Plan: | Buitengebied, locatie Eikelenboomseweg 2 Gendringen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1509.BP000230-VA01 |
De initiatiefnemer is voornemens een werktuigberging te realiseren ten behoeve van de uitbreiding van de akkerbouwtak van het agrarische bedrijf aan Eikelenboomseweg 2 te Gendringen. De grond is bestemd als 'Agrarisch' met gebiedsaanduiding 'overige zone - landbouwontwikkelingsgebied'. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het bestemmingsplan gezien het buiten het bouwvlak valt, waardoor een wijziging noodzakelijk is.
Om deze uitbreiding mogelijk te kunnen maken wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid binnen het geldend bestemmingsplan. Artikel 3.7.2 maakt het vergroten van een agrarisch bouwvlak ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven mogelijk. De realisatie van de werktuigberging worden juridisch-planologisch mogelijk gemaakt, mits voldaan wordt aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 3.7.2. De wijziging wordt toegepast onder de voorwaarden dat:
Het onderhavig plan voorziet in deze onderbouwing.
Het plangebied ligt in het buitengebied, ten zuiden van de kern Gendringen aan Eikelenboomseweg 2. Gendringen is een dorp in de gemeente Oude IJsselstreek en ligt aan de grens met Duitsland. De landbouw is een belangrijke sector in de gemeente Oude IJsselstreek. Ter plaatse van het plangebied is een agrarisch bedrijf gevestigd. In de directe omgeving van het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven gevestigd.
Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Gendringen, sectie K, nummers 1478 en (gedeeltelijk) 2619. Afbeelding 1.1 geeft de ligging en begrenzing van het plangebied weer. Voor de exacte ligging wordt verwezen naar de verbeelding van dit plan.
Afbeelding 1.1: Ligging en begrenzing van het plangebied
Buitengebied Oude IJsselstreek 2017
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan “Buitengebied Oude IJsselstreek 2017”. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als ‘Agrarisch’ met de gebiedsaanduiding 'overige zone - landbouwontwikkelingsgebied'. In de navolgende afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het onderhavige plan weergegeven.
Afbeelding 1.2: uitsnede vigerend bestemmingsplan
Binnen de agrarische bestemming is de uitoefening van een (intensief)agrarisch bedrijf toegestaan. De realisatie van bouwwerken buiten het bouwvlak is niet bij recht toegestaan. Op basis van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.7.2. wordt het voorliggende plan mogelijk gemaakt.
Het wijzigingsplan "Buitengebied, locatie Eikelenboomseweg 2 Gendringen" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het plan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het plan.
De toelichting van dit plan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend plan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de plansystematiek en de opzet van de regels. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de economische uitvoerbaarheid van het plan. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.
Op de locatie Eikelenboomseweg 2 te Gendringen is een agrarisch bedrijf gevestigd. Het agrarisch bedrijf bestaat uit een rundveetak en een akkerbouwtak.
De locatie heeft een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming voor het houden van 140 melkkoeien, 103 stuks vrouwelijk jongvee en enkele paarden. Daarbij heeft men 65 ha in gebruik.
Onderstaand een luchtfoto van de locatie met daarbij per gebouw de functie en het gebruik van het erf. Op basis van de afbeelding is goed te zien dat het bestaande bouwvlak al vol zit. Voeropslag vindt gedeeltelijk reeds buiten het bouwvlak plaats aan de zuidzijde. Landbouw-machines moeten buiten staan omdat de bestaande werktuigenberging te klein is voor de machines voor zowel de rundveetak als de akkerbouwtak.
Afbeelding 2.1: huidige situatie plangebied (excl. agrarische opstallen)
Door de groei van het bedrijf is het aantal machines toegenomen, om alle machines veilig te kunnen stallen is aanvullende stalling noodzakelijk. Daarnaast wil het agrarische bedrijf hooi en stro opslaan in de nieuwe berging zodat dit droog ligt.
Initiatiefnemer zal elders een machineberging aanschaffen, demonteren en deze binnen het plangebied te plaatsen. Dit scheelt in bouwkosten en past goed in de huidige tijdsgeest qua hergebruik van materialen.
Bij het bepalen van de gewenste situering van een nieuwe werktuigenberging wordt allereerst gekeken naar de locatie waar de nieuwe berging het beste bereikbaar is met groot materieel en dusdanig dat er voldoende manoeuvreerruimte is. Tevens speelt toekomstige uitbreiding van bestaande gebouwen ook een rol: er moet geen nieuwe berging op een plek komen waar wellicht later een uitbreiding van een stal gepland staat.
Op basis van het bovenstaande is hierom gekozen voor de zuidzijde van de locatie. Hier ligt reeds een toegangsweg en de werkplaats zit ernaast. Een groot deel van de voeropslag met ronde balen die nu aan de zuidzijde zit, wordt verplaatst naar de noordzijde bij de rest van de voeropslagen zodat al het voer bij elkaar ligt en men niet het hele erf over hoeft te rijden. Op deze manier zijn de loop -en rijlijnen geoptimaliseerd: voer bij elkaar en machines met werkplaats bij elkaar.
Voor de nieuwe berging op de locatie wordt een bestaande sloot verlegd. Dit betreft een eigen sloot die alleen dienst doet voor afvoer hemelwater.
In de gewenste situatie is er tussen de nieuwe berging en de openbare weg nog een strook bouwvlak over zodat er ruimte s voor voer en een eventuele verlenging van de berging in de toekomst. Ook is dit de laad- en losplaats voor vrachtwagens met betrekking tot de akkerbouwtak.
De uitbreiding wordt landschappelijk ingepast aan de hand van het landschapsplan zoals weergegeven in Bijlage 1. Het landschapsplan is gebaseerd op de landschapsanalyse die is te vinden als Bijlage 2.
Afbeelding 2.2: beoogde situatie plangebied
Toetsing wijzigingsbevoegheid vergroten bouwvlak
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017' kent de volgende wijzigingsbevoegdheid:
3.7.2 vergroten agrarisch bouwvlak ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven alsmede niet-grondgebonden (melk)rundveebedrijven en een niet-grondgebonden (melk)rundveetakken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het agrarisch bouwvlak te vergroten ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven onder de voorwaarden dat:
Inhoudelijke toetsing initiatief
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren.In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Beoordeling initiatief
In dit geval is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), vastgesteld op 1 oktober 2012, voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken. Deze regels zijn alleen opgenomen voor de gebieden of onderwerpen waar de nationale belangen dat noodzakelijk maken.
Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: 'Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Nederlands Natuurnetwerk, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied'. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Beoordeling initiatief
In dit geval is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in het Barro.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is in 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is het bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling borgen van een zorgvuldige ruimtelijke afweging en een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Indien sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking de behoefte van de ontwikkeling worden beschreven. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet ook gemotiveerd worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.
Beoordeling initiatief
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Onderhavig plan voorziet in de uitbreiding van het bestaande bouwvlak met 2.649 m². De verharding neemt toe met circa 1.200 m². Daaruit valt op te maken dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling ligt tevens buiten bestaand stedelijk gebied, omdat het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Oude IJsselstreek. Derhalve moet onderbouwd worden waarom niet in de behoefte kan worden voorzien in bestaand stedelijk gebied. Ten eerste is er behoefte aan de uitbreiding van het bouwvlak, omdat het agrarische bedrijf is gegroeid. Hierdoor is het materieel toegenomen waardoor er geen plek meer is om deze te stallen. Een extra stalling is daarom benodigd om alle machines veilig te kunnen stallen. Ook wil het agrarische bedrijf hooi en stro opslaan in de nieuwe berging zodat dit droog ligt. Bereikbaarheid speelde een grote rol in de locatiekeuze. Er moet voldoende manoeuvreerruimte zijn voor het grote materieel. Daarnaast speelt toekomstige uitbreiding van de bestaande gebouwen ook een rol. Er moet geen nieuwe berging op een plek worden gerealiseerd waar in de toekomst een uitbreiding van een stal gerealiseerd zou kunnen worden. De uitbreiding wordt mogelijk gemaakt aangrenzend aan het bestaande agrarische bedrijf ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. De ontwikkeling past daarom niet binnen bestaand stedelijk gebied.
Met de realisatie van voorliggend plan worden geen nationale belangen geraakt. Het plan voldoet daarmee aan het Rijksbeleid.
Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018. Het treedt in werking op 1 maart 2019. In de omgevingsvisie wordt beschreven wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om het Gelderland van nu door te kunnen geven aan de volgende generaties. De provincie zet daarom een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Met ‘Gezond en veilig’ wordt een gezonde leefomgeving met schone en frisse lucht, een schoon milieu, voldoende schoon en veilig (drink)water en de bescherming van flora en fauna bedoeld. Daarnaast wordt ermee bedoeld dat de provincie is voorbereid op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.
‘Schoon en welvarend’ betekend dat de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat kent, dat goed bereikbaar is en een goed functionerende arbeidsmarkt heeft met daarbij behorende goede kennis- en onderwijsinstellingen. Het betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Aan deze ambitie worden met behulp van de volgende zeven onderwerpen nader richting gegeven:
Beoordeling initiatief
Voorliggend plan betreft de uitbreiding van het bedrijfsperceel met 2.649 m² ten behoeve van een werktuigberging. De positionering van de nieuw te bouwen werktuigberging is afgestemd op de bestaande kavelstructuur en wordt landschappelijk ingepast. Op de visiekaarten en kaarten van de verordening heeft het plangebied geen aanduidingen die belemmerend kunnen zijn voor de uitvoering van voorliggend plan. Het plangebied ligtwel binnen de aanduiding ‘kwetsbaar drinkwaterreserveringsgebied’, de verwachting is echter niet dat dit een belemmering heeft voor de uitvoering van het plan. Het plan vormt geen belemmering voor de doelstellingen uit de Omgevingsvisie Gelderland.
De Omgevingsverordening die is vastgesteld op 21 december 2022 is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, wordt de focus bij het uitvoeren van de taken op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland gelegd. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Daarom zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen.
Het plan vormt geen belemmering voor de doelstellingen uit de Omgevingsvisie Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Dit plan is in lijn met het provinciaal beleid.
In de Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012, vastgesteld op 22-05-2012, zijn verschillende speerpunten gesteld die dienen als basis voor het ruimtelijk beleid:
De dominante ontwikkeling in de Achterhoek voor het ruimtelijk beleid is de bevolkingsdaling. De grootste uitdaging ligt in het faciliteren van benodigde aanpassingen als gevolg van krimp. Het ruimtelijk beleid moet ingaan op de keuze tussen spreiding of concentratie. Er moet steeds gekeken worden naar de actuele behoefte. De externe relaties hebben te maken met de connectie tussen de Achterhoek en omringende gebieden. In feite ligt de Achterhoek strategisch tussen economisch beter ontwikkelde gebieden. Door in te zetten op het creëren van voldoende werkgelegenheid en het aansluiten bij de economische en kennisontwikkeling ontstaan er kansen voor de Achterhoek als aantrekkelijk woon- en werkgebied en als recreatief inloopgebied. In de Achterhoek is de landbouw een van de belangrijkste elementen uit het buitengebied. Er dient een balans gevonden te worden tussen ondersteuning van de landbouw en landschappelijke kwaliteiten. Ingrepen in het landelijk gebied moeten bevorderend zijn voor de regionale economie en de leefbaarheid. Daarnaast heeft de Achterhoek heeft als doel uiteindelijk te komen tot een 100% duurzame energieopwekking.
Beoordeling initiatief
De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de behoefte van het agrarische bedrijf om uit te breiden. Hiermee wordt gehoor gegeven aan de actuele vraag vanuit dit bedrijf. Door mee te werken aan dit initiatief wordt de economische vitaliteit van het bedrijf en de regio versterkt. Door de landschappelijke inpassing wordt een balans gevonden tussen de ondersteuning van de agrarische sector in de Achterhoek en het behouden van landschaps- en natuurwaarden. Ook is de initiatiefnemer voornemens om een berging te hergebruiken. Dit sluit aan bij de duurzaamheidsidealen die worden gesteld in de Regionale Structuurvisie.
Onderhavig plan vormt geen belemmering voor de ambities en doelstellingen uit de Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012. Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen het regionale beleid.
De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente en laat in grote lijnen zien hoe de gemeente Oude IJsselstreek zich tot het jaar 2025 zal gaan ontwikkelen. De gemeente Oude IJsselstreek wil zich graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. Deze boodschap blijft voor de komende jaren een belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijke woonbeleid. Naast het motto “de juiste woning op de juiste plaats”, spelen onder andere kwaliteit van de leefomgeving en leefbaarheid hierbij een belangrijke rol.
In de structuurvisie wordt ingegaan op verschillende aspecten, een daarvan betreft de visie op de landbouw. De gemeente faciliteert de schaalvergroting naar minder maar grotere grondgebonden landbouwbedrijven op een manier die optimaal recht doet aan zowel de landbouw als het landschap. De gemeente doet dit door middel van het stellen van eisen aan de vormgeving en inpassing van erf en gebouwen en door het aangeven van een landschappelijk casco.
Beoordeling initiatief
De voorgenomen ontwikkeling bevordert de groei en het voortbestaan van het bedrijf terwijl het landschappelijk ingepast wordt zodat ruimtelijke structuren niet aangetast worden.
De Toekomstvisie Oude IJsselstreek is in werking vanaf 12 november 2020. De visie is een stuk waarin antwoorden worden gegeven op maatschappelijke uitdagingen voor de toekomst. De gemeente heeft de uitdagingen samengevat in zeven termen:
De Oude IJssel en de omgeving kan worden ingezet ten behoeve van het geven van een impuls aan meerdere thema's: recreatie, bedrijvigheid, klimaatadaptatie en wonen. De Smart Industry heeft voornamelijk betrekking op de industriële gebieden rond Varsseveld, De Rieze en het DRU Industriepark. Het doel is hier een bereikbaar en bruisend vestigingsklimaat te creëren en werkgelegenheid te vergroten. Omdat gemeente Oude IJsselstreek een plattelandsgemeente is, wordt de landbouwsector bestempeld als cruciaal. Daarnaast moet in de toekomst worden ingezet op versterking en herstel van landschapswaarden en cultuurhistorische waarden. Uiteraard dient er een balans te worden gevonden tussen deze twee doelen voor het buitengebied. Een ander doel voor de toekomst is het inzetten op duurzame en groene energie om uiteindelijk in 2030 energieneutraal te zijn als gemeente. De term Groene Parels staat voor het beschermen van de bijzondere natuurgebieden in de gemeente. Dit varieert tussen landgoederen, oude bossen en andere natuurgebieden. Ook de mens is een belangrijk punt voor de toekomst. Naoberschap en participatie zijn belangrijke thema's in de gemeente zodat een prettige samenleving wordt ontwikkeld. Het Witte Vel staat symbool voor de onvoorziene toekomst. Er moet ruimte blijven om te anticiperen op de veranderende wereld.
Beoordeling initiatief
De berging die wordt neergezet in het plangebied is hergebruikt en komt elders vandaan. Dit is duurzaam en draagt bij aan de energieneutrale doelstellingen. De uitbreiding van het bouwvlak is daarnaast onderdeel van een agrarisch bedrijf. Het steunen van de agrarische bedrijfsvoering is tevens een doelstelling voor de toekomst van de gemeente, omdat de landbouw een belangrijk aspect is in de gemeente Oude IJsselstreek.
Met betrekking tot klimaatverandering wenst de gemeente Oude IJsselstreek veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden voor toekomstige generaties.Daarom heeft de gemeente op 23 december 2021 de Klimaatagenda 2022-2026 vastgesteld.
Aan de hand van vijf pijlers wordt de visie op klimaatadaptatie geformuleerd:
Beoordeling initiatief
De term klimaatbestendig ontwikkelen is van toepassing op onderhavig plan, omdat er voorafgaand aan de realisatie rekening is gehouden met zaken die van invloed zijn op klimaatadaptatie zoals afwatering en het niet te veel toevoegen van verharding. Daarnaast is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld om te zorgen dat landschappelijke waarden worden behouden. Het behouden van groenstructuren zorgt voor een klimaatbestendige inrichting van het plangebied.
Het gemeentelijk welstandsbeleid is vastgelegd in de Welstandsnota die op 16 september 2011 in werking is getreden. In deze nota is opgenomen met welke aspecten rekening gehouden moet worden bij bouwplannen. Bouwplannen moeten qua uiterlijke verschijningsvorm en situering getoetst worden aan het welstandsbeleid. In de nota worden algemene criteria gegeven waar bouwwerken aan moeten voldoen. Per gebied is specifiek welstandsbeleid opgesteld.
Beoordeling initiatief
Er is nagedacht over de situering van de berging. De berging wordt ten zuiden van het huidige agrarische bedrijf geplaatst. Er wordt niet direct tot de perceelsgrens gebouwd waardoor er nog ruimte tussen de berging en de openbare weg is. De berging past in het al bestaande ensemble en is passend in het buitengebied.
Met de Visie op Landschap, Natuur en Groene Kernen geeft de gemeente richting aan de gewenste en noodzakelijke ontwikkeling van de groene (landschaps)structuren in zowel het buitengebied als in de kernen. Het behouden van de bestaande basiskwaliteit aan landschap en groen in de kernen staat daarbij voorop.
De visie gaat in op de wijze waarop de kenmerkende landschappen binnen de gemeente voor de toekomst weer verder versterkt kunnen worden, in samenhang met de ontwikkelingen die de komen - de jaren op dit landschap afkomen. Eveneens gaat de visie in op de gewenste vergroening in de kernen en de wijze waarop groen een rol kan spelen in het vergroten van de leefbaarheid.
In de visie wordt onder anderen ingegaan op perceelsverruiming van agrarische bedrijven. Voor perceelsverruiming zijn spelregels opgezet ter bescherming van bestaande landschappelijke basiskwaliteiten en elementen.
Beoordeling initiatief
Bij de voorgenomen perceelsverruiming wordt rekening gehouden met de spelregels omtrent de inpassing van de verruiming. Het landschappelijk inpassingsplan voorziet hierin.
Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan voldoet aan het gemeentelijk beleid.
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen waaraan een toelichting bij een bestemmingsplan moet voldoen. Hierin is onder andere opgenomen dat een toetsing moet plaatsvinden aan de diverse milieuaspecten. In deze paragraaf wordt het plan aan de betreffende milieuaspecten getoetst.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering”
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering (waaronder een onderzoek naar de feitelijke milieubelastende activiteiten) kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Tabel 4.1: Richtafstanden en omgevingstype
Type gebied: buitengebied
Kijkend naar deze definitie omschrijving uit de VNG brochure kan de omgeving van de Eikelenboomseweg 2 getypeerd worden als een 'buitengebied'. Langs de Eikelenboomseweg, nabij het plangebied, bevinden zich hoofdzakelijk agrarische bedrijven en enkele woningen. De omgeving wordt derhalve beschouwd als 'buitengebied'.
Milieubelastende activiteit of milieuhindergevoelige functie
De te realiseren uitbreiding betreft een milieubelastende activiteit. Er moet derhalve te worden getoetst of omliggende milieugevoelige functies last ondervinden van de woningen als milieubelastende activiteit.
Nabijgelegen milieugevoelige functies
Om te kunnen beoordelen of omliggende milieugoevoelige functies last ondervinden van het onderhavige plan als milieubelastende activiteit dient bepaald te worden wat de richtafstand is van het bedrijf, aan de hand daarvan kan gekeken worden of milieugevoelige activiteiten gelegen zijn binnen die afstand. In tabel 4.2 hieronder staat de bedrijfsactiviteit met richtafstand weergegeven van de milieubelastende activiteit gelegen in het plangebied.
Tabel 4.2: richtafstanden activiteiten in de omgeving
Omschrijving cf. systematiek VNG-richtlijn | Richtafstand (m) | Milieu bepalend aspect | ||||||
Akkerbouw bedrijfsgebouw | 30 | Geluid |
In het voorliggende geval betreft de uitbreiding van het agrarische bedrijf in de vorm van een machine en goederen opslag.
In de nabijheid van het plangebied zijn 2 maatgevende woningen gelegen, hieronder in tabel 4.3 staat de afstand tussen de bedrijfsbestemming in het plangebied en het bestemmingsvalk van de woningen weergegeven. Hierbij wordt uitgegaan van de rand van het plangebied gezien bedrijfsactiviteiten uitgevoerd mogen worden op het gehele bedrijfsperceel.
Tabel 4.3: Afstanden omliggende woningen
Adres | Feitelijke afstand (m) |
Asbroek 4 | 455 |
Munsterweg 9 | 500 |
Op basis van bovenstaande tabel kan gesteld worden dat geen van de in de omgeving liggende woningen hinder ondervinden van het bestaande bedrijf en/of de uitbreiding daarvan binnen het plangebied.
Richtafstanden worden niet overschreden. Het aspect milieuzonering zorgt niet voor een belemmering voor de realisatie van voorliggend plan.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Wegverkeerslawaai
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
Spoorweglawaai
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Industrielawaai
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
In het onderhavige plan worden geen geluidgevoelige objecten gerealiseerd. Het bedrijfsgebouw betreft een opslag ten behoeven van machines, de realisatie hiervan heeft geen toename aan geluidsemissie tot gevolg.
Het aspect geluid vormt geen belemmering mits hogere toelaatbare waarden worden vastgesteld.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
Om in beeld te brengen of ter plaatse van Eikelenboomseweg 2 te Gendringen mogelijk sprake is van een afwijkende bodemkwaliteit, heeft de ODA een inventarisatie uitgevoerd:
Uit de bodeminventarisatie blijkt dat op de locatie Eikelenboomseweg 2 te Gendringen sprake is van enkele bodembedreigende activiteiten (opslag en gebruik huisbrand- en dieselolie en asbesthoudende dakbedekking). Niet uitgesloten kan worden dat als gevolg hiervan bodemverontreiniging is ontstaan. Echter, de geplande grondingrepen vinden niet plaats ter plaatse van bodembedreigende activiteiten, de hoofdbestemming wijzigt niet en de voorgenomen bebouwing betreft geen verblijfsruimte (geen kritischer gebruik). Het uitvoeren van bodemonderzoek wordt daarom niet nodig geacht.
Wanneer tijdens graafwerkzaamheden waarnemingen worden gedaan die op een verontreiniging wijzen, dan moet het werk direct gestopt worden en moet met de ODA worden overlegd. Voor de toepassing van vrijkomende grond en bouwstoffen gelden de voorschriften uit het Besluit bodemkwaliteit. Bij de oprichting, verandering of beëindiging van een inrichting kan sprake zijn van een verplichting voor een nul- of eindsituatieonderzoek. De beoordeling hiervan vindt plaats bij het indienen van een melding in het kader van het Activiteitenbesluit of het aanvragen van een omgevingsvergunning milieu.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de realisatie van het voorliggende plan.
In de wet- en regelgeving omtrent de luchtkwaliteit zijn de Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit uitgewerkt. Dit is uitgewerkt in de volgende stukken:
In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (Wm) is bepaald dat luchtkwaliteitseisen in ieder geval geen belemmering vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen indien:
NIBM
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Hierin worden de volgende categorieën genoemd:
Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van een opslag waarbij sprake is van een geringe toename aan verkeer. De toename staat niet in verhouding tot het aantal verkeersbewegingen met bijbehorende uitstoot naar aanleiding van 1.500 woningen of een kantoorruimte van 100.000 m2. In vergelijking hiermee kan voorliggend project worden aangemerkt als NIBM.
Het aspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Met behulp van de risicokaart is beoordeeld of er risicobronnen in en rond het plangebied aanwezig zijn. In figuur 4.2 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven.
Figuur 4.2 uitsnede risicokaart
In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicobronnen gelegen. De meest nabij gelegen risicobron betreft een LPG tankstation aan de Industrieweg 29 te Ulft, gelegen op circa 2,25 kilometer van het plangebied.
De voorgenomen ontwikkeling van een bedrijfshal betreft geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object, om die reden vormt externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het voorliggende plan.
Op basis van bovenstaande valt te concluderen dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisatie van het voorliggende plan.
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Beleidskader
Nationaal Waterplan 2016-2021
In 2015 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Belangrijke punten uit het nationaal waterplan zijn:
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het NBW-Actueel (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Een actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) uit 2003 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de noodzaak tot het aanscherpen van een aantal begrippen en het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario's. Ook is een nieuwe fase aangebroken in het samenwerkingsproces, waarbij het zwaartepunt verschuift van planvorming naar uitvoering. Het NBW is een uitwerking van de uitvoering van waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn: het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken; verbetering van de waterkwaliteit.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRWwaterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe, dit betekent dat de toestand van de wateren er niet op achteruit mag gaan. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.
Het waterschap Rijn en IJssel is op de hoogte gesteld van voorliggend plan door het invullen van de digitale watertoets. Met de digitale watertoets vindt een eerste verkenning plaats van de effecten van het plan op de waterkwaliteit en -kwantiteit. Uit de invulling van de digitale watertoets zal blijken of nader overleg met het waterschap noodzakelijk is.
Ten behoeve van het voorliggende plan voorliggende plan is een digitale watertoets uitgevoerd. De watertoets is bijgevoegd als Bijlage 3. Uit de digitale watertoets is gebleken dat voor de voorgenomen ontwikkeling de normale waterprocedure gevolgd dient te worden. Het waterschap dient geïnformeerd te worden over het planvoornemen waarbij het waterschap een afweging kan maken of het waterbelang voldoende gewaarborgd is.
Het verhard oppervlak van het plangebied neem toe met 1.500 m² t.o.v. de huidige situatie. Het waterschap geeft met betrekking hierop het volgende advies mee: voor de toename van de verharding wordt geadviseerd de mogelijkheden te benutten om hemelwater te infiltreren en vertraagd af te voeren naar het oppervlaktewater. Een toename in het verharde oppervlak resulteert namelijk in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd, wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Vanuit het waterschap geldt hier de eis dat het toenemende verhard oppervlak in buitengebied gecompenseerd wordt d.m.v. een T10+10% bui (55mm). Dit komt neer op: 55mm/1000 (= 0,055) x 1.500 m2 = 82,5 m³ te compenseren.
Op de plek van de schuur ligt nu een kleine eigen kavelsloot waar nu ook hemelwater naartoe gaat. Die wordt straks verlegd. De sloot is ingetekend in het landschapsplan, te vinden in Bijlage 1. Daarnaast blijken sommige delen van het plangebied zijn mogelijk gevoelig voor wateroverlast. Zie figuur 4.2 hieronder.
Figuur 4.2 Uitsnede kaart klimaatatlas
Het aspect water vormt geen belemmering.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
In de bestaande situatie is het plangebied deels verhard en deels in gebruik als akkerland, in de beoogde situatie zal hier een bedrijfsgebouw worden gerealiseerd. De voorgenomen ontwikkeling zal naar verwachting geen afbreuk doen van eventuele ecologische waarden maar juist zorgen voor een verbetering van ecologische waarden door de toevoeging van bomen en bossagges zoals weergegeven in het landschapsplan uit Bijlage 1.
Stikstof
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een significante toename aan vervoersbewegingen, om die reden zal de stikstofdepositie in de gebruiksfase naar verwachting geen belemmering vormen gezien het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Rijntakken, op circa 13,8 kilometer is gelegen.
Ten aanzien van stikstofdepositie afkomstig van het onderhavige plan op omliggende Natura 2000-gebieden is wel een onderzoek naar de realisatiefase uitgevoerd. De gehele rapportage is als Bijlage 4 Stikstofdepositieberekening opgenomen.
Conclusie onderzoek stikstof i.r.t. N2000
De depositie van reactief stikstof, op basis van de berekende emissie, werd aan de hand van de laatste versie van het AERIUS rekenprogramma bepaald. In het ingediende rapport en de bijbehorende AERIUS berekening, wordt geconcludeerd dat er geen reactieve stikstofdepositie groter dan 0,005 mol/ha/jaar zal plaatsvinden. Op basis van de verstrekte gegevens is het, op grond van de Wet natuurbescherming, niet nodig om een passende beoordeling op te stellen.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de Wet Natuurbescherming.
De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Het wettelijk stelsel is er op gericht vermoedelijke archeologische waarden, monumenten, vindplaatsen en de vondsten te beschermen. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Cultuurhistorie
Uit de verwachtingskaart erfgoed van Provincie Gelderland blijkt dat in het plangebied geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig zijn. In het plangebied vindt een herinrichting plaats met behoud van aanwezige waarden en karakteristieken van de omgeving. Voorliggend plan zorgt dan ook niet voor een aantasting van bestaande cultuurhistorische waarden in het plangebied en omgeving.
Archeologie
Het plangebied is gelegen binnen een zone met gematigde archeologische verwachtingswaarde, zoals weergegeven in figuur 4.2. Binnen de zone dient onderzoek uitgevoerd te worden indien bodemverstoringen plaatsvinden met een oppervlak groter dan 1.000 m² en over dit gehele oppervlak dieper in de bodem reiken dan 30 cm. Er is sprake in onderhavig plan van een beperkte ontgraving en de afwateringssloot wordt niet heel groot. De ontwikkeling blijft hiermee onder de 1.000 m2 verstoring. Voor de overige werkzaamheden (plantgaten struweel, aanleg laad- en losplaats ) wordt eveneens niet dieper geroerd dan 30 cm -mv. Archeologisch onderzoek is daarom niet nodig. Wel geldt een meldingsplicht voor wanneer archeologische vondsten worden aangetroffen (Erfgoedwet, art. 5.10): Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Het gaat dan bijvoorbeeld om archeologische vondsten, oud muurwerk, een beerput of een waterput. Ook wordt geadviseerd om de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Oude IJsselstreek (de heer R. Schottert) hierover direct te informeren.
Figuur 4.3 Uitsnede archeologische verwachtingskaart gemeente Oude IJsselstreek
Het aspect erfgoed vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend plan.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. In dit geval wordt voor wat betreft de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie aangesloten bij publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren (december 2018)’ van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW deze publicatie opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een uitbreiding van het bedrijf met een opslaghal. Het betreft een uitbreiding die, volgens de initaitiefnemer, niet zorgt voor extra vervoersbewegingen of een grotere parkeerbehoefte.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit wijzigingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in 3.2.1 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
Op basis van deze vormvrije m.e.r.-toets neemt de gemeente een formeel besluit dat een mer-procedure niet doorlopen hoeft te worden. Het aspect MER vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een KLIC-melding in kaart gebracht.
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen .
Kabels en niet planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
In en nabij het plangebied van dit wijzigingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
Het wijzigingsplan is vervat in planregels, een verbeelding en een toelichting.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn conform de RO-standaarden 2012 onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het wijzigingsplan.
De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het wijzigingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Het wijzigingsplan is opgesteld conform de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
In de volgende paragrafen is een toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bestemmingen.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen
In dit artikel worden waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.
Artikel 2: Wijze van meten
In dit artikel wordt beschreven op welke wijze de in de regels voorgeschreven maatvoeringen gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2: De bestemmingsregels
In het wijzigingsplan komen de volgende bestemmingen voor:
Binnen deze bestemming zijn de gronden onder andere bestemd voor agrarische doeleinden.
Binnen deze dubbelbestemming zijn gronden eveneens bestemd ter bescherming van mogelijke archeologische waarden.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.
Algemene bouwregels
In dit artikel staan regels voor ondergronds bouwen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel staat beschreven welk gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval strijdig zijn met het wijzigingsplan.
Algemene aanduidingsregels
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven. Deze regels zijn aanvullend op bepaalde delen van het wijzigingsplan ter plaatse van de aanduidingen.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het wijzigingsplan af te wijken.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Het overgangsrecht voor bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor bouwwerken die bestonden of mochten worden gebouwd op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Bouwwerken die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.
Het overgangsrecht voor het gebruik van gronden en bouwwerken dient ter vergroting van de rechtszekerheid voor gebruik dat bestond op het moment waarop dit plan in werking treedt en die afwijken van dit plan. Het opnemen van deze regel en de redactie daarvan is wettelijk voorgeschreven. Vormen van gebruik die al met het eerder geldende plan in strijd waren, vallen niet onder het overgangsrecht van het nu voorliggende plan.
Slotregels
Tenslotte geeft de slotregel aan onder welke naam de regels dienen te worden aangehaald.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het wijzigingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het wijzigingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
De procedures voor de vaststelling van een wijzigingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Inspraak
Het voorliggend wijzigingsplan heeft betrekking op een zeer beperkt grondgebied. Daarnaast heeft de initiatiefnemer vooraf de omwonenden geïnformeerd over het planvoornemen. Doordat de buurt actief is geïnformeerd over het plan, hoeft het plan niet ter inzage te worden gelegd in het kader van de inspraak.
Participatie
Er zijn meerdere acties ondernomen om buurt en andere betrokkenen in een vroeg stadium te informeren over de ontwikkeling. Er is contact geweest met de buren die zicht hebben op de nieuwe berging. Die staan positief tegenover het initiatief.
In dit hoofdstuk is de procedure van het wijzigingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplan procedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van wijzigingsplan 'Buitengebied, locatie Eikelenboomseweg 2 Gendringen'.
Een wijzigingsplan kent de volgende procedurestappen:
Burgemeester en wethouders overleggen met relevante bestuursorganen en plaatsen het resultaat in de toelichting.
Het ontwerp wijzigingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp wijzigingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
Na de (ongewijzigde) vaststelling van het wijzigingsplan door burgemeester en wethouders wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt en ligt het wijzigingsplan wederom gedurende zes weken ter inzage.
Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden om beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Doordat voorliggend plan geen betrekking heeft op omliggende gemeente, is overleg met omliggende gemeenten achterwege gebleven.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit wijzigingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Met de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan , wordt het wijzigingsplan ook toegezonden aan de provincie Gelderland. Op deze wijze wordt de provincie op de hoogte gesteld van voorliggend plan en heeft de provincie de gelegenheid om te reageren op dit plan.
Het waterschap Rijn en IJssel is over het plan geïnformeerd door gebruik te maken van de digitale watertoets en de start van een normale waterprocedure.
De procedure van het wijzigingsplan zal plaatsvinden volgens de artikelen 3.7 en 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Het wijzigingsplan is in dit kader 6 ter inzage gelegd vanaf 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024. Gedurende deze zes weken kon een ieder een zienswijze bij de gemeenteraad naar voren brengen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Na vaststelling wordt het wijzigingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.