Plan: | Buitengebied, locatie Warmseweg 6 Etten |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1509.BP000138-VA01 |
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de herschikking en uitbreiding mogelijk van de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf Jansen Blokhuizen, gevestigd aan de Warmseweg 6 te Etten. Het bedrijf wil de bestaande productiehal vergroten en wil enkele andere voorzieningen op het terrein, zoals de kantoren en het showterrein herschikken.
Deze ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan. Daarom is onderliggend bestemmingsplan opgesteld. Na vaststelling van dit bestemmingsplan heeft het bedrijf meer ontwikkelingskansen en kan het soepeler omgaan met de plaatsing van bedrijfsgebouwen op het terrein.
Ligging plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Oude IJsselstreek, ten zuiden van de snelweg A18. De kern Etten ligt ten zuidoosten van het plangebied.
Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied 2000: herziening 2002"
In het geldende bestemmingsplan buitengebied 2000 is de omgeving van het bedrijf Jansen Blokhuizen bestemd tot “agrarisch gebied”. Het terrein van Jansen Blokhuizen, bestaande uit twee percelen, is bestemd tot “Bedrijven”, met nadere aanduiding ‘B23’. In het bestemmingsplan is opgenomen dat de bestaande bebouwing 1200 m2 bedraagt en er slechts één bedrijfswoning aanwezig mag zijn. Bij recht kan de bebouwing worden uitgebreid tot 1320 m2. Deze regeling is opgenomen omdat reeds bestaande niet-agrarische bedrijven een ontwikkelingsmogelijkheid moeten kunnen hebben.
De maximale nok- en goothoogte binnen de nadere bestemming B23 mag op dit moment resp. 4 m en 6 m bedragen. In het vigerende plan is één bedrijfswoning opgenomen. Voor deze woning geldt een nok- en goothoogte van respectievelijk 3,5 m en 8 m. De aanwezige beplanting om het perceel is aangeduid als ‘afschermend groen’.
Omliggende gronden hebben een agrarische bestemming.
In de toelichting van dit plan wordt in de volgende hoofdstukken stilgestaan bij verschillende relevante aspecten:
De heer Jansen is in 1982 begonnen met timmerwerkzaamheden, naast het varkensbedrijf dat destijds gerund werd. In de daaropvolgende jaren zijn vanwege de uitbreidende timmerwerkzaamheden, de varkensstallen verbouwd tot werkplaats c/q opslagruimten.
In 1995 is Jansen Timmerwerken opgericht door de Heer Jansen, mevrouw Jansen-te Kaat en hun zoon. Vanaf dat moment richtte het timmerbedrijf zich volledig op het vervaardigen van blokhuizen. Het bedrijf handelt daarom sinds dit jaar onder de naam Jansen Blokhuizen.
Huidige situatie bedrijfsperceel
Het bedrijf is gespecialiseerd in zowel het ontwerpen, fabriceren als monteren van blokhuizen (houten huizen) voor verschillende doeleinden. De houten onderdelen van de blokhuizen worden zelf vervaardigd. In bovenstaande afbeelding is een afbeelding van de huidige bedrijfsbebouwing op het perceel weergegeven.
De totale oppervlakte van het perceel bedraagt 6.720 m2. Het bestemmingsvlak ligt aansluitend aan de Warmseweg en is landschappelijk ingeplant, zowel aan de straatzijde als aan de achterzijde die aan het landelijk gebied grenst. Het perceel aan de achterzijde van het bedrijf, is ook in eigendom van Jansen Blokhuizen. Dit perceel is ingezaaid met gras en begin 2003 ingeplant met een bosopstand.
Overzicht huidige bebouwing Warmseweg 6
Bij het bedrijf is aan de Warmseweg een woonhuis aanwezig, de bedrijfswoning met daarbij behorende bijgebouwen en bouwwerken (carport). De bedrijfswoning heeft een ruime tuin aan de voorzijde van het perceel. De bebouwing behorende tot het woonhuis heeft een oppervlakte van 280 m2.
Vanaf de Warmseweg is het bedrijfsperceel bereikbaar. Eerst bevindt zich op het terrein een ruime parkeerplaats. Verderop tref men de bedrijfsgebouwen aan. De bedrijfsbebouwing bestaat uit:
In totaal bevindt zich 1.760 m2 aan gebouwen op het perceel ten behoeve van het bedrijf. Hieronder valt eveneens de overkapping van 210 m2 aan het noordelijk bedrijfspand.
Hiermee komt het totaal bebouwd oppervlak op het perceel neer op (1.760 + 280=) 2.040 m2.
Verder bevindt zich op het terrein een showterrein van blokhuizen. Hier worden nieuwe modellen van blokhuizen getoond. Deze modellen staan er tijdelijk en worden eens in de zoveel tijd vervangen door nieuwe modellen.
Aan de zuid- en westzijde van de bedrijfsbebouwing bevinden zich een weide en bosplantsoen.
Het aangeleverde, onbewerkte hout wordt bewerkt en verwerkt tot blokhuis. Hiertoe vinden verschillende transporten op het terrein plaats. Het aantal transportbewegingen is niet optimaal, vanwege de geringe omvang van de opstallen en de afstand tussen de opstallen. De vele transportbewegingen zijn niet alleen ongewenst in het licht van een efficiënte bedrijfsvoering, ze brengen ook extra lawaai en vervuiling met zich mee.
De eigenaar is voornemens de bestaande bedrijfshal op de westzijde van het perceel uit te breiden met maximaal 1.125 m2. Deze uitbreiding zal tegen de bestaande bedrijfshal worden geplaatst. Tevens wordt de stelling/ opslagruimte met 90 m2 vergroot tot dat deze eenzelfde lengte heeft als de toekomstige bedrijfshal.
Toekomstige situatie
Voorts bestaat de wens om de bestaande kantoren en fietsenstalling/ kantine te slopen en te integreren in één nieuw gebouw van maximaal 200 m2. De kantine en de fietsenstalling zullen in dit nieuwe gebouw aanwezig zijn. Het nieuwe gebouw zal gerealiseerd worden nabij de plek waar nu de kantoren reeds staan.
Verder bestaat de wens om het terrein waar blokhuizen getoond worden te verplaatsen. De exacte locatie hiervan is nog niet bekend, er is geen sprake van een uitbreiding van het showterrein. De bedoeling is om het showterrein meer in een (halve) cirkel rondom het nieuwe kantoor te plaatsen.
Sfeerbeeld toekomstige bedrijfshal
De nieuwe bedrijfshal heeft een goot- en nokhoogte 6 en 8 meter. Door dat het terrein volledig is omgeven door opgaand groen is de ruimtelijke impact op de gering. Het terrein wordt volledig aan het oog onttrokken.
Overzicht toekomstige situatie
In totaal zal in de nieuwe situatie 3.360 m2 aan bebouwing op het perceel aanwezig zijn. Hiervan wordt 352 m2 gebruikt ten behoeve van de woonbestemming en 3.008 m2 ten behoeve van het timmerbedrijf. Ten opzichte van de huidige situatie neemt het bebouwingsoppervlak toe met 1.320 m2.
De gronden in de omgeving van het bedrijf zijn bestemd tot agrarisch gebied zonder specifieke landschapswaarden. Van een aantasting van de landschapswaarden is dan ook geen sprake. Het aanwezige afschermende groen blijft behouden. Daarnaast wordt rondom de bebouwing aan de omgeving onttrokken door reeds aan het begin van 2003 aangeplant groen. Deze inpassing wordt in een gebied met geringe landschappelijke waarden, ruimschoots voldoende geacht.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat on-der meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofd-structuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofd-spoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing
Voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.
380-kV verbinding Doetinchem - Wesel
Op 4 juli 2014 is een voorbereidingsbesluit vastgesteld welke als voorbode dient voor het opstellen van een inpassingsplan voor een nieuwe 380 kV-verbinding tussen Doetinchem en Wesel. De hoogspanningsleiding zal samen met de zakelijke rechtzone deels over het westelijk deel van het plangebied lopen. Er lopen twee zones over het plangebied waar beperkingen gelden.
In de eerste zone gelden beperkingen als gevolg van de aanhoudingsplicht van de omgevingsvergunning voor het 'bouwen' in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Ook geldt een omgevingsvergunningstelsel ten aanzien van het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, en voor wijzigingen van het gebruik ten behoeve van opslag van gevaarlijke stoffen en voor gevoelige bestemmingen.
Voorbereidingsbesluit 380 kV-verbinding, zones
In de tweede zone gelden alleen beperkingen als gevolg van de aanhoudingsplicht in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, alsmede een vergunningenstelsel ten aanzien van wijzigingen van het gebruik voor de opslag van gevaarlijke stoffen en voor gevoelige bestemmingen.
In zijn algemeen geldt dat de 380 kV Doetinchem-Wesel niet mag leiden tot negatieve gevolgen voor de volksgezondheid.
Ten aanzien van de voorziene uitbreiding van de bedrijfshal is al in vroegtijdig stadium in overleg getreden met de ministerie van Economische Zaken en de ministerie van Milieu en Infrastructuur. Per mail hebben ze het volgende aangegeven.
Vanuit de zijde van het Ministerie van Economische Zaken bestaat er op basis van de nu beschikbare informatie met het oog op de voorgenomen 380 kV verbinding Doetinchem-Wesel geen bezwaar tegen om de uitbreiding van de bedrijfspanden van Jansen Blokhutten mogelijk te maken. Het kan echter wel zijn dat er voorzieningen nodig zijn in verband met het voorzorgsbeleid magneetvelden of met de veiligheid rondom de voorgenomen 380 kV verbinding Doetinchem-Wesel.
Mede gelet op het voorbereidingsbesluit 380 kV verbinding Doetinchem-Wesel wil het Ministerie zich dan ook het recht voorbehouden om hierop terug te komen als alsnog mocht blijken dat de aangevraagde uitbreiding de voorgenomen 380 kV verbinding Doetinchem-Wesel ernstig belemmert of bemoeilijkt.
Dit kan plaatsvinden via het Bro-overleg als de gemeente met een voorontwerp van het bestemmingsplan komt of bij de beoordeling van de vergunningaanvraag van Jansen Blokhutten waar de gemeente Oude IJsselstreek de Minister van Economische Zaken conform de bepalingen van het voorbereidingsbesluit 380 kV Doetinchem-Wesel om advies dient te vragen.
De reactie van het ministerie wordt te zijner tijd verwerkt in dit bestemmingsplan.
Momenteel ligt een Rijksinpassingsplan ten behoeve van de hoogspanningsverbinding ter inzage. Deze is verwerkt op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.
Omgevingsvisie
Op 9 juli 2014 is de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de maatschappelijke opgaven in Gelderland. Deze opgaven zijn ontstaan in gesprekken tussen overheden, organisaties en particulieren. Het gaat over steden en dorpen, natuur, landbouw, water, energie en meer.
De provincie en haar partners streven naar een hoge kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Het is de uitdaging de match tussen kwaliteiten van het betreffende initiatief en de kwaliteiten van de plek of het gebied te maken. Dit betekent dat het ontwerpen of de ontwerpende benadering van groot belang is en dat de provincie zoveel mogelijk vroegtijdig in planprocessen in dialoog treedt.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.
Verordening
Op 24 september 2014 is de bijbehorende Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Samen met de Omgevingsvisie is deze verordening op 17 oktober 2014 van kracht geworden. Deze vervangt vigerende verordeningen, zoals de milieuverordening. De verordening is slechts een juridische vertaling van dit beleid, er is geen nieuw beleid aan toegevoegd. De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen ten aanzien van Ruimte, Milieu en ontgrondingen, Water en Verkeer.
De Omgevingsvisie wordt momenteel geactualiseerd. Na vaststelling zullen eventuele relevante wijzigingen voor dit bestemmingsplan worden verwerkt.
Ter plaatse van het plangebied gelden vanuit de verordening geen bijzondere regels ten aanzien van uitbreidingsplannen van niet-agrarische bedrijven. Er is geen sprake van bijzondere natuur- of landschapswaarden.
Het bedrijf ligt in een verwevingsgebied. In dit soort gebieden kunnen meerdere functies naast elkaar bestaan. Er is groei mogelijk voor ondernemers om het bedrijf te ontwikkelen voor zover andere functies hiervan geen hinder ondervinden. Dit is een gemeentelijke afweging.
De gemeente is van oordeel dat de veelal van oudsher in het buitengebied gevestigde bedrijven, zeker in relatie tot de regeling functieverandering vrijkomende bebouwing, meer mogelijkheden geboden moeten worden. Arbo-eisen, grotere en modernere machines, seizoensgebonden activiteiten, etc, zijn enkele zaken die – naast economische groei- (kunnen) leiden tot de behoefte aan meer oppervlak voor bebouwing. Hoewel in bepaalde gevallen de beleidswens gericht is op een verplaatsing, kunnen (van oudsher gevestigde) bedrijven niet volledig op slot worden gezet. Uitbreidingen dienen niet ten koste te gaan van aanwezige ruimtelijke kwaliteiten (landschap, cultuurhistorie en ecologie) van een bepaald type gebied. Het bouwplan van initiatiefnemer is veelvuldig besproken met gemeente en provincie en de uitbreiding is akkoord bevonden.
Onderliggend plan betreft een uitbreiding van een bestaand bedrijf in het buitengebied van de gemeente Oude IJsselstreek. Het gehele perceel is aan de randen voorzien van een robuuste opgaande beplanting/ bos. Het zicht vanuit het landschap op het bedrijf wordt hiermee geheel onttrokken. In die zin kan geen sprake zijn van een een kwaliteitsverlies.
Algemeen
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
De rijksladder heeft betrekking op stedelijke ontwikkelingen. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
De provincie wil onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. Vooruitlopend daarop spreekt de provincie nu al van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De ladder is een hulpmiddel dat een bijdrage levert aan een goede ruimtelijke ordening. Het doorlopen van de ladder is een procesvereiste.
Toevoegen van kwaliteit aan de leefomgeving
De ambitie is om bij de toepassing van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik expliciet aandacht te schenken aan de borging van ruimtelijke kwaliteit of kwaliteit van de leefomgeving. Daarbij is het al goed om de ladder zelf als een kwaliteitsinstrument aan te merken, gericht op behoefte en locatie. Bijvoorbeeld bij ruimtelijke initiatieven in stedelijk en in het landelijk gebied en in overgangsgebieden als de stads- en dorpsrandzones.
Het is van belang dat er een goede match ontstaat tussen de kwaliteiten van het ruimtelijk initiatief en de kwaliteiten van de (uiteindelijk gekozen) locatie en het omliggende gebied. De uitdaging waar de provincie en partners gezamenlijk voor staan is om kwaliteit - indien mogelijk en gewenst extra kwaliteit - toe te voegen, beleefbaar te maken en houden. Algemene stelregel is: streef naar een goed evenwicht tussen ontwikkelingsruimte en de kwaliteitsprestatie c.q. investering in kwaliteit van de leefomgeving. Bij dit evenwicht spelen de 'onderliggende' gebiedscategorieën, met name in het landelijke gebied, een grote rol. Soms is het denkbaar dat juist een 'topkwaliteit' gewenst is. Vooral als het gaat om initiatieven die min of meer als 'gebiedsvreemd' kunnen worden beschouwd en qua maat en schaal een bovengemiddelde impact hebben op de omgeving.
Dit bestemmingsplan en de ladder voor duurzame verstedelijking
Voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele lokale of regionale behoefte?
De vraag om er een regionale behoefte is aan de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten is niet te beantwoorden in onderhavig plan. Het betreft hier een individueel bedrijf dat zijn huidige activiteiten wil uitbreiden en het bedrijf kent een specifieke activiteit met een landelijke dekking, namelijk het fabriceren van houten blokhutten. Hierbij heeft het bedrijf ook een tentoonstellingsruimte nodig voor de blokhutten. Een regionale behoefte is dus moeilijk aan te geven. Lokaal is de behoefte wel groot om uit te breiden. Voor het bedrijf is het essentieel om uit kunnen breiden om zo voor de toekomst een gezonde bedrijfsvoering te kunnen behouden.
Kan deze aangetoonde behoefte in redelijkheid binnen bestaand stedelijk gebied worden opgevangen door hergebruik, danwel transformatie van gebouwen?
In principe bevinden zich in omgeving van het plangebied diverse bedrijventerreinen waar voldoende capaciteit is om naar toe te verhuizen. Een dergelijke verhuizing brengt echter buitenproportionele kosten met zich mee voor het bedrijf. Om financieel- economische redenen is een verhuizing niet uitvoerbaar. Ook stuit een verhuizing op allerlei praktische bezwaren. Als laatste zal de verhuizing met zich mee brengen dat een bedrijf verdwijnt uit het landelijk gebied. Hierdoor neemt de vitaliteit van het landelijk gebied af.
De beleidslijn bij nieuwe initiatieven in het buitengebied is dat wordt gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing. Bij onderliggend plangebied is reeds sprake van een landschappelijke inpassing aangezien het gehele perceel is ingekapseld door opgaand groen. Daarnaast geldt als maatstaf dat een ontwikkeling van deze orde dient samen te gaan met toevoeging van extra ruimtelijke kwaliteit aan het gebied. Daartoe zijn tussen gemeente, provincie en initiatiefnemer nadere afspraken gemaakt op basis waarvan de betreffende toevoeging van ruimtelijke kwaliteit van gemeentewege zal worden gerealiseerd op basis van een overeengekomen financiële bijdrage per m2
Is de locatie multimodaal omsloten?
Het bedrijf is voor de transport afhankelijk van een goede bereikbaarheid voor met name vrachtwagens (toeleveranciers, vervoer eindproducten). Het bedrijf is goed te bereiken via de N317 en de A18. Een goede bereikbaarheid met openbaar vervoer is niet relevant.
De Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 geeft richting aan het ruimtelijke, economi-sche en maatschappelijke beleid van de gemeente Oude IJsselstreek tot 2025. Vraagstukken op deze beleidsterreinen zijn de basis voor deze visie. De structuurvisie is het vertrekpunt voor het uitwerken van het verdere beleid van de gemeente Oude IJsselstreek voor de toekomst.
De structuurvisie onderkent dat de niet-agrarische bedrijvigheid één van de economische dragers voor het buitengebied is. De bestaande bebouwing in het buitengebied biedt belangrijke kansen voor de huisvesting van nieuwe bedrijven. De gemeente biedt mogelijkheden voor niet-agrarische bedrijvigheid die past in het buitengebied. Werkgelegenheid is van belang voor de bewoners van het buitengebied. Niet-agrarische bedrijvigheid vervult daarom een functie in het vasthouden van de plaatselijke bevolking. De gemeente streeft er naar dat de niet-agrarische bedrijven een integraal onderdeel worden van het buitengebied. Dit betekent bijvoorbeeld dat nieuwe bedrijvigheid zich aanpast aan het cultuurlandschap. Voor bestaande niet -agrarische bedrijven wordt gezocht naar maatwerk oplossingen. De ruimtelijke ontwikkeling van de bestaande bedrijven wordt hierbij sterk bepaald door de ligging in het omringende landschap.
De gemeenteraden van Aalten, Berkelland, Bronckhorst, Doetinchem, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld.
De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:
Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waar-op geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequen-ties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema¡¦s te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreeren.
Het Landschapsontwikkelingsplan+ (LOP+) is door de gemeenten Doetinchem, Montferland en Oude IJsselstreek vastgesteld. Het biedt de gemeente de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. Het biedt de mogelijkheid om optimaal in te spelen op planprocessen.
Het LOP+ is ontwikkelingsgericht opgezet en geeft spelregels voor initiatieven in het landelijk gebied. Het hoofddoel daarbij is de koppeling van de vernieuwing van de plattelandseconomie aan de versterking van de landschappelijke karakteristieken. Daarbij is bescherming van erkende waardevolle elementen in het landschap van belang, maar ook actieve ontwikkeling van nieuwe kwaliteiten in het landschap. In het LOP+ worden 6 verschillende deelgebieden (ensembles) onderscheiden. De begrenzing van deze ensembles is gebaseerd op de wijze waarop mensen in het gebied het landschap beleven. Steeds is gekozen voor eenheden die mensen als hun landschap, hun leefomgeving, ervaren.
Dit plan valt in het ensemble "Ensemble van de historische rivierterrassen van de oeroude IJssel". Per ensemble is een werkboek opgesteld. Het werkboek wordt hierna beschreven.
In het oostelijk deel van dit gebied wordt de ondergrond reliëfrijker met oude, ingesleten geulen. De zone ten westen van Etten en Ulft kent een ingewikkeld patroon van drogere en nattere delen. De mazen van het netwerk van percelen zijn de afgelopen eeuw sterk vergroot en de meeste kavelgrenzen rechtgetrokken. Jonge bomenrijen (voornamelijk essen en eiken) langs de wegen vormen hier het meest voorkomende landschapselement. In het mozaïek van akkers en weiden komen echter her en der verwijzingen naar het oude landschap en oude landschapselementen voor. In nattere delen staan elzensingels (met daarin ook hop, lijsterbes, vlier en meidoorn) langs de wegbegeleidende sloten. Ook staan er nog essenhakhoutstoven en knotessen en –eiken langs sloten. Vaak staan ze in de schaduw van later aangelegde wegbeplanting. In het weiland staan hier en daar (bedreigde) solitaire bomen, soms monumentale knoteiken, ooit waren ze veilig verborgen in een heg. Een enkele oude meidoornheg heeft de modernisering van de landbouw overleefd. Dat deze heggen ooit gevlochten werden blijkt uit de oude vlechtheg aan de Bleumerstraat nabij Ziek. Bij boerderijen staan oude hagen en restanten van hoogstamfruitboomgaarden. In het zuidelijkste punt ligt, betrekkelijk hoog, Megchelen. De grond is er geschikt voor commerciële boomteelt. Rond het dorp staan boerderijtjes met nieuwe heggen, laan- en fruitbomen, maar ook enkele oude knotpopulieren in een glad geschoren berm.
Het al dan niet voldoen aan verschillende planologische en milieutechnische randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van het onderhavige plan getoetst op planologische en milieutechnische randvoorwaarden. In dit hoofdstuk worden alleen de conclusies van uitgevoerde onderzoeken genoemd. Voor de volledige rapporten wordt verwezen naar de bijlage.
Algemeen
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te ver-wachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken.
Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Toetsing
Verder is het vereist een archeologisch onderzoek uit te voeren. De onderzoekslocatie ligt namelijk in een gebied met een gematigde/ middelhoge verwachting voor archeologische waarden. Voor een dergelijke locatie geldt het beleid dat wanneer een ingreep groter is dan 100 m2 en dieper dan 30 cm beneden maaiveld een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een archeologisch bureauonderzoek en gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 1.
In onderstaande zijn alleen de conclusies opgenomen. Voor meer informatie wordt verwezen naar het onderzoek.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek zijn er geen aanwijzingen om resten van puntlocaties van zeer kleine omvang (complextype 0), restanten van een basis-/extractiekamp (Jagers-Verzamelaars), een nederzettingscomplex of huisplaats (Landbouwers) (complextype 5b) nog binnen het plangebied te verwachten. Er zijn voor de archeologie geen gevolgen vanuit de voorgenomen bodemingrepen.
Geadviseerd is geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. Er is sprake van een verstoord bodemprofiel tot in de vlechtende rivierterrasafzettingen van het Laagterras. Tevens heeft de geleverde onderzoeksinspanning, in de vorm van een gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek, geen archeologische indicatoren opgeleverd.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, dient eerst een onderzoek uitgevoerd te worden in het kader van de Natuurbescher-mingswet (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en eventuele andere betrokken natuurregelgeving.
Toetsing
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een flora en faunaonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 2.
Het onderzoek heeft tot doel om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep.
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
Conclusie
Met in acht name van een aantal aandachtspunten is geen nader onderzoek vereist. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Het bedrijf bevindt zich aan de Warmseweg, een rustige landelijke weg in het buitengebied waar de verkeersintensiteit relatief laag is. Via de Oude IJsselweg is de provinciale weg N317 goed bereikbaar. Via de N317 is de A18 op korte afstand te bereiken. Het plangebied is dus goed ontsloten. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat er zich verkeerskundige belemmeringen zullen voordoen.
Het aantal parkeerplaatsen ten behoeve van de timmerfabriek en de showplaats is ruim. Voor bezoekers zijn vijf parkeerplaatsen nabij de ingang van het bedrijf aanwezig. Achter op het terrein bevinden zich de parkeerplaatsen voor werknemers. Er zijn 14 werknemers in dienst en hiervoor is ruim voldoende parkeergelegenheid.
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling.
De hoofddoelstelling voor de regionale waterhuishouding in de Achterhoek en Liemers is het realiseren van duurzame, veerkrachtige watersystemen in zowel stedelijk gebied als landelijk gebied, zodat inzicht verkregen wordt in de aard en omvang van de wateropgaven in dit stroomgebied. De visie is opgesteld naar het nu en in de toekomst voorkomen van wateroverlast, het bereiken van de natte natuurdoelen, het veiligstellen van de drinkwatervoorziening en het voorkomen van watertekorten, het verbeteren van de waterkwaliteit en het verbeteren van de aansluiting van het regionale watersysteem op het landelijke hoofdsysteem.
Ter voorkoming van huidige en toekomstige waterproblematiek is naar oplossingen gezocht, zoals het verbreden, verondiepen, hermeanderen van bestaande waterlopen. Dit biedt binnen de bestaande watergangen niet voldoende ruimte, zodat extra ber-gingsmogelijkheden gevonden moeten worden in daarvoor aangewezen gebieden. Ter bescherming van ecologisch watervolle wateren en natte landnatuur is het in grote delen van de Achterhoek en Liemers nodig om grondwaterstanden en oppervlaktewaterpeilen minstens even hoog te houden, zogenaamd conserveren in buffergebieden.
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren" staat hierbij centraal. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Water-systeembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvaten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem.
In het ”Waterbeheerplan 2010-2015” heeft het waterschap Rijn en IJssel deze beleidsdoelstellingen uitgewerkt en vormgegeven voor zijn waterbeheer. Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Het watersysteem dient optimaal afgestemd te zijn op de ruimtelijke functies van een gebied. Aandachtspun-ten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervulling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk- als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.
Het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven hebben op 23 mei 2011 het 'Bestuursakkoord Water' ondertekend. Het Nationaal Bestuursakkoord Water, afgesloten in 2003, geactualiseerd in 2008 en met een looptijd tot 2015, en het Bestuursakkoord Waterketen, dat in 2007 is afgesloten met een looptijd tot 2011, hebben de basis gelegd voor het Bestuursakkoord Water.
De doelstellingen van het Nationaal Bestuursakkoord Water blijven onverkort leidend voor de komende jaren om het watersysteem op orde te krijgen en te houden. In het akkoord zijn afspraken gemaakt over het nemen van maatregelen die gericht zijn op:
Vanuit het principe dat het waterbeheer een gezamenlijk domein is van rijk, provincies, gemeenten en waterschappen zijn de verantwoordelijkheden helder beschreven en zijn de taken verdeeld onder het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet". Zo draagt de gemeente, als de bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat, zorg voor een veilige en prettige leefomgeving. De gemeente heeft derhalve taken in het ruimtelijke en sociale domein. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer de afweging tussen milieu, natuur, water, economie en huisvesting een rol speelt. Dit beleid wordt vastgelegd in structuurvisies en bestemmingsplannen. Indien deze plannen van belang zijn voor het waterbeheer dient de gemeente een watertoets uit te voeren. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor het rioleringsbeheer en hebben de zorgplichten voor overtollig hemelwater, afvalwater en grondwater in de bebouwde omgeving.
Bij nieuwe ontwikkelingen worden als uitgangspunt 'vasthouden, bergen en afvoeren' van water gehanteerd. Op deze manier wordt aan het beleid uit het Bestuursakkoord Water uitvoering gegeven.
Nationaal Waterplan
In december 2009 is het 'Nationaal Waterplan' vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water-plan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Etten ligt in het gebied "Hoog Nederland". Dit gebied omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. "Hoog Nederland" is grotendeels vrij afwaterend, dat wil zeggen dat het water onder vrij verval naar de rivieren en de zee stroomt. Het gebied bevat enkele scheepvaartkanalen, die door de rijksoverheid worden beheerd, en daarnaast vooral regionale wateren, in beheer bij de waterschappen. Kenmerkend voor dit deelgebied is de directe samenhang tussen het grond- en oppervlaktewatersysteem en de van nature meanderende beken met aangrenzende beekdalgronden die incidenteel in tijden van extreem natte perioden op natuurlijke wijze kunnen overstromen. De belangrijkste wateropgaven voor Hoog Nederland zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en waterkwaliteit.
Provinciaal Waterplan
Het 'Waterplan Gelderland 2010-2015' bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het 'Waterplan Gelderland 2010-2015' is op 1 januari 2010 in werking getreden.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Het plangebied heeft op grond van het Waterplan de basisfunctie "stedelijk gebied". Zowel in nieuw als in bestaand stedelijk streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel voorkomen worden. Hierbij wordt het water in de stad met het omringende watersysteem als een geheel beschouwd. De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundige sys-teem zijn in stedelijk gebied gericht op:
Waterbeheerplan- Waterschap Rijn en IJssel
De gemeente Oude IJsselstreek ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2009 een waterbeheerplan vastgesteld voor de periode 2010-2015. Met de voornemens uit het Waterbeheerplan wil het waterschap actief inspelen op alle lopende en komende veranderingen zoals de wijzigingen in de waterwetgeving in de Kaderrichtlijn Water. Er zijn mogelijkheden om de waterkwaliteit nog verder te verbeteren en om meer ruimte te bieden voor het vasthouden van water. Het gewenste peilbeheer wordt in het hele gebied in de komende periode planmatig opgepakt voor de landbouw en de natuur. Het beheer van water en afvalwater in stedelijk gebied krijgt steeds meer aandacht. In het landelijk gebied wil het waterschap kansen bieden voor recreatie op of bij het water.
Het Waterbeheerplan 2010-2015 bevat het beleid op hoofdlijnen voor alle taakgebieden van het Waterschap Rijn en IJssel. Dit plan is opgesteld samen met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van het deelstroomgebied Rijn-Oost. Het plan geeft aan welke doelen het Waterschap nastreeft en welke maatregelen en projecten daar-voor in de planperiode worden ingezet. De maatregelen die uitgevoerd worden en de bijbehorende financiële middelen zijn op hoofdlijnen aangegeven. De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoonwater en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van de ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.
Gemeentelijk Waterplan 2010-2020
De gemeente Oude IJsselstreek en het Waterschap Rijn en IJssel hebben een ge-meentelijk waterplan opgesteld. In dit waterplan wordt een integrale visie gegeven op water in Oude IJsselstreek. Deze visie geeft een doorkijk naar de middellange termijn (circa 10 jaar) en de lange termijn (2030). Aan de visie is een uitvoeringsprogramma gekoppeld voor de korte termijn (5 jaar). Het waterplan biedt handvatten voor het opstellen van ruimtelijke plannen, voor de afstemming met rioolbeheer en geeft zo inzicht in de mogelijkheden om te komen tot een duurzaam watersysteem binnen de gemeente.
Er wordt gestreefd naar een gezond, veerkrachtig, kwalitatief goed, aantrekkelijk en op de toekomst berekend watersysteem en waterketen. De toekomstvisie is gericht op vier aspecten:
De volgende maatschappelijke streefeffecten verwoorden de waterambitie van de gemeente:
De navolgende tabel geeft resumerend aan welke waterthema's spelen in dit plangebied. De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op bovenstaande vragen. Als er op een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.
Thema | Toetsvraag | Relevant | Intensiteit |
Veiligheid |
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? 2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier? |
Nee Nee |
2 2 |
Riolering en Afvalwaterketen | 1. Is er toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/ uur? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? |
Nee Nee Nee |
2 1 1 |
Wateroverlast (oppervlaktewater) |
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2? 2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2? 3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? |
Nee Ja Nee Nee |
2 1 1 1 |
Grondwater- overlast | 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Is in het plangebied sprake van kwel? 3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren? 4. Beoogt het plan aanleg van drainage? |
Nee Nee Nee Nee |
1 1 1 1 |
Oppervlakte- waterkwaliteit |
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd? | Nee | 1 |
Grondwater-kwaliteit | 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking? | Nee | 1 |
Volksgezondheid |
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? |
Nee Nee |
1 1 |
Verdroging | 1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied? | Nee | 1 |
Natte natuur | 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water 3. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? 4. Bevindt het plangebied zich in Natura 2000-gebied? |
Nee Nee Nee Nee |
2 2 1 1 |
Inrichting en beheer | 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? |
Ja Nee |
1 2 |
Recreatie | 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? | Nee | 2 |
Cultuurhistorie | 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig? | Nee | 1 |
Door de geringe omvang van het plan zijn de meeste waterthema's die in de standaard waterparagraaf genoemd worden niet van toepassing, er kan een verkorte watertoets worden uitgevoerd. Er kan worden volstaan met de standaard waterparagraaf. Relevante wateraspecten voor dit bouwproject zijn riolering en afvalwaterketen en wateroverlast.
Inrichting en beheer
Tegen de oostkant van het plangebied, langs de Warmseweg, ligt een watergang die in beheer is bij het waterschap Rijn en IJssel. Langs deze watergang ligt tot 5 meter uit de insteek van de watergang een kern- en beschermingszone. Activiteiten die in deze zone plaats vinden zijn vergunningplichtig. Overigens voorziet dit bestemmingsplan geen activiteiten binnen deze zone.
Riolering en afvalwaterketen
Een toename van het afvalwater heeft effect op het functioneren van de afvalwaterketen. Het (gemeentelijk) rioolstelsel, de gemalen (overnamepunten) en de rioolwaterzuiveringsinstallatie dienen de toename te kunnen verwerken zonder daarmee het milieu zwaarder te belasten.
Het vuil water wordt aangesloten op de bestaande drukriolering. Het rioolstelsel heeft voldoende capaciteit om de toename in het afvalwater te verwerken. Het hemelwater wordt niet aangesloten op het rioolstelsel en zal ter plaatse infiltreren/ geborgen worden. Het functioneren van de riolering wordt niet nadelig beïnvloed en het milieu wordt niet zwaarder belast dan in de huidige situatie.
Wateroverlast
Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Ook is er geen aanvulling van het grondwater. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met circa 1.320 m2. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen - afvoeren behandeld.
Het hemelwater afkomstig van de extra verharding wordt binnen het plangebied geborgen in een wadi's c.q. zaksloot. Deze voorziening dient minimaal 40 mm over het extra verhard oppervlak te kunnen bergen. Voor het plangebied bedraagt de benodigde minimale berging derhalve 52,8 m3.
De te realiseren sloot betreft een afgesloten kavelsloot, welke niet is aangesloten op de watergang van het waterschap en normaliter droog staat. Aangezien de bodemopbouw ter plaatse infiltratie van hemelwater niet goed mogelijk maak , is wel vertraagde afvoer op deze watergang noodzakelijk. De kavelsloot wordt daarom gesitueerd tot aan de waterschapssloot, waarbij deze aan het eind wordt voorzien van een houten stuw. Ten behoeve van de vertraagde afvoer richting de watergang van het waterschap, wordt in de stuw op circa 10 cm hoogte een kleine afvoerpijp (Ø 12,5 cm) gerealiseerd. Hierdoor wordt een deel van het water nooit afgevoerd maar vastgehouden zodat het kan verdampen en/of infiltreren.
De afstand tussen de bovenkant van de houten stuw en de afvoerpijp dient 40 cm te bedragen. Aangezien de afvoerpijp op 10 cm boven de bodem van de kavelsloot wordt gelegd, dient de bovenkant van de houten stuw zich op 50 cm boven slootbodem te bevinden.
De kavelsloot zal een diepte hebben van 0,6 m-mv. Gezien de benodigde berging van 53 m3 en uitgaande van een gemiddelde slootbreedte van 2,0 m en een beschikbare waterdiepte van 40 cm, dient de watergang minimaal 66 m lang te zijn. In onderstaande afbeelding is de situering van de te realiseren zaksloot weergegeven.
Situering zaksloot op het terrein
Conclusie
Het ontwerp bestemmingsplan is voor advies voorgelegd aan het waterschap. Op 1 juli 2015 heeft het waterschap (contactpersoon J.G.C. van der Schoot) hierop geantwoord met twee aandachtspunten:
Beide punten zijn in onderhavige versie van de waterparagraaf verwerkt, zodat kan worden aangenomen dat Waterschap Rijn & IJssel instemt met het plan.
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals wonen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit (denk bijvoorbeeld aan een groentetuin op een voormalige vuilstortplaats), zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.
Toetsing
Het bestemmingsplan voorziet in bouwwerkzaamheden. Echter, er zijn alleen bouwwerkzaamheden voorzien ten behoeve van de bedrijfsfunctie. De bedrijvenfunctie is geen gevoelige functie. Een bodemonderzoek kan dus achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Algemeen
In 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Er wordt daarin onderscheid gemaakt tussen geluidsgevoelige en overige gebouwen. In de wet worden de volgende geluidgevoelige objecten genoemd:
bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder b; een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van de wet geen deel uit van een onderwijsgebouw.
Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
Toetsing
Aangezien onderhavige ontwikkeling geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk maakt, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Tevens is geen sprake van een uitbreiding van activiteiten die een extra belemmering met zich mee brengt voor de omgeving aangezien omliggende bebouwing op een voldoende afstand ligt.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Algemeen
Het voorgenomen plan maakt zelf geen nieuwe kwetsbare cq. gevoelige objecten mogelijk. Onderzoek naar milieuzonering van rond het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten is in hoofdzaak dan ook niet noodzakelijk.
Andersom liggen in de omgeving van het perceel wel gevoelige bestemmingen. Nagegaan moet daarom worden of de horecavoorziening een overmatige belasting met zich mee brengt voor de omgeving. Om dit te beoordelen dient in eerste instantie gekeken te worden naar de richtafstanden zoals opgenomen in de publicatie "Bedrijven en Milieuzonering 2009" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). In deze publicatie is een categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing (uitgaande van een rustige woonwijk of een rustig buitengebied) opgenomen.
Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Toetsing
Ten aanzien van het timmerbedrijf kan aangesloten worden bij de richtafstanden die gelden voor Timmerwerkfabrieken (SBI-code 162). Als grootste aan te houden richtafstand geldt 100 meter ten opzichte van gevoelige bestemmingen voor de het aspect geluid (milieucategorie 3.2). De dichtst bij staande gevel van een woning ligt op meer dan 100 meter (namelijk 120 meter) van het perceel waar de bedrijfsactiviteiten plaats vinden. Er wordt dus voldaan aan de richtafstanden.
Conclusie
Het aspect milieuhinder bedrijvigheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Algemeen
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt voor de beoordeling van aanvragen om vergunning in het kader van de Wet milieubeheer het toetsingskader voor de geurhinder vanuit veehouderijen. De Wgv stelt normen aan de geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten en stelt minimale afstanden vast van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Om in beeld te krijgen of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat wordt bij een ruimtelijk plan ook gekeken naar de omgekeerde werking.
Toetsing
Op grond van artikel 5 van de Wgv is bepaald dat de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object minimaal 50 meter binnen de bebouwde kom en 25 meter buiten de bebouwde kom moet bedragen. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gelegen waardoor geen sprake is van eventuele geurhinder. Binnen een ruime afstand van het perceel bevinden zich slechts een paar veehouderijen. Het is niet aannemelijk dat er sprake is van een geur overlaste situatie.
Conclusie
Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Algemeen
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wetmilieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Doordat het NSL in werking is getreden, draagt op grond van het Besluit niet in betekenende mate een project niet bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.
Toetsing
Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Er is alleen sprake van het mogelijk maken van een horecavoorziening in combinatie met de dagrecreatie waar dit voorheen alleen als ondergeschikte horeca bedoeld was. Er vindt op geen enkele wijze een verslechtering van de luchtkwaliteit plaats.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Algemeen
In 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht geworden. In het besluit zijn richtlijnen opgenomen voor het bouwen en handhaven van gevoelige bestemmingen (zoals woningen) in de buurt van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd en/of opgeslagen. Sinds 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit geldt voor buisleidingen en heeft een vergelijkbare strekking als het Bevi.
In het kader van externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden:
Toetsing
Op basis van de risicokaart.nl is een beeld verkregen of risicobronnen aanwezig zijn in de omgeving van het plangebied. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een potentiële belemmering vormen voor de voorgestelde ontwikkeling. Eveneens liggen in of nabij het gebied geen buisleidingen of vervoerstromen die in het kader van de externe veiligheid een belemmering kunnen vormen voor de voorgestelde ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief wordt gekeken naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema's zoals C)2- en energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen. De gemeente Oude IJsselstreek (Klimaatbeleid, energiekansenkaart 2006), de provincie Gelderland (Kwalitatief Woon Programma) en het ministerie Infrastructuur en Milieu hechten allen belang aan aandacht voor Duurzaam Bouwen. Bouwende partijen worden gestimuleerd hier aandacht aan te geven en nu al te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen op dit gebied.
De gemeente Oude IJsselstreek streeft naar een verschepte EPC van minimaal 10%. In de energiekansenkaart worden de economisch meest gunstige opties uitgewerkt. Daar waar mogelijk heeft het toepassen van zongerichte verkaveling de voorkeur. Duurzaamheid is onder te verdelen in o.a. energieverbruik, materiaalverbruik, waterverbruik, het binnenmilieu en toekomstgericht bouwen.
Voor woningbouw (nieuwbouw) is in de Regio Achterhoek een puntenlijst ontwikkeld om particulieren die duurzaam willen bouwen een handvat te bieden. Deze puntenlijst is zeer geschikt om richting en invulling te geven aan het duurzaam bouwen en het dubo gehalte van de woning te meten. (De lijst is te vinden op de website van de gemeente; http://www.oude-ijsselstreek.nl/pagina/digitaal loket/duurzaam bouwen).
Zoals is paragraaf 4.1 is gemeld, loopt over een deel van het plangebied een (deels nog te realiseren) hoogspanningsverbinding. Deze leiding is door middel van een dubbelbestemming op de verbeelding gezet en van regels voorzien. Binnen deze dubbelbestemming geldt dat de maximum bouwhoogte 80 meter bedraagt.
Er zal geen nieuwe bebouwing worden gerealiseerd binnen de aangegeven dubbelbestemming zodat geen sprake is van negatieve gevolgen voor de volksgezondheid.
Voor het overige is geen sprake van planologisch relevante leidingen.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening, welke van kracht zijn per 1 juli 2008. Voor de bestemmingen en regels is gebruik gemaakt van de SVBP 2008. De SVBP regelt de standaardisering en uniformering van bestemmingen en regels. In het kader van de Wro is dit bestemmingsplan ook digitaal opgesteld.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de opzet van de regels bij het bestemmingsplan. De afzonderlijke bestemmingen worden hier besproken, waarbij wordt aangegeven hoe bestaand gemeentelijk beleid in het plan is verwerkt en op welke wijze nieuwe ontwikkelingen in het plan zijn opgenomen.
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
De artikelen in dit hoofdstuk hebben betrekking op de toepassing van de bestemmingsplanregels. In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen en artikel 2 geeft de wijze van meten aan.
De bepalingen gelden voor alle bestemmingen.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsbepalingen
Binnen dit plangebied komt één enkelbestemming en twee dubbelbestemmingen voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen/functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend.
Bedrijf
Deze bestemming heeft in zijn algemeenheid betrekking op niet-agrarische bedrijven. Voor de Warmseweg 6 is een specifieke regeling opgenomen, toegesneden op de voorzien ontwikkelingen. Daarbij zijn eveneens elementen uit het vigerend bestemmingsplan meegenomen.
Zoals te doen gebruikelijk voor niet-agrarische bedrijven in het buitengebied is het timmerbedrijf mogelijk gemaakt door middel van een specifieke aanduiding. Om zo flexibel mogelijk om te kunnen gaan met de bebouwing is voor het gehele perceel een bedrijvenbestemming opgenomen. Alleen aan de randen waar sprake is van opgaand groen/ bos geldt een aanduiding 'groen'. Deze is hier gelegd om de landschappelijke inpasbaarheid van het terrein te waarborgen. Binnen deze zone mag niet worden gebouwd.
Te aanzien van de bebouwing geldt een maximale oppervlaktemaat en goot- en bouwhoogtes. Ten aanzien van het maximaal bebouwd oppervlakte geldt dat alle gebouwen op het perceel hier binnen valt, dus ook bijgebouwen bij de bedrijfswoning.
De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep en Bed & Breakfast. De bedrijfsoppervlakte mag niet meer bedragen dan 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw, inclusief de bijbehorende gebouwen, met een maximum van 50 m2. Voor bijbehorende gebouwen geldt een maximale oppervlakte van 150 m2 per woning.
In dit bestemmingsplan is opgenomen dat de bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak gerealiseerd dienen te worden.
Leiding – Hoogspanningsverbinding 150/380 kV en 380 kV
De bovengrondse 380 kV-verbinding en de gecombineerde (150/)380 kV-verbinding worden geregeld door de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 150/380 kV en 380 kV'. Binnen deze bestemming zijn hoogspanningsverbindingen inclusief masten van het type Wintrack toegestaan, mits er géén gevoelige bestemmingen zijn gelegen binnen de magneetveldzone. De maximale bouwhoogte van deze hoogspanningsmasten varieert van 70 tot 80 meter en de veldlengte tussen twee mastlocaties tussen de 300 en 450 meter. De regeling is één op één overgenomen uit het Rijksinpassingsplan "Inpassingsplan DW380 Doetinchem - Voorst".
Waarde - Archeologische Verwachting 1
Onder deze (dubbel)bestemming valt het gebied die op de Archeologische Monumentenkaart staan aangegeven. In dit geval gaat het om een gebied dat is aangewezen als een gebied met een middelhoge verwachtingwaarde. Binnen dit gebied moet voor het bouwen van een gebouw met een oppervlakte van meer dan 100 m2 een archeologisch rapport worden overlegd. De bescherming richt zich tevens op diepere grondwerkzaamheden die aan een aanlegvergunningstelsel zijn gekoppeld.
Vooroverleg
Het concept bestemmingsplan is voor vooroverleg voorgelegd aan het waterschap en aan de provincie. De reacties zijn toegevoegd in bijlage 3. Het bestemmingsplan is conform de reacties aangepast.
Ter inzage legging
Vanaf 15 juli 2015 heeft het ontwerp bestemmingsplan zes weken ter inzage gelegen. Tegen het ontwerp zijn geen zienswijzen ontvangen. De gemeenteraad heeft op 10 december 2015 het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld.
Het voorliggende bestemmingsplan heeft voor de gemeente Oude IJsselstreek geen financiële consequenties, aangezien de plannen voor rekening en risico van de initiatiefnemer komen.
Planschade
Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. Eventuele planschade als gevolg van de beschreven ontwikkeling zal voor rekening van de initiatiefnemer zijn. De gemeente zal een overeenkomst sluiten met de initiatiefnemer.