Plan: | Nieuwbouw Almende College Silvolde |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1509.BP000156-VA01 |
Het Almende College is een scholengemeenschap in de gemeente Oude IJsselstreek. In de huidige situatie zijn de onderwijsactiviteiten van het Almende College verspreid over een drietal locaties binnen de gemeente. Dit betreffen de locaties 'Isala' op de Paasberg aan de rand van Silvolde, 'Bluemers' in de kern van Silvolde en 'Wesenthorst' in de kern Ulft. De Stichting Achterhoek VO heeft bij de gemeente de wens geuit om haar onderwijsactiviteiten te concentreren op de locatie Isala binnen Silvolde.
In augustus 2016 is in dat kader voor de ontwikkeling een "Ontwerpend onderzoek naar de mogelijkheden voor nieuwbouw op de locatie Isala college Silvolde" uitgevoerd. Drie verschillende scenario's zijn daarbij uitgewerkt om de impact van verschillende keuzes inzichtelijk te maken. Op basis van dit onderzoek is in mei 2017 een 'Beeldkwaliteitplan locatie Isala college Silvolde' opgesteld. Dit beeldkwaliteitplan beschrijft de criteria waaraan uitbreiding in de vorm van nieuwbouw op deze locatie moet voldoen.
Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Kom Silvolde' dat is vastgesteld op 24 april 2008. Voor het plangebied geldt de bestemming 'Maatschappelijk'. De beoogde locatie van de nieuwe bebouwing ligt gedeeltelijk buiten het bouwvlak. De uitbreiding van de school is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan. Daarnaast geldt dat er een extra fietsenstalling ten behoeve van de school is beoogd op gronden die thans bestemd zijn als 'Sport'. Om de ontwikkeling in het plangebied mogelijk te maken, moet daarom een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.
Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Silvolde aan de Laan van Schuylenburch 8. Het plangebied betreft twee stukken grasveld ten noordwesten van het bestaande schoolgebouw.
Op de navolgende afbeelding is globaal de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Globale ligging plangebied
Globale begrenzing plangebied
Het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Kom Silvolde' dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 24 april 2008 en goedgekeurd bij besluit van Gedeputeerde Staten van Gelderland op 19 september 2008. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Kom Silvolde' weergegeven. De globale ligging van het plangebied is daarop met gele stippellijnen weergegeven.
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Kom Silvolde'
Op grond van het geldend bestemmingsplan 'Kom Silvolde' zijn de gronden van het plangebied ter plaatse van het nieuw te bouwen schoolgebouw bestemd als 'Maatschappelijk'. Het zuidoostelijk deel van het plangebied is tevens gelegen binnen het bouwvlak. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeer- en groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding en onbebouwde gronden. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gesitueerd en een maximale dak- en goothoogte van 10 meter. Dienstwoningen zijn niet toegestaan.
De locatie van de beoogde fietsenstalling heeft de bestemming 'Sport'. Op basis van de bestemming 'Sport' is een fietsenstalling toegestaan, maar in principe alleen ten behoeve van de bestemming 'Sport' (sportactiviteiten) en niet ten behoeve van de bestemming 'Maatschappelijk' (de school).
Omdat de ontwikkeling op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk is, is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 en 4 geven een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen en bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (hoofdstuk 5) en de uitkomsten van de gevolgde procedure (hoofdstuk 6).
Het plangebied is gelegen aan de zuidrand van de bebouwde kom van Silvolde en grenst aan het buitengebied.
Tot de jaren '70 was het perceel waar het nieuwe schoolgebouw is beoogd, onbebouwd. Destijds is op het perceel het Isala college gebouwd, als zijnde een tijdelijk onderkomen. Vervolgens is in 1994 het tijdelijke onderkomen uitgebreid. In 1994 is het tijdelijke onderkomen gesloopt en is er een nieuwe school gerealiseerd. Direct ten noorden van de locatie van het nieuwe schoolgebouw is een bosschage en een sportveld aanwezig. Aan de oost- en zuidzijde grenst het gebied aan een grasveld en het bestaande schoolgebouw. Ten westen is een bosschage aanwezig.
Op de locatie van de beoogde fietsenstalling was in het verleden een (beheerders)woning aanwezig. Deze woning is inmiddels gesloopt. In de huidige situatie is deze locatie ingericht als een grasveld.
De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de huidige situatie in het plangebied.
Luchtfoto genomen vanuit het oostelijk richting het plangebied.
Impressie huidige situatie locatie nieuw schoolgebouw, gezien vanaf het sportveld.
In het kader van de aanbestedingsprocedure zijn in het voorjaar van 2018 een aantal richtinggevende wensen en constateringen op papier gezet voor de nieuwbouw van het schoolgebouw. De basis hiervoor is het beeldkwaliteitsplan uit mei 2017 (Bijlage 1). Navolgend zijn constateringen en wensen weergegeven en beschreven.
Geconstateerd is dat een gebouw in twee lagen een grote footprint genereert en daarmee letterlijk de grenzen van het plangebied opzoekt. Hieruit is de wens naar voren gekomen om een gebouw uit drie lagen te ontwerpen dat meer ontspannen op de locatie staat. De nieuwbouw mag subtiel door het zoekgebied heen steken om meer afstand tot het bestaande schoolgebouw en de bosschage aan de westzijde te realiseren.
Parkeren zal plaats vinden op het parkeerterrein behorende bij het zwembad. Ten noordwesten van het plangebied zal een extra fietsenstalling worden gerealiseerd.
De nieuwbouw van het schoolgebouw zal zo vorm gegeven worden dat het zicht op het bestaande schoolgebouw (vanuit het noordwesten) zal blijven gehandhaafd.
Op de navolgende afbeelding is een impressie van een mogelijke invulling van het nieuwe schoolgebouw weergegeven. Het nieuwe schoolgebouw bestaat uit drie lagen met een opbouw. De bouwhoogte van het schoolgebouw (exclusief opbouw) bedraagt maximaal 15 m. Het schoolgebouw moet voldoen aan de eisen uit het beeldkwaliteitplan en de bepalingen uit dit bestemmingsplan (zie paragraaf 5.2). Het beeldkwaliteitsplan zal gelijktijdig met het bestemmingsplan aan de gemeenteraad worden voorgelegd.
Impressie nieuw schoolgebouw, gezien vanuit oosten.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Aan deze hoofddoelstellingen zijn 13 nationale belangen gekoppeld. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen als rijksbelang 13: 'Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen'. Hierbij wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. In dit kader is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent dat er eerst moet worden gekeken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling. Vervolgens wordt er gekeken of het bestaand stedelijke gebied of de bestaande bebouwing kan worden hergebruikt. Mocht nieuwbouw dan echt nodig zijn, dan moet er altijd worden gezorgd voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel het Barro genoemd, is met de aanvulling op 1 oktober 2012, volledig in werking getreden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Met de inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.
Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het onderhavige plan raakt geen rijksbelangen of onderwerpen die worden benoemd in de SVIR of het Barro en die directe doorvertaling in het bestemmingsplan behoeven. De toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking volgt hierna.
Behoefte
In de gemeente Oude IJsselstreek is het Almende College voor het voortgezet onderwijs actief. De scholengemeenschap heeft drie locaties. De locaties Bluemers in Silvolde en Wesenthorst in Ulft zijn de scholen voor beroepsgericht onderwijs, vmbo-tl (mavo), mavo (d) en havo (d). Het Isala College te Silvolde is een locatie voor havo en vwo. Door demografische krimp neemt het aantal leerlingen van het Almende College af. Daarnaast is sprake van veranderende keuzepatronen waardoor met name de VMBO-opleidingen van het Almende College onder druk staan. Als gevolg hiervan zal het Almende College te maken krijgen met leegstand in de huidige gebouwen en daarmee gepaard gaande exploitatietekorten. Zonder ingrijpen in deze situatie komt het aanbod van het Almende College onder druk te staan.
De aanwezigheid van voortgezet onderwijs in een gemeente met een omvang van de gemeente Oude IJsselstrek is een belangrijke basisvoorziening voor de kinderen en ouders uit de gemeente en omgeving. De ambities uit de gemeentelijk structuurvisie pleiten voor een unielocatie in de kern Silvolde (zie hiervoor paragraaf 3.4.1). Het bestuur van Achterhoek VO onderschrijft de noodzaak om te komen tot een unielocatie voor het vmbo van het Almende College en is ervan overtuigd dat door de bedrijfsmatige voordelen een breed aanbod vwo, havo, mavo- en beroepsonderwijs gerealiseerd kan blijven. Die breedte is noodzakelijk, omdat met name de leerlingen in het beroepsonderwijs kiezen uit het aanwezige aanbod. Dat moet aansluiten bij de regionale vraag en mag niet (enkel) bepaald worden door bedrijfsmatige factoren van de school. Die maatschappelijke verantwoordelijkheid is voor het schoolbestuur fundamenteel. De wens van het Almende college is om de VMBO-locaties Wesenthorst en Bluemers samen te brengen op één plek, aan de noordkant van de Oude IJssel, om voortgezet onderwijs voor de toekomst in Oude IJsselstreek te behouden en te versterken.
In 2016 zijn er in dat kader door ICS, M3V en Sweco verschillende rapporten en memo's 1 2 3 4 opgesteld over de toekomst van het Almende College. Deze rapporten zijn als bijlagen 2, 3, 4 en 5 toegevoegd.
Het aantal leerlingen voor het Almende College daalt de komende 15 jaar aanzienlijk. De prognose voor het VMBO is dat het aantal leerlingen met 33% daalt. De normatieve ruimtebehoefte neemt hiermee eveneens af. Uit de rapporten blijkt dat een unielocatie in Silvolde vanwege onderwijskundige, financiële, bereikbaarheid en organisatorische redenen de voorkeur heeft. De nabijheid van het Isala College en de leerlingenstromen bieden de beste garanties voor het behoud van de geprognosticeerde leerlingenaantallen (inclusief weglek van leerlingen vanwege clustering) en het gewenste pluriforme vmbo onderwijsaanbod. Op basis van de huidige prognoses krijgt het gebouw van het Isala college in de toekomst namelijk te maken met een leegstand. Deze leegstand zou kunnen worden ingezet voor het vmbo. Er is dan nog een uitbreiding nodig om het gehele vmbo te kunnen huisvesten. De locatie Bluemers kan worden afgestoten in 2030 wanneer deze huisvesting niet meer nodig is. Met de uitbreiding kan op termijn samen met het huidige schoolgebouw van het Isala worden voorzien in de huisvesting van het vmbo als ook de havo en het vwo.
Situering nieuwe VMBO school
De situering in Silvolde is noodzakelijk om bestaande leerlingenstromen vanuit de noordkant te borgen en daarmee voldoende volume voor de school in de toekomst veilig te stellen. Situering van een unielocatie in Ulft zal de vmbo-instroom die nu vanuit Gaanderen, Terborg, Varsseveld en Dinxperlo plaatsvindt doen opdrogen en mogelijk als negatieve bijvangst verschuiving van leerlingenstromen voor havo en vwo ten gevolge hebben. Hierdoor zou het volume en het aanbod van het Almende College in gevaar komen en het beroepsonderwijs op termijn mogelijk zelfs verdwijnen. Leerlingenverlies bovenop de demografische krimp zou desastreus zijn voor het te kunnen realiseren aanbod van de school.
In samenspraak met het Almende College is een locatiestudie gedaan, waarin verschillende locaties zijn bekeken. Een campusachtige situatie met het Isala-gebouw geniet de sterke voorkeur van het Almende College. Die biedt extra mogelijkheden tot gebruik van elkaars accommodatie, een snelle en veilige verplaatsing van leerlingen en medewerkers van het ene naar het andere gebouw en afstemming op onderwijsinhoudelijke aspecten. Zo'n situering biedt ook mogelijkheden tot optimaal gebruik van sportfaciliteiten en parkeermogelijkheden op De Paasberg.
Leegstand
Door de nieuwbouw ontstaat er op termijn leegstand in de huidige locaties. Deze locaties worden ingeval van leegstand weer eigendom van de gemeente. De gemeente zal dan in eerste instantie proberen een andere bestemming te geven aan deze locaties. Op dit moment is nog niet duidelijk welke bestemming dat kan/moet zijn. Wanneer het niet lukt een andere geschikte bestemming voor de locaties te vinden zullen de gebouwen worden gesloopt, waardoor geen langdurige leegstand plaats zal vinden.
Het nieuwe gebouw ten behoeve van de uitbreiding van het Almende College en de fietsenstalling wordt binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd.
Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie ‘Gaaf Gelderland’ vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.
Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:
Gelijktijdig met het vaststellen van de omgevingsvisie is het 'Actualisatieplan 6 Omgevingsverordening' vastgesteld. De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
Zoals ook beschreven in paragraaf 3.1.4 van deze toelichting is er vanwege krimp behoefte aan uitbreiding van het Almende College op de locatie Isala om tot een clustering te komen van de onderwijsactiviteiten. De nieuwe bebouwing voor de uitbreiding wordt nabij een bestaand schoolgebouw, binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Een andere locatie dan de voorliggende is niet wenselijk gebleken. Met de clustering van de onderwijsactiviteiten wordt een divers en toekomstbestendig onderwijsaanbod voor de gemeente Oude IJsselstreek bewerkstelligd. Hiermee wordt bijgedragen aan het provinciale uitgangspunt van een 'vitale leefomgeving' en 'krachtige steden en vitale dorpen'.
In de Omgevingsverordening zijn geen onderwerpen opgenomen die relevant zijn voor het voorliggende initiatief. Het initiatief is niet in strijd met provinciale belangen.
De 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' is door de gemeenteraden in april/mei 2012 vastgesteld. De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. In de actualisatie zijn de laatste economische en maatschappelijk ontwikkelingen verwerkt, zoals: bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening en de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied.
Deze ontwikkelingen zullen o.a. gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt en hebben ruimtelijk consequenties. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid met als doel dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om te wonen en te recreëren.
Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie: samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingsbeleid; bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal; balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap; innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening; ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.
Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.
Met de clustering van de onderwijsactiviteiten wordt een divers en toekomstbestendig onderwijsaanbod voor de gemeente Oude IJsselstreek bewerkstelligd. Hiermee wordt ingespeeld op de demografische ontwikkelingen in de regio en wordt bijgedragen aan de uitgangspunten uit de regionale structuurvisie om te komen tot een vitale regionale economie en het behoud van een prettige omgeving om in te wonen.
De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente en laat in grote lijnen zien hoe Oude IJsselstreek zich tot het jaar 2025 zal gaan ontwikkelen. De gemeente Oude IJsselstreek wil zich graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. De kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid speelt hierin een belangrijke rol. Achteruitgang en verloedering van de woon- en leefomgeving moet worden tegengegaan.
Navolgend is een uitsnede weergegeven van de structuurvisiekaart.
Uitsnede structuurvisiekaart met daarop weergegeven het plangebied (binnen rode stippellijn).
De visie van de gemeente op schaal van maatschappelijke voorzieningen is dat in 2025 Silvolde verder is uitgegroeid tot het centrum van onderwijs en cultuur in de gemeente Oude IJsselstreek. De reputatie op het gebied van onderwijs is daarbij nog steeds hoog. Het merendeel van de scholieren uit Oude IJsselstreek gaat in Silvolde naar school.
In de structuurvisie wordt gepleit voor een unielocatie in de kern Silvolde waarbij als doelstelling staat beschreven dat Silvolde het centrum van onderwijs en cultuur moet worden. Randvoorwaarde bij clustering is wel dat clustering plaats dient te vinden op locaties waarvoor de benodigde ruimte voldoende aanwezig is met betrekking tot de toekomstige (demografische) ontwikkelingen en een goede verkeersveilige bereikbaarheid.
In 2011 heeft gemeente Oude IJsselstreek het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoersplan 2012 - 2020 (GVVP) vastgesteld. In het GVVP wordt, op basis van een analyse van de huidige en toekomstige verkeerssituatie, een visie ontwikkeld op het functioneren van het verkeers- en vervoerssysteem in de gemeente. De eigen gemeentelijke mobiliteitsaanpak maakt duidelijk wat de gemeentelijke ambities zijn en op welke wijze deze worden gerealiseerd. De visie en mobiliteitsaanpak zijn vertaald in beleid, dat in hoofdlijnen is gericht op:
De rode draad binnen de verkeersnetwerken is de wegencategorisering. Deze bestaat uit een functietypering van de wegen, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, en de bijbehorende voorkeurs-netwerken. De wegencategorisering is aangevuld voor vrachtverkeer (hoofdroutes), hulpdiensten (uitrukroutes) en landbouwverkeer (voorkeursroutes).
Met deze wegencategorisering worden de randvoorwaarden gecreëerd voor:
In het GVVP zijn geen specifieke infrastructurele maatregelen opgenomen in relatie tot onderhavig initiatief of plangebied. Wel wordt aangegeven dat de gemeente het van belang vindt dat schoolkinderen veilig naar school kunnen fietsen. In dat kader is het van belang dat de beoogde locatie van het nieuwe schoolgebouw reeds bereikbaar is via bestaande fietsvoorzieningen.
Onderhavig initiatief voorziet in de realisatie van een (vervangend) schoolgebouw op een locatie waar functies zoals sport en onderwijs geclusterd zijn. Door de bouw van het nieuwe schoolgebouw, wordt de leerlingencapaciteit verhoogd. Om die reden voorziet het plan ook in een extra fietsenstalling. Met de realisatie van het schoolgebouw wordt de onderwijsactiviteiten van het Almende College op één locatie geclusterd. Daarmee wordt onder andere ingespeeld op de trend van demografische krimp en de daarmee samenhangende terugloop in het leerlingenaantal bij het Almende College.
Als gevolg van het initiatief zal het aantal fietsbewegingen van en naar de school toenemen. Het nieuwe schoolgebouw is bereikbaar via de bestaande fietsvoorzieningen.
Het initiatief is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.
Algemeen
Om te bepalen of voor het project een milieueffectrapport (M.E.R.) moet worden opgesteld, is het van belang om te kijken of de ontwikkeling een activiteit is als opgenomen in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.).
In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat in bijlage C er direct sprake is van een m.e.r.-plicht voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden en besluiten onder de drempelwaarden zijn niet m.e.r.-plichtig. Onderdeel D geeft aan of er voor besluiten beoordeeld moet worden of er m.e.r. noodzakelijk is. Voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r-beoordeling is duidelijk of er een M.E.R. moet worden opgesteld.
Toetsing
Voorliggend initiatief heeft betrekking op een uitbreiding van een school in de vorm van een nieuw schoolgebouw en een nieuwe fietsenstalling. Deze ontwikkeling kan worden gekwalificeerd als "de aanleg of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd.
Bij de activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:
De activiteit valt ruim beneden de gestelde drempelwaarde, waardoor geen sprake is van een directe m.e.r.-(beoordelings)plicht. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag zich ervan moet vergewissen of de activiteit, wanneer deze onder de drempelwaarden zit, daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij het bepalen van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu wordt, conform de Bijlage III van de Europese Richtlijn, ingegaan op de volgende onderdelen:
De kenmerken van het project
Het initiatief voorziet in een nieuw schoolgebouw met een oppervlakte van 2.046 m2 op een locatie dat nu in gebruik is als grasveld. Daarnaast zal een extra fietsenstalling worden gerealiseerd op een plek waar dit planologisch reeds is toegestaan ten behoeve van de bestemming 'Sport'.
De plaats waar de activiteit wordt verricht
Het plangebied is gelegen aan de zuidrand van de bebouwde kom van Silvolde en grenst aan het buitengebied. In en in de omgeving van het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig die een externe werking hebben.
De kenmerken van het potentiële effect
De omvang van het initiatief ligt ver beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden. In de navolgende paragrafen van dit hoofdstuk is aangetoond dat voor deze ontwikkeling geen sprake is van negatieve effecten op het milieu.
Op grond van de kenmerken van het plan en de ligging, kan de realisatie van het nieuwe schoolgebouw met fietsenstalling in potentie de volgende milieueffecten hebben:
Luchtkwaliteit
Voorliggend initiatief heeft betrekking op een uitbreiding van een school in de vorm van een nieuw schoolgebouw en een nieuwe fietsenstalling. Uit paragraaf 4.5 blijkt dat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de realisatie van het nieuwe schoolgebouw licht toeneemt (maximaal 157 per weekdag). Op werkdagen bedraagt de verkeersgeneratie maximaal 220 verkeersbewegingen (factor 1,4). Uit een berekening met de NIBM-tool blijkt dat de toename van het aantal verkeersbewegingen niet leidt tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.
Conclusie
Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van het initiatief kunnen worden uitgesloten. Het bestemmingsplan kan zonder m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om middels een verkennend bodemonderzoek te kijken of de bodem geschikt is voor de nieuwe functie
Toetsing
Door Buro Ontwerp & Omgeving is in juni 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het nieuwe schoolgebouw5. Het onderzoek is als Bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.
Zowel in de boven- als in de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met arseen. Ten aanzien van de onderzoekslocatie wordt de hypothese 'onverdachte locatie', op basis van het ontbreken van verontreinigingen in zowel de boven- als ondergrond en het regionale karakter van de lichte grondwaterverontreiniging, bevestigd.
Op de locatie van het basketbalveld heeft geen bodemonderzoek plaats gevonden. De verwachting is echter dat de bodemkwaliteit ter plaatse hetzelfde is als dat van het omringende terrein. Bij de voorbereiding van de omgevingsvergunning voor het bouwen zal voor de locatie van het basketbalveld een historisch bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen).
Voor de beoordeling van het onderdeel geluid moet in algemene zin aan de volgende punten worden voldaan:
Navolgend wordt ingegaan op punt 1. Punt 2 en 3 komen aan bod in de navolgende paragraaf. Punt 4 is niet van toepassing voor de gemeente Oude IJsselstreek omdat de gemeente geen gemeentelijk geluidbeleid heeft.
Toetsing
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen binnen een geluidzone waarbij geluidgevoelige bestemmingen (zoals woningen) zijn betrokken is de Wgh van toepassing. De Wgh kent drie geluidbronnen waarvoor geluidzones gelden:
Wanneer een ontwikkeling in een zone valt zoals aangegeven in de Wgh, zal akoestisch moeten worden aangetoond dat aan de grenswaarden in deze wet wordt voldaan.
Onderhavig initiatief voorziet in de uitbreiding van een school, waarbij een nieuw schoolgebouw en een fietsenstalling wordt gerealiseerd. Onderwijsgebouwen zijn geluidsgevoelige bestemmingen. De meest nabij gelegen doorgaande weg betreft het Terborgseveld en is gelegen op meer dan 170 meter van het plangebied. Voor deze weg, en alle overige nabij gelegen wegen, geldt een 30 km/u regime. Voor wegen met een 30 km/u regime geldt geen onderzoekszone. Een onderzoek kan daarom achterwege blijven. Wel moet er in het kader van een goede ruimtelijke ordening beoordeeld worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse. Gezien de afstand tot het Terborgseveld en de verwachte verkeersintensiteit is er van de omliggende wegen geen geluidhinder te verwachten op het schoolgebouw.
In de omgeving van het plangebied is geen sprake van een spoorweg of gezoneerd industrieterrein aanwezig. Er is daarom geen sprake van geluidhinder als gevolg hiervan.
In de omgeving van het plangebied zijn enkele sportvoorzieningen (voetbalvelden, zwembad etc.) aanwezig. Dergelijke functies kunnen geluidshinder veroorzaken op omliggende geluidsgevoelige objecten. In de paragraaf bedrijven en milieuzonering 4.1.4 bedrijven en milieuzonering wordt hier nader op ingegaan.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
Algemeen
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.
Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.
Toetsing
Hinderveroorzakende functies in het plangebied
Onderhavig initiatief voorziet in de uitbreiding van een school, waarbij een nieuw schoolgebouw en een fietsenstalling wordt gerealiseerd. Op basis van de VNG-publicatie geldt voor het nieuwe schoolgebouw een richtafstand van 30 meter, vanwege het aspect geluid. Binnen deze richtafstand bevinden zich geen woningen van derden (of andere gevoelige objecten).
Om de duurzaamheidsprestatie van het schoolgebouw te kunnen beoordelen is gebruik gemaakt van de BREEAM systematiek. In dat kader is door ABT Wassenaar een akoestisch onderzoek geluidafstraling6 opgesteld, om inzichtelijk te maken of geluid van het project in de gebruiksfase geen overlast vormt voor nabijgelegen geluidgevoelige objecten (zoals woningen). Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 7. Hierin is getoetst aan het 'Activiteitenbesluit milieubeheer' waarin de geluidnormen zijn opgenomen omtrent de geluidbelasting van de inrichting (school) op omliggende gevoelige objecten. Uit de resultaten blijkt dat zowel de berekende langtijdgemiddelde7 als de maximale geluidniveaus in de dag-, avonden nachtperiode voor alle omliggende geluidgevoelige objecten ruimschoots voldoen aan de toelaatbare waarden van respectievelijk 50, 45 en 40 dB(A) van het Activiteitenbesluit. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen komt hierdoor niet in het geding.
Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied
Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. In de omgeving van het nieuwe schoolgebouw zijn hinderveroorzakende functies in de vorm van een zwembad, voetbalvelden en woonzorgcentrum aanwezig. Voor het zwembad geldt een richtafstand van 200 m, vanwege het aspect geluid (categorie 'Zwembad - overdekt, niet overdekt').
Gezien het aantal bedrijven en verenigingen met enige geluidsuitstraling in de omgeving van het plangebied is er sprake van een gemengd gebied. Om die reden kunnen de richtafstanden met één stap worden teruggebracht. Voor het zwembad geldt dan een richtafstand van 100 m. De ontwikkeling ligt binnen deze richtafstand. Aan de richtafstanden van de voetbalvelden en het woonzorgcentum kan worden voldaan.
De maatgevende richtafstand voor het zwembad wordt bepaald door het aspect geluid. Om inzicht te krijgen in het akoestisch klimaat van de school als gevolg van het zwembad is door Buro Ontwerp & Omgeving8 een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.
Langtijdgemiddelde geluidsbelasting
De hoogste langtijdgemiddelde geluidsbelasting bedraagt 49 dB(A) bij de uitbreiding van de school. Hiermee wordt bij de uitbreiding van de school de richtwaarde (stap 2) van 50 dB(A) uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009' niet overschreden.
Het besluit geluidhinder stelt dat de binnenwaarde 28 dB voor de theorielokalen moet zijn. Bij een gevelbelasting LAr,LT van 49 dB(A) betekent dit een gevelwering van 21 dB(A). Hieraan kan vrij gemakkelijk worden voldaan. De precieze toepassing van gevelwering zal in een later stadium van de planvoorbereidingen worden uitgewerkt.
Maximale geluidsbelasting
De optredende maximale geluidsbelastingen bij de uitbreiding van de school voldoen aan de richtwaarde (stap 2) uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering, editie 2009'.
Geluidsbelastingen afkomstig van indirecte hinder
Het rijden van auto's naar en van het sportcomplex vindt op een dusdanig grote afstand (meer dan 125 meter) plaats dat dit niet meer zorgt voor enige geluidhinder (indirecte hinder). Ook uit de resultaten van het akoestisch onderzoek uit 2014 die zijn uitgevoerd ten behoeve van de uitbreiding van het sportcomplex bleek dat bij de school zeer ruim werd voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) volgens de Schrikkelcirculaire.
Gezien de afstand tot de rijroute van de auto's en de resultaten uit het akoestisch onderzoek uit 2014 is een berekening van de geluidshinder door de indirecte hinder niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat de indirecte hinder geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) zal veroorzaken.
Doordat er aan alle geluidsnormen wordt voldaan is de realisatie van het schoolgebouw mogelijk. Er is daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen aanwezig zijn voor wat betreft de beoogde ontwikkeling.
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag om een milieuvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij. De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een in de omgeving gelegen veehouderij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
Bij geur afkomstig van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Bij geurbelasting (of immissie) gaat het om de hoeveelheid geur (uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht), die op een geurgevoelig object terecht komt. Die hoeveelheid is te meten of te berekenen. Bij het afwegen welke afstand voldoende is tussen geurbronnen en geurgevoelige objecten moet rekening worden gehouden met de ligging van de geurcontour behorend bij het aanvaardbare hinderniveau.
Toetsing
In dit plan wordt een uitbreiding van een school in de vorm van een nieuw schoolgebouw en fietsenstalling gerealiseerd. Het nieuwe schoolgebouw wordt aangemerkt als een geurgevoelige functie.
In de omgeving van het plangebied zijn alleen melkrundveehouderijen aanwezig. Voor melkrundvee is in het kader van de Wgv geen geuremissie vastgesteld. Voor bedrijven met melkrundvee gelden vaste afstandsnormen.
De Wgv maakt voor de afstandsnormen onderscheid tussen een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom (100 meter tot emissiepunt) en buiten de bebouwde kom (50 meter tot emissiepunt). Het gaat hierbij niet om de verkeerskundige bebouwde kom, maar om de ruimtelijke situatie. Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Silvolde en daarom moet de afstand van het nieuwe geurgevoelige object (het nieuwe schoolgebouw) tot het emissiepunt (stal) minimaal 100 meter bedragen.
De afstand tussen het schoolgebouw in het plangebied tot het agrarische bouwblok van de omliggende melkveehouderijen (Laan van Wisch 5 te Terborg en Over de IJssel 3 te Ulft ) is groter. Daarmee wordt voldaan aan de afstandsnormen uit de Wgv. Het geplande schoolgebouw in het plangebied bevindt zich dus op een afstand die voldoet aan de afstandseis die is bepaald in de Wgv en onderhavig plan zorgt niet voor een (verdere) beperking van de bedrijfsvoering van de veehouderijen in de omgeving.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
Algemeen
De Nederlandse wetgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat bekend als de Wet luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ontwikkelingen als:
In de Wet luchtkwaliteit staan de grenswaarden voor verschillende luchtverontreinigende stoffen. In de praktijk blijft toetsing aan grenswaarden beperkt tot de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit navolgende tabel.
Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende besluiten en regelingen:
Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (nibm) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet milieubeheer. De Nibm-bijdrage komt dan neer op 1,2 µg/m3.
In de Regeling nibm is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze gevoelige bestemmingen zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
Het besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast (van respectievelijk 300 en 50 meter). Bij realisatie van gevoelige bestemmingen binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staan eisen waaraan berekeningen en rekenmodellen moeten voldoen. In de regeling is het toepasbaarheidsbeginsel opgenomen. Dit beginsel geeft aan op welke plaatsen de luchtkwaliteitseisen toepasbaar zijn. In grote lijnen gelden daarbij de volgende bepalingen:
Toetsing
Voorliggend initiatief heeft betrekking op een uitbreiding van een school in de vorm van een nieuw schoolgebouw en een nieuwe fietsenstalling. Uit paragraaf 4.5 blijkt dat het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de realisatie van het nieuwe schoolgebouw toeneemt met 157 per weekdag. Om de bijdrage van het plan aan de luchtverontreiniging te berekenen is gebruik gemaakt van de NIBM-tool9.
Uit de berekening blijkt dat de bijdrage door verkeer aan de luchtverontreiniging minder bedraagt dan de grenswaarde van 1,2 microgram per m³. Voor wat betreft het vrachtverkeer is uitgegaan van 20% wat een worst-case scenario betreft. In werkelijkheid zal dit aandeel ruim lager liggen. Het gaat hier om bevoorrading. Het plan draagt kortom 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Er is sprake van het realiseren van een gevoelige bestemming (gebouwen ten behoeve van voortgezet onderwijs). De locatie ligt echter op voldoende afstand van rijks- en provinciale wegen, waardoor toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool10 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het besluitgebied tussen 2016 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2016, 2020 en 2030 in het besluitgebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Conclusie
Op basis van voorgaande kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het onderhavige initiatief.
Algemeen
Externe veiligheid beschrijft de (externe) risico's die ontstaan door het transport, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes (weg, water, rail en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in het besluit externe veiligheid transportroutes en de wet basisnet. Het beleid met betrekking tot buisleiding is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.
Gemeentelijk beleid Externe veiligheid
Het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Oude IJsselstreek is vastgesteld op 18 februari 2010. De bedoeling is dat veiligheidsrisico’s bij het werken met en het vervoeren van gevaarlijke stoffen een vaste plek krijgen in de besluitvorming voor bestemmingsplannen en milieuvergunningen. Gekozen is voor een benadering met drie gebiedstypen. Dit vanwege de afweging tussen twee belangrijke uitgangspunten:
Er is geprobeerd een optimale mix te vinden in normen, maatregelen en hulpmiddelen, die passen bij het betreffende gebiedstype. De beleidskeuzes laten zich als volgt samenvatten:
Toetsing
Voorliggend initiatief heeft betrekking op een uitbreiding van een school in de vorm van een nieuw schoolgebouw en een nieuwe fietsenstalling. Het nieuwe schoolgebouw betreft een kwetsbaar object. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een blauw kader.
Uitsnede risicokaart Nederland (bron: www.risicokaart.nl)
Inrichtingen
In de nabijheid van de nieuw te realiseren school ligt het zwembad 'De Paasberg' aan de Terborgseveld 79 in Silvolde. Op circa 100 m van het plangebied wordt hier chloorbleekloog opgeslagen. Een chloorbleekloogopslag van 1.000 liter (Bron: www.risicokaart.nl) valt niet onder de werkingssfeer van het besluit externe veiligheid inrichtingen. Deze inrichting staat op de risicokaart vanuit de Regeling provinciale risicokaart.
Voor deze bron geldt volgens de Leidraad risico-inventarisatie gevaarlijke stoffen, bij een tank van 1.000 liter chloorbleekloog een afstand van 60 meter waarbinnen alle aanwezig overlijden bij vermenging van chloorbleekloog met zuur (1% letaliteitsafstand), en een afstand van 580 meter waarbinnen gezondheidsschade kan optreden. Scenario's voor de vermenging van zuur en loog zijn onder andere het aansluiten van de tankauto op het verkeerde reservoir of het vrijkomen van vloeistof uit beide reservoirs bij een oorzaak van buitenaf.
Verantwoording van het groepsrisico
De nieuw te bouwen school ligt buiten de 1% letaliteitsafstand. Wel valt de school binnen de gezondheidsschadecirkel van 580 meter. Binnen deze cirkel kan er in het geval van een calamiteit, waarbij beide stoffen zich mengen, gezondheidsschade ontstaan. Het risico dat dit plaats gaat vinden wordt echter laag ingeschat, omdat er voldoende afstand is tussen beide waterreservoirs.
Buisleidingen
In de directe omgeving van het initiatief locatie bevinden zich geen hoge druk aardgasleidingen.
Transport
Op een afstand van meer dan 600 meter van het plangebied zijn de provinciale wegen N317 en N318 gelegen. Het aantal transporten met gevaarlijke stoffen over deze wegen is zodanig gering, dat de PR-contouren van 10-6 per jaar binnen de rijbaan liggen en het groepsrisico verwaarloosbaar klein is.
Overleg Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland
De gemeente heeft het plan besproken met de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland. Het is niet noodzakelijk om in de planregels plan specifieke regels voor het onderwerp externe veiligheid op te nemen. Bij de verdere uitwerking van het plan zal ter voorbereiding van de aanvraag omgevingsvergunning nader overlegd worden met de Veiligheidsregio.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In de Watervisie 2030 schetst Waterschap Rijn en IJssel hoe zij omgaat met actuele ontwikkelingen die invloed hebben op het water. Klimaatverandering, duurzaamheid, informatisering en sociale-economische trends bepalen welke koers wordt gevaren in het waterbeheer qua inhoud en vorm. Het waterschap heeft de visie verder uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016 – 2021. In het waterbeheerplan laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:
Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.
De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit |
Veiligheid | 1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade) 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Ja Ja Nee Nee |
2 1 1 1 |
Oppervlaktewater- kwaliteit | 1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? |
Nee |
1 |
Grondwateroverlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Grondwaterkwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? |
Nee |
1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
nee nee |
1 2 |
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? |
Nee |
2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? |
Nee |
1 |
Riolering en Afvalwaterketen
Als gevolg van de ontwikkeling zal de hoeveelheid afvalwater toenemen. Hierbij wordt er uitgegaan van 800 leerlingen die 15 liter p.p. verbruiken. Daarnaast zal circa 1.000 liter worden verbruikt door docenten en de keuken. In totaal zal de toename van afvalwater 13.000 liter per dag bedragen (circa 0,55 m3/uur). Het afvalwater zal worden aangesloten op een buffer en vervolgens via een helofytenfilter, voor de waterzuivering, geïnfiltreerd worden in de bodem via een wadi. Er is hierdoor geen extra rioolaansluiting nodig.
Wateroverlast (oppervlaktewater)
Met het initiatief ontstaat er een toename aan verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2. Het nieuwe schoolgebouw heeft een oppervlakte van 2.046 m2. Daarnaast wordt 1.362 m2 aan verharding aangebracht rondom de nieuwe bebouwing. Ten behoeve van de nieuwe fietsenstalling wordt eveneens nieuwe verharding gerealiseerd. Daarbij wordt opgemerkt dat op deze locatie in het verleden ook verharding aanwezig was in de vorm van een beheerderswoning met bijbehorende erfverharding.
Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Hemelwater afkomstig van de nieuwe verhardingen wordt via een wadi met helofytenfilter geïnfiltreerd in de bodem.
Per m2 toegevoegd bebouwd oppervlak moet ruimte voor waterberging gereserveerd worden, de hoeveelheid is onder andere afhankelijk van de ondergrond. Waterschap Rijn en IJssel houdt 74 mm per m2 toe te voegen bebouwd oppervlak aan. De aanname is daarbij dat 30 cm wordt geborgen in een wadi bij een extreme bui. De berekening is dan: ((toename verharding)*74 mm)/0,3. In het beheergebied van Waterschap Rijn en IJssel is de gemiddelde afvoercoëfficiënt bepaald op 0,8 l/s/ha. De maatgevende bui T=100+10% die hierbij hoort heeft een omvang van 101 mm en valt in 48 uur. De afvoer via het oppervlaktewater zou in dat tijdsbestek 28 mm bedragen. Het restant (74 mm) dient tot aan maaiveld geborgen te kunnen worden.
Om te bepalen of de bodem in het plangebied geschikt is voor infiltratie van hemelwater is door Buro Ontwerp & Omgeving een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd, waarbij onder andere de doorlatendheid (k-waarde) van de bodem is bepaald. De doorlatendheid van de onverzadigde zone is bepaald op circa 3,7 m/dag en wordt geclassificeerd als goed doorlatend. Op basis van de bodemopbouw en de k-waarden wordt de bodem geschikt geacht voor hemelwaterinfiltratie. Het type infiltratievoorziening, de positionering en de afmetingen hiervan worden in later stadium van de uitwerking van het initiatief bepaald en zal daarbij voldoen aan de richtlijnen van Waterschap Rijn en IJssel en de gemeente op dat moment.
Het waterschap Rijn en IJssel heeft per schrijven van 19 november 2018 laten weten een tweetal opmerkingen op de waterparagraaf te hebben. Deze zijn in de vorige paragraaf verwerkt en hebben niet geleid tot aanpassing van het plan.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.
Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.
Archeologie
Op de gemeentelijke archeologische waarden en verwachtingenkaart is de locatie gelegen binnen de zone 'Specifieke archeologische verwachting - geulenstelsel dal Oude IJssel'. Hiervoor geldt dat bij een grondverstoringen met een omvang groter dan 5.000 m2 en dieper dan 30 cm vanaf het maaiveld een rapport overlegd dient te worden, waarin de archeologische waarde van de gronden, waarop de aanvraag betrekking heeft, in voldoende mate is vastgesteld. Het schoolgebouw heeft een oppervlakte van 2.046 m2. De bodemingrepen als gevolg van de fietsenstalling zullen beperkt zijn, omdat de constructie beperkt blijft tot een overkapping. De bodemingrepen in het plangebied als gevolg van de nieuwe ontwikkeling zijn lager dan 5.000 m2, waardoor archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.
Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied is het gemeentelijk archeologiebeleid in dit bestemmingsplan verwerkt. Op de verbeelding en in de regels is, een bij de verwachtingswaarde passende, dubbelbestemming voor archeologie opgenomen. Op deze manier worden mogelijke archeologische waarden in de bodem beschermd tegen bodemingrepen in de toekomst.
Cultuurhistorie
Op de 'Cultuurhistoriche waardenkaart gemeente Oude IJsselstreek' wordt geen melding gemaakt van cultuurhistorische objecten, elementen of structuren of andere cultuurhistorisch relevante zaken in het plangebied. Wel wordt opgemerkt dat de watergang 'Stoerstrang' (buiten het plangebied) deels als historisch watergang is aangemerkt. Het initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect cultuurhistorie.
Geconcludeerd kan worden dat vanuit de aspecten archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten.
Gebiedsbescherming
Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een Zoekgebied nieuwe natuur van 7.300 hectare, voor 5.300 hectare nog te realiseren nieuwe natuur.
Een groot deel van de Gelderse natuurgebieden is internationaal beschermd: de Natura 2000-gebieden. Juist in deze gebieden moet de biodiversiteit worden behouden of verbeterd. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden. Het Gelders Natuurnetwerk vervult daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit. De Ecologische verbindingszones maken voor een klein deel uit van het Gelders Natuurnetwerk.
De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Centraal staat de bescherming van de kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten bestaan uit bestaande natuurwaarden, uit nog te ontwikkelen potentiële waarden en de omgevingscondities zoals stilte. De (nog te ontwikkelen) natuurwaarden zijn beschreven en als bijlage bij de Omgevingsverordening opgenomen. De omgevingscondities zijn in de bijlage bij de Omgevingsverordening wel benoemd, maar er heeft geen provinciedekkende inventarisatie plaatsgevonden. Bij projecten kan op maat een effectbeschrijving worden gemaakt voor de relevante omgevingscondities.
Soortenbescherming
Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.
Quickscan flora en fauna
In het kader van de realisatie van het nieuwe schoolgebouw is door Econsultancy in november 2016 een quickscan flora en fauna uitgevoerd11. Dit onderzoek is als Bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen. De conclusies uit het onderzoek worden hierna behandeld.
Gebiedsbescherming
Aangezien de onderzoekslocatie grenst aan een deel dat behoort tot het Natuurnetwerk Nederland, zijn externe effecten niet op voorhand uit te sluiten. Door de ligging buiten het Natuurnetwerk kunnen interne effecten zoals vermindering van areaal en samenhang van de natuurgebieden wel worden uitgesloten. Echter effecten zoals optische verstoring of verstoring door licht en geluid zijn, op voorhand niet uit te sluiten. Dit komt deels door het ontbreken van een inrichtingsplan, hierdoor is onder andere niet bekend hoe dicht de bebouwing bij de houtwal komt en of er gebruikt gemaakt zal worden van permanente nachtverlichting.
Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals het Natura 2000-gebied NSG Hetter-Millinger Bruch mit Erweiterung is, gelet op de afstand tot het plangebied en de aard van de ingreep niet aan de orde. Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van een Beschermd Natuurmonument.
Soortenbescherming
Algemeen voorkomende soorten
Binnen het plangebied komt een aantal algemeen voorkomende soorten voor. Deze soorten vallen allemaal onder artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming. Voor de betreffende soorten heeft de provincie Gelderland een vrijstelling afgegeven voor het verstoren en/of aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat voor de werkzaamheden geen ontheffing voor deze soorten nodig is. Het is niet mogelijk om broedgevallen van de boomvalk, ransuil en/of sperwer en een roestplaats van ransuilen uit te sluiten in de houtwallen gelegen naast de onderzoekslocatie. Een broedgeval van een van bovenstaande genoemde soorten zou zodanige hinder van de werkzaamheden of toekomstige situatie kunnen ondervinden dat het nest niet meer behouden kan blijven. Hiermee zou een overtreding van de Wet natuurbescherming worden begaan op het gebied van nesten van jaarrond beschermde soorten. Om vast te kunnen stellen of er werkelijk een broedgeval of een roestplaats in de houtwallen aanwezig is die storing zou kunnen ondervinden is aanvullend onderzoek nodig. Om goed vast te kunnen stellen of er broedgevallen of roestplaatsen aanwezig zijn dienen diverse veldbezoeken te worden uitgevoerd op het juiste tijdstip van de dag en juiste periode in het jaar.
Strikt beschermde soorten
De houtwallen om de onderzoekslocatie zijn in principe geschikt als vliegroute en foerageergebied voor vleermuizen. De herontwikkeling op de onderzoekslocatie zou in geval van aanwezigheid van een vliegroute of essentieel foerageergebied van vleermuizen kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Derhalve is een nader onderzoek naar de geschiktheid van de onderzoekslocatie als vliegroute en foerageergebied voor vleermuizen.
Aanvullend ecologisch onderzoek
Gelet op de adviezen uit de quickscan flora en fauna is door Econsultancy in september 2017 een aanvullend ecologisch onderzoek12 uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 11 bij deze toelichting opgenomen.
Functie onderzoekslocatie voor boomvalk, ransuil en sperwer
De onderzoekslocatie heeft geen functie voor de boomvalk, ransuil en sperwer. Overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van deze soorten is niet aan de orde.
Functie onderzoekslocatie voor vleermuizen
De houtwal op de onderzoekslocatie vormt voor de gewone dwergvleermuis een niet essentieel foerageergebied en een essentiële vliegroute. Tevens bieden de grenzen tussen de bomen en grasvelden foerageergebied voor de laatvlieger.
Het verwijderen of het verlichten van de houtwal zal leiden tot een beschadiging van een essentiële vliegroute van de gewone dwergvleermuis en daarmee leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. Door bij de plaatsing van het gebouw en de verlichting rekening te houden met de bestaande vliegroute kan overtreding van de Wet natuurbescherming worden voorkomen.
Naar aanleiding van het nader onderzoek is een buffer gehouden tussen de houtwal en het nieuw te bouwen gebouw.
Notitie beoordeling planvoornemen
In de eerdergenoemde quickscan flora en fauna uit november 2016 is het planvoornemen getoetst aan de destijds vigerende natuurwetgeving (Flora- en faunawet, Natura- 2000 en NNN). De toetsing kon daarnaast ook nog niet geheel worden afgerond, omdat het planvoornemen nog niet concreet genoeg was en aanvullend onderzoek moest uitwijzen of er beschermde functies of soorten aanwezig waren. Dit onderzoek is in 2017 uitgevoerd (zie vorige paragraaf). Uit het onderzoek bleek dat er een functie als vliegroute in het gebied aanwezig is en dat met het planvoornemen rekening gehouden dient te worden met de situering van het gebouw en de toepassing van licht. Door Econsultancy is in oktober 2018 een notitie opgesteld waarin voorgenoemde punten (opnieuw) zijn beoordeeld13. Deze notitie is als Bijlage 12 bijgevoegd.
Toetsing aan Wet natuurbescherming
In 2018 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet en de boswet. In de wetgeving zijn enkele wijzigingen in de lijst met beschermde soorten opgenomen. Deze zijn echter niet van invloed op de resultaten van de quickscan flora en fauna uit 2016. De onderzochte beschermde soorten en functies uit het aanvullend onderzoek uit 2017 betreffen soorten die (vanuit de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn) ook in de Wet natuurbescherming een vergelijkbare beschermde status genieten.
Toetsing planvoornemen aan effecten op vliegroute vleermuizen
In de navolgende omgevingstekening blijkt dat de positionering van het nieuwe gebouw zodanig is gekozen dat er voldoende ruimte tussen de bebouwing en de kroonprojectie van de houtwal is, om negatieve gevolgen voor de vliegroute ter plaatse te voorkomen. Van belang daarbij is dat de houtwal in zijn geheel als geleidende structuur gehandhaafd dient te blijven.
Omgevingstekening met locatie nieuw schoolgebouw en houtwal
Verlichting vanuit de ramen van het gebouw zullen niet van invloed zijn op de functie als vliegroute. Normaal gesproken is de vliegroute in de actieve periode van vleermuizen pas rond 22.00 uur in gebruik (dit varieert uiteraard in de loop van de tijd). In de winterperiode is het eerder donker maar is de vliegroute niet in gebruik, vanwege de winterslaap van vleermuizen.
Verlichting van het gebouw door armaturen die aan de buitenzijde zijn geplaatst kunnen wel van invloed zijn op het gebruik van de vliegroute. Het continue aanlichten vanaf de buitenzijde wordt daarom afgeraden.
Externe werking op het Gelders Natuurnetwerk
In de quickscan flora en fauna uit 2016 is ten aanzien van het Natuurnetwerk geconcludeerd dat een nadere toetsing plaats dient te vinden. De aanleiding voor deze conclusie was met name de onbekendheid ten aanzien van mogelijke externe effecten door verlichting. In de geconsolideerde Omgevingsverordening van de provincie Gelderland (januari 2018) wordt bij de regelgeving omtrent de GNN geen melding meer gemaakt van toetsing aan externe effecten. Ook de term 'nee-tenzij' wordt niet meer gehanteerd. De regelgeving is geheel gericht op de planologische gevolgen voor bestemmingsplannen binnen de begrenzing van het GNN. Nadere toetsing is daarom niet noodzakelijk. Daarbij wordt opgemerkt dat bij het schrijven van de quickscan flora en fauna de functie als vliegroute nog niet bekend was. De randvoorwaarden ten aanzien van verlichting voor vleermuizen zorgen er feitelijk voor dat verlichting richting het GNN niet zal optreden.
Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief.
Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat het initiatief geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.
Verkeer
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de uitbreiding van een school in de vorm van nieuwbouw. Uit de memo die Sweco op 22 november 2016 heeft opgesteld, aangaande de ruimtebehoefte van het Almende College in 2030, volgt dat de prognose is dat er in 2030 in de nieuwbouw plaats moet zijn voor 494 leerlingen. Het schoolgebouw biedt echter ruimte aan 800 leerlingen. Op grond van de kengetallen uit de CROW publicatie 31714 is berekend wat de verkeersgeneratie (het totaal van de verkeersproductie en -attractie) van 800 leerlingen is. Voor de uitbreiding is uitgegaan van de categorie 'middelbare school' in de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Hiervoor wordt een norm van maximaal 19,6 verkeersbewegingen per 100 leerlingen gehanteerd. Op grond hiervan komt het gemiddeld aantal verkeersbewegingen op maximaal 157 per weekdag. Op werkdagen bedraagt de verkeersgeneratie circa 220 verkeersbewegingen (factor 1,4). Dit aantal verkeersbewegingen leidt niet tot een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen in de omgeving van het plangebied.
Het plangebied wordt via de wegen 't Veld, het Terborgseveld en de Laan van Schuylenburch ontsloten op de gebiedsontsluitingsweg Silvoldseweg/Terborgseweg. De huidige verkeersintensiteit op deze wegen bedraagt circa 800 (Terborgseveld), 1.100 ('t Veld) tot 1.700 (Laan van Schuylenburch) motorvoertuigen per etmaal. Deze wegen hebben op basis van het gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2012-2020 een maximaal gewenste intensiteit van 3.000 motorvoertuigen per etmaal. Daarom is er voldoende (rest)capaciteit om het beperkt extra aantal verkeersbewegingen af te wikkelen.
Als gevolg van het initiatief zal het aantal fietsbewegingen van en naar de school eveneens toenemen. Het nieuwe schoolgebouw is bereikbaar via de bestaande fietsvoorzieningen.
Parkeren
Het aantal benodigde parkeerplaatsen voor motorvoertuigen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. De parkeerkencijfers uit de eerder genoemde CROW publicatie worden gebruikt als uitgangspunt bij de raming van de parkeerbehoefte en kennen een bandbreedte (een minimum- en een maximumnorm). In principe geldt de maximale parkeernorm als indicatie voor het aantal benodigde parkeerplaatsen. Alleen wanneer aannemelijk kan worden gemaakt dat er minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn, kan de gemeente toestaan dat van dit maximum wordt afgeweken.
Op grond van de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom' bedraagt de parkeernorm maximaal 5,9 parkeerplaatsen per 100 leerlingen. Dit leidt tot een maximale parkeernorm van 47 parkeerplaatsen.
Op eigen terrein kan niet in de parkeerbehoefte worden voorzien, omdat het terrein alleen wordt ontsloten voor fietsers en voetgangers. Daarnaast is aanleg van parkeerplaatsen op het schoolterrein ruimtelijk niet gewenst vanwege het ruimtebeslag en de beeldkwaliteit. Het nieuwe schoolgebouw zal echter met een looproute worden verbonden met de bestaande openbare parkeervoorziening aan het Terborgseveld (capaciteit 247 plaatsen). De parkeerbehoefte van de bestaande functies rond dit parkeerterrein is dusdanig dat er ruim voldoende restcapaciteit beschikbaar is om in de extra parkeerbehoefte van 47 plaatsen te voorzien.
De meeste leerlingen zullen met de fiets komen, om die reden zorgt de uitbreiding van de school ook voor een toename in de behoefte aan parkeerplaatsen voor fietsen. Om die reden wordt een nieuwe fietsenstalling gerealiseerd. Voor de fietsenstalling is een ruimte gereserveerd van 900 m2.
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.
De ontwikkeling van voorliggend plan betreft een gezamenlijk initiatief van de gemeente Oude IJsselstreek en Stichting Achterhoek VO. De gemeente is met Stichting Achterhoek VO een bekostigingsovereenkomst overeengekomen, waarin onder meer de verdeling van de kosten is vastgelegd. De gemeente heeft in de begroting budget voor de bouw van het schoolgebouw opgenomen. Daarnaast is in de begroting een bedrag opgenomen voor voorbereidingskosten voor het opstellen van het bestemmingsplan.
De economische uitvoerbaarheid wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.
Op grond van artikel 6.12, lid 2 sub a van de Wet ruimtelijke ordening behoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
In dit bestemmingsplan is de bestemming 'Maatschappelijk' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische Verwachting 3' opgenomen.
Het plangebied is bestemd als 'Maatschappelijk'. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor onderwijs. Daarnaast is horeca en detailhandel, onder voorwaarden, als nevenactiviteit toegestaan. Verder zijn binnen deze bestemming bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeer-, speel-, groenvoorzieningen en kunstwerken, water, voorzieningen voor de waterhuishouding, straatmeubilair en nutsvoorzieningen mogelijk.
In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een andere vorm van een maatschappelijke voorzieningen. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.
Op de locatie van het nieuwe schoolgebouw is een bouwvlak opgenomen. Voor de locatie van de nieuwe fietsenstalling is geen bouwvlak opgenomen. In de regels is bepaald dat gebouwen alleen binnen het bouwvlak zijn toegestaan. Ter plaatse van de fietsenstalling is daarom geen gebouw toegestaan. Bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn, onder voorwaarden, zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan. Voorgaande betekent dat de fietsenstalling niet als gebouw mag worden uitgevoerd. De fietsenstalling mag wel een overkappping hebben, mits deze overkapping geen wanden heeft.
De maatvoeringseisen van de verschillende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn opgenomen in de bouwregels. Op de verbeelding is de maximaal toegestane bouwhoogte van het nieuwe schoolgebouw opgenomen.
Waarde - Archeologische Verwachting 3
De voor 'Waarde - Archeologische Verwachting 3' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen ('Maatschappelijk'), ook bestemd voor het behoud, bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden in de bodem.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Dit bestemmingsplan doorloopt de procedure als bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. Ook is het plan op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan de besturen van het waterschap en de provincie. In dit hoofdstuk zullen de resultaten van deze procedure en overleggen worden behandeld.
Op 25 september 2017 heeft er een informatieavond plaats gevonden voor direct omwonenden van de nieuwbouwlocatie. Tijdens deze avond is gesproken over de nieuwbouw van een nieuwe VMBO-school in Silvolde.
Het bestemmingsplan is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan de provincie Gelderland en het Waterschap Rijn en IJssel.
De provincie Gelderland heeft aangegeven dat hier geen sprake is van provinciaal belang. Daarom is verdere toetsing van het plan niet aan de orde.
Het waterschap Rijn en IJssel heeft per schrijven van 19 november 2018 laten weten een tweetal opmerkingen op de waterparagraaf te hebben. Deze zijn in paragraaf 4.2.2 van de toelichting verwerkt en hebben niet geleid tot aanpassing van het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Nieuwbouw Almende College Silvolde' heeft van 3 januari 2019 tot en met 13 februari 2019 ter inzage gelegen. Op 23 januari 2019 heeft er een informatieavond plaats gevonden voor direct omwonenden. Tijdens deze avond is het bouwplan nader toegelicht.
Gedurende de genoemde termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Er zijn drie zienswijzen ontvangen. Voor de samenvatting en de beantwoording van de zienswijzen wordt verwezen naar de Nota zienswijzen welke als Bijlage 13 is opgenomen.