direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Egginkstraat 1 en Berkenlaan 1, Silvolde
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000172-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van een perceel met de bestemming 'Agrarisch', gelegen ten noorden van de Egginkstraat 1 te Silvolde, twee vrijstaande woningen met bijgebouwen te realiseren (deelgebied 1). Hiervoor wordt de bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt. Om het initiatief mogelijk te maken wordt tevens een leegstaande, in vervallen staat verkerende woning aan de Berkenlaan 1 te Silvolde gesloopt (deelgebied 2).

Voor de deelgebied 1 geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017'. Voor deelgebied 2 geldt het bestemmingsplan 'Kom Silvolde - partiële herziening Terborgseweg Berkenlaan '. Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017' is het voorliggend initiatief niet toegestaan. Om de ontwikkeling van de twee vrijstaande woningen mogelijk te maken, is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Plangebied

De te herontwikkelen percelen zijn op enige afstand van elkaar gelegen. Het plangebied bestaat dan ook uit een tweetal deelgebieden. Deelgebied 1 betreft de nieuwbouwlocatie aan de Egginkstraat ten noorden van nummer 1. Deelgebied 2 betreft de slooplocatie aan de Berkenlaan 1. Beide locaties liggen aan de noordkant van het dorp Silvolde. Op figuur 1 is de globale ligging van deelgebieden en daarmee het plangebied aangegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding horend bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000172-ON01_0001.jpg"

Figuur 1: Globale ligging plangebied (rechts deelgebied 1 en links deelgebied 2)

1.2.1 Deelgebied 1 Egginkstraat 1

Het deelgebied betreft een bedrijfsperceel dat aan de zuidzijde bebouwd is met een kassencomplex en aan de noordzijde in gebruik is als parkeerplaats. Aan de noordzijde grenst het aan de Seesinkbeek met aan de overzijde een loon- en grondverzetbedrijf. De oostzijde wordt begrensd door de Egginkstraat met aan de overzijde een woonperceel. Ten zuiden en westen bevindt zich het terrein behorende bij het woonperceel Egginkstraat 1. De globale begrenzing van deelgebied 1 is op figuur 2 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000172-ON01_0002.jpg"

Figuur 2: Globale begrenzing plangebied deelgebied 1

1.2.2 Deelgebied 2 Berkenlaan 1

Dit deelgebied betreft een woonperceel en is bebouwd met een woning. Ten noorden en ten oosten van dit deelgebied bevindt zich akkerland. Ten zuiden bevindt zich de Berkenlaan met aan de overzijde enkele woonpercelen en de Terborgseweg. Aan de westzijde zijn enkele bedrijfsgebouwen aanwezig. De globale begrenzing van deelgebied 2 is op figuur 3 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000172-ON01_0003.jpg"

Figuur 3: Globale begrenzing plangebied deelgebied 2

1.3 Geldende planologische regeling

Voor deelgebied 1 geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Oude IJsselstreek op 28 juni 2018. Voor deelgebied 2 geldt het bestemmingsplan 'Kom Silvolde - partiële herziening Terborgseweg Berkenlaan'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Oude IJsselstreek op 17 augustus 2012. Op figuur 4 is een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen. De globale begrenzing van het plangebied is aangeduid met een rood gestippeld kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000172-ON01_0004.jpg"

Figuur 4: Uitsnede vigerende bestemmingsplannen

1.3.1 Deelgebied 1 Egginkstraat 1

Het perceel aan de Egginkstraat 1 heeft de enkelbestemmingen 'Agrarisch'. De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn hoofdzakelijk bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. De globale begrenzing van deelgebied 1 is aangeduid met een rood gestippeld kader op figuur 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000172-ON01_0005.jpg"

Figuur 5: Fragment verbeelding geldende  bestemmingsplan deelgebied 1

De realisatie van de woningen in deelgebied 1 is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk.

1.3.2 Deelgebied 2 Berkenlaan 1

Het perceel Berkenlaan 1 heeft de enkelbestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' met een bouwvlak. Het perceel heeft tevens de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn hoofdzakelijk bestemd voor de woonfunctie. De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn hoofdzakelijk bestemd voor tuinen, wegen en paden. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' zorgen voor een borging van het behoud en beschermen van de te verwachten archeologische waarden in de bodem. De globale begrenzing van deelgebied 2 is aangeduid met een rood gestippeld kader op figuur 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000172-ON01_0006.jpg"

Figuur 6: Fragment verbeelding geldende  bestemmingsplan deelgebied 2

Vanwege de sloop van woning worden de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' ter plaatse omgezet in een bestemming 'Agrarisch'.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting bestaat uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader en de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. In hoofdstuk 4 volgen de juridische planaspecten. Het vijfde en laatste hoofdstuk is gewijd aan de gevolgde procedure.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.

2.2 Bestaande situatie

2.2.1 Deelgebied 1 Egginkstraat 1

Het deelgebied is gelegen in het buitengebied, net ten noorden van de bebouwde kom van Silvolde. Het zuidelijk deel is bebouwd met een kassencomplex. In de huidige situatie vindt er opslag plaats van licht- en geluidsapparatuur ten behoeve van de verhuur. Het overige deel van het terrein is in gebruik als parkeerterrein. Figuur 7 en figuur 8 geven een impressie van de huidige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000172-ON01_0007.jpg"

Figuur 7: Huidige situatie binnen deelgebied 1

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000172-ON01_0008.jpg"

Figuur 8: Huidige situatie binnen deelgebied 1

2.2.2 Deelgebied 2 Berkenlaan 1

Het deelgebied is gelegen aan de noordzijde van de bebouwde kom van Silvolde. Het westelijk deel is bebouwd met een in verval geraakte woning. De overige delen van het perceel zijn in gebruik als tuin. In de huidige situatie wordt het huis niet meer bewoond, verkeert het in slechte en zijn de ramen deels dichtgetimmerd. Figuur 9 geeft een impressie van de huidige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000172-ON01_0009.jpg"

Figuur 9: Huidige situatie binnen deelgebied 2

2.3 Toekomstige situatie

2.3.1 Deelgebied 1 Egginkstraat 1

Voorliggend initiatief voorziet in sloop van landschapontsierende bebouwing en de realisatie van één levensloopbestendige woning en één eengezinswoning. Ten behoeve van de herontwikkeling is een schetsontwerp opgesteld. Het schetsontwerp is opgenomen als Bijlage 1. Figuur 10 geeft de gewenste inrichting binnen het deelgebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000172-ON01_0010.jpg"

Figuur 10: Gewenste inrichting binnen deelgebied

De nieuwe woningen zijn op enige afstand tot de weg gesitueerd. Eén woning ligt parallel langs de weg en één woning is haaks op de weg gesitueerd. De woningen zijn opgebouwd uit één bouwlaag met kap. Beide woningen krijgen een berging met een oppervlakte van maximaal 150 m². De inhoud van elke woning bedraagt maximaal 750 m³. De maximale goot- en bouwhoogte liggen op 3,5 en 8 meter.

Beide percelen worden ontsloten op de Egginkstraat. Ter plaatse vindt ook het parkeren plaats. Verder zorgt de aanplant van enkele nieuwe bomen voor geleiding van de entree en randen van de tuinen. Op de perceelsgrens worden nieuwe bomen gerealiseerd. Daarnaast zal tussen de twee percelen een haag worden aangeplant. Rondom de percelen zal een bloemrijk grasland worden ingezaaid. Voor de exacte landschappelijke inpassing van het plangebied wordt verwezen naar het landschappelijk inpassingsplan, dat is bijgevoegd als Bijlage 2.

Figuur 11 en figuur 12 geven enkele sfeerimpressies van de toekomstige situatie in het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000172-ON01_0011.jpg"

Figuur 11: Sfeerimpressie toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000172-ON01_0012.jpg"

Figuur 12: Sfeerimpressie toekomstige situatie

Met het plan wordt, mede door de sloop van de oude bebouwing, verpaupering tegengegaan en een belangrijke bijdrage geleverd aan de landschappelijke en stedenbouwkundige kwaliteit van de overgang van het buitengebied naar de bebouwde kom van Silvolde. Verder wordt met de bouw van de woningen voldaan aan de vraag naar vrijstaande en eengezinswoningen binnen de gemeente Oude IJsselstreek.

2.3.2 Deelgebied 2 Berkenlaan 1

Voorliggend initiatief voorziet tevens in de sloop van een leegstaande verpauperde woning aan één van de toegangswegen naar de bebouwde kom van Silvolde. Vanwege de vorm van het perceel en de naastgelegen bedrijven is het deelgebied minder geschikt voor het terugbouwen van een woning. In de toekomstige situatie worden de geldende bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' omgezet in 'Agrarisch'. De mogelijkheid voor de bouw van de woning, wordt daarmee verplaatst naar deelgebied 1.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid

3.1 Inleiding

Ten behoeve van de planologische procedure moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem, ecologie en stikstof, en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

3.2 Beleid

3.2.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2  van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Toetsing rijksbeleid

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. De ontwikkelingen in het besluitgebied zouden kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met een maximum van elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied toe met één. Het initiatief wordt dus niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

Met het initiatief zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

3.2.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Toetsing 'Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland''

Met de ontwikkeling van het plangebied wordt een nieuwe functie gegeven aan een bedrijfsperceel en een woonperceel en wordt daarmee verpauperde en landschapsontsierende bebouwing gesloopt. De herontwikkeling draagt bij aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Met de realisatie van de woningen in het overgangsgebied van de bebouwde kom naar het buitengebied van Silvolde wordt voorzien in een actuele behoefte aan woningen in de gemeente Oude IJsselstreek. Hierop wordt verder ingegaan in paragraaf 3.2.5. Het plan is in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het onderwerp 'wonen' relevant.

Wonen

In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma, successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Toetsing 'Omgevingsverordening'

Voorliggend initiatief voorziet in de sloop van een verpauperde woning en landschapsontsierende bebouwing en de nieuwbouw van twee woningen woningen in het overgangsgebied van de bebouwde kom naar het buitengebied van Silvolde. Met het plan is ter plaatse van deelgebied 1 sprake van inbreiding op een locatie waar niet aan de agrarische functie gelieerde bedrijfsactiviteiten plaatsvinden in een kassencomplex. Er wordt voldaan aan de vraag naar levensloopbestendige en eengezinswoningen binnen de gemeente Oude IJsselstreek. Hiermee draagt het initiatief bij aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse van het plangebied. Het plan past binnen de Regionale woonagenda Achterhoek (zie paragraaf 3.2.4). Het initiatief is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.2.4 Regionaal beleid

Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025

Op 19 mei 2015 heeft de gemeenteraad van Oude IJsselstreek de Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025 vastgesteld als opvolger van de Regionale Woonvisie 2010-2020. De Regionale woonagenda schets de kaders en geeft ruimte om de inhoud mede door andere partijen te laten invullen. Daarmee verschuift de rol van de overheid van inhoudelijk bepalend naar procesbegeleidend. Kernbegrippen zijn kaders stellen, faciliteren en ruimte geven. De kernboodschap voor de komende jaren luidt dan ook:

  • er zijn (bijna) voldoende woningen (in aantallen) om te voorzien in de vraag. Het is noodzakelijk om de regionale ambitie (5.900 woningen toevoegen tussen 2010 en 2025) verder te verlagen met 10%. Het nieuwe regionale aantal is 3.145 woningen tussen 1 januari 2015 en 1 januari 2025;
  • een integrale aanpak is nodig om de bestaande woningen toekomstbestendig te maken (kwalitatief), waarbij de eigenaar een persoonlijke mix kiest van onderhoud, isolatie, energieopwekking en levensloopbestendig maken. Sloop/nieuwbouw kan een optie zijn;
  • voor leegstaand en leegkomend vastgoed is een gezamenlijke beeldvorming met een lokale aanpak nodig. Naast herbestemmen zal in toenemende mate ook sloop aan de orde zijn;
  • wonen en zorg vormt een belangrijk aandachtspunt bij al deze genoemde ontwikkelingen.

De zeven gemeenten uit de regio zijn na vaststelling van de Regionale woonagenda begonnen om deze lokaal uit te werken. Oude IJsselstreek heeft daartoe de 'Beleidsnotitie Woningbouwplannen Oude IJsselstreek' op 24 november 2016 vastgesteld. De opgaven uit de Regionale woonagenda die betrekking hebben op de kwalitatieve ontwikkeling van de woningvoorraad zijn op lokaal niveau verder uitgewerkt. De 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw' en de 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek' zijn vervolgens respectievelijk op 26 september 2019 en 20 februari 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. De missie van de regionale woonagenda is om het toe te voegen aantal en type woningen passend te krijgen aan de behoefte van de kern.

Toetsing 'Regionale woonagenda Achterhoek 2015-2025'

Voorliggend initiatief voorziet in de nieuwbouw van één levensloopbestendige woning en één eengezinswoning in het overgangsgebied van de bebouwde kom naar het buitengebied van Silvolde. Met het plan wordt in onbruik geraakte bebouwing gesloopt en voorzien in de actuele behoefte aan kwalitatief hoogwaardige woningen in de gemeente Oude IJsselstreek. Met de bouw van twee woningen op een plek die reeds bebouwd is is er sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en wordt leegstand en verpaupering tegengegaan.

Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek

De groei van het aantal huishoudens in de regio houdt langer aan dan eerder voorzien. Dit betekent dat er extra woningen moeten komen bovenop het aantal dat nu in afspraken is vastgelegd. Er moet meer ruimte gegeven worden aan de bouw van extra woningen. De prioriteit moet daarbij liggen op woningen waar nu behoefte en een duidelijk tekort aan is. Het Achterhoeks Woonwensen en Leefbaarheidsonderzoek 2017 (AWLO) geeft een helder advies over de bouwopgave: blijf bouwen voor starters en creëer geschikt aanbod waar (actieve) senioren naar kunnen doorstromen. Dit is vertaald naar het geven van extra ruimte door scherpe voorwaarden te stellen aan nieuwe initiatieven voor woningbouw. Met de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek' zijn regionaal kwalitatieve criteria afgesproken waaraan de gemeenten nieuwe plannen moeten toetsen. Dit betreft de volgende drie kwaliteitscriteria:

  • De behoefte is aangetoond;
  • Voorrang voor transformatie van leegstaand vastgoed (verbouw of nieuwbouw na sloop);
  • Inbreiding gaat voor uitbreiding.

In september 2019 stemden de zeven gemeenteraden in de Regio Achterhoek in met de kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek. In oktober is deze door de provincie Gelderland vastgesteld. De kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw zijn doorvertaald in de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw' en Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek'   van de gemeente Oude IJsselstreek (zie paragraaf 3.2.5).

Toetsing 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek'

Voorliggend initiatief voorziet in de nieuwbouw van één levensloopbestendige woningen en één eengezinswoning in het overgangsgebied van de bebouwde kom naar het buitengebied van Silvolde. Met het plan is sprake van inbreiding op een locatie waar niet aan de agrarische functie gelieerde bedrijfsactiviteiten plaatsvinden in een kassencomplex. Uit paragraaf 3.2.5 blijkt dat er een actuele behoefte aan de woningen is. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met de Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw in de Achterhoek'.

3.2.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025

De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente en laat in grote lijnen zien hoe Oude IJsselstreek zich tot het jaar 2025 zal gaan ontwikkelen. De gemeente Oude IJsselstreek wil zich graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. Deze boodschap blijft voor de komende jaren een belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijke woonbeleid. Hierbij zijn het Kwalitatief Woon Programma (KWP3), en de opvolger van de regionale woonvisie en de lokale vertaling daarvan kaders voor wonen in de gemeente. Naast het motto 'de juiste woning op de juiste plaats', spelen onder andere kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid hierbij een belangrijke rol. Achteruitgang en verloedering van de woon- en leefomgeving moet worden tegengegaan. De bijstelling van de bouwopgave voor de gemeente vraagt om aanpassing van beleid en bestaande bouwplannen. De juiste woning op de juiste plek is hierbij leidend.

De gemeente Oude IJsselstreek kiest waar mogelijk voor inbreiding. Met wijkverbeteringsplannen en geplande nieuwbouwplannen, ziet de gemeente kansen voor het realiseren van meer variatie en onderscheid in het woonaanbod. Hiermee probeert de gemeente Oude IJsselstreek iedereen die woont of wil wonen in de gemeente te voorzien van een passende woning.

Toetsing 'Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025'

Voorliggend initiatief voorziet in de nieuwbouw van één levensloopbestendige woning en één eengezinswoning in het overgangsgebied van de bebouwde kom naar het buitengebied van Silvolde. Met het plan wordt in onbruik geraakte bebouwing gesloopt en verpaupering wordt tegengegaan. Met onderhavig initiatief wordt voorzien in de actuele behoefte aan kwalitatief hoogwaardige woningen. Het plan is daarmee in lijn met de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025.

Beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek

De beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek is op 24 november 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Belangrijkste opgave voor de toekomst is het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van deze bestaande voorraad. Dit kan door middel van het stimuleren van verduurzaming en levensloopbestendigheid. Daarnaast moeten plannen ontwikkeld worden voor vervangende nieuwbouw. De nieuwbouw is slechts een onderdeel van de totale opgave binnen de volkshuisvesting. Deze notitie gaat in op de beperkte woningbouwopgave in de gemeente en waar deze nieuwbouw de meeste toegevoegde waarde heeft.

Toetsing 'Beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek'

Voorliggend initiatief voorziet in de nieuwbouw van één levensloopbestendige woningen en één eengezinswoning in het overgangsgebied van de bebouwde kom naar het buitengebied van Silvolde. Per saldo voorziet het plan in het toevoegen van één woning. Onderhavig initiatief voldoet aan de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw' en 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek'. Met het plan is sprake van inbreiding op een locatie waar niet aan de agrarische functie gelieerde bedrijfsactiviteiten plaatsvinden in een kassencomplex. Daarmee is er sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Het initiatief is in lijn met de uitgangspunten Beleidsnotitie Woningbouwplanning Oude IJsselstreek.

Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw en Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek

Aangezien de groei van het aantal huishoudens in de regio langer aan houdt dan verwacht is op 26 september 2019 door de gemeenteraad de (regionale) 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw' vastgesteld: Hiermee is vastgelegd dat er extra woningen moeten komen bovenop het aantal dat nu in afspraken is vastgelegd. Er wordt daarbij ruimte geven aan de bouw van extra woningen, maar met prioriteit voor woningen waar nu behoefte aan is, maar waarvan we een duidelijk tekort in de markt zien. Dit betekend:

  • Dat de woningbehoefte moet worden aangetoond;
  • Dat de prioriteit ligt bij het transformeren van leegstaand vastgoed;
  • Dat inbreiding voor uitbreiding gaat;
  • Dat er een monitor komt die laat zien of de nieuwbouw voldoet aan de gestelde criteria en in hoeverre deze een bijdrage levert aan het oplossen van de mismatch op de huidige woningmarkt.

In de Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw wordt aanbevolen om lokaal een kader vast te stellen over de ruimtelijke inpassing van nieuwbouw binnen de bebouwde kom en in het buitengebied.

Op 20 februari 2020 heeft de gemeenteraad vervolgens de 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek' vastgesteld. De 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek' vormt samen met de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor Woningbouw' de kaders voor nieuwe woningbouwplannen. Met het vaststellen van de Lokale kwaliteitscriteria en de (regionale) Kwalitatieve toetsingscriteria beschikt de gemeente over een compleet kader waarmee nieuwe woningbouwplannen kunnen worden getoetst en kan de gemeente sturen op gewenste ontwikkelingen op de woningmarkt.

Uit de 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek' blijkt dat de aantoonbare (woning)behoefte voor de komende jaren vooral bij het toevoegen van starters- en levensloopgeschikte woningen ligt, de gemeente wil hier dan ook extra op inzetten. Voor het starterssegment ligt de nadruk logischerwijs met name bij de betaalbaarheid. De levensloopgeschikte woningen zijn voor de doelgroep senioren bedoeld, daarbij gaat het om woningen waarbij (minimaal) alle basisvoorzieningen op de begane grond of gelijkvloers aanwezig zijn. Het bouwen van woningen op locaties met leegstaand vastgoed heeft de voorkeur. Vanuit het oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik gaat woningbouw op inbreidingslocaties voor op uitbreiding aan de randen van onze kernen. In het kader van de juiste woning op de juiste plek zijn vier typen woningbouwplannen te onderscheiden waarvoor de lokale kwaliteitscriteria een kader biedt:

  • Bouwen op onbenutte inbreidingslocaties 'van binnen naar buiten';
  • Buitengebied: woningsplitsing;
  • Buitengebied: functieverandering en hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing (VAB's);
  • Buitengebied: landgoederen;

Niet elke onbenutte inbreidingslocatie is geschikt voor woningbouw. Door toepassing van onderstaande criteria kan worden afgewogen of een woningbouwplan passend binnen de context van de directe omgeving ervan is en dat het plan op alle relevante (ruimtelijke) aspecten van voldoende kwaliteit is. De lokale kwaliteitscriteria voor het bebouwen van inbreidingslocaties zijn als volgt:

  • 1. alleen als de locatie in het bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek' (of een opvolger daarvan) ligt.
  • 2. alleen bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteit.
  • 3. er dient minimaal 50% van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt te worden.
  • 4. voor het toevoegen van één woning dient minimaal 750 m2 bebouwing te worden gesloopt
  • 5. voor het toevoegen van een tweede, respectievelijk derde woning dient 1.000 m2 bebouwing per toe te voegen woning extra te worden gesloopt.
  • 6. het maximaal aantal toe te voegen per locatie bedraagt drie.
  • 7. per woning is maximaal 150 m2 aan bijgebouwen toegestaan.
  • 8. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige stedenbouwkundige (erfprincipe) en landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer dient hiertoe een erf- en landschapsinrichtingsplan te overleggen. Uitgangspunt hierbij is de 'één erf-gedachte'. Het erf- en landschapsinrichtingsplan moet binnen 1 jaar na oplevering van de nieuwe woning(en) gerealiseerd te zijn.

Toetsing 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw en Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek'

Voorliggend initiatief voorziet in de nieuwbouw van één levensloopbestendige woningen en één eengezinswoning in het overgangsgebied van de bebouwde kom naar het buitengebied van Silvolde. Met het plan is sprake van inbreiding op een locatie waar niet aan de agrarische functie gelieerde bedrijfsactiviteiten plaatsvinden in een kassencomplex. Voorliggend initiatief betreft een plan waarvoor reeds een concreet bouwplan en kopers zijn. Daarmee is de behoefte voldoende aangetoond.

Navolgend wordt een toetsing uitgevoerd aan de kwaliteitscriteria voor 'functieverandering en hergebruik vrijkomende agrarische bebouwing (VAB's)':

ad 1

De nieuwbouwlocatie is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Oude IJsselstreek 2017'.

ad 2

Alle (agrarische) bedrijfsactiviteiten worden volledig beëindigd.

ad 3

Alle voormalige agrarische bebouwing in deelgebied 1 wordt gesloopt.

ad 4

Met de sloop van de woning (oppervlakte 75 m²) en de sloop van het kassencomplex (785 m²) wordt meer dan 750 m² aan bebouwing gesloopt.

ad 5

N.v.t. aangezien er met het initiatief per saldo sprake is van het toevoegen van één woning.

ad 6

N.v.t.

ad 7

Per woning wordt een bijgebouw van maximaal 150 m² gebouwd.

ad 8

Ten behoeve van het initiatief is een schetsontwerp opgesteld waarbij de één erfgedachte als uitgangspunt heeft gediend. Het schetsontwerp is opgenomen als Bijlage 1. In de anterieure overeenkomst is opgenomen dat de aanplant van de bomen, zoals opgenomen in het schetsplan, binnen 1 jaar na oplevering van de nieuwe woningen gerealiseerd moet zijn.

Het initiatief is, gelet op het voorgaande, in overeenstemming met de 'Kwalitatieve toetsingscriteria voor woningbouw' en 'Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek'.

3.3 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt getoetst in hoeverre deze ontwikkeling haalbaar is in het kader van milieu- en omgevingsaspecten.

3.3.1 Bodem

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Deelgebied 1

Voor de locatie zijn twee bodemonderzoeken uitgevoerd voor deelgebied 1. Het gaat om een verkennend bodemonderzoek dat door Buro Ontwerp & Omgeving in augustus 2020 is uitgevoerd voor het zuidelijk deel van deelgebied 1. Het onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd. Voor het noordelijk deel van dit deelgebied is door Econsultancy in mei 2019 eveneens een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als Bijlage 4 bijgevoegd. De conclusies uit de onderzoeken worden hierna kort behandeld.

Verkennend bodemonderzoek noordelijk deel

Uit de analyses komt naar voren dat de bovengrond in de kassen licht verontreinigd is met PAK. De bovengrond buiten de kassen bevat een licht verhoogd gehalte lood. De ondergrond is licht verontreinigd met kwik en PAK. In het grondwater is een licht verhoogde concentratie barium aanwezig.

Op basis van het onderzoek vormt de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen woningbouw in het onderzoeksgebied.

Verkennend bodemonderzoek zuidelijk deel

De toplaag ter plaatse van een deel van de onderzoekslocatie bestaat uit puingranulaat, welke circa 7 jaar geleden is aangevoerd. Op basis van dit gegeven is het materiaal waarschijnlijk onder certificaat aangebracht en derhalve niet-asbestverdacht. Het materiaal is tijdens de veldwerkzaamheden beoordeeld en bestaat uit baksteen, beton en aardewerk. In deze puinlaag zijn géén asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. Op basis van deze gegevens is besloten dat aanvullend onderzoek naar de parameter asbest niet noodzakelijk is.

De verdachte laag is plaatselijk licht verontreinigd met lood en PAK. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Het grondwater is licht verontreinigd met barium.

Op basis van het onderzoek vormt de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen woningbouw in het onderzoeksgebied.

Deelgebied 2

Voor deelgebied 2 worden er binnen de plangrens geen ontwikkelingen beoogd waarvoor een bodemonderzoek noodzakelijk is. Om deze reden is er dan ook geen bodemonderzoek uitgevoerd.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

3.3.2 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing
Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool1 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied, zowel in deelgebied 1 als deelgebied 2, worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.3 Externe veiligheid

Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

Deelgebied 1

Voorliggend initiatief voorziet in de nieuwbouw van twee woningen in het overgangsgebied van de bebouwde kom naar het buitengebied van Silvolde. Daarmee neemt het aantal kwetsbare objecten in het plangebied toe. Figuur 13 bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van deelgebied 1, waar het aantal kwetsbare objecten toeneemt, is aangeduid met een rode marker.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000172-ON01_0013.jpg"

Figuur 13: Uitsnede risicokaart Nederland

Ter plaatse van en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen stationaire of mobiele risicobronnen. Een verdere toetsing is daarom achterwege gelaten.

Deelgebied 2

Voor deelgebied 2 worden er binnen de plangrens geen ontwikkelingen beoogd waarvoor een toetsing aan externe veiligheid noodzakelijk is.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.4 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.

Toetsing

Deelgebied 1

Voorliggend initiatief voorziet in de nieuwbouw twee woningen in het overgangsgebied van de bebouwde kom naar het buitengebied van Silvolde. Gezien de omliggende functies (voornamelijk wonen en agrarisch bouwland) is er sprake van een 'rustig buitengebied'/'rustige woonwijk'.

Bedrijvigheid in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.

Bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. In de omgeving van het plangebied is de volgende hinderveroorzakende functies gelegen:

Adres   Functie  
Egginkstraat 1a   Buiting en Zn. Loon- en grondverzetbedrijf  

De navolgende tabel laat zien hoe de functie kan worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) aan voor deze functies:

Functie   Bedrijfscategorie   Geur   Stof   Geluid   Gevaar   Daadwerkelijke afstand  
Loon- en grond- verzetbedrijf   3.1 (Dienstverlening t.b.v. landbouw: algemeen: b.o. > 500 m2
SBI-2008: 016-1)  
30   10   50   10   19  

Uit de tabel blijkt dat bij de nieuwe woningen niet wordt voldaan aan de richtwaarden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009' voor het loonbedrijf Buiting en Zn. Loon- en grondverzetbedrijf (Egginkstraat 1a) vanwege de aspecten geur en geluid. Het loonbedrijf verhuurt alleen een minikraan en een tractor. Het loonbedrijf heeft geen materieel om mest uit te rijden of op te slaan. Doordat het loonbedrijf geen materieel heeft om mest te verwerken is er ook geen sprake van hinder van geur. Hierdoor is alleen het aspect geluid relevant voor het loonbedrijf. Naar dit bedrijf is akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Industrielawaai

Aangezien uit voorgaande blijkt dat niet aan de richtafstand voor geluid uit de VNG brochure kan worden voldaan, vanwege het loon- en grondverzetbedrijf aan de Egginkstraat 1a, is door Buro Ontwerp & Omgeving in augustus 2020 een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd2. Het onderzoek is als Bijlage 5 bijgevoegd. Navolgend zijn in het kort de resultaten van het onderzoek worden besproken.

Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de nieuwe woningen wordt voldaan aan de grenswaarden voor de langtijdgemiddelde en de maximale geluidsbelastingen van uit het gestelde in het Activiteitenbesluit. Het loonbedrijf wordt dan ook niet in zijn activiteiten beperkt door de bouw van de nieuwe woningen. Tevens wordt er voldaan aan de richtwaarde uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009'.

De afstand tussen de nieuw te realiseren woningen en de omliggende functies is daarmee voldoende groot.

Deelgebied 2

Voor deelgebied 2 worden er binnen de plangrens geen ontwikkelingen beoogd waarvoor een toetsing aan bedrijven en milieuzonering noodzakelijk is.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.5 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Deelgebied 1

Railverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen aanwezig. Om die reden is geen onderzoek verricht naar geluid als gevolg hiervan.

Wegverkeerslawaai

De nieuwe woningen in het plangebied zijn gelegen binnen de onderzoekszones van enkele wegen. Om die reden is door Buro Ontwerp & Omgeving in augustus 2020 een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 6 bijgevoegd. Het akoestisch onderzoek richt zich op geluidshinder afkomstig van de Egginkstraat en de Berkenlaan.

Egginkstraat

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Egginkstraat bedraagt 54 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh bij de nieuwe woningen. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt niet overschreden.

Berkenlaan

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Berkenlaan bedraagt 40 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh bij de nieuwe woningen. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Verlening hogere grenswaarden

Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Egginkstraat, het vergroten van de afstand tussen de woningen en de weg of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van dit plan (realisatie van twee woningen) is het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Op basis van de Wgh kan de gemeente Oude IJsselstreek een hogere waarde verlenen voor de geluidsbelasting afkomstig van de Egginkstraat van respectievelijk 54 dB voor de noordelijke woning en 52 dB voor de zuidelijke woning. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.

Cumulatieve geluidsbelastingen

De hoogste cumulatieve geluidsbelasting bedraagt 55 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. De optredende cumulatieve geluidsbelasting is hiermee lager dan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB uit de Wgh, daarmee zijn de optredende geluidsbelastingen op basis van de Wgh acceptabel.

De cumulatieve geluidsbelasting is ook van belang voor de berekening van de vereiste gevelisolatie. Volgens het Bouwbesluit 2012 moet een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij nieuwbouw bij wegverkeerslawaai worden gegarandeerd. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. Voor de gevelwering wordt gekeken naar de hoogste cumulatieve geluidsbelasting exclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh (in dit geval 60 dB). In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek moet worden onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn om de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 te halen.

Deelgebied 2

Voor deelgebied 2 worden er binnen de plangrens geen ontwikkelingen beoogd waarvoor een toetsing aan akoestiek noodzakelijk is.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief. 

3.3.6 Water

Beleid

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.


Watertoets

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Nee

Nee  


2

2  
Riolering en Afvalwater-
keten  
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Nee
Nee

Nee  

2
1

1  
Wateroverlast (oppervlakte-
water)  
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Nee

Nee

Nee

Nee  

2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Nee  

1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Nee

Nee
Nee  

1
1

1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Ja
Nee  

1
2  
Volksgezond-
heid  
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee



Nee  

1



1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee

Nee

Nee
Nee  
2

2

1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Algemeen

Voorliggend initiatief voorziet ter plaatse van deelgebied 1 in de nieuwbouw van één levensloopbestendige woningen en één eengezinswoning in het overgangsgebied van de bebouwde kom naar het buitengebied van Silvolde. In het verleden was de locatie voor een groot deel bebouwd en verhard. Verder wordt ter plaatse van deelgebied 2 een woning gesloopt. De totale oppervlakte aan verharding in het plangebied neemt, ten opzichte van de situatie voorafgaande aan de herontwikkeling, af.

Voor zover bekend hebben zich in het verleden geen problemen voorgedaan met het grondwater. Hemelwater afkomstig van de nieuw te bouwen woning en bijbehorende verhardingen wordt in het plangebied geïnfiltreerd. Om de waterkwaliteit op peil te houden, zal bij de bouw van de woningen uitsluitend niet-uitlogende materialen worden toegepast. De ontwikkeling in het plangebied heeft een positieve invloed op de waterhuishouding ter plaatse.

Inrichting en beheer

Ten noorden van het plangebied is de Seesinkbeek gelegen. Tussen de nieuwe bebouwing en de Seesinkbeek (bovenkant talud) blijft een strook van circa 6 meter over die gebruikt kan worden voor onderhoud aan de waterloop zoals maaiwerkzaamheden.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.7 Archeologie en cultuurhistorie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

Deelgebied 1

Archeologie

Het plangebied ligt volgens de beleidskaart van de gemeente Oude IJsselstreek in een gebied met een lage archeologische waarde (categorie 7). In februari 2021 door Hamaland Advies een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd3. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 7.

Bureauonderzoek

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het grootste deel van het plangebied is gelegen binnen een dalvormige laagte. Dit zijn de laagste delen van het dekzandlandschap en er geldt een lage archeologische verwachting voor alle archeologische periodes. Resten die wel te verwachten zijn, omvatten onder andere afvaldumps of rituele dumps. Dit is vooral het geval als een laagte grenst aan een hoger gelegen element uit het dekzandlandschap. Dit is het geval bij dit plangebied aangezien het zuidelijke deel van het plangebied een dekzandrug betreft wat een hoge archeologische verwachting heeft voor alle archeologische periodes. Uit het cartografische onderzoek blijkt dat ten zuiden van het plangebied een historisch erf ligt. Het plangebied was weiland wat bij het erf hoorde. Daarom geldt er een middelhoge verwachting voor de Nieuwe Tijd voor resten die gerelateerd zijn aan het erf. Indien er eventueel archeologische resten aanwezig zijn, dan komen deze direct aan of onder de bouwvoor voor tot in de top van het pleistocene zand. Organische resten en bot zullen door de overwegend wisselend nat/droge en basische/zure bodemomstandigheden matig goed zijn geconserveerd. Andere typen indicatoren zoals aardewerk en houtskool zijn waarschijnlijk ook matig goed geconserveerd.

Booronderzoek

Om de archeologische verwachting te kunnen toetsen, is een verkennend booronderzoek uitgevoerd waarbij verspreid over het plangebied zes boringen zijn gezet. Hieruit blijkt dat de bodem in het gehele plangebied subrecent verstoord is tot in de top van het dekzand. Er zijn geen relevante archeologische niveaus aangetroffen.

Selectieadvies

Door de grote mate van bodemverstoring en de afwezigheid van archeologische niveaus wordt de kans nihil geacht dat met de geplande bodemingrepen behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen verloren gaan. Derhalve is geadviseerd wij om geen vervolgonderzoek uit te voeren.

Het conceptrapport is namens gemeente Oude IJsselstreek getoetst door de Regioarcheologen van de ODA. Behoudens enkele opmerkingen, die verwerkt zijn in de definitieve rapportage, gaat het bevoegd gezag akkoord met het selectieadvies. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Cultuurhistorie

De gemeente Oude IJsselstreek heeft een 'Cultuurhistoriche waardenkaart gemeente Oude IJsselstreek' vastgesteld. Op deze kaart wordt geen melding gemaakt van cultuurhistorische objecten, elementen of structuren of andere cultuurhistorisch relevante zaken in het besluitegebied. Wel wordt opgemerkt dat de watergang 'Seesinkbeek' (ten noorden van het plangebied) als historisch waterloop is aangemerkt. Het initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.

Deelgebied 2

Voor deelgebied 2 worden er binnen de plangrens geen ontwikkelingen beoogd waarvoor een toetsing aan archeologie noodzakelijk is.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie en archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.8 Ecologie

Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb), in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.

Toetsing

Voorliggend initiatief voorziet in de nieuwbouw van twee woningen en de sloop van één woning. Gelet op de voorgenomen ingrepen ter plaatse is voor beide locaties door Buro Ontwerp & Omgeving in juli en september 2020 een quickscan natuurtoets uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn bijgevoegd als Bijlage 8 en Bijlage 9. Tevens is er voor de Berkenlaan 1 een nader ecologsich onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 10. Tot slot is door Buro Ontwerp & Omgeving in februari 2021 een AERIUS berekening uitgevoerd, dat is bijgevoegd als Bijlage 11.

Deelgebied 1

Gebiedsbescherming

Het deelgebied is niet gelegen binnen de grenzen of in de directe nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Duitse Natura 2000-gebied Klevsche Landwehr, gelegen op circa 5,2 kilometer afstand van het deelgebied. Het dichtstbijzijnde Nederlandse Natura 2000-gebied is de Rijntakken, gelegen op circa 17,5 km. Negatieve effecten op deze gebieden worden vanwege de aard van de ingreep en de afstand tussen het deelgebied en de Natura 2000-gebieden niet verwacht. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat zowel in de realisatiefase als de gebruiksfase geen stikstofdepositie groter dan 0,0 mol/ha/jaar plaatsvindt.

Daarnaast ligt het deelgebied op circa 750 meter afstand van gebieden behorende bij de Groene Ontwikkelingszone (GO) en circa 820 meter van gebieden die behoren tot Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gezien de ligging buiten deze gebieden worden de kernkwaliteiten en ontwikkelingen van het NNN en GO bij de werkzaamheden niet aangetast.

Soortenbescherming

Het kan zijn dat er tijdens de werkzaamheden algemene soorten op het perceel voorkomen, hierbij moet gelet worden op de algemene zorgplicht (Wnb artikel 1.11). In verband met eventuele aanwezigheid van algemene vogelsoorten wordt geadviseerd de werkzaamheden buiten het vogelbroedseizoen uit te voeren.

Er zijn geen vaste rust- of verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten geconstateerd. Er worden geen negatieve effecten op beschermde soorten verwacht. Er is geen nader onderzoek nodig en de werkzaamheden kunnen zonder vergunning van de Wet natuurbescherming worden uitgevoerd.

Deelgebied 2

Gebiedsbescherming

Er worden geen negatieve effecten verwacht op de Natura 2000-gebieden omdat deze zich alle op een afstand van 5 km of meer bevinden van het projectgebied.

Daarnaast ligt het projectgebied op circa 440 meter afstand van gebieden behorende bij de Groene Ontwikkelingszone (GO) en circa 450 meter van gebieden die behoren tot Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gezien de ligging buiten deze gebieden worden de kernkwaliteiten en ontwikkelingen van de GO en het GNN bij de werkzaamheden niet aangetast.

Soortenbescherming

Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het projectgebied niet uit te sluiten. Hieronder wordt per soort ingegaan op de bescherming en de mogelijke effecten die zij kunnen ondervinden door de werkzaamheden.

Gebouwbewonende vleermuizen

Tijdens het veldbezoek zijn potentiële invliegopeningen aangetroffen in de leegstaande woning. Verblijfsplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen kunnen daarom in het projectgebied aanwezig zijn. De sloop van het gebouw zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als deze als verblijfplaats fungeren voor vleermuizen. De aanwezigheid van vleermuizen in de bebouwing moet daarom nader worden onderzocht.

Steenmarter

Het projectgebied vormt een geschikte leefomgeving voor de steenmarter. Het gebouw staat al geruime tijd leeg waardoor het kan dienen als vaste rust- of verblijfplaats. De sloop van de het gebouw zou daarom kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als het wordt gebruikt door de steenmarter. Hieruit volgt dat nader onderzocht moet worden of de steenmarter een vaste rust- of verblijfplaats heeft in de woning.

Gierzwaluw

Het projectgebied vormt een geschikte leefomgeving voor de gierzwaluw en tijdens het veldbezoek zijn diverse ruimtes langs het dakbeschot en de nokrand aangetroffen die kunnen dienen als broedplaats voor gierzwaluwen. De sloop van de woning zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als deze als nestplaats fungeert voor de gierzwaluw. Daarom moet de aanwezigheid van de gierzwaluw nader worden onderzocht.

Huismus

Het projectgebied vormt een geschikte leefomgeving voor de huismus en tijdens het veldbezoek zijn diverse ruimtes langs het dakbeschot en de nokrand aangetroffen die kunnen dienen als broedplaats voor huismussen. De omliggende bosschages kunnen deel uitmaken van de functionele leefomgeving. De sloop van de woning en het verwijderen van de bosschages zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als deze als nest- of verblijfplaats fungeert voor de huismus. De aanwezigheid van de huismus moet daarom nader worden onderzocht.

Algemene soorten

Het kan zijn dat er tijdens de werkzaamheden algemene soorten op het perceel voorkomen, hierbij moet gelet worden op de algemene zorgplicht (Wnb artikel 1.11). In verband met eventuele aanwezigheid van algemene vogelsoorten wordt geadviseerd de werkzaamheden buiten het vogelbroedseizoen uit te voeren.

Nader ecologsich onderzoek

Er is, na aanleiding van de quickscan natuurtoets, een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd aan de Berkenlaan 1 te Silvolde. Van de eerder genoemde soorten is alleen een rustplaats van de steenmarter aangetroffen.

Er dient een activiteitenplan te worden opgesteld ten behoeve van de ontheffingsaanvraag Wet natuurbescherming voor de steenmarter. Met het nemen van maatregelen uit het activiteitenplan wordt de ontheffing van de Wet natuurbescherming voor deze soorten naar verwachting verleend.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.9 Verkeer en parkeren

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Deelgebied 1

Verkeer

Voor wat betreft het te verwachten aantal verkeersbewegingen van de woningen is uitgegaan van de kengetallen van het CROW4. Uitgaande van 'koop, huis, vrijstaand' van de verstedelijkingsgraad 'niet stedelijk' en het gebiedstype 'buitengebied' is het aantal verkeersbewegingen per woning maximaal 8,6. Dit geeft een toename in het aantal verkeersbewegingen van in totaal 17,2 per dag. De toekomstige woonpercelen worden op de Egginkstraat ontsloten. Deze weg heeft voldoende capaciteit om de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen op te vangen.

Parkeren

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet.

Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoersplan 2012 - 2020 (GVVP) van de gemeente Oude IJsselstreek. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van twee woningen in de categorie 'Woning duur' in de 'Rest bebouwde kom'. Hiervoor wordt een parkeernorm van gemiddeld 2,1 parkeerplaatsen per woning gehanteerd. Binnen de toekomstige woonpercelen is voldoende ruimte aanwezig om te voorzien in de parkeerbehoefte die ontstaat als gevolg van de ontwikkeling.

Deelgebied 2

Voor deelgebied 2 worden er binnen de plangrens geen ontwikkelingen beoogd waarvoor een toetsing aan verkeer en parkeren noodzakelijk is.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

3.3.10 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk, dat is benoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld, waarmee de gemeente de door haar te maken kosten kan verhalen op de initiatiefnemer. Een exploitatieplan hoeft niet vastgesteld te worden indien verhaal van kosten anderszins is verzekerd, en tevens locatie-eisen niet nodig zijn of anderszins zijn verzekerd.

De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het plan. De gemeente verzorgt de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente anderszins verzekerd via de legesverordening en een anterieure overeenkomst. In deze anterieure overeenkomst wordt tevens vastgelegd dat mogelijke planschade voor rekening van de initiatiefnemer is. Het vaststellen van een exploitatieplan is hiermee niet noodzakelijk. De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 4 Juridische planaspecten

4.1 Algemeen

4.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

4.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
4.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (Artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (Artikel 2).

  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.

    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.

  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

4.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Groen' en 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting I'opgenomen.

Groen (Artikel 4)

De bestemming 'Groen' is gegeven aan het groen (de bomen, struiken, bermen en overige beplanting) dat zorgt voor een goede landschappelijke inpassing van de aanwezige bebouwing en infrastructuur.

Met landschappelijke inpassing wordt bedoeld dat deze elementen niet of weinig opvallen in het landschap door de bomen en struiken die eromheen staan. Binnen de bestemming 'groen' zijn ook niet-groene elementen toegestaan, zoals fiets- en voetpaden en speelvoorzieningen.

Wonen (Artikel 5)

De gronden in deelgebied 1 zijn bestemd als 'Wonen'. Voor beide toekomstige percelen is een bouwvlak opgenomen. In de regels is opgenomen dat binnen elk bouwvlak maximaal één vrijstaande woning is toegestaan. Naast het gebruik van de woning zijn de gronden bestemd voor een aan huis verbonden beroep (onder voorwaarden), een bed en breakfast in een woning (onder voorwaarden) en het recreatief bewonen van de woning. Daarnaast zijn de bij de bestemming behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, tuinen, erven, parkeer- en groenvoorzieningen toegestaan.

Naast deze functies zijn ook kleinschalige windturbines en zonnepanelen voor de opwekking van duurzame energie op gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan, uitsluitend binnen een bouwvlak ten behoeve van de eigen energievoorziening.

In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een bedrijf aan huis. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.

In de bouwregels is geregeld dat elke woning een maximale inhoud van 750 m³ mag hebben. De toegestane goot- en bouwhoogte van de woningen bedraagt respectievelijk 4,5 m en 9 m.

Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld bijgebouwen), overkappingen en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

Waarde - Archeologische Verwachting I (Artikel 6)

De voor 'Waarde - Archeologische Verwachting I' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem.

Voorwaardelijke verplichting

In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dit borgt dat het landschappelijk inrichtingsplan wordt uitgevoerd. De regel regelt dat woningen uitsluitend mogen worden bewoond, indien binnen twee jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan het landschappelijk inrichtingsplan is uitgevoerd en in stand wordt gehouden.

4.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht.

Hoofdstuk 5 Procedure

Te zijner tijd worden in deze paragraaf of in een separate bijlage de resultaten van de procedure verwerkt.