direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Weg achter De Blenk, Ulft
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000125-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het plan

Voor het centrum van Ulft is in 2007 een structuurplan vastgesteld, waarin een visie wordt gegeven op de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in Ulft. Zo wordt beschreven hoe de subregionale winkelfunctie van Ulft kan worden behouden. De opgave vertaalt zich in een compact en compleet centrum van Ulft door:

  • herinrichting van de openbare ruimte;
  • herontwikkeling van het zuidwestelijke deel (De Blenk) en
  • uitbreiding van het centrum met een extra supermarkt.

Een aantal uitgangspunten om het stedelijk gebied van Ulft een facelift te geven is inmiddels al gerealiseerd. Zo is de Kerkstraat tussen winkelcentrum De Blenk en het J.F. Kennedyplein autovrij gemaakt en is aan de noordzijde van de Kerkstraat een modern woon-winkel gebouw gekomen, zodat tweezijdige bewinkeling is ontstaan. Inmiddels is ook met de volgende fase van het centrumplan een begin gemaakt: aan de Veldstraat is een supermarkt in aanbouw genomen.

Door deze ontwikkelingen is de verkeerscirculatie voor het autoverkeer in het centrum veranderd. Onderdeel van het centrumplan van Ulft is dan ook het verkeerscirculatieplan (VCP). Daarbij is een nieuwe structuur voorgesteld voor de afwikkeling van het personenverkeer en het vrachtverkeer. In hoofdlijnen komt het er op neer dat het verkeer via nieuwe invalroutes, zo wel aan de oost- als de westzijde het centrum van Ulft wordt binnengeleid, waarbinnen het via de bestaande wegenstructuur naar de uiteindelijke bestemming wordt geleid. De nieuwe ontsluitingsweg aan de oostzijde wordt gerealiseerd over het gebied van de Keurkamer, in de volksmond beter bekend als het voormalige ATAG-terrein. Hiervoor is op 12 december 2013 een bestemmingsplan vastgesteld. Aan de westzijde dient het centrum van Ulft ontsloten te worden door de realisatie van een dwarsverbinding tussen de Middelgraaf en de Bongersstraat. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader daarvoor.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van winkelcentrum "De Blenk" en vormt globaal gezien de huidige voetgangersverbinding tussen de Bongersstraat en de Middelgraaf. Op de volgende afbeelding is de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000125-VA01_0001.jpg"

Fig. 1: Ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'De Blenk'. Dit bestemmingsplan is op 30 maart 1978 door de gemeenteraad vastgesteld en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 7 december 1978 nr. 6683/229-RO104/ca. Het plangebied is daar bestemd met de bestemmingen "Openbaar Groen" en "Centrumvoorzieningen, nader uit te werken".

Nadien is dit bestemmingsplan op onderdelen uitgewerkt in twee plannen van uitwerking en gedeeltelijk herzien in een afzonderlijk bestemmingsplan. Het gaat hierbij om de volgende plannen:

Bestemmingsplan   Vastgesteld gemeenteraad   Goedkeuring G.S.  
De Blenk, plan van uitwerking A (winkelcentrum)   30-07-1980   15-10-1980  
De Blenk, plan van uitwerking C   26-07-1983   02-09-1983  
De Blenk - ged. Herziening D   29-07-1989   29-11-1989  

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd.

  • In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie en de nieuwe situatie beschreven.
  • In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op voor dit bestemmingsplan relevant ruimtelijk beleid.
  • De milieu- en omgevingsaspecten worden in hoofdstuk 4 behandeld: de milieuhygiënische aspecten, zoals bodem, geluid en luchtkwaliteit en de gebiedswaarden zoals archeologie, water, flora en fauna en vervolgens verkeer.
  • Aan de juridisch bestuurlijke aspecten wordt aandacht besteed in hoofdstuk 5.
  • In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid behandeld. Hierin wordt ingegaan op het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro en de eventuele zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied grenst direct aan het centrum van Ulft en ligt ten zuiden van winkelcentrum 'De Blenk". Het maakt onderdeel uit van het gebied ten zuiden van de Kerkstraat tot aan het Heggenseveld. Dit gebied wordt gekenmerkt door een aantal bijzondere gebouwen. Zo bevindt zich aan de Kerkstraat het politieburo en zijn op de hoek met de Debbeshoek een kapperszaak en een tandartsenpraktijk gevestigd. Naast winkelcentrum "De Blenk" op de hoek van de Kerkstraat met de Middelgraaf zijn een fit- en gezondheidscentrum, een moskee en zwembad "De Blenk" gelegen. Op de hoek van de Debbeshoek met de Heggenseveld is scholengemeenschap "De Wesenthorst" gevestigd. Verder zijn aan de Middelgraaf openbare school "De Woelwaters" gelegen en een tijdelijk onderkomen van Azora. Tot voor kort werd dit onderkomen gebruikt voor de bewoners van zorgcentrum en vepleeghuis Gertrudis uit 's-Heerenberg. Deze bewoners zijn inmiddels teruggekeerd naar 's-Heerenberg en staat het tijdelijk onderkomen aan de Middelgraaf leeg. Al deze elementen zijn gegroepeerd in een parkachtige omgeving met vijverpartij en voet- en fietspaden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000125-VA01_0002.png"

Afb. 2 Ligging plangebied t.o.v. centrum Ulft

2.2 Nieuwe situatie

Het plan omvat de aanleg van een nieuwe verbindingsweg tussen de Debbeshoek en de Middelgraaf en komt direct ten zuiden te liggen van het winkelcentrum "De Blenk". Al daar sluit het aan op de al aanwezige parkeerplaatsen, die na aanleg van de nieuwe weg opnieuw worden ingericht. Daarmee zal deze parkeeraccommodatie een belangrijke functie gaan vervullen voor het winkelcentrum. Met de aanleg van de nieuwe verbindingsweg wordt een klein deel van de bestaande vijver, ten zuiden van het plangebied, gedempt. De nieuwe verbindingsweg vormt na realisering de laatste schakel in de totale verkeersontsluiting van het centrum van Ulft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000125-VA01_0003.jpg"

Afb. 3 Uitwerking nieuwe verbinding Debbeshoek - Middelgraaf

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijk beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf. Ook onderhavig plan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid ervan op het aspect beleid. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het nationale beleid is in maart 2012 neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze visie vervangt verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, zoals bijv. de Nota Ruimte. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt geschetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien, doch het gaat te ver om voor een keinschalig bestemmingsplan als het onderhavige daar verder op in te gaan. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, hetgeen van een andere schaal en aard is dan de schaal die noodzakelijk is voor een (kleinschalig) bestemmingsplan. Gemeenten en provincies zijn, volgens de Rijksoverheid, beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren en hebben daarom in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte meer bevoegdheden gekregen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid. Om deze reden wordt, in het kader van de opstelling van voorliggend bestemmingsplan, niet nader ingegaan op het nationaal ruimtelijk beleid.

3.2.2 Conclusie

De realisering van een ontsluitingsweg heeft geen directe raakvlakken met het rijksbeleid en is daarmee dan ook niet in strijd.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Gelderland

Het ruimtelijk beleid van de provincie is vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005, dat op 29 juni 2005 door Provinciale Staten van Gelderland is vastgesteld. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Zo ziet de provincie er op toe dat bestemmingsplannen ook inderdaad worden vastgesteld conform hun beleid, waarbij zij een reactieve rol vervult. Het streekplanbeleid is hiertoe vertaald in de Wro-agenda waarin wordt beschreven welke instrumenten toegepast (kunnen) worden voor het verwezenlijken van provinciale doelen. Voor het plangebied heeft de Wro-agenda geen consequenties bovenop het streekplanbeleid.

Streekplan Gelderland

De provincie beschrijft in haar streekplan de ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten van Gelderland in nationaal perspectief en van de samenstellende regio's. De provincie onderkent in haar plan de landschappelijke diversiteit en de regionale verscheidenheid, die hebben geleid tot een structureel verschillende, ruimtelijke opbouw. Het streekplan geeft op hoofdlijnen aan waar welke ontwikkelingen gewenst zijn. De ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten spelen daarbij een bepalende rol.

De provincie hanteert voor het ruimtelijk beleid de volgende uitgangspunten:

  • regionale inzet: ontwikkelingsgerichtheid en afstemming op regionale schaal staan hierbij centraal. Regionale plannen vormen als het ware grotendeels de uitwerking van het provinciale beleid op regionaal niveau.
  • versterking ruimtelijke kwaliteit: ruimtelijke kwaliteit werkt op alle schaalniveaus door en heeft betrekking op de betekenissen die aan de kenmerken van de ruimte kunnen worden ontleend. Die betekenis kan worden uitgedrukt in de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Ruimtelijke plannen moeten dan ook een minimale basiskwaliteit hebben, zoals bedoeld in de Nota Ruimte en die vastligt in diverse wetten, regelgeving en beleid.

In de structuurvisie is het beleid in de provincie Gelderland uitgewerkt per regio. In de Achterhoek is het ontwikkelingsperspectief er een van groeien op eigen kracht, regionaal maatwerk en het benutten van de historische en karakteristieke verweving van functies en de economische diversiteit (symbiose landbouw en nijverheid: verbrede plattelandsontwikkeling).

Het bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Behoud en versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen is hierbij een belangrijk doel.

Een groot deel van de werkgelegenheid is te vinden binnen woonkernen, met name in de sectoren detailhandel, horeca, dienstverlening. Van belang is voldoende ruimte te houden in met name stads- en dorpscentra om deze werkgelegenheid ook in de toekomst te kunnen accommoderen.

3.3.2 Ruimtelijke Verordening Gelderland

Op 15 december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Deze verordening is op 2 maart 2011 in werking getreden. Op onderdelen is de Ruimtelijke Verordening tweemaal herzien; de eerste herziening is door Provinciale Staten vastgesteld op 27 juni 2012 en de tweede herziening op 19 december 2012. Met de ruimtelijke verordening worden regels gesteld voor onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, wonen, detailhandel en natuur. De invoering van de verordening is een direct gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) uit 2008, die is ingevoerd om de rolverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten te vereenvoudigen. De verordening betekent geen verandering in het ruimtelijk beleid van de provincie, maar is de "juridische vertaling" van de eerder vastgestelde Structuurvisie, de opvolger van het Streekplan.

3.3.3 Ontwerp-Omgevingsvisie Gelderland

Met de nieuwe Omgevingswet in aantocht wordt het in de toekomst makkelijker om ruimtelijke projecten te starten. Met de Omgevingswet wordt het omgevingsrecht vereenvoudigd en gemoderniseerd. Regels op het gebied van omgevingsrecht worden gebundeld en vereenvoudigd. Hierdoor is er bijvoorbeeld meer ruimte voor maatwerk en zijn er minder regels. Op 12 juli 2013 heeft de ministerraad ingestemd met het wetsvoorstel Omgevingswet. De nieuwe wet treedt echter niet vóór 1 januari 2018 in werking.

Vooruitlopend daarop hebben Gedeputeerde Staten van Gelderland de ontwerp Omgevingsvisie en – verordening Gelderland vastgesteld. De titel “Gelderland anders”, die hier aan meegegeven is, duidt op de wijze van totstandkoming van de visie: in cocreatie met partners. Daarnaast betekent “Gelderland anders” een andere manier van sturen door de provincie. Niet vooraf vastleggen wat wel of niet mag. Maar vanuit heldere doelen over economische structuur en kwaliteit van de leefomgeving ruimte bieden voor initiatieven in een veranderende omgeving. De visie kent drie hoofdthema's. Dynamisch duidt op economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid. Mooi verwijst onder meer naar de opgaven op terrein van natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Divers duidt op de regionale diversiteit en de andere wijze van werken.

De Gelderse omgevingsvisie is een integrale visie, niet alleen op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook voor waterkwaliteit en veiligheid, bereikbaarheid, economische ontwikkeling, natuur en milieu, inclusief de sociale gevolgen daarvan. De omgevingsvisie wordt de vervanger van het streekplan en enkele andere structuurvisies.

Naast de Omgevingsvisie is ook de ontwerp-Omgevingsverordening van belang, als opvolger van de ruimtelijke verordening. In de Omgevingsverordening zijn vrijwel alle regels vervat die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving en betreffen ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De Omgevingsverordening heeft daarmee de status van èn Ruimtelijke verordening èn Milieuverordening èn Waterverordening èn Verkeersverordening. Ze wordt ingezet ter waarborging van de doorwerking van het provinciaal beleid en geeft daarmee richting aan wat er op de verschillende beleidsvelden al dan niet tot de mogelijkheden behoort.

Hoewel de status van de Omgevingsvisie en –verordening nog in een ontwerp-fase verkeert en derhalve hier buiten beschouwing kan worden gelaten, heeft de Omgevingsvisie en –verordening inhoudelijk geen consequenties voor de realisering van de beoogde ontsluiting van het centrum van Ulft.

3.3.4 Conclusie

Het provinciaal beleid heeft geen directe gevolgen voor de realisatie van dit bestemmingsplan.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Achterhoek

De Achterhoekse gemeenten hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijke ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.

De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:

  • energietransitie en het inspelen op de gevolgen van de klimaatveranderingen;
  • bevolkingsverandering, krimp, vergrijzing en ontgroening;
  • de veranderingen in de landbouw en het landelijk gebied;
  • positionering van de Achterhoek in (inter)nationaal perspectief.

Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema's te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren.

De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:

  • samenwerking op volkshuisvesting, bedrijfsvestigingen en functieveranderingbeleid
  • bereikbaarheid van de regio, zowel fysiek als digitaal
  • balans tussen bestaande en nieuwe kwaliteiten in de landbouw/het landschap
  • innoveren van de maakindustrie en landbouw en het verduurzamen van productieprocessen en energievoorziening
  • ruimtelijk wordt de 'ja, mits' benadering leidend.

Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.

3.4.2 Conclusie

Met de vaststelling van de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 (zie 3.5.1) is uitvoering gegeven aan het in dit hoofdstuk verwoorde regionale beleid.

 

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025

De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente Oude IJsselstreek tot 2025. Vraagstukken op deze beleidsterreinen zijn de basis voor deze visie. De structuurvisie is het vertrekpunt voor het uitwerken van het verdere beleid van de gemeente Oude IJsselstreek voor de toekomst.

Visie op verkeer en vervoer

De Rijkswegen A18/N18 en A3 zijn de hoofddragers voor het (vracht)autoverkeer. Een vlotte en veilige doorstroming op deze autosnelwegen is noodzakelijk om een goede externe bereikbaarheid van Oude IJsselstreek (blijvend) te garanderen. De provinciale wegen N317 (Slingerparrallel) en N816, en in mindere mate N318 en N330, zijn de regionale invalswegen. Deze wegen bieden een snelle toegang naar de grotere woonkernen (Terborg, Silvolde, Ulft, Gendringen, Varsseveld) en bedrijventerreinen (Hofskamp-Oost, De Rieze) in de gemeente. Ook voor deze wegen geldt dat een vlotte en veilige doorstroming noodzakelijk is voor een goede externe bereikbaarheid.

Binnen de kernen staat de verblijfskwaliteit voorop. Dit betekent dat ook hier het verkeer wordt gebundeld op de hoofdroutes door de kernen (50 km/uur wegen) en dat de tussenliggende gebieden worden ingericht als verblijfsgebied (30 km-zones). De afstemming tussen stedenbouwkundige uitgangspunten en de verkeerstechnische inrichting van wegen is in de kernen een belangrijk aandachtspunt.

3.5.2 Structuurvisie Centrum Ulft

De gemeenteraad heeft op 22 maart 2007 het structuurplan "Centrum Ulft" vastgesteld. Dit structuurplan geeft een visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in Ulft. Het plan is in samenspraak met de lokale ondernemers ontwikkeld. Reacties van andere belanghebbenden (burgers en instellingen) op dit plan zijn zorgvuldig afgewogen en zoveel mogelijk meegenomen. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening heeft het plan de status van structuurvisie verkregen.

Het centrum van Ulft heeft een subregionale winkelfunctie. Dit komt onder andere tot uiting in een voor de bewoners ruim winkelaanbod. In de structuurvisie wordt dan ook beschreven hoe deze subregionale winkelfunctie van het centrum kan worden behouden. De opgave vertaalt zich in een compact en compleet centrum van Ulft. Hiervoor dienen aaneengesloten winkelfronten te worden gerealiseerd met een comfortabele en aantrekkelijke openbare ruimte. Kortom een facelift van het stedelijk gebied in het centrum van Ulft.

De volgende uitgangspunten in de structuurvisie zijn of worden op korte termijn gerealiseerd:

  • het autovrij maken van de Kerkstraat tussen De Blenk en het J.F. Kennedyplein, waardoor een verbetering van het verblijfsklimaat is verkregen;
  • het realiseren van rumte voor winkels aan de noordzijde van de Kerkstraat, zodat tweezijdijge bewinkeling is ontstaan;
  • de herinrichting van het J.F. Kennedyplein, waardoor in het centrum goede parkeerplaatsen te bereiken zijn;
  • Supermarkt aan de Veldstraat.

Overige uitgangspunten worden in volgende fases gerealiseerd. Het gaat daarbij om

  • het realiseren van een koppeling tussen De Blenk en De Issel, door de situering van het winkelcentrum De Blenk te situeren op de hoek van de Kerkstraat met de Middelgraaf;
  • het realiseren van voldoende, en goed te bereiken parkeerplaatsen. Dit in combinatie met een goede afwikkeling van de verschillende verkeersstromen.

De voornemens m.b.t. het Kennedyplein zijn inmiddels minder ambitieus. Zo blijkt het economisch niet haalbaar om zowel aan de noord- als de zuidzijde van het J.F. Kennedyplein nieuwe bebouwing toe te voegen voor de bestaande bebouwing. Daarentegen worden kansen, die zich tijdens het proces voordoen, aangegrepen om op een andere wijze de uitgangspunten van de structuurvisie te realiseren. Zo is voor het winkelcentrum "De Blenk" een nieuw revitaliseringsplan opgesteld. Om reden van economische en markttechnische aard kent dit plan een minder ingrijpend sloop- en nieuw- bouwprogramma dan het structuurplan.

3.5.3 Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2012 - 2020

In 2011 heeft de gemeente Oude IJsselstreek het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoersplan 2012 - 2020 (GVVP) vastgesteld. In het GVVP wordt, op basis van een analyse van de huidige en toekomstige verkeerssituatie, een visie ontwikkeld op het functioneren van het verkeers- en vervoerssysteem in de gemeente. Een eigen gemeentelijke mobiliteitsaanpak maakt duidelijk wat de gemeentelijke ambities zijn en op welke wijze deze worden gerealiseerd. De visie en mobiliteitsaanpak zijn vertaald in beleid, dat in hoofdlijnen is gericht op

  • het goed functioneren van de verkeersnetwerken voor (vracht)auto, fiets en openbaar vervoer;
  • de bereikbaarheid van de kernen;
  • parkeren en
  • het beïnvloeden van keuzegedrag door reizigers.

De rode draad binnen de verkeersnetwerken is de wegencategorisering. Deze bestaat uit een func- tietypering van de wegen, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, en de bijbehorende voorkeurs- netwerken. De wegencategorisering is aangevuld voor vrachtverkeer (hoofdroutes), hulpdiensten (uitruk- routes) en landbouwverkeer (voorkeursroutes).

Voor de kern Ulft ziet de wegencategorisering er als volgt uit:

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000125-VA01_0004.png"

Afb. 4: wegencatagorisering Ulft (bron: GVVP Oude IJsselstreek 2010-2020)

Met deze wegencategorisering worden de randvoorwaarden gecreëerd voor:

  • een duurzaam veilig wegennet met een lager aantal verkeersslachtoffers;
  • een hiërarchisch opgebouwd, maar samenhangend wegennet, met een goede bereikbaarheid voor woon-, werk- en winkelgebieden;
  • bundeling van doorgaand verkeer daar waar het hoort (op de hoofdwegen), waardoor de overlast van het doorgaande verkeer tot een minimum wordt beperkt.

Om deze uitgangspunten te bereiken zijn diverse maatregelen nodig. Het beleidskader wordt dan ook verder uitgewerkt in een jaarlijks uitvoeringsprogramma. De keuze, welke projecten in welk jaar worden opgenomen in het uitvoeringsprogramma, is afhankelijk van:

  • prioriteit in uitvoering
  • regionale mobilieteitsagenda
  • geplande (onderhoud)werkzaamheden en
  • financiering.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming gebracht met het GVVP doordat aansluiting is gezocht bij de wegencategorisering in dit beleidsplan.

3.5.4 Conclusie

De nieuwe ontwikkeling in het plangebied is gericht op het kwalitatief verbeteren van de huidige verkeers- situatie en is hierdoor in lijn met het beleid, zoals dit is verwoord in het gemeentelijk beleid en dat van hogere overheden. Dit nieuwe bestemmingsplan zorgt voor een heldere juridisch-planologische situatie. Voornoemd provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid is dan ook niet of nauwelijks van directe invloed op dit plan. Het plan is daarom niet in strijd met rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Dit hoofdstuk geeft de randvoorwaarden van de milieukundige aspecten en overige aspecten waarmee rekening moet worden gehouden bij het bouwen en bij de inrichting en het beheer van het plangebied. Ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dient daarom onderzoek te worden ingesteld dat betrekking heeft op de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Bedrijven- en milieuzonering

4.2.1 Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, zoals woningen, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt. Omdat dit bestemmingsplan geen milieuhindergevoelige functies mogelijk maakt behoeft het aspect bedrijven- en milieuzonering niet verder te worden onderzocht.

4.3 Archeologie

4.3.1 Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken.

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Op basis van de Cultuurhistorische inventarisatie, waarden-, verwachtingen- en maatregelenkaart kan worden bepaald in hoeverre archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Uit deze kaart blijkt, dat voor het plangebied een specifieke archeologische waarde geldt. Voor gebieden met deze waarde dient een onderzoek te worden uitgevoerd wanneer het te verstoren gebied groter is dan 5.000 m2 én dieper dan 30 cm..

4.3.2 Onderzoek

Econsultancy B.V. heeft in november 2013 een bureau- en verkennend booronderzoek uitgevoerd (bijl. 1). Op basis van dit onderzoek is de volgende gespecificeerde verwachting opgesteld.

Het plangebied is gelegen ter plaatse van een geul van een meanderend riviersysteem. De exacte ouderdom van deze geul is niet bekend. Resten ouder dan de geul zijn vermoedelijk (deels) geërodeerd. Vooralsnog wordt er van uit gegaan dat resten vanaf het Laat-Paleolithicum voor kunnen komen.

Op basis van de ligging ter plaatse van een geul van een meanderend rivierstelsel, dient met name rekening gehouden te worden met resten van infrastructurele werken, resten die verband houden met visvangst, afvaldumps en rituele deposities. Resten van bewoning worden vanwege de lage ligging niet verwacht. Eventueel aanwezige archeologische resten worden verwacht in de fluviatiele afzettingen. De kans hierop wordt middelhoog geacht.

Resultaten inventariserend veldonderzoek

Ter plaatse van de uiterst westelijke en oostelijke delen van het plangebied zijn rivierduinzanden aangetroffen op grindhoudende zanden die zijn afgezet in een vlechtend riviersysteem. Ter plaatse van de overige boringen zijn overstromingskleien aangetroffen op de afzettingen van het vlechtend riviersysteem. De dikte van de Holocene afzettingen varieert van 0 tot circa 1,2 m. Plaatselijk, op het laagste deel van het plangebied, is een antropogeen ophogingspakket aanwezig. De top van het natuurlijke bodemprofiel is verstoord (bouwvoor). Verder hebben ter plaatse van de zonneweide van het zwembad bodemingrepen plaats gevonden om een glooiend maaiveld te creëren. Ter plaatse van de boringen 4 - 6, 8 en 9, de (oorspronkelijk) laagst gelegen terreindelen is een antropogeen ophogingspakket aanwezig met een maximale dikte van 1,2 m.

4.3.3 Conclusie

De aangetroffen bodemopbouw bestaat uit rivierduinzanden aan de uiterste oostelijke en westelijke zijden van het plangebied. Daartussen bevindt zich een geulstelsel van een vlechtend riviersysteem. Dit geulstelsel vormt een laagte in het Pleistoceen terras. In het Holoceen, en vermoedelijk ook al in het Laat-Glaciaal, zijn hier overstromingskleien afgezet. Het geulstelsel vormde gedurende het Holoceen een laagte die vermoedelijk slechts periodiek watervoerend was. De verwachting voor archeologische resten die verband houden met de aanwezigheid van een riviergeul dient derhalve bijgesteld te worden tot een lage verwachting. De lage verwachting voor resten van bewoning blijft, op basis van de lage ligging behouden.

Met het selectieadvies om, op grond van de lage archeologische verwachting, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden, kan worden ingestemd.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4 Bodem

4.4.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om middels een verkennend bodemonderzoek te kijken of de bodem geschikt is voor de nieuwe functie. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek zorgt er voor dat voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning onderzoek is uitgevoerd naar de kwaliteit van de bodem.

4.4.2 Onderzoek

Econsultancy B.V. heeft in december 2013 een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd (bijl. 2). Doel van het verkennend bodemonderzoek was

  • inzicht te verkrijgen in de bodemopbouw;
  • inzicht te verkrijgen in de miliehygiënische kwaliteit van de grond;
  • een indicatie te verkrijgen omtrent de te verwachten bodemkwaliteitsklasse.

Uit het bodemonderzoek blijkt, dat de bodem niet verontreinigd is. Slechts in één mengmonster van de bovengrond is een marginaal verhoogd kobaltgehalte aangetoond. De te verwachten bodemkwaliteits- klasse betreft derhalve Achtergrondwaarde (AW). Hiervoor geldt dat er geen sprake is van belasting door lokale verontreinigingsbronnen.

4.4.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbe- leid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per risicobron vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) per jaar bedraagt. Deze contour is wettelijk vastgesteld als grens- of richtwaarde. Kwetsbare objecten zoals bijvoorbeeld woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, grote (kantoor)gebouwen en grotere recreatieterreinen zijn niet toegestaan binnen deze 10-6 contour.

Groepsrisico 

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico’s geldt dat de oriëntatie waarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Voor stationaire bronnen geldt dat de oriëntatiewaarde een factor 10 lager ligt.

De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico’s accepteert. De gemeente is verplicht om bij risicovolle situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico).

Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.

Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt in principe een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor de toename van het groepsrisico ten gevolge van een verhoogde personendichtheid.

Transportroutes

Momenteel is het toetsingskader voor transportroutes vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen 2009. Er wordt gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving (Besluit transportroutes externe veiligheid, Btev), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet, voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen.

Beleidsvisie externe veiligheid

Gemeente Oude IJsselstreek heeft op 18 februari 2010 een beleidsnotitie externe veiligheid vastgesteld. Hierin is een aanvullend toetsingskader opgenomen. Daarbij is gekozen voor een benadering van drie gebiedstypen. Dit vanwege de afweging tussen twee belangrijke uitgangspunten:

  • veiligheid in woonwijken en
  • het niet onnodig frustreren van bedrijfsactiviteiten op bedrijventerreinen.

Er is geprobeerd een optimale mix te vinden in normen, maatregelen en hulpmiddelen, die passen bij het betreffende gebiedstype. Dit heeft geleid tot de keus voor de volgende gebiedstypen:

  • 1. veilig wonen en landelijk gebied;
  • 2. ruimte voor industrie;
  • 3. wonen én werken.

De beleidskeuzes laten zich als volgt samenvatten:

  Overschrijding grenswaarde plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten   Overschrijding richtwaarde plaatsgebonden risico voor beperkt kwetsbare objecten   Overschrijding oriënterende waarde groepsrisico   Toename groepsrisico
 
Wonen en Landelijk gebied   Niet acceptabel   Niet acceptabel (m.u.v.bestaande situaties)   Niet acceptabel (m.u.v. bestaande situaties)   Acceptabel onder voorwaarden  
Ruimte voor industrie   Niet acceptabel   Acceptabel onder voorwaarden   Acceptabel onder voorwaarden   Acceptabel onder voorwaarden  
Ruimte wonen én werken   Niet acceptabel   Acceptabel onder voorwaarden   Niet acceptabel
(m.u.v. bestaande
situaties)  
Acceptabel onder voorwaarden  

Deze beleidskeuzes zijn alleen van toepassing voor nieuwe situaties. Voor bestaande situaties zijn overschrijdingen van de richtwaarde en de oriënterende waarde acceptabel. In het gebiedstype "wonen en landelijk gebied", waartoe ook centrumgebieden worden gerekend, moet bij overschrijding van de richtwaarde worden nagegaan of maatregelen nodig zijn. Dit uitgangspunt levert geen bovenwettelijke saneringssituaties op. De gevaarsaspecten van de huidige situaties zijn zodanig dat overschrijdingen acceptabel zijn.

4.5.2 Onderzoek

Direct ten noorden van het plangebied bevindt zich zwembad "De Blenk". Hoewel een zwembad een inrichting is waar risicovolle activiteiten plaatsvinden, valt het niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Wel zijn aan de opslag en behandeling van het voor zuivering van het zwemwater gebruikte chloorbleekloog (= natriumhypochloriet) gevaaraspecten verbonden. Als chloorbleekloog in contact komt met een zuur kan het giftige chloorgas vrijkomen. Volgens de Leidraad risico-inventarisatie gevaarlijke stoffen (LRI) is dan ook sprake van een potentieel risicovolle inrichting. Voor chloorbleekloog- tanks zijn geen plaatsgebonden risicocontouren beschikbaar.

M.b.t. zwembad "De Blenk" betreft het een chloorbleekloogtank met een inhoud van 1.100 liter. Het invloedsgebied (1% letaal) ligt volgens de LRI op 90 meter. Een klein hoekje van het plangebied bevindt zich binnen dit invloedsgebied. Nu geen sprake is van een Bevi-inrichting is geen sprake van een verplichte verantwoording van het groepsrisico. Wel is het goed om bewust te zijn van de risico’s van een zwembad in een gebied met een relatief hoge concentratie mensen.

Aanvullend hierop geldt dat in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering voor een overdekt zwembad een richtafstand voor gevaar van 10 meter is opgenomen. Het plangebied bevindt zich buiten deze richtafstand. Voor een gedeelte bevindt het zich wel binnen het invloedsgebied van 90 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000125-VA01_0005.png"

Afb. 5: Risicokaart externe veiligheid

4.5.3 Conclusie

Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.

4.6 Flora en fauna

4.6.1 Algemeen

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Bij de natuurwetge- ving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming. Zoals de soortenbescherming is geregeld in de Flora- en Faunawet, zo is de gebiedsbescherming geregeld in de Natuurbeschermingswet. De Natuurbeschermingswet (1998) regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.

4.6.2 Onderzoek

Voor de aanleg van de weg moet een twaalftal bomen worden gekapt. In enkele van deze bomen zijn al jarenlang roeken aanwezig. Daarom heeft Foreest Groen Consult, in opdracht van de gemeente, in oktober 2013 een onderzoek ingesteld in hoeverre de kap van deze bomen op gespannen voet staat met de Flora- en Faunawet. Dit rapport is als bijlage in de toelichting opgenomen (bijl. 3).

Op basis van artikel 11 van de Flora- en Faunawet is het verboden nesten of andere voortplantings- of vaste rust- of vervblijfplaatsen van de roek te beschadigen, te vernielen, weg te nemen of te verstoren. De soortenstandaard over de roek die eind 2012 is gepubliceerd geeft bij de uitleg van artikel 11 aan dat alleen nesten die meer dan twee jaar achterelkaar in gebruik zijn geweest beschermd zijn.

Uit het onderzoek is gebleken, dat op het moment van inspectie in de te kappen bomen geen nesten aanwezig waren. Daaruit kan worden geconcludeerd, dat ook geen twee jaar achterelkaar gebruikte en dus beschermde nesten aanwezig zijn.

Verder wordt geconcludeerd, dat de aanwezige kolonie een vaste kern van 9 bomen heeft. Behalve deze bomen zijn in het gebied nog eens 29 bomen aanwezig die in potentie geschikt kunnen zijn voor de roek. Buiten het plangebied zijn nog veel meer geschikte bomen aanwezig.

Het kappen van 12 bomen heeft geen gevolgen voor de populatieontwikkeling van de kolonie, aangezien de kolonie over meer dan voldoende bomen beschikt om de kolonie uit te breiden. Van de twaalf bomen zijn bovendien zes bomen niet geschikt vanwege de geringe omvang.

Omdat roeken niets aan trekken van verkeer dat onder de kolonie doorrijdt en op dit moment onder de bomen al een fietspad aanwezig is, zal de nieuwe situatie geen gevolgen hebben voor de aanwezige roeken.

4.6.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.7 Geluid

4.7.1 Algemeen

De mate, waarin het geluid veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De wet schrijft voor, dat bij gewijzigde situaties akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De nieuwe weg wordt echter uitgevoerd als 30 km/h-weg. Dergelijke wegen zijn niet gezoneerd en behoeven daarom geen formele toetsing aan de normen uit de Wet geluidhinder. Om een afweging te maken in hoeverre sprake is van een goede ruimtelijke ordening is toch akoestisch onderzoek uitgevoerd. Omdat het niet alleen gaat om aanleg van een nieuwe weg, maar ook aanpassing van de bestaande wegen, is het onderzoek, dat door Goudappel Coffeng, adviseurs in mobiliteit, in februari 2014 is uitgevoerd (bijl. 4), daarbij gericht op

  • reconstructie bestaande weg (Debbeshoek);
  • aanleg nieuwe weg (in het kader van een goede ruimtelijke ordening);
  • gevolgen elders (dit i.v.m. het uitbreiden van het bestaande voetgangersgebied tot "De Blenk", waardoor geen doorgaand autoverkeer kan rijden tussen de Kerkstraat en de Middelgraaf en automobilisten, die willen parkeren op de parkeerterreinen van "De Blenk" via de nieuwe weg gaan rijden).

In dit onderzoek wordt de toekomstige plansituatie, waarin alle ontwikkelingen en ingrepen in de verkeersstructuur zijn opgenomen, vergeleken met de autonome toekomstige situatie.

4.7.2 Onderzoek

De resultaten van het onderzoek geven, voor dit bestemmingsplan, het volgende aan.

Reconstructie Debbeshoek

In geen geval is sprake van toenames van de geluidsbelasting van 2 dB of meer in de plansituatie ten opzichte van de huidige situatie. Er is dan ook geen sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder. De geluidssituatie vormt geen belemmering voor het aanpassen van de Debbes- hoek.

Aanleg nieuwe weg

Op het moment, dat het akoestisch onderzoek is uitgevoerd, lag direct ten zuiden van het plangebied aan de westkant het woongebouw met adres Middelgraaf 44b. Voor dit gebouw is sprake van een relatief hoge geluidsbelasting op de noordelijke gevel, direct langs de nieuwe weg (tot 60 dB, exclusief correctie art. 110g Wgh.). Vanuit de Wet geluidhinder bestaat geen verplichting tot het treffen van geluidsreducerende maatregelen. Afgewogen dient te worden of geluidsbelastingen van dergelijke omvang acceptabel zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Bij het maken van deze afweging kan een aanvullend onderzoek naar de binnenwaarde extra houvast bieden. Middels een onderzoek naar de gevelwering kan worden vastgesteld of wordt voldaan aan de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit. In dit geval is deze afweging niet nodig omdat dit woongebouw binnen afzienbare tijd zal worden gesloopt. Het gaat hierbij n.l. om een woongebouw, dat als tijdelijke huisvesting heeft gediend voor bewoners van verzorgingshuizen van zorginstelling Azora. Deze bewoners dienden tijdelijk onderdak te worden geboden i.v.m. renovatie van de bestaande verzorgingshuizen. Inmiddels zijn de laatste bewoners teruggekeerd naar hun "oude" verzorgingscentrum en is het woongebouw aan de Middelgraaf leeg komen te staan.

Gevolgen elders

Langs de route Ir. Sassenstraat – F.B. Deurvorststraat, de Middelgraaf en de Van Nispenstraat is spra- ke van gevolgen elders. Dit zijn allen 30 km/h-wegen. De geluidsbelasting neemt langs deze wegen met 2 dB of meer toe als gevolg van de plannen. De Wet geluidhinder stelt geen eisen voor het treffen van geluidsreducerende maatregelen.

4.7.3 Conclusie

De Wet geluidhinder is niet van toepassing omdat met dit bestemmingsplan de aanleg van een 30 km/h-weg wordt beoogd. Om de afweging te maken in hoeverre sprake is van een goede ruimtelijke ordening omdat door de aanleg van de weg, dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, gevolgen kunnen ontstaan waardoor de geluidsbelasting onevenredig toe- of afneemt, is toch een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek heeft aangetoond, dat ook na realisering van de nieuwe weg sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Het aspect verkeerslawaai vormt daar- om geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Algemeen

De belangrijkste wet- en regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. In deze paragraaf, ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit, is de basis gelegd voor een programmasystematiek voor maatregelen en projecten, hetgeen geconcretiseerd is in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit: het NSL.

In het NSL is geborgd, dat vanaf 1 januari 2015 aan de Europese grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) wordt voldaan. Tot dit moment heeft Nederland uitstel en vrijstelling (derogratie) gekregen van de Europese unie om aan de grenswaarden voor stikstofdioxide te voldoen.

Voor de toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen zijn, conform de Handreiking Rekenen aan Luchtkwaliteit, in de praktijk drie normen van toepassing:

  • jaargemiddelde concentratie NO2 (40 µg/m3);
  • jaargemiddelde concentratie PM10 (40 µg/m3);
  • aantal dagen overschrijding van de grenswaarde van de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 maximaal 35 dagen per jaar > 50 µg/m3).

Rekening houdend met de verkregen derogatie dient op iedere plek in Nederland op 1 januari 2015 aan de grenswaarden van stikstofdioxide te worden voldaan. De derogratietermijn voor fijn stof (PM10) is inmiddels verlopen. Overal in Nederland moet voldaan worden aan de norm van 40 µg/m3 voor fijn stof.

Het plan in relatie tot het wettelijk kader.

In navolging van artikel 5.16 lid 1 van de Wet milieubeheer kan worden gesteld dat een ruimtelijke ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit doorgang kan vinden indien wordt voldaan aan één van de volgende punten:

  • a. er is geen sprake van normoverschrijding;
  • b. er is per saldo sprake van een verbetering (saldobenadering);
  • c. het project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit1;
  • d. het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

1 Een plan draagt in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit indien de planbijdrage groter dan 1,2 µg/m3 is. Projecten met een bijdrage van 1,2 µg/m3 of lager zijn niet in betekende mate (NIBM).

De beoogde ontwikkeling, die met deze planwijziging mogelijk wordt gemaakt, is niet opgenomen in het NSL. Onderzocht is of de luchtkwaliteitssituatie in de plansituatie voldoet aan de in de Wet milieubeheer gestelde normen.

4.8.2 Onderzoek

De beoogde ontwikkeling, die met deze planwijziging mogelijk wordt gemaakt, is van invloed op het aantal verkeersbewegingen op wegen in de omgeving van het plangebied.

Om deze reden is er door Goudappel Coffeng een onderzoek uitgevoerd (bijl. 4). In dit onderzoek is de toekomstige plansituatie vergeleken met de toekomstige autonome situatie. Hiermee ontstaat een beeld van de planeffecten op de luchtkwaliteit. Hoewel gerekend is met de toekomstige verkeerscijfers, is gerekend met de achtergrondconcentraties en emissiefactoren voor het jaar 2014. Aangezien de achtergrondconcentraties en emissiefactoren lager worden naar de toekomst, is hiermee een worst-case scenario beschouwd.

Uit het onderzoek is gebleken, dat in geen geval de norm voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide en de norm voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof wordt overschreden. De luchtkwaliteit vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoering van de plannen.

4.8.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.9 Verkeer

4.9.1 Verkeerscirculatieplan

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in het gebied waarvoor de gemeenteraad op 29 januari 2009 een verkeerscirculatieplan (VCP) heeft vastgesteld. Dit plan maakt onderdeel uit van de Structuurvisie Centrum Ulft en is opgesteld vanwege een te verwachte verkeerstoename door de herinrichting van het centrum en een stijging van het aantal inwoners. Het plan moet leiden tot een goede, veilige en duidelijke verkeersafwikkeling voor het centrum van Ulft. Daarvoor zijn in het VCP voorstellen gedaan voor de toekomstige verkeerscirculatie van het personenverkeer en het vrachtverkeer. E.e.a. is verwoord in de volgende afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000125-VA01_0006.png"

afb. 6: verkeerscirculatieplan personenverkeer

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000125-VA01_0007.png"

afb. 7: verkeerscirculatieplan vrachtverkeer

Doel van het verkeerscirculatieplan is optimalisering van de ontsluiting van het centrum van Ulft door:

  • beter aan te sluiten op de wegencategorisering;
  • te voorkomen dat omliggende woonstraten hinder ondervinden van gemotoriseerd "centrumverkeer": winkelend publiek en laad-/losverkeer;
  • te voorkomen dat de ontsluitingsweg van het centrum gaat fungeren als sluiproute voor doorgaand (vracht)verkeer met herkomst en bestemming buiten Ulft;
  • er voor te zorgen dat bevoorradingsverkeer in de 30 km/-uur-zone op een veilige wijze door het centrum kan rijden;
  • het creëren van een veilige toegang naar de parkeerterreinen, dus niet haaks-parkeren langs de belangrijkste toegangswegen;
  • het creëren van een veilige ruimte voor voetgangers door trottoirs en voetgangersgebieden te realiseren.

Onderdeel van het verkeerscirculatieplan is de realisatie van een dwarsverbinding tussen de Middelgraaf en de Veldstraat. De haalbaarheid van deze dwarsverbinding was echter onzeker. Derhalve is onderzoek verricht naar mogelijke alternatieven en heeft de gemeenteraad het verkeerscirculatieplan uit 2009 op 25 april 2013 aangepast.

In het onderzoek is gekeken welke veranderingen er optreden als er geen "nieuwe" dwarsverbinding wordt gerealiseerd en hoe de negatieve effecten daarvan beperkt kunnen worden door gebruik te maken van circulatiemaatregelen. Het rapport beperkt zich daarbij tot het personenautoverkeer, waarbij een drietal varianten zijn onderzocht. De variant "verdelen centrumverkeer" heeft uiteindelijk de voorkeur ge- kregen. In deze variant vormen de Debbeshoek - Kerkstraat en Bongersstraat - Keurkamer de hoofd- entrees van het centrum. Voor het autoverkeer in het centrum ontstaat een route oost-west via de Keurkamer en de Diergaarde naar de Middelgraaf. Daarnaast is er een route west-oost via de Middelgraaf, de Heggenseveld en de Kortestraat naar de Keurkamer. De volgende afbeelding geeft de wijzigingen in het VCP weer, zoals nu door de raad vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000125-VA01_0008.png"

afb. 8: gewijzigd verkeerscirculatieplan Bron: gemeenteraad 25 april 2013

Als gevolg van deze verkeerscirculatie ontstaat een andere verdeling van de verkeersstromen. In de verkeersintensiteiten ontstaat weliswaar verschillen maar die leiden niet tot een andere conclusie van het eerder onderzoek. Alleen op de Middelgraaf moet worden geconcludeerd, dat de streefwaarde wordt overschreden. Hieraan kan worden voldaan wanneer tussen de Debbeshoek en de Middelgraaf een nieuwe verbindingsweg wordt gerealiseerd. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

Voor het bevoorradingsverkeer gelden andere routes van en naar het centrum. Uitgangspunt is dat het vrachtverkeer minimaal gebruik maakt van de woonstraten. Voor het vrachtverkeer geldt dat voor het binnenrijden van Ulft al een keuze is gemaakt voor een westelijke of oostelijke route, afhankelijk van de eindbestemming. Onderstaand kaartbeeld maakt inzichtelijk welke routes het vrachtverkeer dienen te gebruiken met een route vanuit het noorden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000125-VA01_0009.png"

Afb. 9: voorgestelde routes vrachtverkeer (oost en west) Bron: Onderzoek Goudzappel Coffeng 12 december 2012

4.9.2 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect verkeer geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen.

4.10 Water

Vanuit het principe dat het waterbeheer een gezamenlijk domein is van rijk, provincies, gemeenten en waterschappen zijn de verantwoordelijkheden helder beschreven en zijn de taken verdeeld onder het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet". Zo draagt de gemeente, als de bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat, zorg voor een veilige en prettige leefomgeving. De gemeente heeft derhalve taken in het ruimtelijke en sociale domein. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer de afweging tussen milieu, natuur, water, economie en huisvesting een rol speelt. Dit beleid wordt vastgelegd in structuurvisies en bestemmingsplannen. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor het rioleringsbeheer en hebben de zorgplichten voor overtollig hemelwater, afvalwater en grondwater in de bebouwde omgeving.

Bij nieuwe ontwikkelingen dient te worden aangegeven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de waterhuishoudkundige situatie. Dit vindt zijn weerslag in de zogenaamde watertoets. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water.

4.10.1 Waterplan Gelderland 2010 - 2015

Het Waterplan Gelderland 2010-2015 bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden.

In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan op basis van de Waterwet de status van structuurvisie en is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelkijke ordening de provincie daarvoor wil inzetten.

Het plangebied heeft in het Waterplan geen bijzondere status verkregen en heeft als onderdeel van Ulft de basisfunctie "stedelijk gebied". Voor dit bestemmingsplan zijn er derhalve geen belemmeringen.

4.10.2 Waterbeheerplan 2010 - 2015

De gemeente Oude IJsselstreek ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2009 een waterbeheerplan vastgesteld voor de periode 2010-2015. Het Waterbeheerplan bevat het beleid op hoofdlijnen voor alle taakgebieden van het Waterschap Rijn en IJssel. Dit plan is opgesteld samen met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van het deelstroomgebied Rijn-Oost. Het plan geeft aan welke doelen het Waterschap nastreeft en welke maatregelen en projecten daarvoor in de planperiode worden ingezet. De maatregelen die uitgevoerd worden en de bijbehorende financiële middelen zijn op hoofdlijnen aangegeven. De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoonwater en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van de ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

Voor dit bestemmingsplan heeft het waterbeheerplan geen gevolgen.

4.10.3 Gemeentelijk Waterplan 2010 - 2020

De gemeente Oude IJsselstreek en het Waterschap Rijn en IJssel hebben een gemeentelijk waterplan opgesteld. In dit waterplan wordt een integrale visie gegeven op water in Oude IJsselstreek. Deze visie geeft een doorkijk naar de middellange termijn (circa 10 jaar) en de lange termijn (2030). Aan de visie is een uitvoeringsprogramma gekoppeld voor de korte termijn (5 jaar). Het waterplan biedt handvatten voor het opstellen van ruimtelijke plannen, voor de afstemming met rioolbeheer en geeft zo inzicht in de mogelijkheden om te komen tot een duurzaam watersysteem binnen de gemeente.

Er wordt gestreefd naar een gezond, veerkrachtig, kwalitatief goed, aantrekkelijk en op de toekomst berekend watersysteem en waterketen. De toekomstvisie is gericht op een viertal aspecten waarbij water als drager fungeert voor:

  • een gezonde economie;
  • de sociale aspecten en beleving;
  • ecologische ontwikkeling en
  • volksgezondheid en veiligheid.

Deze visie heeft geleid tot een tiental effecten, die de waterambitie van de gemeente verwoorden:

  • 1. Een juiste hoeveelheid water van een goede kwaliteit ten behoeve van de landbouwproductie;
  • 2. Meer recreanten in de gemeente op het gebied van waterrecreatie;
  • 3. Afname van grondwateronttrekkingen schaadt het industriële proces niet;
  • 4. Aangenaam woonklimaat waarin water een ontmoetingsplaats is;
  • 5. Balans tussen rode, groene en blauwe functies;
  • 6. Bewustwording verantwoord watergebruik en duurzaam waterbeheer;
  • 7. Het watersyteem maakt deel uit van een gezond ecosysteem;
  • 8. Verminderen areaal verdroogde gebieden in overeenstemming met het vastgestelde beleid;
  • 9. Een gezond en veilig watersyteem;
  • 10. Een gezonde en veilige waterketen.

4.10.4 Gemeentelijk Rioleringsplan

Bij besluit van 22 december 2011 heeft de gemeenteraad het "Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2012 - 2016" vastgesteld. In dit plan geeft de gemeente aan hoe zij invulling denkt te geven aan de zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Uitgangspunt daarbij is, dat als het gaat om de zorg voor hemel- en grondwater, de particulier ook een duidelijke eigen rol heeft.

Het gemeentelijk beleid is gericht op het scheiden van (afval)waterstromen. Relatief schoon regenwater hoeft niet te worden afgevoerd naar de zuivering, maar wordt zo lang mogelijk vastgehouden in het gebied middels retentievoorzieningen en/of infiltratie. Bij vervangingswerkzaamheden van het gemengde riool, zal worden bezien in hoeverre afkoppeling van verhard oppervlak mogelijk is, eventueel door het aanleggen van een apart regenwaterriool. Daar waar afkoppeling van, in meer of mindere mate verontreinigd, regenwater leidt tot onacceptabele belasting van het oppervlaktewater zullen in eerste instantie maatregelen met een lokaal karakter worden genomen. Het aanleggen van verbeterd gescheiden stelsels zorgt voor onnodig transport van relatief schoon afvalwater naar de zuivering en heeft een negatief effect op het zuiveringsrendement.

4.10.5 Situatie plangebied en planologische vertaling

Voor het verkrijgen van inzicht in de opbouw van de wegconstructie/bodem en de milieuhygiënische kwaliteit/hergebruiksmogelijkheden van de tijdens de reconstructie vrijkomende materiaalstromen is door Econsultancy een infrastructureel onderzoek uitgevoerd (zie bijlage ). Bij dit onderzoek is tevens de geo-hydrologische situatie in beeld gebracht.

In deze paragraaf wordt een samenvatting en conclusie weergegeven.

Watertoetstabel

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid
 
1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
Nee


Nee  
2


2  
Riolering en Afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?  
Nee

Nee
Nee  
2

1
1  
Wateroverlast (oppervlaktewater)
 
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2500m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
Ja

Ja

Ja

Nee  
2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlakte- water geloosd?
 
Ja
 
1  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?  
Ja

Nee
Ja  
1

1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee   1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
Nee

Nee  
1

2  
Volksgezondheid
 
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
Nee

Ja  
1

1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee
Nee

Nee  
2
2
1

1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee   2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee   1  

Toelichting per relevant waterhuishoudkundig aspect

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met 5.000 m2. Daarnaast is het mogelijk om ook bestaand verhard oppervlak af te koppelen van het rioolstelsel zodat de kans op wateroverlast door toekomstige regenbuien wordt verminderd. Het gaat hierbij om 900 m2. De totale hoeveelheid verharding bedraagt 5.900 m2. Om wateroverlast te voorkomen wordt het hemelwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits vasthouden - bergen – afvoeren behandeld. Het hemelwater wordt ter plaatse geïnfiltreerd in infiltratietransportriolen. Deze riolen kunnen overstorten op de bestaande vijver. De dimensioneringsberekeningen van de diverse voorzieningen worden tijdens de besteksvoorbereiding opgesteld en besproken met het waterschap. Het streven is om 10 tot 20 mm berging te realiseren in de infiltratieriolen en aanvullend berging te realiseren in de bestaande vijver, zodat in totaal 40 mm geborgen wordt. Of 40 mm berging reëel is, wordt nader onderzocht en is afhankelijk van de nog uit te voeren hydraulische toetsing en de maatgevende waterstanden in de vijver. De waterstanden zijn afhankelijk van de grondwaterstanden, aangezien er geen afvoermogelijkheid is.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Vanuit het plangebied wordt hemelwater via infiltratietransportriolen geloosd op het oppervlaktewater- systeem (zie ook wateroverlast). Het plan maakt geen functies mogelijk die tot verslechtering van de waterkwaliteit leiden, omdat het infiltratietransportriool functioneert als bodempassage.

Grondwateroverlast

In het plangebied bevinden zich slecht doorlatende lagen. Om grondwateroverlast in de toekomstige situatie te voorkomen wordt aanbevolen om slecht doorlatende lagen te doorbreken (spitten). Het slechts voor een klein deel dempen van de vijver zal niet leiden tot grondwateroverlast.

Volksgezondheid

Het in het gebied aanwezige vijver zal door het extra lozen van hemelwater vaker ververst worden, zodat waarschijnlijk ook in het zomerseizoen een betere kwaliteit bereikt wordt. Om het risico op verdrinking te beperken wordt de nieuwe oever voorzien van flauwe taluds.

Overleg met de waterbeheerder  

De watertoets is in gezamenlijk overleg met de waterbeheerder opgesteld.

Hoofdstuk 5 Juridisch bestuurlijke aspecten

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren,
  • en de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevings- vergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt daarom:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één "enkel"bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels „iets" geregeld. Dat „iets" kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook eigen regels hebben.

5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.
  • 4. Slotregel. In het laatste hoofdstuk is een slotregel opgenomen, waarin de naam van dit bestemmingsplan staat vermeld.

5.2 Dit bestemmingsplan

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In het voorliggende bestemmingsplan is alleen de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied " opgenomen:

De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie.

Er mogen op deze gronden alleen gebouwen gebouwd worden ten behoeve van algemeen nut. De maatvoeringseisen die gesteld worden aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de regels opgenomen.

Het opslaan van diverse goederen wordt tot een strijdig gebruik gerekend.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, anti-dubbeltelregeling, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels. Het laatste van de regels wordt gevormd door de slotregel, waarin de naam van het bestemmingsplan wordt vermeld. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Geen exploitatieplan

De gronden binnen het plangebied zijn volledig in eigendom van de gemeente. Ontwikkeling van het gebied geschiedt door de gemeente zelf. Een exploitatieplan is derhalve dan ook niet noodzakelijk.

Voor de aanleg van de gedetailleerde bestemming in onderhavig plan is krediet opgenomen in de vastgestelde grondexploitatie. Voor de uit te voeren werkzaamheden is de grondexploitatie sluitend.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Resultaten vooroverleg artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Rijn en IJssel. Bij brief van 6 mei 2014, nr. 14.05583 heeft het Waterschap laten weten op het voorontwerp bestemmingsplan geen op- en/of aanmerkingen te hebben.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan “Weg achter De Blenk” heeft vanaf 5 juni 2014 tot 17 juli 2014 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.