijn voorzien van een asbestdakbedekking. Er is vergunning voor het houden van 28 melkkoeien. Momenteel worden er geen dieren meer gehouden. De directe omgeving kenmerkt zich als een agrarisch gebied met relatief veel burgerwoningen. De kom van Silvolde ligt op circa 1 km afstand. Het dichtst bijgelegen agrarisch bedrijf (rundvee) ligt in noordwestelijke richting op 125 m afstand. De locatie wordt samen met de naastgelegen locaties Egginkstraat 8-10-10a ontsloten via een oprijlaan vanaf de Egginkstraat. De schuren hebben een gezamenlijke oppervlakte van 1.610 m² (1.180 m² + 430 m²).

Onderstaand in afbeelding 2.1 een luchtfoto van de locatie. In afbeelding 2.2 wordt de verschillende soorten bebouwing geduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000234-ON01_0003.jpg"

Afbeelding 2.1: Luchtfoto huidige situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000234-ON01_0004.jpg"

Afbeelding 2.2: Luchtfoto huidige situatie van de bebouwing in het plangebied

Legenda:
1 = bedrijfswoning
2 = bijgebouwen/opslag (90 m²)
3 = mestbassin
4 = ligboxenstal (1.180 m²)
5 = varkensstal (430 m²)
6 = voeropslagen

2.2 Beoogde situatie

Initiatiefnemer is voornemens het plangebied een kwaliteitsimpuls te geven. De voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt. Er wordt een totaal van 1.610 m² aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt (twee stallen). De bestaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning blijven behouden. In ruil hiervoor wordt een nieuwe woning met bijgebouw (150 m²) opgericht. Per woning is 150 m² aan bijgebouwen toegestaan. In deze situatie komt er in totaal 300 m² aan bijgebouwen te staan op het perceel. Tevens worden de voeropslagen en het mestbassin weggehaald. Hoewel dit kwaliteitswinst oplevert, telt dit niet mee in de bepaling van de sloopoppervlakte.

Opgesomd vindt het volgende plaats;

    • 1. sloop 1.610 m2 ontsierende en asbesthoudende gebouwen;
    • 2. nieuwbouw woning;
    • 3. nieuw te realiseren bijgebouw(en) bij de nieuwe woning;
    • 4. uitgebreide landschappelijke inpassing.

De nieuw te bouwen woning wordt een levensloopbestendige woning. Deze bestaat uit een woning van twee bouwlagen. De woning wordt gebouwd met vurenhout en op de eerste verdieping komt een kap van dakpannen. Op de begane grond kan gelijkvloers worden gewoond en de eerste verdieping dient als opslagruimte. In onderstaande afbeelding 2.3 is een situatietekening van de beoogde situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000234-ON01_0005.jpg" Afbeelding 2.3: Beoogde situatie plangebied

Landschappelijke inpassing

De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast aan de hand van het landschapsplan zoals weergegeven in Bijlage 1. Aan de noordzijde van de locatie zit al een forse groenstructuur. Deze blijft gehandhaafd als buffer tussen de naastgelegen woonlocatie. Er wordt achter de nieuwe woning een hoogstamfruitboomgaard aangelegd en tevens een struweelsingel van 250m lang rondom een groot deel van het erf. Het noordoostelijke en oostelijke deel het erf met naastgelegen grond wordt beheerd als wild- en fauna-akker wat een zeer grote meerwaarde heeft voor de biodiversiteit. Aangezien er bijenkasten aanwezig zijn op de locatie is dit eveneens een mooie combinatie. In de nieuwe situatie blijft de ontsluiting gelijk. Er wordt geen toegangsweg of inrit toegevoegd. In 4.4.3 in de regels is een voorwaardelijke verplichting met betrekking tot het landschappelijk inpassingsplan opgenomen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten;

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere.
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking plangebied

In dit geval is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), vastgesteld op 1 oktober 2012, voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken. Deze regels zijn alleen opgenomen voor de gebieden of onderwerpen waar de nationale belangen dat noodzakelijk maken.

Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied

In dit geval is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Doorwerking plangebied

Bij voorliggend plan wordt één woning gerealiseerd. Dit is minder dan 11 woningen, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de behoefte van de ontwikkeling niet hoeft te worden aangetoond. Daarmee kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame ontwikkeling niet zorgt voor belemmeringen bij voorliggend plan.

3.1.4 Nationale woon- en bouwagenda

In de Nationale woon- en bouwagenda, vastgesteld op 11 maart 2022, worden de oorzaken van de wooncrisis, de doelstellingen en de aanpak voor de komende jaren geschetst. Het doel van de Nationale woon- en bouwagenda is het bevorderen van de beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van het woningaanbod in Nederland.

De beschikbaarheid van woningen staat flink onder druk. De verwachting is dat er voor 2024 een tekort zal zijn van 317.000 woningen. Om dit tekort tegen te gaan is het doel van de overheid om voor het jaar 2030 900.000 woningen te realiseren. De overheid wil dit doen door de regie op de volkshuisvesting weer in eigen hand te nemen. Dit houdt in dat de overheid lijnen en normen stelt als het gaat om woningbouw. Omdat de overheid dit maatschappelijke probleem niet alleen kan oplossen, blijven ook gemeenten, corporaties en marktpartijen een rol spelen. Het initiatief tot woningbouw mag dus overal vandaan komen.

De woonopgave kan niet los worden gezien van opgaven op het gebied van bereikbaarheid, bedrijvigheid, verduurzaming van de energievoorziening, klimaatadaptatie, landschappelijke kwaliteit, een gezond leefmilieu en natuurontwikkeling. Deze opgaven hebben invloed op wat er waar moet worden gerealiseerd.

Vanwege het gewenste (hoge) tempo betekent dit dat waar nodig ook buitenstedelijk moet worden gebouwd. Hoewel versnelling nodig is, moet ook op de kwaliteit van het nieuwe aanbod worden gelet. Hierbij is expliciet aandacht voor de leefbaarheid. Circulair en natuurinclusief bouwen met oog voor luchtkwaliteit en veiligheid zijn hierin belangrijk. Dit om ervoor te zorgen dat Nederland voorbereid is op weersextremen in de toekomst.

Doorwerking plangebied

Bij voorliggend plan wordt op de locatie een extra woning gerealiseerd die meehelpt in de woningopgave die er ligt. In dit plan zal er verharding verdwijnen en groen worden toegevoegd wat maakt dat er bij dit plan aandacht is voor klimaatadaptief en kwalitatief bouwen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plan aansluit op de Nationale woon- en bouwagenda.

3.1.5 Conclusie

Met de realisatie van voorliggend plan worden wat betreft de Nationale omgevingsvisie, het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Ladder voor duurzame verstedelijking geen nationale belangen geraakt. Verder sluit het beleid aan op de Nationale woon- en bouwagenda. Er wordt namelijk een woning toegevoegd in een tijd van woningtekort. Het plan voldoet daarmee aan het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018. Het treedt in werking op 1 maart 2019. In de omgevingsvisie wordt beschreven wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om het Gelderland van nu door te kunnen geven aan de volgende generaties. De provincie zet daarom een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

Met ‘Gezond en veilig’ wordt een gezonde leefomgeving met schone en frisse lucht, een schoon milieu, voldoende schoon en veilig (drink)water en de bescherming van flora en fauna bedoeld. Daarnaast wordt ermee bedoeld dat de provincie is voorbereid op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.

‘Schoon en welvarend’ betekent dat de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat kent, dat goed bereikbaar is en een goed functionerende arbeidsmarkt heeft met daarbij behorende goede kennis- en onderwijsinstellingen. Het betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Aan deze ambitie worden met behulp van de volgende zeven onderwerpen nader richting gegeven:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie; sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Economisch vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.
3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, wordt de focus bij het uitvoeren van de taken op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland gelegd. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Daarom zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen.

In artikel 2.65b van de regels heeft de provincie een aantal punten met betrekking tot klimaatadaptatie vastgesteld. Hierin staat dat bij een nieuwe ontwikkeling moet worden onderbouwd hoe de gevolgen van klimaatverandering worden voorkomen of beperkt. De aspecten die hierbij betrokken moeten worden, zijn: waterveiligheid, wateroverlast, droogte en hitte.

3.2.3 Gelders Klimaatplan 2021-2030

Het Gelders Klimaatplan 2021-2030 schetst de ambities van de provincie Gelderland met betrekking tot klimaatadaptiviteit en duurzaamheid.

Als grote ambitie stelt de provincie dat zij in 2030 55% minder broeikasgassen willen uitstoten ten opzichte van 1990. Dit is een eerste tussenstap om in 2050 volledig klimaatneutraal te zijn. Voor de aanpak maakt de provincie onderscheid in 5 domeinen;

  • a. gebouwde omgeving;
  • b. mobiliteit;
  • c. industrie en bedrijven;
  • d. landbouw en landgebruik;
  • e. elektriciteit (duurzame energieopwekking).

Wat betreft de gebouwde omgeving heeft de provincie de ambitie om voor 2030 200 toekomstig bestendige wijken en 6 aardgasvrije proeftuin wijken te realiseren. Daarnaast moet er geïnvesteerd worden in de verduurzaming van 11.000 huurwoningen. Als ambitie met betrekking tot het opwekken van duurzame elektriciteit moeten voor 2030 grootschalige zonne- en windenergieprojecten gerealiseerd zijn.

Wat betreft landbouw moet efficiënter omgegaan worden met de beschikbare ruimte en moet de uitstoot van CO2 fors omlaag. Verder wil de gemeente investeren in natuurinclusieve landbouw, koolstofopslag in de bodem en nieuw beleid met betrekking tot de vele bomen in de provincie.

De provincie gaat inzetten op meer zonne- en windenergie. Daarnaast wordt meer geïnvesteerd worden in geo, aqua en rioolthermie. De provincie gaat dit doen in samenwerking met de regio's zodat er een goede verdeling wordt gemaakt voor de verdeling van de opwek van duurzame energie.

Doorwerking plangebied

In voorliggend plan heeft het huidige plangebied een vergunning voor het houden van 28 melkkoeien. In de beoogde situatie wordt deze agrarische functie opgeven en wordt er een duurzame woning gerealiseerd. Het Landschappelijk inpassingsplan laat zien dat op de plek van de te slopen stallen bomen aangeplant worden. Dit sluit aan op de ambities van de provincie om de CO2 uitstoot terug te dringen en efficiënter om te gaan met de beschikbare ruimte. Geconcludeerd kan worden dat dit plan aansluit op het Gelders Klimaatplan.

3.2.4 Conclusie

Voorliggend plan betreft de sloop van voormalige agrarische bebouwing en de realisatie van een woning. Daarnaast wordt de voormalig bedrijfswoning omgezet naar een reguliere woning. Beide woningen krijgen een bijgebouwen van max 150 m2. Op de visiekaarten en kaarten behorend bij de verordening heeft het plangebied geen aanduidingen die belemmerend kunnen zijn voor de uitvoering van voorliggend plan. Ook sluit het plan aan op de eisen en het beleid met betrekking tot klimaatadaptatie en duurzaamheid. Onder de Regionale woonagenda Achterhoek 2023-2030 wordt verder ingegaan op de regionale woonagenda en de daarin gemaakte afspraken. Dit plan is in lijn met de Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gaaf Gelderland.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012

In de Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012, vastgesteld op 22-05-2012, zijn verschillende speerpunten gesteld die dienen als basis voor het ruimtelijk beleid:

  • omgaan met krimp;
  • externe relaties;
  • veranderingen in het landelijk gebied;
  • overstap naar duurzame energie.

De dominante ontwikkeling in de Achterhoek voor het ruimtelijk beleid is de bevolkingsdaling. De grootste uitdaging ligt in het faciliteren van benodigde aanpassingen als gevolg van krimp. Het ruimtelijk beleid moet ingaan op de keuze tussen spreiding of concentratie. Er moet steeds gekeken worden naar de actuele behoefte. De externe relaties hebben te maken met de connectie tussen de Achterhoek en omringende gebieden. In feite ligt de Achterhoek strategisch tussen economisch beter ontwikkelde gebieden. Door in te zetten op het creëren van voldoende werkgelegenheid en het aansluiten bij de economische en kennisontwikkeling ontstaan er kansen voor de Achterhoek als aantrekkelijk woon- en werkgebied en als recreatief inloopgebied. In de Achterhoek is de landbouw een van de belangrijkste elementen uit het buitengebied. Er dient een balans gevonden te worden tussen ondersteuning van de landbouw en landschappelijke kwaliteiten. Ingrepen in het landelijk gebied moeten bevorderend zijn voor de regionale economie en de leefbaarheid. Daarnaast heeft de Achterhoek heeft als doel uiteindelijk te komen tot een 100% duurzame energieopwekking.

Doorwerking plangebied

Ondanks dat er in deze Regionale Structuurvisie staat dat de regio te maken krijgt met een daling van het aantal inwoners, laten cijfers van het CBS zien dat alle gemeenten in de Achterhoek in 2022 te maken hebben gehad met een bevolkingsgroei. Ook laat de Regionale woonagenda Achterhoek 2023-2030, vastgesteld op 4 maart 2023, zien dat er sprake is van een huizentekort. Hieruit kan opgemaakt worden dat het realiseren van een extra woning aansluit op de huidige situatie.

In voorliggend plan worden landschapsontsierende stallen gesloopt en wordt een nieuwe woning op bestaand erf gebouwd. Dit komt de ruimtelijke kwaliteit van het gebied ten goede. De beplantingselementen die worden toegevoegd versterken de landschappelijke kwaliteit binnen het plangebied. De mogelijkheden voor omliggende agrarische bedrijven worden niet aangetast door deze wijziging. Geconcludeerd kan worden dat het beleid aansluit bij de geplande ontwikkeling.

3.3.2 Regionale woonagenda Achterhoek 2023-2030

In de Regionale woonagenda Achterhoek 2023-2030, vastgesteld op 4 maart 2023, is het plan om het beleid en de ambities van de regio's te verbinden waarbij ook het lokale, regionale, provinciale en nationale beleid zijn meegenomen. Hierin is met name aandacht voor het woningtekort en de kwaliteit van wonen in de Achterhoek.

De centrale boodschap van de woonagenda is: 'Goed wonen in een vitale regio'. Dit betekent een groene, ruime en gezonde woonomgeving in vitale en zorgzame gemeenschappen. Hierin zit een breed palet van hoogwaardige stedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus.

Wonen is meer dan een dak boven het hoofd. Goed wonen is onlosmakelijk verbonden met de kwaliteit van de fysieke leefomgeving, leefbaarheid, klimaatadaptatie, voorzieningen en bereikbaarheid. Werken aan woonopgaven betekent werken aan de woonomgeving.

Doorwerking plangebied

Voor de Achterhoek is de kwaliteit van de fysieke leefomgeving onlosmakelijk verbonden met woningbouw. Dit is ook terug te zien in voorliggend plan waar naast het realiseren van een extra woning ook aandacht is voor de ruimtelijke kwaliteit van het erf. De woning wordt gerealiseerd in samenhang met een groene omgeving die de leefbaarheid ten goede komt. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het plan aansluit bij de Regionale woonagenda Achterhoek 2023-2030.

3.3.3 Conclusie

Onderhavig plan vormt geen belemmering voor de ambities en doelstellingen uit het regionaal beleid. Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025

De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente en laat in grote lijnen zien hoe de gemeente Oude IJsselstreek zich tot het jaar 2025 zal gaan ontwikkelen. De gemeente Oude IJsselstreek wil zich graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. Deze boodschap blijft voor de komende jaren een belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijke woonbeleid. Naast het motto “de juiste woning op de juiste plaats”, spelen onder andere kwaliteit van de leefomgeving en leefbaarheid hierbij een belangrijke rol.

Doorwerking plangebied

De beoogde ontwikkeling versterkt het lokale woningaanbod, daarbinnen specifiek voor senioren waar de behoefte voor nieuwe woningen het grootst is. De bestaande woning wordt verkocht als levensloopbestendige woning. Het betreft een toevoeging van één enkele woning. Dit betekent dat er een kleine verandering ten opzichte van de bestaande woningvoorraad plaatsvindt, waardoor de kleine schaal van de dorpen en de kwaliteit van het Achterhoekse landschap bewaard blijven.

3.4.2 Toekomstvisie Oude IJsselstreek

De Toekomstvisie Oude IJsselstreek is in werking vanaf 12 november 2020. De visie is een stuk waarin antwoorden worden gegeven op maatschappelijke uitdagingen voor de toekomst. De gemeente heeft de uitdagingen samengevat in zeven termen;

  • benut de stroom van de Oude IJssel;
  • florerende Smart Industry;
  • vitaal platteland;
  • de allernieuwste energie;
  • groene Parels;
  • gezond oud worden én gezond jong zijn;
  • het Witte Vel.

De Oude IJssel en de omgeving kan worden ingezet ten behoeve van het geven van een impuls aan meerdere thema's: recreatie, bedrijvigheid, klimaatadaptatie en wonen. De Smart Industry heeft voornamelijk betrekking op de industriële gebieden rond Varsseveld, De Rieze en het DRU Industriepark. Het doel is hier een bereikbaar en bruisend vestigingsklimaat te creëren en werkgelegenheid te vergroten. Omdat gemeente Oude IJsselstreek een plattelandsgemeente is, wordt de landbouwsector bestempeld als cruciaal. Daarnaast moet in de toekomst worden ingezet op versterking en herstel van landschapswaarden en cultuurhistorische waarden. Uiteraard dient er een balans te worden gevonden tussen deze twee doelen voor het buitengebied. Een ander doel voor de toekomst is het inzetten op duurzame en groene energie om uiteindelijk in 2030 energieneutraal te zijn als gemeente. De term Groene Parels staat voor het beschermen van de bijzondere natuurgebieden in de gemeente. Dit varieert tussen landgoederen, oude bossen en andere natuurgebieden. Ook de mens is een belangrijk punt voor de toekomst. Naoberschap en participatie zijn belangrijke thema's in de gemeente zodat een prettige samenleving wordt ontwikkeld. Het Witte Vel staat symbool voor de onvoorziene toekomst. Er moet ruimte blijven om te anticiperen op de veranderende wereld.

Doorwerking plangebied

Landschapswaarden worden hersteld door het landschappelijk inpassen van het erf. Daarnaast wordt in de Toekomstvisie aangegeven dat gezond oud worden een belangrijk thema is. De nieuwe woning wordt een levensloopbestendige woning die geschikt is voor ouderen. Dit maakt dat het plan bijdraagt aan het nastreven van de in de Toekomstvisie genoemde doelen.

3.4.3 Oude IJsselstreek Klimaatbestendig - Klimaatagenda 2022-2026

Met betrekking tot klimaatverandering wenst de gemeente Oude IJsselstreek veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden voor toekomstige generaties. Daarom heeft de gemeente op 23 december 2021 de Klimaatagenda 2022-2026 vastgesteld.

Aan de hand van vijf pijlers wordt de visie op klimaatadaptatie geformuleerd:

  • Adaptief landelijk gebied
  • Woonkernen gezond en groen
  • Calamiteitenorganisatie
  • Klimaatbestendig ontwikkelen
  • Betrokken en actieve mensen

Doorwerking plangebied

De term klimaatbestendig ontwikkelen is van toepassing op onderhavig plan, omdat er voorafgaand aan de realisatie rekening is gehouden met zaken die van invloed zijn op klimaatadaptatie zoals afwatering en het niet te veel toevoegen van verharding. Daarnaast is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld om te zorgen dat landschappelijke waarden worden versterkt. Het behouden en aanleggen van groenstructuren zorgt voor een klimaatbestendige inrichting van het plangebied.

3.4.4 Woonvisie Gemeente Oude IJsselstreek

De Woonvisie 2018 is vastgesteld in de gemeenteraad van 14 december 2017. Met de Woonvisie wordt een lokale uitwerking van de Regionale Woonagenda geformuleerd, waar mogelijk gebruik makend van de nieuwste inzichten uit het in 2017 uitgevoerde AWLO (Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheids-Onderzoek). De belangrijkste onderwerpen van deze Woonvisie zijn:

  • De sociale huurvoorraad
  • Woonzorg
  • Verduurzaming
  • Woningvoorraad en waarde behoud

Doorwerking plangebied

In de woonvisie wordt een tekort geconstateerd aan woningen voor (kleine) huishoudens, met name voor starters en senioren. Om aan de toekomstige vraag in de gemeente te voldoen wil de gemeente ruimte bieden aan nieuwe initiatieven die aansluiten bij deze doelgroepen. De beoogde ontwikkeling maakt het mogelijk dat senioren langer kunnen blijven wonen in het buitengebied. In onderhavig plan wordt daaraan voldaan, omdat de nieuw te bouwen woning een levensloopbestendige woning gaat worden. Een levensloopbestendige woning is geschikt om zelfstandig in te blijven wonen met benodigde hulpmiddelen bij het ouder worden.

3.4.5 Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek

Op 26 september 2019 heeft de gemeenteraad van Oude IJsselstreek de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw' vastgesteld. Deze Kwalitatieve toetsingscriteria zijn ook door de overige Achterhoekse gemeenteraden vastgesteld en zijn aanvullend op de eerder in de Regionale Woonagenda 2015-2025 gemaakte afspraken. Binnen de kwalitatieve toetsingscriteria is het voor de individuele gemeenten mogelijk om als verdere uitwerking daarvan lokale kwaliteitscriteria vast te stellen en zo te sturen op gewenste ontwikkelingen op de woningmarkt. Op 20 februari 2020 heeft de gemeenteraad van Oude IJsselstreek deze vastgesteld in de notitie 'lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek'. Samen vormen de Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw en de Lokale kwaliteitscriteria het nieuwe kader voor het toetsen van woningbouwplannen.

Locaties met leegstaand vastgoed bieden onvoldoende potentieel om in de volledige woningbehoefte voor de komende jaren te voorzien. Het is daarom noodzakelijk om ook te kijken naar onbenutte inbreidingslocaties. Hiermee wordt gedoeld op niet bebouwde locaties binnen de bestaande bebouwde omgeving (Kombestemmingsplannen), te weten;

  • verdichting op een bestaande kavel met de bestemming 'wonen', het inpassen van woning(en) naast reeds bestaande woning(en);
  • woningbouw in 'gat' in de bestaande stedenbouwkundige structuur op een locatie met een 'rode' bestemming, d.w.z. een bestemming die bebouwing toestaat;
  • verdichting op geschikte groenstructuren met de bestemming 'agrarisch', 'groen' of 'tuin'.

De lokale kwaliteitscriteria voor functieverandering van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) in het buitengebied zijn:

  • alleen als de locatie in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Oude IJsselstreek’ (of een opvolger daarvan) ligt;
  • alleen bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteit;
  • er dient minimaal 50% van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt te worden;
  • voor het toevoegen van één woning dient minimaal 750 m² bebouwing te worden gesloopt;
  • voor het toevoegen van een tweede, resp. derde woning dient 1.000 m² bebouwing per toe te voegen woning extra te worden gesloopt;
  • het maximaal aantal toe te voegen per locatie bedraagt drie;
  • per woning is maximaal 150 m² aan bijgebouwen toegestaan;
  • er dient sprake te zijn van een zorgvuldige stedenbouwkundige (erfprincipe) en landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een erf- en landschapsinrichtingsplan te overleggen. Uitgangspunt hierbij is de 'één erf-gedachte'. Het erf- en landschapsinrichtingsplan moet binnen 1 jaar na oplevering van de nieuwe woning(en) gerealiseerd te zijn.

Doorwerking plangebied

Het voorliggend plan valt onder het woningbouwplan 2.4: Functieverandering en hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing (VAB's). Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017'. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn volledig beëindigd en er wordt meer dan 50% van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. In totaal staat er 1.700 m² bebouwing, exclusief de bedrijfswoning. Er wordt 1.610 m² wordt gesloopt. Er wordt ruimschoots voldaan aan de voorwaarde van 50% sloop. Er wordt één woning met bijgebouw toegevoegd waarvoor 1.610 m² wordt gesloopt. Er wordt circa 860 m² meer gesloopt dan nodig is voor het toevoegen van één woning. Deze 860 m² 'rest-meters' worden elders ingezet (680 m2 gaat naar de locatie Geurinkstraat 1b, de rest 'vervalt'). De nieuwe woning zal een bijgebouw krijgen met een maximaal oppervlak van 150 m². De bestaande woning mag ook een bijgebouw van maximaal 150 m² krijgen. Samen is dit een totaal van 300 m² aan bijgebouwen. Dit is in de regels geborgd. De voorgenomen ontwikkeling beschikt over een landschappelijk inpassingsplan waarbij rekening is gehouden met de 'één erf-gedachte', zie Bijlage 1. Hiermee voldoet het voorliggend plan aan de lokale kwaliteitscriteria.

3.4.6 Visie op landschap, natuur en groene kernen

Met de Visie op Landschap, Natuur en Groene Kernen geeft de gemeente richting aan de gewenste en noodzakelijke ontwikkeling van de groene (landschaps)structuren in zowel het buitengebied als in de kernen. Het behouden van de bestaande basiskwaliteit aan landschap en groen in de kernen staat daarbij voorop.

De visie gaat in op de wijze waarop de kenmerkende landschappen binnen de gemeente voor de toekomst weer verder versterkt kunnen worden, in samenhang met de ontwikkelingen die de komende jaren op dit landschap afkomen. Eveneens gaat de visie in op de gewenste vergroening in de kernen en de wijze waarop groen een rol kan spelen in het vergroten van de leefbaarheid.

In de visie wordt onder andere ingegaan op perceelsverruiming van agrarische bedrijven. Voor perceelsverruiming zijn spelregels opgezet ter bescherming van bestaande landschappelijke basiskwaliteiten en elementen.

Doorwerking plangebied

Naast verstedelijking op in- en uitbreidingslocaties zijn woonvormen in het buitengebied mogelijk, vaak na beëindiging van het agrarisch bedrijf, dan wel in combinatie met investeringen in het landschap en de natuur. Voor functieverandering geldt dat stoppende agrarische bedrijven de agrarische opstallen kunnen slopen om vervolgens maximaal drie woningen op het eigen erf te realiseren.

Bij de voorgenomen verandering wordt rekening gehouden met de spelregels omtrent de inpassing van de ontwikkeling. Het voorliggend plan voorziet in de herontwikkeling van een voormalig agrarisch bedrijf binnen de perceelsgrenzen. Er is derhalve geen sprake van perceelsverruiming. Het landschappelijk inpassingsplan voorziet hierin, zoals in Bijlage 1 is weergegeven.

3.4.7 Welstandsnota

Het gemeentelijk welstandsbeleid is vastgelegd in de Welstandsnota die op 16 september 2011 in werking is getreden. In deze nota is opgenomen met welke aspecten rekening gehouden moet worden bij bouwplannen. Bouwplannen moeten qua uiterlijke verschijningsvorm en situering getoetst worden aan het welstandsbeleid. In de nota worden algemene criteria gegeven waar bouwwerken aan moeten voldoen. Per gebied is specifiek welstandsbeleid opgesteld.

Het plangebied is ingedeeld in welstandsniveau 2: 'Overige erven'. Dit bebouwingsthema is van toepassing indien:

  • Op het bouwperceel (zoals bepaald in het bestemmingsplan) meerdere gebouwen zijn gegroepeerd op een erf, dat rondom in het landschap ligt.
  • Geen sprake is van één van de thema’s uit deze nota. Het kan gaan om agrarische bedrijven, maar ook om timmerbedrijven, bouwbedrijven en autobedrijven.

Het landschap overheerst het beeld van het buitengebied van de gemeente Oude IJsselstreek. Bebouwing in het buitengebied heeft een historische en/of actuele relatie met de functie van het landschap. Bebouwing in het buitengebied is geclusterd op kleinere en grotere bouwpercelen, die verspreid in het landschap voorkomen. Per bouwperceel zijn meerdere gebouwen gegroepeerd op een erf. Bebouwing en erfinrichting vormen met elkaar een samenhangend beeld.

Doorwerking plangebied

Er is nagedacht over de situering van de woning in relatie tot het erf waardoor een samenhangend beeld wordt gevormd. Er wordt niet direct tot de perceelsgrens gebouwd waardoor er nog ruimte tussen de woning en omliggende percelen is. Daarnaast wordt het plan landschappelijk ingepast. Deze inpassing is toegelicht in het Landschappelijk inpassingsplan. De woning past in het al bestaande ensemble en is passend in het buitengebied. Hiermee wordt voldaan aan de genoemde aspecten in de Welstandsnota.

3.4.8 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan voldoet aan het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen waaraan een toelichting bij een bestemmingsplan moet voldoen. Hierin is onder andere opgenomen dat een toetsing moet plaatsvinden aan de diverse milieuaspecten. In deze paragraaf wordt het plan aan de betreffende milieuaspecten getoetst.

4.1 Milieuzonering

4.1.1 Algemeen

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering”

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering (waaronder een onderzoek naar de feitelijke milieubelastende activiteiten) kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000234-ON01_0006.png"

4.1.2 Beoordeling

Type gebied: buitengebied

Kijkend naar deze definitie omschrijving uit de VNG brochure kan de omgeving van de Egginkstraat 12 getypeerd worden als een 'rustig buitengebied'. Nabij het plangebied, bevinden zich hoofdzakelijk agrarische bedrijven en enkele woningen. De omgeving wordt derhalve beschouwd als 'rustig buitengebied'.

Milieubelastende activiteit of milieuhindergevoelige functie

De te realiseren ontwikkeling betreft geen milieubelastende activiteit. Er hoeft derhalve niet getoetst te worden of omliggende milieugevoelige functies last ondervinden van de woningen als milieubelastende activiteit.

Wel dient beoordeeld te worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen in de beoogde situatie.

Het dichtstbij gelegen agrarisch bedrijf (rundveehouderij) ligt op 125 m afstand. De richtafstand voor een rundveehouderij is 100 meter in verband met geur. De richtafstand wordt niet overschreden. Dit betekent dat er met betrekking tot milieuzonering een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Ook beperkt de ontwikkeling de omliggende bedrijven niet in hun uitbreidingsmogelijkheden.

4.1.3 Conclusie

Richtafstanden worden niet overschreden. Het aspect milieuzonering zorgt niet voor een belemmering voor de realisatie van voorliggend plan.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur.

Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.2.2 Beoordeling

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000234-ON01_0007.png"

Figuur 4.1 Geluid in de omgeving van het plangebied.

In het onderhavige plan wordt een gevoelige functie toegevoegd. Figuur 4.1 laat zien dat het plangebied niet in de nabijheid van zogenaamde lawaaimakers is gelegen. Het plangebied is hierin blauw omcirkeld. Ten aanzien van het aspect geluid is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.2.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het voorliggend plan.

4.3 Bodem

4.3.1 Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.

4.3.2 Beoordeling

De voorgenomen ontwikkeling betreft de verandering van een woonsituatie. Op locatie gaat gesloopt en gebouwd worden. Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door adviesbureau De Klinker op 1 augustus 2023. Het volledige onderzoek is te vinden in Bijlage 2.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat:

  • de bodem overwegend uit zandlagen bestaat. Het zand is variërend van matig fijn tot matig grof, zwak tot matig siltig en zwak tot matig humeus;
  • in de ondergrond is de bodem zwak tot matig roesthoudend;
  • op het maaiveld en in de bodem is op zintuiglijke wijze geen bijmenging met asbestverdacht materiaal aangetroffen;
  • plaatselijk is in de bodem een bijmenging van sporen baksteen tot zwak baksteenhoudend aangetroffen.

Ter plaatse van de varkensstal kan de hypothese ‘de locatie is verdacht op de aanwezigheid van asbest’ verworpen worden. Ter plaatse van de ligboxenstal dient de hypothese, ‘de locatie is verdacht op de aanwezigheid van asbest’ aangenomen te worden. Echter, overschrijdt de aangetroffen concentratie de interventiewaarde voor asbest niet, derhalve is er geen sanering noodzakelijk. Ter plaatse van de voormalige bovengrondse tank kan de hypothese ‘de locatie is verdacht op de aanwezigheid van minerale olie’ verworpen worden. Ter plaatse van de bouwlocatie dient de hypothese ‘de bouwlocatie is onverdacht op de aanwezigheid van verontreinigingen’ formeel verworpen te worden, de onderzoeksinspanning hoeft niet aangepast te worden.

4.3.3 Conclusie

In het verkennend bodemonderzoek zijn geen significante verontreinigingen aangetroffen. Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de realisatie van het voorliggende plan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

In de wet- en regelgeving omtrent de luchtkwaliteit zijn de Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit uitgewerkt. Dit is uitgewerkt in de volgende stukken:

  • 1. Wet milieubeheer
  • 2. Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
  • 3. NIBM (Niet In Betekenende Mate)
  • 4. Besluit gevoelige bestemmingen
  • 5. NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit)

In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (Wm) is bepaald dat luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:

  • de ontwikkeling niet leidt tot het overschrijden of het waarschijnlijk overschrijden van de grenswaarden zoals genoemd in bijlage 2 van de Wm, en
  • de ontwikkeling per saldo niet zorgt voor een verslechtering van de luchtkwaliteit, en;
  • de ontwikkeling alleen ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdraagt aan een toename van de luchtverontreiniging, en;
  • de ontwikkeling niet in strijd is met een vastgesteld programma (het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen).

NIBM

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Hierin worden de volgende categorieën genoemd:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
4.4.2 Beoordeling

Het voorliggende plan voorziet in de in de verandering van het type woningen, zonder dat er een toename is van het aantal woningen. De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Ter plaatse van het plangebied is bovendien geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.5.2 Beoordeling

Met behulp van de risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In figuur 4.2 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Het plangebied ligt ter plaatse van het blauwe cirkeltje in het midden van onderstaand figuur 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000234-ON01_0008.jpg"

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart

In de nabijheid van het plangebied is geen risicobron gelegen. De meest nabij gelegen risicobron betreft een buisleiding (paarse lijn), gelegen op circa 2,3 km ten zuiden van het plangebied. Deze afstand is dermate groot dat er geen belemmering wordt gevormd. Ten noorden van het plangebied ligt de A18 op circa 2,5 km afstand (oranje lijn) waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Voor toxisch gas is het invloedsgebied 4.000 meter. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied toxisch van de spoorlijn. Omdat de woningen kwetsbare objecten zijn, moet het groepsrisico verantwoord worden. In verband met de ligging buiten de 200-meter-zone volstaat hiervoor een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de snelweg geen item. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Daarnaast is de kans te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen is in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.

De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Ook het bestrijdbaarheidsvraagstuk speelt op deze afstand van de risicobron niet. Bestrijding vindt plaats bij de bron.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
In geval van een calamiteit moeten personen kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelingsinstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn. Dit is echter niet af te dwingen in deze ruimtelijke procedure.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Opgemerkt is dat de WAS-palen niet het gehele plangebied van De Driehoek dekken. De accounthouder is hierover geïnformeerd. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie-scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af. Tijdige alarmering is van groot belang.

Zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden gewaarschuwd en worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings-en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL- alert. Het is tevens verstandig om deel te nemen aan Stan burgerhulpverlening, waarbij ook vrijwillige hulpverleners kunnen worden ingeschakeld bij calamiteit. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

4.5.3 Conclusie

Op basis van bovenstaande valt te concluderen dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisatie van het voorliggende plan.

4.6 Water

4.6.1 Beleidskader

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Beleidskader

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het NBW-Actueel (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Een actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) uit 2003 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de noodzaak tot het aanscherpen van een aantal begrippen en het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario's. Ook is een nieuwe fase aangebroken in het samenwerkingsproces, waarbij het zwaartepunt verschuift van planvorming naar uitvoering. Het NBW is een uitwerking van de uitvoering van waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn: het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken; verbetering van de waterkwaliteit.

Kaderrichtlijn Water (KRW)

Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe, dit betekent dat de toestand van de wateren er niet op achteruit mag gaan. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

4.6.2 Beoordeling

Ten behoeve van het voorliggende plan voorliggende plan is een digitale watertoets uitgevoerd welke te raadplegen is in Bijlage 5. Uit de digitale watertoets is gebleken dat voor de voorgenomen ontwikkeling de normale waterprocedure gevolgd dient te worden waarbij het waterschap Rijn en IJssel geïnformeerd dient te worden over het planvoornemen waarbij het waterschap een afweging kan maken of het waterbelang voldoende gewaarborgd is.

Ten behoeve van het plan is derhalve een normale waterprocedure gestart bij het Waterschap. De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

Het Waterschap Rijn en IJssel heeft het plan bekeken en heeft aangegeven geen verdere opmerkingen of aanvullingen te hebben. Het watertoetsadvies is positief en er is geen nadere informatie benodigd.

4.6.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'-toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.7.2 Beoordeling

Ten behoeve van de ruimtelijke procedure is op 12 juli 2023 door Natuurbank Overijssel een flora en fauna onderzoek uitgevoerd, te vinden in Bijlage 3 behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan

Flora en fauna

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelingszone en Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten GNN/GO hoeft het initiatief niet getoetst te worden aan de beleidsregels voor bescherming van GNN/GO omdat de bescherming geen externe werking kent. Gelet op de aard van de activiteiten en de afstand tussen plangebied en het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, kan een negatief effect op Natura 2000-gebied, op voorhand uitgesloten worden.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied, maar benutten het wel als foerageergebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten.

Voor de beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën die een (winter)rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties'. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Om te voorkomen dat beschermde dieren gedood worden dienen ze weggejaagd te worden of weggevangen te worden (en elders losgelaten). Indien niet voorkomen kan worden dat een beschermd dier gedood wordt, dient een ontheffing aangevraagd te worden.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor verschillende foeragerende diersoorten af. Deze afname leidt niet tot overtreding van een verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming.

Stikstof

Met het programma Aerius calculator 2023, versie 2023.0.1, is een berekening gemaakt om de mogelijke stikstofdepositie tijdens de bouw- en sloopfase te bepalen. De uitkomst is dat er geen stikstofdepositie plaatsvindt op de relevante Natura 2000 gebieden. Er zijn daarom geen nadelige gevolgen te verwachten op relevante Natura 2000 gebieden. De gehele berekening is toegevoegd als Bijlage 4.

4.7.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de Wet natuurbescherming. Het aspect ecologie betreft daarom geen belemmering voor het onderhavige plan.

4.8 Erfgoed

4.8.1 Algemeen

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Het wettelijk stelsel is erop gericht vermoedelijke archeologische waarden, monumenten, vindplaatsen en de vondsten te beschermen. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

4.8.2 Beoordeling

Cultuurhistorie

Uit de verwachtingskaart erfgoed van Provincie Gelderland blijkt dat in het plangebied geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig zijn. In het plangebied vindt een herinrichting plaats met behoud van aanwezige waarden en karakteristieken van de omgeving. Voorliggend plan zorgt dan ook niet voor een aantasting van bestaande cultuurhistorische waarden in het plangebied en omgeving.

Archeologie

De nieuwe woning komt in een archeologische zone te liggen waarop de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 1' van kracht is. Hier geldt dat ‘bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk groter dan 250 m² en de grondbewerking dieper is dan 30 cm vanaf het maaiveld, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden, waarop de aanvraag betrekking heeft, in voldoende mate is vastgesteld.’ De woning wordt kleiner dan 250 m². Aangezien de locatie van de woning al lange tijd in gebruik is geweest voor voeropslag waarbij er grond naast de voeropslagen steeds werd weggegraven en op de voeropslag werd gelegd, kan geconcludeerd worden dat de bodem ter plekke geheel is verstoord en archeologisch onderzoek niet zinvol is. Om voorgaande motivering is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.8.3 Conclusie

Het aspect erfgoed vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan. Ook voor het vrijgegeven plangebied bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.9 Verkeer en parkeren

4.9.1 Algemeen

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. In dit geval wordt voor wat betreft de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie aangesloten bij publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren (december 2018)’ van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW deze publicatie opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte.

4.9.2 Beoordeling

De voorgenomen ontwikkeling betreft een geringe uitbreiding van het aantal woningen, aangezien er één woning wordt toegevoegd aan het huidige woningbestand. De gemeente Oude IJsselstreek wordt geschaard onder de niet stedelijke gemeentes. Het plangebied, waarop een vrijstaand huis wordt toegevoegd, ligt daarnaast in het buitengebied. Daardoor neemt de verkeersgeneratie toe met 8,2 verkeersbewegingen per dag. Dit aantal extra verkeersbewegingen kan gemakkelijk worden afgewikkeld binnen de bestaande verkeersgeneratie. Tevens wordt er geen congestie verwacht. De ontwikkeling zorgt voor een ietwat grotere parkeerbehoefte, namelijk een toename van 2,4 parkeerplaatsen. Dit aantal is inclusief een bezoekersaantal van 0,3 pp per woning. Dit aantal parkeerplekken kan gemakkelijk opgevangen worden op het huidige perceel.

4.9.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

4.10 Besluit milieueffectrapportage

4.10.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

4.10.2 Beoordeling
4.10.2.1 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel van activiteiten op de D-lijst. Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is bevestigd in de in Hoofdstuk 4 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. In de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. (Bijlage 6 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.) wordt een uitgebreide toelichting gegeven op de m.e.r.-beoordeling.

4.10.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Plansystematiek

Het bestemmingsplan is vervat in planregels, een verbeelding en een toelichting.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn conform de RO-standaarden 2012 onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.2 Toelichting op de regels

In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Artikel 1: Begrippen

In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.

Artikel 2: Wijze van meten

In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2: De bestemmingsregels

In het bestemmingsplan komen de volgende enkelbestemmingen voor:

  • 'Agrarisch'

Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor agrarische doeleinden. Het bouwvlak bij deze bestemming is verwijderd.

  • 'Wonen'

Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor woondoeleinden.

In het bestemmingsplan komt de volgende dubbelbestemming voor:

  • 'Waarde - Archeologische verwachting 1'

Deze dubbelbestemming opgenomen ten behoeve van het waarborgen van eventuele in het plangebied aanwezige archeologische waarden.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel ziet erop toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Algemene bouwregels

In dit artikel staan regels voor ondergronds bouwen.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het bestemmingsplan.

Algemene aanduidingsregels

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven. Deze regels zijn aanvullend op bepaalde delen van het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduidingen.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Het overgangsrecht voor bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor bouwwerken die bestonden of mochten worden gebouwd op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Bouwwerken die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.

Het overgangsrecht voor het gebruik van gronden en bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor gebruik dat bestond op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Vormen van gebruik die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.

Slotregels

Tenslotte geeft de slotregel aan onder welke naam de regels dienen te worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van een woning. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan. Hieronder zullen de verschillende procedurestappen die een bestemmingsplan kent uiteen worden gezet.

6.2.1 Ontwerp

Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

6.2.2 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.

6.2.3 Beroep

Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2.4 Vooroverleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeente, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.

6.2.5 Omgevingsdialoog

Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een zeer beperkt grondgebied. Daarnaast heeft de initiatiefnemer vooraf de omwonenden geïnformeerd over het planvoornemen. Doordat de buurt actief is geïnformeerd over het plan en zij hier positief tegenover staan, hoeft het plan niet ter inzage te worden gelegd in het kader van de inspraak.

6.2.6 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

6.2.7 Provincie Gelderland

Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt het bestemmingsplan ook toegezonden aan de provincie Gelderland. Op deze wijze wordt de provincie op de hoogte gesteld van voorliggend plan en heeft de provincie de gelegenheid om te reageren op dit plan.

6.2.8 Waterschap Rijn en IJssel

Het waterschap Rijn en IJssel is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets en de start van een normale waterprocedure. Het Waterschap heeft aangegeven dat het watertoetsadvies positief is.

6.2.9 Zienswijze procedure

De procedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan zal in dit kader zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze zes weken kan eenieder een zienswijze bij de gemeenteraad naar voren brengen.

6.2.10 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.