direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, locatie Doetinchemseweg 131, Westendorp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000135-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een nieuw bestemmingsplan

Op het perceel Doetinchemseweg 131 te Westendorp, in het buitengebied van de gemeente Oude IJsselstreek, bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijf. De eigenaar heeft het voornemen de bestaande bebouwing op deze locatie te slopen en om hierna, met gebruikmaking van de regelingen voor vrijkomende agrarische bedrijfspercelen (VAB), hier vier woningen terug te bouwen.

Dit plan is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Om die reden is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan betreft het gehele voormalige agrarische bouwblok en ziet erop toe dat plannen voor sloop en herbouw met woningen planologisch mogelijk zijn.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het landelijke gebied van de gemeente Oude IJsselstreek, ten westen van de kern Varsseveld en ten oosten van de kern Westendorp. Het plangebied is gelegen aan een doodlopende zijweg van de Doetinchemseweg, de (deels) provinciale weg tussen Varsseveld en Doetinchem. Het plangebied grenst aan de westzijde aan een bosgebied en aan de zuidzijde aan de rijksweg A18.

Het plangebied betreft het voormalige agrarische bouwblok. In de huidige situatie bevinden zich binnen dit voormalige agrarische bouwblok een aantal leegstaande agrarische bedrijfsgebouwen alsmede twee bedrijfswoningen.

Op de onderstaande kaart is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000135-VA01_0001.jpg"

Afbeelding met globale ligging plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Bestemmingsplan Buitengebied

De gronden van onderhavig plan vallen onder het bestemmingsplan 'Buitengebied Wisch 2004', zoals dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Wisch op 16 december 2004. Op 16 maart 2005 heeft GS haar goedkeuring aan het plan gegeven. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij besluit van 12 april 2006 het bestemmingsplan buitengebied Wisch 2004 onherroepelijk verklaard. Hierbinnen heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met Landschappelijke waarden' (AL). De gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid alsmede de instandhouding van de landschapswaarden, waarbij ter plaatse de aanduidingen 'h' houtwallenlandschap, 'r' relief van de bodem en 'z' zandwegen van toepassing zijn. Ook zijn de gronden bestemd voor de bescherming van natuurwaarden en voorzieningen ten behoeve van extensieve dagrecreatie.

Uit het feit dat er ter plaatse geen bouwgrenzen aangeduid zijn, blijkt dat ter plaatse geen agrarisch bouwblok aanwezig is. Reeds ten tijde van dit bestemmingsplan betrof deze locatie dus een voormalig agrarisch bedrijf. Dit betekent dat de bestaande bedrijfsbebouwing op grond van het vigerende bestemmingsplan onder het overgangsrecht valt, met uitzondering van de gebouwen die zijn aan te merken als bijgebouwen bij de woningen (maximaal 50 m2 per woning).

Uit de beide aanduidingen 'W' blijkt verder dat ter plaatse twee woningen toegestaan zijn, de voormalige bedrijfswoningen. In de regels worden hiervoor maximale inhoudsmaten en goot- en nokhoogtes gegeven. Zoals gesteld is per woning 50 m2 aan bijgebouwen toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000135-VA01_0002.jpg"

Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan

Toetsing

Onderhavig plan is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan, aangezien uitsluitend de twee specifiek aangeduide woningen mogelijk zijn. Om die reden is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 2, Beschrijving plangebied:
    Hierin is de huidige situatie van het plangebied beschreven, door middel van de ontstaansgeschiedenis van het gebied en een ruimtelijke en functionele beschrijving. Ook de wijzigingen en ontwikkelingen worden hierin toegelicht.
  • Hoofdstuk 3, Beleidskader:
    Hierin wordt ingegaan op het belangrijkste rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
  • Hoofdstuk 4, Omgevingsaspecten:
    Hierin worden de milieu- en omgevingsaspecten behandeld: de milieu-aspecten, cultuurhistorie en archeologie, flora en fauna, verkeer en parkeren en de waterhuishouding.
  • Hoofdstuk 5, Juridische planopzet:
    Hierin wordt ingegaan op de juridisch bestuurlijke aspecten; de opzet van de verbeelding en de opzet van de regels.
  • Hoofdstuk 6, Uitvoerbaarheid:
    Hierin wordt ten slotte ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De gemeente Oude IJsselstreek is een samengevoegde gemeente, bestaande uit de voormalige gemeenten Wisch en Gendringen. De gemeente ligt op de overgang van het rivierengebied van Rijn en IJssel naar het zandgebied van Oost-Nederland. In de loop der eeuwen zijn op hogere delen langs de IJssel en op het dekzand nederzettingen gesticht. Deze nederzettingen zijn uitgegroeid tot de stad Terborg en ook de dorpen zoals Ulft en Varsseveld.

De historische rivierterrassen bieden ruimte aan moderne en intensieve landbouwbedrijven, maar herbergen tevens allerlei karakteristieke elementen van de verre en nabije historie, zoals microreliëf, oude bewoningsplekken, knotbomen en vlechtheggen. De dorpen en steden langs de Oude IJssel liggen als parels langs het water op de overgang naar het zandgebied.

Tijdens het Saalien, de laatste ijstijd waarbij het landijs tot in Nederland kwam, werden de Rijn en Maas gedwongen hun noordelijke loop door respectievelijk het huidige IJsseldal en de Gelderse Vallei, af te buigen naar het westen. De sedimenten die door de Rijn en Maas waren afgezet, werden door het ijs opgestuwd en deels overdekt met nieuwe lagen. De stuwwallen, zoals de Montferlandsche Berg, zijn daarvan de meest evidente overblijfselen. Het is daardoor mogelijk oude sedimentlagen (klei) van bijna een miljoen jaar geleden op plekken in Montferland te vinden. Door de stuwing van het landijs zijn de afzettingslagen veelal scheef komen te liggen, waardoor men in de stuwrichting verschillende lagen op korte afstand van elkaar kan aantreffen.

Bij het smelten van het ijs stroomde het water van de stuwwallen en liet grof, kriskras gelaagd materiaal achter, de smeltwaterafzettingen. Vooral in het voorjaar werd veel smeltwater bovengronds afgevoerd over de nog bevroren ondergrond (permafrost). Daarbij zijn brede dalen ontstaan, waar het de scheiding vormt tussen het gestuwde preglaciale materiaal en het gestuwde materiaal bedekt door een smeltwaterafzetting. Voor de mond van de dalen ligt uitgeschuurd, grof materiaal: de uitspoelingswaaiers.

De Rijn had in de warmere tussenperiode, het Eemien, haar weg in noordelijke richting ten oosten van de Montferlandsche Berg hervonden.

Gedurende het koudere Weichselien brak de Rijn door de stuwwallen tussen Montferland en Veluwe en stroomde de Rijnloop ten noorden van de Montferlandsche Berg naar het westen. De brede, vlechtende rivierloop van de Rijn leidde tot terrassen tussen de stuwwallen en het dekzandgebied. Zand dat uit de rivierbedding verstoof vormde ten westen van de huidige Oude IJsselloop (oude) rivierduinen van grof zand.

In een koudere tussenperiode van het Weichselien werd veel zand uit de droogstaande rivierbedding door de wind verspreid, het oudere dekzand. Deze afzetting, de formatie van Kreftenheye, die bestaat uit lemige en minder lemige laagjes, komt veel voor in de Liemers en ten oosten van de Oude IJssel.

In het Midden-Weichselien brak de Rijnloop bij de Gelderse Poort door de stuwwal tussen Montferland en Nijmegen-Kleef. Daarmee werd de Oude IJsselloop als hoofdtak verlaten.

In de Oude en Jonge Dryastijd was het weer kouder en traden opnieuw zandverstuivingen op. Het Jonger Dekzand I, dat meestal een lager leemgehalte heeft dan het oude dekzand, is veelal in ruggen parallel aan beken afgezet, zoals de rug van Lintelo langs de Keizersbeek. Het Jonger Dekzand II uit de Jonge Dryastijd komt veel voor in de omgeving van Zelhem, langs de randen van de stuwwallen en als ruggen (Halse rug of Romeinendiek).

Bij het smelten van sneeuw en ijs in het voorjaar werd in korte tijd veel water afgevoerd, waarbij ook veel sediment werd verplaatst. De rivierbeddingen werden hiermee snel opgevuld, waardoor het water een nieuwe weg moest vinden en een systeem van verwilderde of vlechtende watergeulen ontstond.

In de warmere perioden van het Weichselien werd het vegetatiedek meer gesloten en voerden de rivieren minder sediment aan, waardoor de hoofdgeulen in hun afzettingen begonnen in te snijden. Bij overstromingen werden over de grove zanden een dunne laag klei gesedimenteerd, de oude rivierklei. Deze naar boven geleidelijk zwaarder wordende afzetting ligt rondom Azewijn en ten noorden en zuiden van de lijn Dieren-Doetinchem aan het oppervlak.

Het warmere klimaat van het Holoceen leidde tot rustigere waterafvoeren en meer vegetatie. Langs de Oude IJssel stoof het zand op tot (jonge) rivierduinen (Formatie van Kootwijk), waarvan de Kruisberg en Oosseld rond Doetinchem voorbeelden zijn en loopt door langs Gaanderen, Terborg en Gendringen. Tussen Doetinchem en Azewijn zijn deze rivierduinen geleidelijk door dikke lagen jonge rivierklei bedekt en steken alleen de hoogste toppen boven de klei uit. Deze toppen vormden veelal vroege bewoningsplaatsen.

Historische wordingsgeschiedenis plangebied

Het plangebied is gelegen in een bosrijke omgeving in het buitengebied tussen Westendorp en Varsseveld. De historische kaart van ca. 1900 laat zien dat tot deze tijd de locatie nog onbebouwd was en deel uitmaakte van het bos dat rondom de boerderij Tandem (aan de westzijde van het plangebied) lag. Deze boerderij met een duidelijk herkenbare kamp in het bos is op oude kaarten terug te vinden onder de naam Leusink. De kleine kamp nabij de locatie bestond al wel en is als zodanig te herkennen op de kaart.

Het plangebied is bebouwd in het begin van de twintigste eeuw. Op de historische kaart van ca. 1930 staat er reeds bebouwing aangegeven. De locatie is bebouwd gezien de directe ligging aan de destijds aanwezige doorgaande weg. Het erf is ontstaan aan de oostzijde van deze weg.

De aanleg van de A18 is begonnen in de jaren '70 van de vorige eeuw (aanvankelijk als onderdeel van de rijksweg 15). Dit heeft het landschap ter hoogte van het plangebied flink veranderd. Deze A18 ligt direct ten zuiden van het plangebied en gaat even verderop aan de oostzijde van het plangebied over in de N18. Als gevolg van de aanleg van deze snelweg zijn veel wegverbindingen en paden doorsneden. Dit geldt ook voor de weg waaraan het plangebied is ontsloten. Dit is een doodlopende zijtak van de Doetinchemseweg geworden. Het agrarische bouwblok ter hoogte van het plangebied heeft zich vervolgens ontwikkeld aan beide zijde van deze weg, waardoor het erf nu de afronding vormt van de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000135-VA01_0003.jpg"

Historische kaarten van het plangebied: links ca. 1900, rechts ca. 1930

2.2 Hoe ziet het gebied er nu uit?

Omgeving

Het plangebied ligt in het landelijke gebied ten oosten van de kern Westendorp. Het plangebied is gelegen in een kleinschalig landschap. Door de boerenerven en kleine houtwallen zijn besloten ruimten ontstaan die in contrast met de grotere ruimten een aantrekkelijk karakter geven aan het landschap. Het plangebied ligt direct aan de westzijde van een bosgebied.

Betreffende locatie

Het plangebied betreft het voormalige agrarische bouwblok Doetinchemseweg 131, waar voorheen een agrarisch bedrijf was gevestigd. Het bestaande terrein is in totaal circa 1,8 hectare groot. Op het terrein bevinden zich enkele voormalige agrarische bedrijfsgebouwen alsmede twee woningen: de voormalige bedrijfswoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000135-VA01_0004.jpg"

Luchtfoto met aanduiding plangebied

Landschap

Het dekzandgebied rond Varsseveld en Westendorp is een oud landschap, ontgonnen door boeren. De kleine individuele akkers, kampen op één-mans-essen zijn nu nog te herkennen in het landschap. Door eeuwenlang bemesting met mest en plaggen zijn de akkers hoger dan het omringende landschap. Het kampenlandschap was een kleinschalig en afwisselend landschap met bosjes, houtwallen en akkers.

De oorspronkelijke groene landschapselementen komen nog wel voor maar in de huidige tijd veel minder.

Het landschap kende een dicht paden patroon van overwegend onverharde wegen die de boerderijen en dorpen onderling met elkaar verbonden. Mede door de komst van de A18 en de schaalvergroting van de landbouw zijn veel paden verdwenen. Tegenwoordig is het plangebied gelegen in een betrekkelijk open gebied, met de forse beplantingsstrook langs de snelweg als groen decor. In het bos, langs het erf, ligt een historische laan naar boerderij Tandem, herkenbaar aan de laanbeplanting.

Erf en gebouwen

Op de opeen volgende topografische kaarten op deze pagina is de ontwikkeling van het erf goed te zien. Van een erf aan de rand van het bos aan een doorlopende weg naar een erf aan het einde van een pad in een groene kamer.

Het erf kent twee zijden. De woonkant aan de noordzijde met twee woningen en tuin. Ten zuiden van de woningen ligt het werkgedeelte van het erf met de schuren. Aan de eerste woning vast staan wat hogere schuren opgetrokken uit baksteen. Verder naar het zuiden staan aan twee zijden van het pad de veestallen. Deze zijn deels opgetrokken uit hout en van bescheiden hoogte. Naast de beplanting in de tuin bestaat het groen uit het bos, wegbeplanting en kavelgrensbeplanting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000135-VA01_0005.jpg"

Luchtfoto met bestaande bebouwingsstructuur: in oranje de woningen (1 en 2) en in rood de schuren. De groene stippellijn geeft de grenzen van het eigendom aan

In de bestaande situatie is sprake van ongeveer 1.886 m2 aan bebouwing en ca. 1851 m2 aan erfverharding. Het onderstaande kaartbeeld verbeeldt dit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000135-VA01_0006.jpg"

Kaartbeeld met globale oppervlaktes bestaande bebouwing en verharding

2.3 Planbeschrijving

Aanleiding

Aanleiding voor het plan is dat het agrarische bedrijf op deze locatie is beëindigd. Om die reden biedt de locatie de mogelijkheid voor herontwikkeling.

Planologische en stedenbouwkundige randvoorwaarden

Binnen het plangebied is sprake van functiewijziging. Bij Het bestaande voormalige agrarische bedrijf wordt alle bedrijfsbebouwing alsmede de twee bestaande bedrijfswoningen alle gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt een viertal nieuwe woningen gerealiseerd. De planologische en stedenbouwkundige randvoorwaarden voor deze functiewijziging zijn beschreven in het VAB-beleid, in de notitie 'Achterhoekse erven veranderen, kadernota ruimtelijke kwaliteit' en in de welstandsnota. De belangrijkste planologische en stedenbouwkundige randvoorwaarden uit deze beleidsstukken zijn hieronder beschreven. De beleidsstukken komen eveneens nog aan bod in hoofdstuk 3.

Planologische randvoorwaarden:

  • Voor functieverandering moet worden voldaan aan het gemeentelijk functiewijzigingsbeleid;
  • Functieverandering is alleen van toepassing op fysiek bestaande, legaal vrijgekomen (en ook vrijkomende) gebouwen die gelegen zijn in het buitengebied;
  • Functieverandering moet leiden tot een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit en vitaliteit dan wel andere aan het buitengebied gebonden kwaliteiten;
  • Verevening (kwaliteitsbijdrage) kan nadrukkelijk als instrument/voorwaarde worden ingezet om de ruimtelijke kwaliteit te bewaken en/of te bereiken. Ook sloop wordt gezien als een vorm van verevening;
  • De in de omgeving aanwezige functies mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • De nieuwe functies moeten binnen de aard en schaal van de omgeving passen. Door dit beleid voor functieverandering moet de (landschappelijke) kwaliteit van een gebied minimaal gelijk blijven, maar bij voorkeur verbeterd worden;
  • De nieuwe functie mag geen onaanvaardbare aantasting zijn van karakteristieke of monumentale gebouwen;
  • De nieuwe functie mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben;
  • Bij verbouw/nieuwbouw moet worden voldaan aan het beleid voor de beeldkwaliteit en welstand;
  • Voor de sloop van tenminste 750 m2 bebouwing kan in principe één woning worden teruggebouwd. Randvoorwaarde hierbij is dat met uitzondering van de woning(en) en de als bijgebouw te gebruiken bebouwing alles gesloopt moet worden. Daarnaast dient door middel van een inrichtingsplan aangetoond te worden dat de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van het perceel niet verslechterd of juist verbeterd wordt.

Stedenbouwkundige randvoorwaarden:

  • De indeling van het plangebied en de hoofdopzet van de erfinrichting worden afgestemd op de landschappelijke en cultuurhistorische karakteristiek van de locatie (hiërarchie, ontsluiting zichtlijnen, e.d.);
  • De positionering van de bebouwing op een erf ten opzichte van elkaar is vanuit het oogpunt van beleving van het erf een belangrijk uitgangspunt. De bebouwing op het erf is geclusterd of in onderlinge samenhang op het terrein geplaatst;
  • Bestaande doorzichten moeten worden gehandhaafd;
  • Het verbeteren van de cultuurhistorische kwaliteit van het plangebied en de omgeving. Dit kan gerealiseerd worden door verkleining van uitgegroeide erven tot de oorspronkelijke landschappelijke structuur en het versterken van het kleinschalige karakter van het landschap rondom het erf. Dit kan door middel van de aanleg van moestuinen, boomgaarden, bosjes, houtwallen en dergelijke;
  • Het versterken van de beeldkwaliteit van de bebouwing. Dit kan door middel van het behoud van het dakenlandschap, het gebruik van waardevolle gebouwen, sloop van storende gebouwen en zorgvuldige nieuwbouw en verbouw;
  • De bebouwing moet een hoofdvorm krijgen van liggende blokvormige bouwmassa's met lage goothoogtes en forse, hoogopgelopen kappen. De bouwhoogte bestaat uit één of twee bouwlagen. Zadelkappen (met wolfseinden) komen in het gebied van oudsher het meeste voor;
  • Bij vervangende nieuwbouw moet bij voorkeur de oorspronkelijke eenvoudige hoofdvorm van de boerderij als beeldbepalend element in het landschap bewaard worden;
  • Bij nieuwbouw vormt de bebouwing in de omgeving voor wat betreft stijlkenmerken en kleur- en materialisering het uitgangspunt. Hierbij gaat het om het gebruik van gedekte kleuren (roodbruine bakstenen voor de gevels en antracietgrijze pannen als dakbedekking);
  • Van aan- en bijgebouwen is de massa qua maat, schaal, kleur- en materiaalgebruik afgestemd op het hoofdgebouw;
  • De erfinrichting wordt verzorgd aangelegd. De erfinrichting is bescheiden en in harmonie met de groene omgeving. Streekeigen verhardingen, afrasteringen, hekken en poorten moeten worden toegepast;
  • Parkeren dient op eigen terrein te geschieden.

Uitgangspunten en randvoorwaarden

Voor de onderhavige ontwikkeling zijn uitgangspunten en randvoorwaarden geformuleerd1. Deze notitie is opgesteld door het Gelders Genootschap in opdracht van de gemeente. De notitie geeft uitgangspunten en randvoorwaarden voor het ruimtelijk ontwerp van het erf en de bebouwing. Het vormt een kader bij de welstandsadvisering en de vergunningverlening door het gemeentebestuur. Het advies is opgesteld door de ervenconsulent van het Gelders Genootschap in overleg met de gemeente Oude IJsselstreek en de initiatiefnemer.

In de notitie zijn de volgende uitgangspunten en randvoorwaarden geformuleerd:

  • A. De oude doorgaande weg vormt de centrale as van het erf dat eindigt in een centrale open ruimte, het erf waaraan de nieuwe gebouwen zijn ontsloten.
  • B. Uitgangspunt is het bestaande erf (blauwe lijn). De nieuwe bebouwing wordt op de bestaande rode voet gesitueerd. Bij voorkeur wordt het erf verkleind.
  • C. Het erf houdt enige afstand tot de oude kern van het bos zodat de laan (groene lijn) naar boerderij Tandem beter beleefbaar wordt.
  • D. De hoofdwoning komt voor op het erf (rode cirkel). Dit is de sierzijde en wordt ook als zodanig vorm gegeven. De woning staat met de 'achterzijde' richting het erf en is georiënteerd op het noorden.
  • E. De bijgebouwen, andere woningen komen op het 'werkgedeelte' van het erf (oranje cirkel). Deze gebouwen zijn qua uitstraling ondergeschikt aan het hoofdgebouw.
  • F. De buitenruimte krijgt een kader van streekeigen beplanting. Tuinfuncties worden geconcentreerd nabij de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000135-VA01_0007.jpg"

Schets uitgangspunten en randvoorwaarden

Algemene planbeschrijving

Het plan biedt ruimte aan 4 woningen. Deze worden gerealiseerd rondom een centraal erf. Er wordt uitgegaan van een inrichtingsmodel met 2 halfvrijstaande woningen en 2 vrijstaande woningen. Hieronder is een tekening hiervan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000135-VA01_0008.jpg"

Inrichtingsmodel: model met 2 vrijstaande en 2 halfvrijstaande woningen

De beoogde woningen zullen worden ontsloten via één gezamenlijke toegangsweg, die uitkomt op een centraal erf waarop alle woningen georiënteerd zijn. Aan de westzijde worden de kavels omsloten door bos.

De woningen krijgen een karakteristieke architectonische vormgeving die past bij de omgeving. Onderstaand zijn enkele indicatieve gevelbeelden opgenomen die een impressie geven van de na te streven architectonische kwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000135-VA01_0009.jpg"

De maatvoering en omvang van de woningen is vastgelegd in de regels. Er wordt uitgegaan van een maximale goothoogte van 6 m, een maximale nokhoogte van 10 m, een maximaal bebouwd oppervlak van 300 m2 en een maximale inhoud van 750 m3. De bijgebouwen hebben per woning een maximaal oppervlak van 150 m2.

In totaal is hiermee een maximaal bebouwingsoppervlak mogelijk van 1.800 m2, alhoewel de totale bebouwingsoppervlakte waarschijnlijk minder zal zijn. De gezamenlijke oppervlakte van erfverharding is eveneens circa 1800 m2.

Landschapsplan

Er is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld voor onderhavig plan (Landschappelijk inrichtingsplan Doetinchemseweg 131, gemeente Oude IJsselstreek, SAB Arnhem, 2 februari 2015). Als leidraad voor het landschappelijke inrichtingsplan is de Notittie Uitgangspunten en randvoorwaarden van Het Gelders Genootschap gebruikt. Onderstaande afbeeldingen geeft een beeld dit ontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000135-VA01_0010.jpg"

Afbeelding van het landschappelijke inrichtingsplan

In het ontwerp zijn de tuinen bij de woningen verdeeld in een vrijelijk in te richten cultuurtuin en een natuurtuin, waar de natuur belangrijk is. Ook worden er hagen en singels aangelegd.

Het landschapsplan is opgenomen als bijlage bij deze toelichting. Overigens is in dit landschapsplan ook nog een tweede model opgenomen met hierin 3 vrijstaande woningen. Van dit inrichtingsmodel wordt echter niet uitgegaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De Structuurvisie Nationaal Waterplan blijft in zijn huidige vorm als uitwerking van de SVIR bestaan.

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en de doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk 'concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig'. Voor de drie hoofddoelstellingen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en dertien nationale belangen zijn:

1. Concurrerend = Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economisch structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • Nationaal belang 1: Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
  • Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond.

2. Bereikbaar = Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:

  • Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
  • Nationaal belang 7: Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

3. Leefbaar & veilig = Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:

  • Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofddoelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:

  • Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent dat er eerst moet worden gekeken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling. Vervolgens wordt er gekeken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan moet er altijd worden gezorgd voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

Toetsing

Met name het nationale belang, nummer 13, is van toepassing op het plangebied; een zorgvuldige afweging van belangen en een transparante besluitvorming. Gezien de voorbereidingen van onderhavig plan, gevolgd door de bestemmingsplanprocedure kan gesteld worden dat in algemene zin voldaan wordt aan dit nationale belang. Voor het overige wordt verwezen naar de toetsing van het Barro.

De overige hiervoor genoemde belangen hebben geen betrekking op het plangebied.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel het Barro genoemd, is met de aanvulling op 1 oktober 2012, volledig in werking getreden. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten. Daarnaast kan het Barro aan de gemeenten opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De volgende onderwerpen uit het Barro moeten worden vertaald in bestemmingsplannen: (1) Project Mainportontwikkeling Rotterdam, (2) Kustfundament, (3) Grote Rivieren, Waddenzee en Waddengebied, (4) Defensie, (5) Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, (6) Rijksvaarwegen, (7) Hoofdwegen en spoorwegen, (8) Elektriciteitsvoorzieningen, (9) EHS, (10) Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de (11) uitbreidingsruimte van het IJsselmeer.

Met het inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.

Toetsing

Gemeenten en provincies zijn verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Wat betreft dit bestemmingsplan kan worden gesteld dat het plan de ontwikkeling betreft van vier woningen. Uit diverse jurisprudentie is gebleken dat een plan van deze omvang niet hoeft te worden beschouwd als stedelijke ontwikkeling en dat, gezien de kleinschaligheid, een toetsing aan de ladder niet is vereist.

Aanvullend zou nog kunnen worden beargumenteerd dat dit plan eigenlijk geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt: het betreft de herontwikkeling van een bestaande locatie waarbij de bebouwing per saldo flink afneemt.

Er wordt voor het overige voldaan aan de regels van het Barro.

3.1.3 Conclusie

Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen directe raakvlakken met het rijksbeleid en is daarmee dan ook niet in strijd.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn alleen uitspraken opgenomen die een specifiek nationaal ruimtelijk belang dienen of die zorgen voor een gegarandeerde basiskwaliteit voor alle bewoners van Nederland.

Voor dit plan is alleen de ladder voor duurzame verstedelijking van enige relevantie. Gezien de aard en beperkte schaal van het plan is het echter niet nodig om voor dit plan de ladder voor duurzame verstedelijking te doorlopen. Het betreft immers slechts 4 woningen en slechts een toevoeging van 2 nieuwe woningen (de overige vervangen de 2 te slopen bedrijfswoningen). Het betreft hiernaast geen nieuwe ontwikkeling, maar een herontwikkeling van een reeds bebouwde locatie in het buitengebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Algemeen

De nieuwe omgevingsvisie Gelderland is vastgesteld door Provinciale Staten op 9 juli 2014.

Hoofddoelen

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

1. Duurzame economische structuurversterking

Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om sterke steden en vitale dorpen met voldoende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrijke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische structuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, mèt oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.

2. Borgen van de kwaliteit en de veiligheid van de leefomgeving

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ontwikkelen van die kwaliteiten van Gelderland.

De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent vooral:

  • ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimtelijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek;
  • zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap;
  • een robuust en toekomstbestendig water- en bodemsysteem voor alle gebruiksfuncties; bij droogte, hitte en waterovervloed;
  • een gezonde en veilige leefomgeving.

Uitwerking provinciale hoofddoelen

De provinciale hoofddoelen zijn uitgewerkt in de thema's 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland:

  • 1. Divers Gelderland betreft de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en opgaven en het koesteren van de regionale identiteiten. Zo heeft het Rivierenland andere regionale economische en culturele motoren dan de Stedendriehoek;
  • 2. Dynamisch Gelderland betreft de provinciale ambities die zich afspelen op met name ruimtelijk-economisch vlak, bijvoorbeeld wonen, werken, mobiliteit;
  • 3. Mooi Gelderland betreft de Gelderse kwaliteiten die bescherming danwel ontwikkeling nodig hebben en die tegelijk richting geven aan ontwikkelingen. Denk aan cultuurhistorie, natuur, water, ondergrond.

Bij onderhavig plan speelt met name het laatste aspect. Hierbij is het onderwerp 'ruimtelijke kwaliteit' leidend. De provincie en haar partners streven naar een hoge kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. De opgaven van de provincie en haar partners die zij hierbij zien, zijn:

  • ruimte bieden aan (economische) ontwikkelingen met respect voor de unieke kwaliteiten van een gebied;
  • bij een ingrijpende ruimtelijke ingreep initiatiefnemers en gemeenten ondersteunen bij het realiseren van ruimtelijke kwaliteit;
  • de unieke Gelderse kwaliteiten vermarkten voor de vrijetijdseconomie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000135-VA01_0011.jpg"

Kaart Natuur uit Ontwerp Omgevingsvisie Gelderland

Natuur: GNN en GO

Gelders Natuurnetwerk

Onderhavig plangebied grenst aan het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een zoekgebied van 7.300 hectare voor 5.300 hectare nog te realiseren nieuwe natuur.

Een groot deel van de Gelderse natuurgebieden is internationaal beschermd. Juist in deze gebieden moet de biodiversiteit worden behouden of verbeterd. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000-gebieden. Het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone vervullen daarnaast een belangrijke rol bij het behoud van de biodiversiteit.

Groene ontwikkelingszone

Onderhavig plangebied ligt geheel in de Groene ontwikkelingszone (GO). De Groene Ontwikkelingszone heeft een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden.

De GO bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan bos of natuur die ruimtelijk vervlochten zijn met het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven. De ecologische verbindingszones (evz's) maken deel uit van de GO, evenals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden. Enkele weidevogelreservaten maken deel uit van het GNN. Door de samenhang met de aangrenzende en inliggende natuur van het GNN herbergt de GO ook kenmerkende natuurwaarden..

Functieverandering

De provincie stelt bij initiatieven voor functieverandering dat deze de aanwezige en te ontwikkelen economie en gebiedskwaliteiten moeten versterken. Een kwaliteitsverbetering wil zeggen dat er sprake is van sloop en of hergebruik van vrijkomende bebouwing (functieverandering) of ontwikkeling van nieuwe natuur. Specifiek in de Groene Ontwikkelingszone geldt dat er een bijdrage aan de gewenste natuurontwikkeling geleverd moet worden.

Toetsing

Onderhavig plan betreft een functieverandering van een voormalig agrarisch bedrijf naar woningen. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd, aangezien alle voormalige bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Door de realisatie van een goede landschappelijke inpassing wordt hiernaast eveneens een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van nieuwe natuur.

3.2.2 Omgevingsverordening

Status

In de Omgevingsverordening zijn vrijwel alle regels vervat die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving en betreffen ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft daarmee de status van èn Ruimtelijke verordening èn Milieuverordening èn Waterverordening èn Verkeersverordening. Ze wordt ingezet ter waarborging van de doorwerking van het provinciaal beleid en geeft daarmee richting aan wat er op de verschillende beleidsvelden al dan niet tot de mogelijkheden behoort.

Natuur

Van belang is dat het plangebied zoals uit paragraaf 3.2.1 al is gebleken, in de GO is gelegen. Uit de regeling in de relevante artikelen (deze zijn hieronder opgenomen) blijkt dat er in deze gebieden beperkingen gelden voor het toevoegen van nieuwe functies. In het GNN is het regime het strengst. Hier zijn geen nieuwe functies mogelijk tenzij er (onder meer) de negatieve effecten worden beperkt en er compensatie plaatsvindt. Uitbreiding is alleen toegestaan als de kernkwaliteiten per saldo worden versterkt. In de GO zijn nieuwe ontwikkelingen wel mogelijk, maar alleen als de kernkwaliteiten per saldo toenemen. Dit geldt in hoofdzaak ook voor uitbreidingen.

Artikel 2.7.2.1 Beschermingsregime GO  
1.   In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een significante aantasting van de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, tenzij:  
  a.   geen reële alternatieven aanwezig zijn;  
  b.   sprake is van redenen van groot openbaar belang;  
  c.   de negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang zoveel mogelijk worden beperkt; en  
  d.   de overblijvende negatieve effecten op de kernkwaliteiten, de oppervlakte en de samenhang gelijkwaardig worden gecompenseerd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 2.7.1.1, derde tot en met zesde lid, en 2.7.1.3.  
2.   In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kunnen nieuwe kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, mits:  
  a.   in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt; en  
  b.   deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.  
     
Artikel 2.7.2.2 Uitbreiding  
1.   In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kan uitbreiding van bestaande functies met meer dan 30 procent mogelijk worden gemaakt, indien in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt en deze versterking is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.  
2.   In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden gelegen binnen de GO kan uitbreiding van bestaande functies met ten hoogste 30% mogelijk worden gemaakt, indien:  
  a.   uit de toelichting blijkt dat de uitbreiding zodanig wordt ingepast in het betreffende landschapstype dat de kernkwaliteiten, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo niet significant worden aangetast;  
  b.   deze inpassing planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.  

Toetsing

Onderhavig plan betreft een herontwikkeling binnen de Groene ontwikkelingszone, waarbij ter plaatse van een voormalig agrarisch bouwvlak enkele woningen worden gerealiseerd. De totale hoeveelheid bebouwing neemt hierbij af. De ruimtelijke kwaliteit wordt met het plan versterkt en bij de ontwikkeling worden de kernkwaliteiten van het gebied versterkt. Om die reden past onderhavig plan binnen de nieuwe provinciale omgevingsverordening.

3.2.3 Conclusie

Onderhavig plan is in algemene zin passend binnen het provinciale beleid. Het plan kan bijdragen aan het behalen van de doelstellingen die zowel in de provinciale structuurvisie als de omgevingsvisie zijn genoemd om nieuwe economische dragers in het buitengebied te versterken en de vrijetijdseconomie zich verder te laten ontwikkelen. Onderhavig plan is ten slotte niet strijdig met het gebiedsplan Natuur en Landschap.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie

De regio Achterhoek bestaat uit acht gemeenten die samen beleid hebben opgesteld voor verschillende beleidsaspecten, waaronder ruimtelijke ordening. De regio Achterhoek heeft in april 2004 een regionale structuurvisie opgesteld voor de Achterhoek. Uitgangspunt voor de regio is om de Achterhoek verder te ontwikkelen als een economisch, sociaal en cultureel zelfstandige regio die zich naar buiten toe met name profileert met haar kleinschalige en landschappelijke kwaliteiten.

De centrale doelstelling van de Regio om de ruimtelijke kwaliteiten te behouden en waar mogelijk te ontwikkelen betekent voor het landelijk gebied een streven naar behoud van rust, ruimte en groen. De realisatie van de ecologische hoofdstructuur en de ecologische verbindingszones dient te worden voortgezet. Dit betekent dat stenige en hoogdynamische ontwikkelingen in het landelijk gebied beperkt worden. Daarnaast moet het landelijk gebied vitaal en levendig blijven. Het is daarom ongewenst om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied per definitie onmogelijk te maken. Er moeten mogelijkheden geboden worden voor nieuwe economische functies in het landelijke gebied zonder dat hiermee de landschappelijke kwaliteit wordt aangetast.

Toetsing

Het plan past binnen de kaders van de Regionale Structuurvisie, omdat de nieuwe woningen zorgen voor een betere vitaliteit en levendigheid van het landelijk gebied. Daarbij wordt de landschappelijke kwaliteit van het gebied verbeterd, doordat gebiedseigen beplanting wordt aangebracht en overbodige bebouwing wordt gesloopt.

3.3.2 Reconstructieplan Achterhoek en Liemers

Het doel van het reconstructieplan Achterhoek en Liemers van de provincie Gelderland (vastgesteld 23 februari 2005 en goedgekeurd 5 april 2005) is een impuls te geven aan de kwaliteit van het landelijk gebied zoals duurzame landbouw, sterkere natuur, verbetering van recreatieve mogelijkheden, verlaging van milieubelasting, verbetering van de infrastructuur, het woon- en werkklimaat en de economische structuur.

In de Achterhoek en Liemers wordt op een relatief klein oppervlak veel vee gehouden.

Dat draagt niet alleen bij aan een grote milieubelasting, maar kan ook snelle verspreiding van veeziektes tot gevolg hebben. Steeds meer leggen andere dan agrarische vormen van landgebruik een claim op de beschikbare ruimte in het landelijk gebied.

Gevolg hiervan is dat landbouw, wonen, werken, recreatie, natuur en landschap elkaar steeds vaker in de weg zitten. Economisch belangrijke sectoren als landbouw en recreatie kunnen zich hierdoor onvoldoende ontwikkelen en de kwaliteit van natuur, landschap en water verbetert weinig. Om te komen tot een betere ruimtelijke functionele structuur is het reconstructiegebied in drie gebieden verdeeld, te weten: extensiveringsgebied, verwevingsgebied en landbouwontwikkelingsgebied. Elk gebied heeft een andere doelstelling ten aanzien van landgebruik en mogelijkheden.

Het plangebied is gelegen in het gebied dat in het reconstructieplan is aangewezen als verwevingsgebied. Het beleid voor verwevingsgebieden is gericht op het bevorderen van een passende combinatie tussen landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten. In verwevingsgebieden kunnen bestaande intensieve veehouderijen doorgroeien, maar is nieuwvestiging van intensieve veehouderij uitgesloten.

3.3.3 Functies zoeken plaatsen zoeken functies

In de nota “functies zoeken plaatsen zoeken functies”, opgesteld door de samenwerkende gemeenten in de Achterhoek, wordt beschreven op welke wijze functieverandering van vrijgekomen gebouwen kan worden vormgegeven. De regio wil hiermee de volgende doelen bereiken:

  • behouden van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied en waar mogelijk die kwaliteiten verder ontwikkelen. Dit betekent dat vooral rust, ruimte en groen behouden en versterkt moeten worden;
  • impulsen geven aan nieuwe economische activiteiten, aan de agrarische sector, de natuur, de recreatie en de woonfunctie van het landelijk gebied;
  • bijdragen aan doelstellingen vanuit het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers door met toepassing van maatwerk uitplaatsing van intensieve veehouderijen uit de extensiveringgebieden te stimuleren.

Bij de functieverandering naar wonen wordt in de nota geen onderscheid gemaakt in verschillende gebiedstypen aangezien functieverandering naar wonen in het gehele buitengebied uitstekend mogelijk is.

Het hergebruik/ functieveranderingsbeleid voor wonen kent 4 scenario's voor het realiseren van nieuwe woningen in het buitengebied:

  • 1. boerderijsplitsing;
  • 2. hergebruik van bestaande gebouwen;
  • 3. hergebruik van bestaande gebouwen in combinatie met sloop en nieuwbouw;
  • 4. volledige sloop van alle gebouwen (exclusief de bestaande (bedrijfs)woning) en nieuwbouw.

Uitgangspunt bij functieverandering naar wonen is dat de bebouwingsoppervlakte wordt gereduceerd met 50%. Om maatwerk te kunnen leveren zijn meerdere vormen van verevening mogelijk. Hierbij kan naast of in de plaats van sloop gedacht worden aan verkleining van het bouwvlak, behoud van karakteristieke/ monumentale bebouwing, natuurontwikkeling, landschappelijke inpassing, verbetering van de infrastructuur, aanleg van recreatieve voorzieningen en een financiële bijdrage. Deze verschillende vormen van verevening kunnen worden ingezet al naar gelang de specifieke situatie ter plaatse en de mate van functieverandering dit verlangt. Van het bovengenoemde uitgangspunt kan gemotiveerd worden afgeweken indien het initiatief leidt tot een substantiële verbetering van de ruimtelijke, milieu- en/ of de sociale kwaliteit.

Toetsing

In onderhavig geval is sprake van volledige sloop van alle gebouwen (optie 4)'. In ruil voor de sloop van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en de bestaande bedrijfswoningen (totaal oppervlak circa 1.886 m2) wordt de bouw van vier woningen mogelijk gemaakt (totaal oppervlak bebouwing op grond van de regels maximaal 1.800 m2. De nieuwe woningen krijgen de bestemming 'Wonen' en het agrarische bouwvlak wordt ingeleverd. Tevens wordt het plangebied landschappelijk ingepast (zie hiervoor paragraaf 2.3). Hiermee is het voornemen passend binnen het provinciale en regionale beleidskader.

3.3.4 Achterhoekse erven veranderen, kadernotitie ruimtelijke kwaliteit

Van oudsher is de bebouwing in het Achterhoekse landschap gegroepeerd op erven. Op die erven vormen gebouwen en erfbeplanting een samenhangend geheel. Door middel van functiewijziging mag de ruimtelijke kwaliteit van het erf en de omgeving niet worden aangetast. Om dit te kunnen waarborgen heeft de regio Achterhoek de beleidsnotitie 'Achterhoekse erven veranderen, kadernotitie ruimtelijke kwaliteit' opgesteld. Deze notitie fungeert als toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen het Achterhoekse landschap.

Toetsing

De belangrijkste uitgangspunten voor functieverandering zijn beschreven in hoofdstuk 2 (planomschrijving). Het onderhavige plan voldoet aan de stedenbouwkundige en planologische randvoorwaarden.

3.3.5 Conclusie

Onderhavig plan is niet strijdig met het regionale beleid. Het plan past binnen de specifieke kaders die gelden voor functieverandering en zoals omschreven in paragraaf 3.3.3 en 3.3.4, omdat alle bedrijfsbebouwing (inclusief woningen) gesloopt wordt ten behoeve van de bouw van 4 nieuwe woningen. Het plan wordt daarnaast landschappelijk ingepast.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025

De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de 'Structuurvisie Oude IJsselstreek' vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente Oude IJsselstreek tot 2025. Vraagstukken op deze beleidsterreinen zijn de basis voor deze visie. De structuurvisie is het vertrekpunt voor het uitwerken van het verdere beleid van de gemeente Oude IJsselstreek voor de toekomst.

Wonen in het buitengebied.

De functie wonen is van groot belang voor een leefbaar buitengebied. De woonfunctie is naast een economische drager ook een sociale drager. Een toename van burgerwoningen in het buitengebied is echter niet toegestaan. Uitzonderingen hierop vormen speciale regelingen, zoals behoud van bestaande bebouwing door splitsing, functieverandering van vrijkomende agrarische bebouwing en landgoederen. Bij deze ontwikkelingen staat verbetering van de ruimtelijke kwaliteit voorop. Ook mag dit geen onevenredige benadeling van omliggende agrarische bedrijven tot gevolg hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000135-VA01_0012.jpg"

Uitsnede uit visiekaart Structuurvisie Oude IJsselstreek

Functieverandering

De gemeente zal beleidsmatig medewerking kunnen verlenen aan passende vormen van wonen en werken op vrijkomende agrarische erven. Wel dient ook minimaal voldaan te worden aan de volgende overwegingen en voorwaarden:

  • 1. Functieverandering mag geen belemmeringen meebrengen voor de ontwikkeling van landbouwbedrijven.
  • 2. Er worden voorwaarden gesteld aan inpassing en uitstraling. Functieverandering moet primair bijdragen aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit waarbij de functieverandering en de voorwaarden (onder andere erfinrichtingsplan) worden vastgelegd in een contract tussen initiatiefnemer en gemeente.
  • 3. Werken aan een goede integratie tussen nieuwe bewoners en “oude” bewoners. Bijvoorbeeld door middel van een “academie voor buitenwonen” als hulpmiddel om bewoners aan elkaars cultuur te laten wennen en samen te laten werken aan een goede ruimtelijke, sociaaleconomische en culturele diversiteit en kwaliteit.

Ecologische hoofdstructuur-Natuur

De onderhavige planlocatie is gelegen binnen de EHS-Natuur (zie voorgaande kaart). De EHS bestaat uit een netwerk van bestaande en nieuwe natuurgebieden die met elkaar verbonden worden met verbindingszones. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden, om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan.

De gemeente Oude IJsselstreek heeft een aantal ontwikkelingen die van belang zijn voor het bieden van ruimte aan natuur en landschap. Ter plaatse van het plangebied geldt de realisatie van de Ecologische Verbindingszone “Das goed”. Het streven is deze zone geschikt te maken als leef- en passeergebied voor bosrandsoorten. Dit betekent het aanbrengen van landschapselementen, wat samen kan gaan met het realiseren van nieuwe landgoederen, herinrichting van erven en percelen, etc.

Toetsing

Onderhavig plan voor de functieverandering van het agrarische perceel naar wonen past goed binnen de gemeentelijke structuurvisie. Er is sprake van kwaliteitsversterking en bestaande agrarische bedrijven worden niet verstoord. Verder is onderhavig plan goed mogelijk binnen de doelstellingen van de Ecologische Verbindingszone “Das goed”.

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan "Van nieuwe naobers en brood op de plank"

Inleiding

De gemeenten Oude IJsselstreek, Montferland en Doetinchem hebben samen het Landschapsontwikkelingsplan “Van nieuwe naobers en brood op de plank” (LOP) opgesteld. Het hoofddoel van het LOP is samen te vatten als: koppel de vernieuwing van de plattelandseconomie aan de versterking van de landschappelijke karakteristieken. Bescherm de erkend waardevolle elementen in het landschap, maar ontwikkel ook actief nieuwe kwaliteiten in dit landschap.

Uitgangspunt van deze landschapsvisie is dat het landschap het product is van ontwikkelingen in de natuur, de economie en de samenleving door de eeuwen heen. En zo zal het ook in de toekomst zijn. Deze visie richt zich dan ook op het meebewegen met deze ontwikkelingen om het landschap te versterken als economisch kapitaalgoed, een plek waar mensen zich thuis voelen en een plek waar flora en fauna zich kunnen ontwikkelen.

Landschappelijke ensembles

Binnen het gebied van de drie gemeenten zijn zes landschappelijke ensembles te onderscheiden:

  • 1. de Montferlandsche Berg met krans van dorpen;
  • 2. de historische rivierterrassen van de oeroude IJssel rondom Azewijn en de Aa-strang;
  • 3. de dorpen en rivierduinen langs de Oude IJssel;
  • 4. het zandgebied rondom Didam en Wehl;
  • 5. het zandgebied rondom Varsseveld;
  • 6. de Stad Doetinchem.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000135-VA01_0013.jpg"

Kaartbeeld landschappelijk ensemble 5;Zandgebied rondom Varsseveld

Het plangebied uit voorliggend plan ligt in landschappelijk ensemble 5. Het betreft het deelgebied 'Het zandgebied rondom Varsseveld'. Hier zijn drie deelgebieden te onderscheiden:

  • 1. de rand van het zand,
  • 2. de hoge zandgronden rond Varsseveld,
  • 3. de ecologische hoofdstructuur.

Het plangebied maakt deel uit van deelgebied 3. Het betreft een aaneengesloten zone met veel bosgebieden, heidevelden en kleine vennen. Er bevinden zich veel verspreid liggende landgoederen en bosgebieden. Door het bosrijke karakter geeft het gebied een besloten beeld. Het geheel slingert door intensief gebruikt agrarisch landschap waarin de verbindende landschapselementen als houtkanten en heggen schaars zijn geworden. De beken hebben veelal hun natuurlijke karakter verloren en liggen als smalle kanalen in het landschap.

Als stuwende krachten achter de ontwikkeling wordt onder meer de ontwikkeling van bedrijvigheid en wonen in vrijkomende agrarische bebouwing genoemd. Verder wordt gesteld dat in de ecologische verbindingszones particulieren kunnen bijdragen aan de natuurontwikkeling via groen-blauwe diensten en nieuwe landgoederen.

Het plangebied ligt in een kampenlandschap. Dit van oorsprong kleinschalige landschap is op veel plekken opener en grootschaliger geworden. Ambitie is om met toevoegen van nieuwe landschapselementen zoals struweelhagen en boomsingels het landschap te verstreken. Daarbij blijven de kampen, 1-mans essen open. Het erf ligt aan de rand van de ecologische verbindingzone. Hier is een kleinschalig en afwisselend landschap passend.

Toetsing

In het LOP wordt ruimte geboden de ontwikkeling van wonen in vrijkomende agrarische bebouwing. Onderhavig plan kan hiervan als een goed voorbeeld worden beschouwd. Mede aangezien bij onderhavig plan veel aandacht is voor een goede landschappelijke inpassing, is het plan wat dit punt betreft passend binnen het LOP.

3.4.3 VAB beleid

In aanvulling op de nota 'functies zoeken plaatsen zoeken functies' heeft de gemeente op 29 mei 2008 criteria en randvoorwaarden vastgesteld voor functieverandering van agrarische of andere bebouwing in het buitengebied naar wonen.

Wanneer men een pand wil verbouwen of slopen, moet men aan voorwaarden voldoen. Verbouwen heeft de voorkeur. Daarvoor moet 500 m2 worden gesloopt. Voor de nieuwbouw van één nieuw pand moet 750 m2 worden gesloopt. Het is ook mogelijk om meer dan één nieuw pand te bouwen. Voor ieder pand moet dan minstens 1000 m2 worden gesloopt. Per locatie mogen niet meer dan 3 nieuwe panden worden gebouwd.

Voor alle nieuw- of verbouwplannen geldt dat het nieuwe pand een impuls moet geven aan de leefbaarheid, vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit van het platteland. Bij de aanvraag voor nieuw- of verbouw moet dan ook goed onderbouwd worden hoe de nieuwe woning landschappelijk wordt ingepast. De inspiratienotitie 'Achterhoekse erven veranderen' dient hierbij als leidraad.

Toetsing

Het plan past binnen de kaders van het VAB beleid. Er wordt in totaal ca. 1886 m2 aan bebouwing gesloopt waarbij alle voormalige agrarische bedrijfsgebouwen alsmede de 2 voormalige bedrijfswoningen worden gesloopt. In plaats hiervan worden 4 nieuwe woningen gebouwd. Er is een inpassingsplan opgesteld waarin is aangetoond op welke wijze er kan worden gekomen tot ruimtelijke kwaliteitswinst. Dit is besproken in paragraaf 2.3.

3.5 Conclusie

Onderhavig bestemmingsplan is zoals uit de voorgaande paragrafen blijkt goed passend binnen het geldende beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Indien geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen is een geluidgevoelige functie. De geluidbelasting op woningen mag in principe de 48 dB niet overschrijden. Wegen met een 30 km/u zone zijn formeel uitgezonderd van akoestisch onderzoek.

4.1.2 Onderzoek

Onderhavig project betreft de realisatie van geluidgevoelige functies. Om deze reden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd2. In dit akoestisch onderzoek is onderzocht welke geluidsbelasting de nieuwe woningen in onderhavig plan ondervinden als gevolg van het wegverkeer. In het onderzoek zijn twee modellen onderzocht, zowel een model met drie woningen als een model met vier woningen. Onderhavig plan betreft het model met vier woningen.


Uit het onderzoek blijkt dat bij het model met 3 woningen zonder voorziening in de vorm van een geluidsscherm/geluidswal niet aan de maximaal te ontheffen geluidswaarden van 53 dB kan worden voldaan. Bij het model met 4 woningen (onderhavig plan) geldt deze conclusie echter niet, aangezien bij dit model zonder voorziening kan worden voldaan aan de maximaal te ontheffen geluidswaarde van 53 dB.


Dit betekent dat het plan vanuit akoestisch oogpunt mogelijk is. Wel dient er een ontheffing te worden verleend voor hogere grenswaarden. Deze procedure kan op basis van voorliggend akoestisch onderzoek worden gevoerd parallel aan de procedure van dit bestemmingsplan.

4.1.3 Conclusie

Het aspect 'geluid' leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan. De hogere grenswaardenprocedure zal worden gevoerd gelijktijdig met de procedure van dit bestemmingsplan.

4.2 Externe veiligheid

4.2.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid vormt een onderdeel van de toetsing die bij ruimtelijke plannen moet worden uitgevoerd om aan te tonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast moet vanuit het besluit Externe Veiligheid en Inrichtingen afgewogen worden of het aanvaardbaar is om het initiatief in het plangebied te realiseren.

De kern van externe veiligheidsbeleid is ruimtelijke scheiding aanhouden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicobronnen. Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn onder andere bedrijven waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn en transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

4.2.2 Onderzoek

Onderhavig project betreft de realisatie van een beperkt kwetsbaar of kwetsbaar object, namelijk een aantal woningen. Er is daarom getoetst of het plangebied binnen het invloedsgebied van het groepsrisico van een stationaire en/of mobiele bron is gelegen.

Inzake dit aspect is de risicokaart beoordeeld. Hiervan is hieronder een uitsnede afgedrukt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000135-VA01_0014.jpg"

Uitsnede uit risicokaart met aanduiding plangebied (rode ster) bron: www.risicokaart.nl

Op basis van de risicokaart blijkt dat er enkele risicobronnen (o.m.een propaantank) aanwezig waren op het voormalige agrarische bedrijf Doetinchemseweg 131. Aangezien deze locatie met onderhavig plan wordt herontwikkeld met woningen, vervallen deze risicobronnen. Hier hoeft dus verder geen aandacht aan te worden besteed.

Hiernaast ligt het plangebied binnen ca. 150-200 m van de snelweg A18. Dit is een risicobron voor vervoer gevaarlijke stoffen. Strikt formeel gesproken is daarom een berekening van het groepsrisico nodig en een verantwoording van het groepsrisico. Echter, voor een dermate kleinschalig project als onderhavig plan, wordt dit niet zinvol geacht. De toename van de personendichtheid binnen de invloedssfeer van Rijksweg A18 is dermate gering dat redelijkerwijs op voorhand kan worden aangenomen dat er geen wezenlijke wijzigingen zijn in de risicocurves. Ook zijn er geen verandering van het risicoprofiel van de locatie en leidt dit plan niet tot wijzigingen inzake hulpverlening en zelfredzaamheid. Het plangebied ligt hiernaast buiten de onderzoekszone van 80 m aan weerszijden van de snelweg, waar het risico op een BLEVE (plasbrand) dient te worden onderzocht.

Voor het overige bevinden zich geen risicobronnen nabij het plangebied.

4.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De Wet milieubeheer bevat de wettelijke grens- en richtwaarden voor de luchtkwaliteit in Nederland. In de wet wordt rekening gehouden met de mate van luchtverontreiniging. Hierbij wordt gekeken of de ontwikkeling in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Voor woningbouw geldt een grens van niet in betekenende mate bij 500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg.

De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate' (besluit NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'Niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Het betreft onder meer kantoorlocaties en woningbouwlocaties.

4.3.2 Onderzoek

Onderhavig project betreft de herontwikkeling van het plangebied met een aantal woningen. De ministeriële regeling NIBM kwantificeert de (N)IBM-grens voor deze functie. Een bouwplan van deze omvang draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Er hoeft daarom geen aanvullend onderzoek naar de blootstelling aan luchtverontreiniging plaats te vinden.

De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) maakt verder duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in het plangebied tussen 2008 en 2020 onder de grenswaarden liggen.

4.3.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.4 Geur

4.4.1 Algemeen

Wanneer geurgevoelige objecten (woningen zijn onder andere zijn geurgevoelig) worden opgericht in de nabijheid van een veehouderij, dan dient op basis van de Wet geurhinder en veehouderij te worden beoordeeld of er mogelijke belemmeringen te verwachten zijn als gevolg van agrarische activiteiten in de omgeving.

4.4.2 Onderzoek

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven met een geurcontour. De dichtstbijzijnde bedrijven (het bestaande agrarische bedrijf Tandem aan de westzijde van het plangebied en een agrarisch bedrijf aan de Smoddedijk aan de zuidzijde) zijn beide gelegen op een afstand van ca. 300 à 400 meter. Om die reden hoeven geen belemmeringen te worden verwacht en is een nader onderzoek niet nodig.

4.4.3 Conclusie

Het aspect 'geur' leidt niet tot belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

4.5 Bodemkwaliteit

4.5.1 Algemeen

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie.

4.5.2 Onderzoek

Onderhavig plan betreft nieuwbouw en een functieverandering. Om die reden is een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek benodigd. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling, mede gezien het feit dat de beoogde nieuwe functie als gevoeliger moet worden aangemerkt dan de bestaande.

Gezien voorgaande is er een bodemonderzoek uitgevoerd3. Doel van dit onderzoek is om de algemene bodemkwaliteit te bepalen ter plaatse van de onderzoekslocatie, waarmee bekeken kan worden in hoeverre deze bodemkwaliteit een belemmering kan vormen voor het beoogde gebruik en/of de voorgenomen ontwikkelingen.


Verwachtingspatroon

Ter plaatse van het voormalige agrarische bedrijf bevonden zich enkele olietanks. Bij deze tanklocaties is in het verleden tijdens de verwijdering van de tanks reeds onderzocht op de aanwezigheid van de olie componenten. Deze zijn destijds niet aangetroffen. Wel is er voor gekozen om bij deze locatie een peilbuis te plaatsen.

De gehele locatie kan op basis van het vooronderzoek (met in achtneming van het bovenstaande) als niet-verdacht worden beschouwd. De hypothese luidt dan ook: De gehele locatie is onverdacht. Ten behoeve van de gehele locatie is de 'Onderzoeksstrategie voor een onverdachte locatie (ONV)' gehanteerd.

Gelijktijdig met het milieuhygiënisch onderzoek is een asbestonderzoek conform de NEN5707 uitgevoerd. De schuren hebben een asbestgolfplaten dak. De platen zijn voor zover waarneembaar niet noemenswaardig beschadigd. Op het maaiveld zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. Vanwege de asbest verdachte daken is de locatie verdacht op asbest. De gekozen onderzoeksstrategie is "VEP-HE".


Resultaten

De bovengrond bestaat overwegend uit donkerbruin, matig fijn zand. Daaronder bestaat de ondergrond overwegend uit lichtbruin, matig fijn zand. Tijdens de monstername bedroeg de grondwaterstand 90 cm-mv voor peilbuis 1 en 85 cm-mv voor peilbuis 7. Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Op zintuiglijke wijze zijn de navolgend afwijkingen waargenomen:

(a) boring 14 (van 8-30 cm-mv) 'gestaakt wegens puin, ophoogzand';


Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • a. in de grond geen van de onderzochte componenten is aangetoond in een concentratie boven de achtergrondwaarde en/of detectiegrens en
  • b. het grondwater licht verontreinigd is met Barium.
  • c. In het mengmonster MMA-1 van de fijne fractie is een gehalte van 1,9 mg/kg d.s. aan asbest aangetroffen.


Dit is onder de restconcentratienorm van 100 mg/kg d.s. en een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. In de overige monsters is geen asbest aangetroffen.

Het is bekend dat in het grondwater zware metalen in sterk fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden. Gezien de lichtverhoogde gehalten wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.


Slotconclusie en aanbevelingen

De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" kan voor het grootste deel aangekomen. Voor de hypothese m.b.t. asbest "De gehele locatie is verdacht" dient verworpen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terreindeel voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken.

Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen.

Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt. Ondanks de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is uitgevoerd, is het altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.

4.5.3 Conclusie

Er is een bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijken geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

4.6.1 Algemeen

Onderzoeksvragen

Bij het realiseren van een bouwplan dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemming gerealiseerd wordt. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking)
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)

Er dient dus te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid in het plangebied.

Milieuzonering

Bij een beoordeling van de milieubelasting van bedrijven kan de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” als leidraad gehanteerd. Deze VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd hulpmiddel voor de ruimtelijke inpassing van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies. De handreiking geeft een systematiek waarbij bedrijven in categorieën worden ingedeeld op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per bedrijfscategorie zijn hierbij afstandcriteria tot de woonomgeving opgenomen die bij de planvorming bij voorkeur in acht dienen te worden genomen.

De categorieën zijn als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000135-VA01_0015.png"

Figuur: indicatieve zonering uit VNG

Deze zonering geldt in principe voor rustige woonwijken. Het is geoorloofd om bij anderssoortige omgevingen (gemengde gebieden, dorpscentra, historische bebouwingslinten) één afstandsstap terug te gaan. Bij onderhavig plan wordt uitgegaan van de afstanden die gelden voor een rustige woonwijk.

4.6.2 Onderzoek

Het plan betreft de realisatie van woningen. Deze zijn niet hindergevend. Om die reden is vraag 1 niet van belang. Wat betreft vraag 2 is in de omgeving beoordeeld welke functies hier aanwezig zijn.

  • Aan de westzijde bevindt zich het bestaande agrarische bedrijf Tandem en aan de zuidzijde bevindt zich (aan de overkant van de A18) een agrarisch bedrijf aan de Smoddedijk. Gezien de geruime afstand tussen het plangebied en deze bedrijf (in beide gevallen ca. 300 à 400 meter) hoeven geen belemmeringen te worden verwacht.
  • Aan de noordzijde is een houthandel gelegen. Ook hier is echter sprake van een geruime afstand van 200 m. Op basis van de VNG-publicatie kan dit bedrijf als een houtzagerij worden ingeschaald. Dit is een bedrijf in categorie 3.2. met een indicatieve hinderzone van 100 m. Het plangebied valt ruim buiten deze indicatieve hinderzone.
4.6.3 Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.7 Waterhuishouding

4.7.1 Inleiding

De hoofddoelstelling voor de regionale waterhuishouding in de Achterhoek en Liemers is het realiseren van duurzame, veerkrachtige watersystemen in zowel stedelijk gebied als landelijk gebied, zodat inzicht verkregen wordt in de aard en omvang van de wateropgaven in dit stroomgebied. De visie is opgesteld naar het nu en in de toekomst voorkomen van wateroverlast, het bereiken van de natte natuurdoelen, het veiligstellen van de drinkwatervoorziening en het voorkomen van watertekorten, het verbeteren van de waterkwaliteit en het verbeteren van de aansluiting van het regionale watersysteem op het landelijke hoofdsysteem. Ter voorkoming van huidige en toekomstige waterproblematiek is naar oplossingen gezocht, zoals het verbreden, verondiepen, hermeanderen van bestaande waterlopen. Dit biedt binnen de bestaande watergangen niet voldoende ruimte, zodat extra bergingsmogelijkheden gevonden moeten worden in daarvoor aangewezen gebieden. Ter bescherming van ecologisch watervolle wateren en natte landnatuur is het in grote delen van de Achterhoek en Liemers nodig om grondwaterstanden en oppervlaktewaterpeilen minstens even hoog te houden, zogenaamd conserveren in buffergebieden.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren" staat hierbij centraal.  Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvaten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem.

In het "Waterbeheerplan 2010-2015" heeft het waterschap Rijn en IJssel deze beleidsdoelstellingen uitgewerkt en vormgegeven voor zijn waterbeheer. Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Het watersysteem dient optimaal afgestemd te zijn op de ruimtelijke functies van een gebied. Aandachtspunten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk- als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

4.7.2 Beleid
4.7.2.1 Bestuursakkoord Water

Het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven hebben op 23 mei 2011 het 'Bestuursakkoord Water' ondertekend. Het Nationaal Bestuursakkoord Water, afgesloten in 2003, geactualiseerd in 2008 en met een looptijd tot 2015, en het Bestuursakkoord Waterketen, dat in 2007 is afgesloten met een looptijd tot 2011, hebben de basis gelegd voor het Bestuursakkoord Water.

De doelstellingen van het Nationaal Bestuursakkoord Water blijven onverkort leidend voor de komende jaren om het watersysteem op orde te krijgen en te houden. In het akkoord zijn afspraken gemaakt over het nemen van maatregelen die gericht zijn op:

  • heldere verantwoordelijkheden, minder bestuurlijke drukte;
  • beheersbaar programma voor de waterkeringen;
  • doelmatig beheer van de waterketen;
  • werkzaamheden slim combineren;
  • het waterschapsbestuur.

Vanuit het principe dat het waterbeheer een gezamenlijk domein is van rijk, provincies, gemeenten en waterschappen zijn de verantwoordelijkheden helder beschreven en zijn de taken verdeeld onder het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet". Zo draagt de gemeente, als de bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat, zorg voor een veilige en prettige leefomgeving. De gemeente heeft derhalve taken in het ruimtelijke en sociale domein. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer de afweging tussen milieu, natuur, water, economie en huisvesting een rol speelt. Dit beleid wordt vastgelegd in structuurvisies en bestemmingsplannen. Indien deze plannen van belang zijn voor het waterbeheer dient de gemeente een watertoets uit te voeren. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor het rioleringsbeheer en hebben de zorgplichten voor overtollig hemelwater, afvalwater en grondwater in de bebouwde omgeving.

Bij nieuwe ontwikkelingen worden als uitgangspunt 'vasthouden, bergen en afvoeren' van water gehanteerd. Op deze manier wordt aan het beleid uit het Bestuursakkoord Water uitvoering gegeven.

4.7.2.2 Nationaal Waterplan

In december 2009 is het 'Nationaal Waterplan' vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.

Het plangebied ligt in het gebied "Hoog Nederland". Dit gebied omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. "Hoog Nederland" is grotendeels vrij afwaterend, dat wil zeggen dat het water onder vrij verval naar de rivieren en de zee stroomt. Het gebied bevat enkele scheepvaartkanalen, die door de rijksoverheid worden beheerd, en daarnaast vooral regionale wateren, in beheer bij de waterschappen. Kenmerkend voor dit deelgebied is de directe samenhang tussen het grond- en oppervlaktewatersysteem en de van nature meanderende beken met aangrenzende beekdalgronden die incidenteel in tijden van extreem natte perioden op natuurlijke wijze kunnen overstromen. De belangrijkste wateropgaven voor Hoog Nederland zijn watertekort, grondwater, wateroverlast en waterkwaliteit.

4.7.2.3 Provinciaal Waterplan

Het 'Waterplan Gelderland 2010-2015' bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het 'Waterplan Gelderland 2010-2015' is op 1 januari 2010 in werking getreden.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Het plangebied heeft op grond van het Waterplan de basisfunctie "stedelijk gebied". Zowel in nieuw als in bestaand stedelijk streeft de provincie naar een duurzaam watersysteem. Nadelige effecten op de waterhuishouding moeten in beginsel voorkomen worden. Hierbij wordt het water in de stad met het omringende watersysteem als één geheel beschouwd. De inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundige systeem zijn in stedelijk gebied gericht op:

  • het voorkomen of zo veel mogelijk beperken van wateroverlast;
  • de ontwikkeling en het behoud van de natuur in het stedelijk gebied;
  • het voorkomen van zettingen;
  • het herbenutten van ontwateringswater voor drink- en industriewatervoorziening of voor herstel van verdroogde natuur;
  • het weren van de riolering van (diepe) drainage en instromend grond- en oppervlaktewater;
  • het beperken van de vuilbelasting door riooloverstorten en hemelwateruitlaten;
  • het beperken van de invloed van bronbemaling;
  • het realiseren van de basiskwaliteit voor oppervlaktewater.

4.7.2.4 Waterbeheerplan - Waterschap Rijn en IJssel

De gemeente Oude IJsselstreek ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2009 een waterbeheerplan vastgesteld voor de periode 2010-2015. Met de voornemens uit het Waterbeheerplan wil het waterschap actief inspelen op alle lopende en komende veranderingen zoals de wijzigingen in de waterwetgeving in de Kaderrichtlijn Water. Er zijn mogelijkheden om de waterkwaliteit nog verder te verbeteren en om meer ruimte te bieden voor het vasthouden van water. Het gewenste peilbeheer wordt in het hele gebied in de komende periode planmatig opgepakt voor de landbouw en de natuur. Het beheer van water en afvalwater in stedelijk gebied krijgt steeds meer aandacht. In het landelijk gebied wil het waterschap kansen bieden voor recreatie op of bij het water.

Het Waterbeheerplan 2010-2015 bevat het beleid op hoofdlijnen voor alle taakgebieden van het Waterschap Rijn en IJssel. Dit plan is opgesteld samen met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van het deelstroomgebied Rijn-Oost. Het plan geeft aan welke doelen het Waterschap nastreeft en welke maatregelen en projecten daarvoor in de planperiode worden ingezet. De maatregelen die uitgevoerd worden en de bijbehorende financiële middelen zijn op hoofdlijnen aangegeven. De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoonwater en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van de ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

4.7.2.5 Gemeentelijk Waterplan 2010-2020

De gemeente Oude IJsselstreek en het Waterschap Rijn en IJssel hebben een gemeentelijk waterplan opgesteld. In dit waterplan wordt een integrale visie gegeven op water in Oude IJsselstreek. Deze visie geeft een doorkijk naar de middellange termijn (circa 10 jaar) en de lange termijn (2030). Aan de visie is een uitvoeringsprogramma gekoppeld voor de korte termijn (5 jaar). Het waterplan biedt handvatten voor het opstellen van ruimtelijke plannen, voor de afstemming met rioolbeheer en geeft zo inzicht in de mogelijkheden om te komen tot een duurzaam watersysteem binnen de gemeente.

Er wordt gestreefd naar een gezond, veerkrachtig, kwalitatief goed, aantrekkelijk en op de toekomst berekend watersysteem en waterketen. De toekomstvisie is gericht op vier aspecten:

  • Water is een drager voor een gezonde economie;
  • Water is een drager voor de sociale aspecten en beleving;
  • Water is een drager voor ecologische ontwikkeling;
  • Water is een drager voor volksgezondheid en veiligheid.

De volgende maatschappelijke streefeffecten verwoorden de waterambitie van de gemeente:

  • 1. Een juiste hoeveelheid water van een goede kwaliteit ten behoeve van de landbouwproductie;
  • 2. Meer recreanten in de gemeente op het gebied van waterrecreatie;
  • 3. Afname van grondwateronttrekkingen schaadt het industriële proces niet;
  • 4. Aangenaam woonklimaat waarin water een ontmoetingsplaats is;
  • 5. Balans tussen rode, groene en blauwe functies;
  • 6. Bewustwording verantwoord watergebruik en duurzaam waterbeheer;
  • 7. Het watersyteem maakt deel uit van een gezond ecosysteem;
  • 8. Verminderen areaal verdroogde gebieden in overeenstemming met het vastgestelde beleid;
  • 9. Een gezond en veilig watersyteem;
  • 10. Een gezonde en veilige waterketen.

4.7.2.6 Gemeentelijk rioleringsplan

Bij besluit van 22 december 2011 heeft de gemeenteraad het "Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2012 - 2016" vastgesteld. In dit plan geeft de gemeente aan hoe zij invulling denkt te geven aan de zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Uitgangspunt daarbij is, dat als het gaat om de zorg voor hemel- en grondwater, de particulier ook een duidelijke eigen rol heeft.

Het gemeentelijk beleid is gericht op het scheiden van (afval)waterstromen. Relatief schoon regenwater hoeft niet te worden afgevoerd naar de zuivering, maar wordt zo lang mogelijk vastgehouden in het gebied middels retentievoorzieningen en/of infiltratie. Bij vervangingswerkzaamheden van het gemengde riool, zal worden bezien in hoeverre afkoppeling van verhard oppervlak mogelijk is, eventueel door het aanleggen van een apart regenwaterriool. Daar waar afkoppeling van, in meer of mindere mate verontreinigd, regenwater leidt tot onacceptabele belasting van het oppervlaktewater zullen in eerste instantie maatregelen met een lokaal karakter worden genomen. Het aanleggen van verbeterd gescheiden stelsels zorgt voor onnodig transport van relatief schoon afvalwater naar de zuivering en heeft een negatief effect op het zuiveringsrendement.

4.7.3 Beschrijving bestaande en toekomstige situatie

Huidige situatie

Het plangebied betreft een voormalig agrarisch bedrijf. De bebouwingsstructuur bestaat uit enkele agrarische bedrijfsgebouwen, twee (voormalige bedrijfs-)woningen alsmede een verhard erf. De totale bebouwing beslaat ca. 1186 m2. De totale erfverharding beslaat ca. 1851 m2. Hiermee komt het totale bebouwde c.q. verharde oppervlak op ca. 3737 m2.

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt alle bestaande bebouwing en alle aanwezige erfverharding verwijderd. Hierna wordt de locatie herontwikkeld met in totaal vier woningen, geconcentreerd rondom een centraal erf. In de toekomstige situatie wordt er in totaal maximaal 1.800 m2 bebouwing gerealiseerd en in totaal ca. 1800 m2 aan erfverharding. Hiermee komt het totale bebouwde c.q. verharde oppervlak op 3.600 m2. Er is dus sprake van een afname van het verhard oppervlak.

4.7.4 Tabel waterthema's (toets)

Bij bestemmingsplannen, die nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken, is het zaak goed te kijken naar aspecten als eventueel wateroverlast, hoe om te gaan met riolering en veiligheid, etc. Het waterschap Rijn en Ijssel hanteert hierbij de watertoetstabel, waarin moet worden aangegeven welke wateraspecten relevant zijn. Alle aspecten die relevant zijn (die zijn ingevuld met een "ja"), moeten hierna nader worden besproken.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
HOOFDTHEMA'S  
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?   Nee  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?   Nee  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?   Nee  
  2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?   Nee  
  3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?   Nee  
Wateroverlast   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?   Nee  
(oppervlaktewater)   2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?   Nee  
  3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?   Nee  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?   Nee  
  2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?   Nee  
  3. Is in het plangebied sprake van kwel?   Nee  
  4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?   Nee  
Oppervlakte-waterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?   Ja  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?   Nee  
  3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?   Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?   Nee  
  2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?   Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?   Nee  
  2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?   Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?   Nee  
  2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?   Nee  
AANDACHTSTHEMA'S  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Hieronder wordt nader ingegaan op de thema's waarop met 'ja' is geantwoord.

Toelichting waterhuishoudkundige aspecten

Oppervlaktewater

De voorkeur gaat ernaar uit dat het opgevangen hemelwater wordt gescheiden van het vuilwater en wordt afgevoerd wordt op het oppervlaktewater. Er zijn in de diverse omgeving diverse sloten aanwezig waarop het hemelwater kan worden geloosd.

4.8 Ecologie

4.8.1 Algemeen

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten. In het bestemmingsplan dient, in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet, te worden aangetoond dat van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing is verkregen.

4.8.2 Onderzoek

Algemeen

Er is in het kader van onderhavig plan een onderzoek uitgevoerd in het kader van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en eventueel andere geldende natuurregelgeving. De resultaten van dit onderzoek zijn verwoord in een quick scan flora en fauna4.

De quick scan flora en fauna is onder meer gebaseerd op een biotoopinschatting door een ecoloog van SAB door middel van een eenmalig veldbezoek op 16 januari 2015.

Gebiedsbescherming

Conclusie van de quick scan is dat er wat betreft de gebiedsbescherming een landschappelijk inpassingsplan opgesteld is. Het landschappelijk inpassingsplan noemt maatregelen waardoor de geldende kernkwaliteiten van de GO geen negatieve effecten ondervinden van de beoogde ruimtelijke ingrepen.

Wat betreft de gebiedsbescherming geldt verder dat nader onderzoek naar Natura 2000-gebieden, ganzenfoerageergebieden en weidevogelgebieden niet noodzakelijk wordt geacht. De geplande werkzaamheden hebben geen negatief effect op deze gebieden.

Soortenbescherming

Voor wat betreft soortbescherming wordt over het algemeen geen verstoring van beschermde planten- en diersoorten verwacht. Wel is mogelijk sprake van de verstoring van gebouwbewonende vleermuizen. Deze hebben mogelijk verblijfplaatsen in het dak of de spouwmuur van één van de bestaande woningen. Deze woning wordt gesloopt, maar het is mogelijk om ook in de nieuwe woningen geschikte verblijfplaatsen te realiseren, bijvoorbeeld door het inpassen van enkele openingen in de spouwmuur of andere bouwkundige maatregelen. Deze maatregelen zullen worden genomen.

Om met zekerheid vast te stellen of er wel of niet daadwerkelijk sprake is van de aanwezigheid van gebouwbewonende vleermuizen, zal er nog nader onderzoek worden uitgevoerd. Dit onderzoek zal gereed zijn voor aanvang van de werkzaamheden.

 

4.8.3 Conclusie

Het aspect 'ecologie' is in het kader van dit bestemmingsplan onderzocht. Het plan heeft geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of de EHS. Er zijn wel mogelijk effecten op een beschermde diersoort, namelijk de vleermuis. Deze kunnen worden gecompenseerd door in de nieuwbouw geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen in te passen.

4.9 Cultuurhistorisch erfgoed

4.9.1 Archeologie

Algemeen

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologisch monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Hierdoor is het Verdrag van Malta (Verdrag van Valletta) inzake de bescherming van archeologisch erfgoed in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Verdrag van Malta gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf (in situ). Opgravingen moeten zoveel mogelijk worden vermeden, omdat het risico bestaat dat historische informatie voor altijd verloren gaat. De achterliggende gedachte is dat de bodem zich nog steeds als de beste bewaarplaats bewezen heeft. Een andere gedachte, die hierbij speelt, is het gegeven dat latere generaties mogelijk over betere technieken van opgraven kunnen beschikken. Het verdrag wil verder bevorderen dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Tenslotte gaat het verdrag uit van het beginsel 'de veroorzaker betaalt'. Dat wil zeggen dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en de eventuele opgraving zelf moet betalen.

Het is van groot belang om de archeologische kwaliteiten van locaties in kaart te brengen. Dit is in kaart gebracht in de Cultuurhistorische inventarisatie, waarden-, verwachtingen- en maatregelenkaart (opgesteld 27 april 2010), die als basis dient voor het archeologiebeleid van de gemeente Oude IJsselstreek.

Toetsing

In het kader van het aspect archeologie is de gemeentelijke archeologische beleidskaart bestudeerd. Deze maakt onderdeel uit van het gemeentelijke archeologische beleid zoals dat op dit moment van toepassing is. Op basis van deze kaart geldt ter plaatse van het plangebied een lage archeologische indicatieve waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000135-VA01_0016.jpg"

Uitsnede uit gemeentelijke archeologische beleidskaart met aanduiding plangebied

In de gebieden waarvoor een lage archeologische verwachting geldt, wordt geen onderzoek vereist bij ruimtelijke plannen. Een archeologisch onderzoek is voor onderhavig plan dus niet vereist.

Hieraan kan worden toegevoegd dat niet hoeft te worden verwacht dat met onderhavig plan archeologische waarden worden geschaad. Hier kan aan toegevoegd worden dat de locatie in de bestaande situatie reeds bebouwd is en dat de bodem dus reeds geroerd is. Verder kan er worden toegevoegd dat voordat deze locatie aan het begin van de twintigste eeuw werd bebouwd, de locatie niet bebouwd was en deel uitmaakt van een bosgebied. Ook om deze redenen hoeven geen archeologische waarden te worden verwacht.

4.9.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Tegenwoordig dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Deze wijze van borging via het systeem van de ruimtelijke ordening bestond eerder nog niet voor cultuurhistorische waarden in het algemeen. Het systeem van borging via de Wro dat al gold voor archeologie is nu als het ware uitgebreid tot alle cultuurhistorische waarden.

Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

Met het opstellen van een cultuurhistorische waardenkaart wordt een goed inzicht verkregen van het zichtbare bovengrondse deel van het onroerend erfgoed in de gemeente. In opdracht van de gemeente heeft Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie in 2012 een dergelijke kaart opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente. Het doel van een dergelijke kaart is:

  • het in kaart brengen van de in de gemeente aanwezige cultuurhistorische waarden zoals het (steden)bouwkundig erfgoed, het historisch-geografisch erfgoed en de historische groenwaarden;
  • het bevorderen van het vastleggen en zo mogelijk inpassen, beschermen en/of versterken van deze waarden via het gemeentelijk ruimtelijk beleid (bestemmingsplannen en structuurvisies);
  • het tijdig informeren van initiatiefnemers van, en andere betrokkenen bij, ruimtelijke plannen, met het oog op de zorg voor de cultuurhistorie;
  • het aanvullen van het toetsingskader voor ruimtelijke plannen, overeenkomstig de vigerende wetgeving en beleidsregels

Onderzoek/toetsing

In paragraaf 2.1 is nader ingegaan op de (cultuurhistorische) ontstaansgeschiedenis van het plangebied. De onderhavige locatie heeft geen specifieke cultuurhistorische waarde. Dat alle bestaande bebouwing wordt gesloopt in de onderhavige plannen, is danook vanuit het oogpunt van cultuurhistorie niet ongewenst.

Bij het nieuwbouwplan is nadrukkelijk rekening gehouden met de cultuurhistorische kenmerken van de omgeving. De bebouwing wordt gesitueerd rondom een erf en vormt hiermee een passend element in het bestaande kampenlandschap. Wat betreft de architectonische vormgeving en detaillering is rekening gehouden met de karakteristiek in de omgeving.

Conclusie

Er is in onderhavig bestemmingsplan voldoende rekening gehouden met de bestaande cultuurhistorische waarden.

4.9.3 Monumenten

Er zijn geen gebouwen in het plangebied gelegen die zijn aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument.

4.9.4 Conclusie

De aspecten cultuurhistorie, archeologie en monumenten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling. Er worden geen cultuurhistorische elementen beschadigd. Wat betreft archeologie kan worden gesteld dat er geen archeologische waarden worden verwacht in een groot deel van het plangebied.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Verkeer

Onderhavig plan betreft de omvorming van een voormalig agrarisch bouwblok naar een aantal woningen. De verkeersaantrekkende werking van de vier woningen is zeer beperkt en kan worden opgenomen binnen het bestaande verkeersbeeld. De ontsluiting verloopt via de bestaande zijweg van de Doetinchemseweg en de Doetinchemseweg).

4.10.2 Parkeren

Het parkeren zal geheel plaatsvinden op eigen terrein. Op het eigen terrein is hiervoor ruim voldoende ruimte. Er wordt geen parkeerdruk op de omgeving afgewenteld.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren,
  • en de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduidingen

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één "enkel" bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels „iets" geregeld. Dat „iets" kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook eigen regels hebben.

5.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen. Als er voorlopige bestemmingen, uit te werken bestemmingen of dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet, maar een bestemmingsartikel hoeft niet al deze elementen te bevatten; dit kan per bestemming verschillen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels en algemene wijzigingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is een slotregel opgenomen, waarin de naam van dit bestemmingsplan staat vermeld.
5.3.1 Hoofdstuk 1, Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied.

Artikel 1 bevat de definities van de in de regels gebruikte begrippen, waarmee een eenduidige interpretatie van deze begrippen is vastgelegd. Hierdoor wordt onduidelijkheid voorkomen.

Artikel 2 geeft aan op welke wijze gemeten moet worden bij het beoordelen of de maatvoering in overeenstemming is met de regels.

5.3.2 Hoofdstuk 2, Bestemmingsregels

Bij de 'Bestemmingsregels' wordt per bestemming aangegeven wat wel (of niet) mag. Hierbij wordt aangegeven hoe bestaand gemeentelijk beleid in het plan is verwerkt en op welke wijze nieuwe ontwikkelingen in het plan zijn opgenomen. In dit bestemmingsplan gaat het om de volgende bestemmingen:

Agrarisch

De gronden die vooralsnog een agrarische bestemming houden, rondom het woonblok, hebben een bestemming 'Agrarisch' gekregen. Binnen deze bestemming is het normale agrarische gebruik toegestaan.

Wonen

Deze bestemming is van toepassing op het grootste deel van het plangebied. De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, met bijbehorende gebouwen, voorzieningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Uit de regeling blijkt dat er ter plaatse maximaal 4 woningen toegestaan zijn met een maximale inhoud van 750 m3 per woning, een maximaal bebouwd oppervlak van 300 m2 per woning en een maximale goot- en bouwhoogte van 6 en 10 m.

5.3.3 Hoofdstuk 3, Algemene regels

De algemene regels zijn regels die voor alle onderdelen van het plan van toepassing zijn. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels .

In de algemene regels zijn enkele algemene gebruiksregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden, zoals het verbod om gronden en gebouwen te gebruiken voor prostitutiedoeleinden en stort/op slagplaats voor grond en afval (behoudens een stort/opslagplaats voor normaal gebruik, bijvoorbeeld in het kader van de bedrijfsvoering).

5.3.3.1 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel zoals dit staat in artikel 3.2.4 van het Bro is hier verplicht opgenomen. Met de anti-dubbeltelregel wordt bedoeld, dat er na het volledig benutten van bouwmogelijkheden van een erf, er niet door het vervolgens verkleinen van de erfoppervlakte, vanwege de verschuiving van de erfgrens, daarop een nieuwe c.q. grotere bouwmogelijkheid voor een naburig erf ontstaat. Met de antidubbeltelregel wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

5.3.3.2 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is geregeld dat de regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard buiten toepassing blijven, op enkele uitzonderingen na; zoals de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer en de ruimte tussen bouwwerken.

5.3.3.3 Algemene wijzigingsregels

Met deze bevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders plan wijzigen ten behoeve van de overschrijding van bestemmingsvlakken tot een nader bepaalde afstand en een nader bepaald percentage.

5.3.4 Hoofdstuk 4, Overgangs- en slotregels
5.3.4.1 Overgangsregel

Het overgangsrecht moet op grond van artikel 3.2.1 (bouwen) en artikel 3.2.2 (gebruik) van het Bro verplicht opgenomen worden. Daarnaast is ook een persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen (artikel 3.2.3 Bro).

Overgangsrecht is van toepassing op situaties (gebruik) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan van het nieuwe plan afwijken, dan wel op basis van een geldige bouwvergunning nog gebouwd mogen worden (bouwwerken). Met deze overgangsregels wordt duidelijk dat die afwijking toegestaan is, maar wel begrensd is tot de bestaande afwijking. Dus de bestaande afwijking qua gebruik mag niet vergroot worden en het bouwwerk mag alleen maar goed onderhouden worden en niet volledig worden herbouwd. Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet bedoeld voor bouwwerken die een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Het is onmogelijk om alle eventuele strijdigheden tijdig te ontdekken. Om die strijdigheden uit te sluiten van het legaliserende effect van het overgangsrecht, wordt deze categorie nadrukkelijk uitgesloten van overgangsrecht. Ten behoeve van de bestuurlijke zorgvuldigheid en om in te kunnen spelen op praktische situaties, kent het overgangsrecht ook een ontheffingmogelijkheid.

5.3.4.2 Slotregel

Dit artikel geeft aan op welke wijze de regels van dit bestemmingsplan moeten worden aangehaald.

5.4 Verbeelding

Er is een verschil tussen de digitale en analoge verbeelding. De digitale kaart lijkt minder informatie te bevatten dan de analoge kaart. Door op de verbeelding te klikken, verschijnt de planinformatie. De digitale kaart is bindend.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In beginsel is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In een exploitatieplan wordt opgenomen welke kosten met de uitvoering van het bouwplan gemoeid zijn en wie welke kosten voor zijn of haar rekening gaat nemen. Dit is opgenomen in artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. Deze verplichting geldt niet als het 'verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd zijn', aldus lid 2 van dit artikel.

In onderhavig geval zijn de kosten anderszins verzekerd. De initiatiefnemer is de drager van de kosten van de voorliggende plannen. Er wordt hiernaast een planschadeovereenkomst gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Hiermee verloopt het plan voor de gemeente kostenneutraal. Er is daarmee geen verplichting voor de gemeente om een exploitatieplan op te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp-bestemmingsplan Buitengebied, locatie Doetinchemseweg 131 Westendorp heeft van 14 januari 2016 tot 25 februari 2016 voor eenieder ter inzage gelegen. Er is één zienswijze ingediend. In de Nota zienswijze, die als bijlage is bijgevoegd, is deze zienswijze samengevat en voorzien van een beantwoording.