Plan: | Winkelcentrum De Blenk - fase 1 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1509.BP000124-VA01 |
Ulft heeft een rol als winkelcentrum voor de inwoners van het dorp, maar ook voor de regio eromheen. Mensen komen er voor hun dagelijkse boodschappen, maar ook om te winkelen. Het centrum van Ulft heeft vooral winkels die lokaal georiënteerd zijn en door het gratis parkeren is het een aantrekkelijke plek om boodschappen te doen. Het centrum was op onderdelen verouderd en om ook in de toekomst aantrekkelijk te kunnen blijven was zowel kwalitatief als kwantitatief een revitalisering noodzakelijk. De gemeente en diverse private partijen hebben deze revitaliseringswens gezamenlijk opgepakt en dit heeft geresulteerd in het Structuurplan Centrum Ulft (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 22 maart 2007). De uitvoering van dit centrumplan gebeurt fasegewijs. De komende jaren zal gewerkt worden aan een gevarieerde leef-, beleef- en winkelomgeving. Het nieuwe centrum van Ulft zal compact en compleet worden, met een breder winkelaanbod en horeca. Daarnaast komen er aantrekkelijke koop- en huurwoningen, zowel ruime stadswoningen als comfortabele appartementen. Zo is het project de Smeltkroes, als onderdeel van revitalisering van de Kerkstraat, inmiddels gerealiseerd en in gebruik genomen. Op korte termijn zal aan de oostzijde van de Kerkstraat (aan de Veldstraat) worden gestart met de realisatie van een nieuwe supermarkt met bijbehorende voorzieningen. Als sluitstuk van het centrumplan staat uitbreiding van de bestaande supermarkt en renovatie van de winkels aan de westzijde van de Kerkstraat (aan De Blenk) op de rol. Daarmee krijgt Ulft de gewenste winkelstructuur met twee gelijkwaardige polen met daar tussen een mooie winkelstraat. Door deze ingrepen wordt het nieuwe centrum van Ulft compact en compleet, met een breder winkelaanbod en horeca.
Beleggings en financieringsmaatschappij De Grutterij BV is voornemens het westelijke gedeelte van het centrumgebied van Ulft, dat bekend staat als 'De Blenk', te herontwikkelen. Deze herontwikkeling past binnen de in gang gezette revitalisering van het Ulftse centrumgebied tot modern en eigentijds centrum.
Hoewel het plan om economische redenen niet exact de voorgestane ruimtelijke invulling zoals omschreven in het Structuurplan Centrum Ulft krijgt, wordt wel voldaan aan de doelstellingen vanuit het Structuurplan Centrum Ulft. Daarin is aangegeven dat er aan De Blenk ruimte is voor veel winkels en De Blenk aan alle winkelbehoeftes tegemoet gaan komen. Ook zal het gebied een rustige en moderne uitstraling krijgen, met aantrekkelijke gebouwen, waardoor de charme van kleinschaligheid toch behouden blijft. Het bestaande winkelbestand en de supermarkt zullen worden uitgebreid en bepaalde bebouwingselementen van het bestaande winkelcentrum zullen worden gesloopt. De focus ligt daarbij primair op het accommoderen van de bestaande huurders aan De Blenk.
Om tot de realisatie van het herontwikkelingsplan voor De Blenk te kunnen komen is een aanpassing van het planologisch regime nodig. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze herontwikkeling mogelijk te maken. Naast onderhavig bestemmingsplan, 'Winkelcentrum De Blenk - fase I' genaamd, is er tevens een bestemmingsplan in ontwikkeling waarin de ontsluiting en het parkeerterrein zijn opgenomen. In de toekomst is mogelijk een herstructurering van het oostelijke gedeelte van De Blenk aan de orde, wat een 2de ontwikkelfase zal zijn. De fase welke met onderhavige planherziening wordt mogelijk gemaakt, wordt gezien als fase 1.
Het plangebied van 'Winkelcentrum De Blenk, fase 1' ligt aan de westzijde van het centrum van Ulft en is gelegen aan de Blenk, direct ten zuiden van de Kerkstraat. Het plangebied is circa 1,7 ha groot en wordt globaal begrensd:
In de volgende figuur is de ligging van het plangebied aangegeven.
![]() |
Figuur 1. Plangebied. |
Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'De Blenk'. Dit bestemmingsplan is op 30 maart 1978 door de gemeenteraad vastgesteld en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 7 december 1978 nr. 6683/229-RO 104/ca. Het plangebied is daar bestemd met de bestemmingen 'Winkels', 'Openbare weg', 'Openbaar Groen' en 'Voetgangersgebied'.
Bovenstaand bestemmingsplan is gedeeltelijk herzien en deze herziening is vastgesteld op op 31 januari 1984. Volgens de verbeelding en de planregels van de gedeeltelijke herziening van bestemmingsplan “De Blenk” hebben de gronden ter plaatse van het projectgebied de bestemmingen 'Winkels A', ‘Winkels met woningen’ en 'Voetgangersgebied'.
De toelichting van dit bestemmingsplan is na dit inleidende hoofdstuk als volgt opgebouwd.
Het plangebied ligt aan de westzijde van het centrum van Ulft in een overgangsgebied van het centrum naar de woongebieden die weer ten westen van het plangebied liggen. Kenmerkend voor het plangebied is de verscheidenheid aan winkelvoorzieningen en dienstverlenende functies. Er is onder andere een supermarkt in het plangebied aanwezig. De overige winkelvoorzieningen zijn kleinschaliger van aard. De meeste panden kennen geen verdieping. Het pand aan de Middelgraaf 40 wel en hier zijn met name kantoorachtige functies gehuisvest. De straat ‘De Blenk’ is de enige weg in het plangebied waar auto’s kunnen rijden. Voor de rest is het in hoofdzaak een gebied bedoeld voor voetgangers. De uitstraling van het gebied laat te wensen over en voldoet niet meer aan de eisen van een hedendaags winkelcentrum. Het winkelcentrum kent een naar binnen gekeerde structuur, waarbij vooral aan de bebouwing te zien is dat de tand des tijd haar invloed heeft gehad. Herstructurering van de bestaande situatie betekent niet alleen kwaliteitsimpuls voor de gebruikers van het winkelcentrum en de winkelier, maar ook voor de omgeving.
In de volgende figuur enkele foto's van het plangebied en omgeving, hiermee wordt duidelijk dat het winkelcentrum zijn beste tijd heeft gehad.
![]() |
Figuur 2. Plangebied en omgeving |
![]() |
Figuur 3. Zicht op de bestaande supermarkt |
De groenvoorzieningen in het plangebied bestaan uit bomen en grasveldjes die langs de randen van het plangebied liggen. In de zuidwestelijke punt van het plangebied ligt een gedeelte van een park. Er is geen water in het plangebied aanwezig.
Binnen het plangebied zijn enkele parkeervoorzieningen aanwezig (onder andere langs De Blenk):
- langs de Kerkstraat;
- parkeerkuil;
- ten zuiden van de winkelvoorzieningen.
Daarnaast is parkeerruimte ingericht ten westen van het plangebied.
Het plan omvat de herontwikkeling van winkelcentrum De Blenk. Het plan is een onderdeel van de in gang gezette revitalisering van het Ulftse centrumgebied. De Blenk gaat herontwikkeld worden als modern en eigentijds gedeelte van het centrum. Met name zullen er aanpassingen aan de bebouwing(sstructuur) en -uitstraling plaatsvinden om zo het huidige, introverte karakter van het winkelcentrum als het ware 'te openen' naar de Kerkstraat. Zo ontstaat een meer doorlopende winkelstructuur waarbij de bebouwingswanden de begeleiders van deze structuur zijn. Hoewel het plan niet exact de voorgestane ruimtelijke invulling zoals omschreven in het Structuurplan Centrum Ulft - en de stedenbouwkundige uitwerking die hier in 2008 aan is gegeven - krijgt, wordt wel voldaan aan de doelstellingen van het Structuurplan. Daarin is aangegeven dat er aan De Blenk ruimte is voor veel winkels en De Blenk aan alle winkelbehoeftes tegemoet gaan komen. Ook zal het gebied een rustige en moderne uitstraling krijgen, met aantrekkelijke gebouwen, waardoor de charme van kleinschaligheid toch behouden blijft.
Het oorspronkelijke Centrumplan is gezien de economische omstandigheden niet reëel uitvoerbaar. De initiatiefnemer heeft een reëel uitvoerbare variant ontworpen bestaande uit de volgende onderdelen:
De gemeente Oude – IJsselstreek heeft het stedenbouwkundige kader geschetst waarbinnen de initiatiefnemer een plan heeft uitgewerkt, welke in onderhavig bestemmingsplan in mogelijk gemaakt. In de volgende figuur is de stedenbouwkundig opzet weergegeven.
![]() |
Figuur 4. Stedenbouwkundige uitgangspunten |
![]() |
Figuur 5. Nieuwe route |
![]() |
Figuur 6. Impressie nieuwe situatie |
Op basis van het beschreven stedenbouwkundige kader is een planconcept uitgewerkt. Dit planconcept is weergegeven in figuur 6. Het planconcept voorziet in uitbreiding van de bestaande supermarkt tot een bruto-vloeroppervlak van maximaal 2.150 m2. In de niet-dagelijkse voorzieningensector wordt voorzien in een uitbreiding tot 1.312 m2 (het totaal komt neer op 3.859 m2 niet-dagelijkse voorzieningen). Deze uitbreiding is met name mogelijk doordat de gevels van de winkels naar voren worden gehaald door de ruimte onder de luifels bij de winkels te trekken.
De laad- en losruimte komt aan De Blenk te liggen. De overige detailhandelsvoorzieningen liggen ten zuiden van de supermarkt en de beperkte uitbreiding volgt in feite de opzet zoals dit in de huidige situatie al het geval is. De beperkte uitbreiding van de winkels wordt ingezet om in de wensen van de huidige huurders te voorzien.
De parkeervoorzieningen voor zowel de supermarkt als de niet-dagelijkse voorzieningensector liggen rondom het winkelcentrum, zowel aan de Middelgraaf als aan de Debbeshoek. Het parkaartterrein aan de zuidzijde wordt uitgebreid en wordt ontsloten op een nieuw aan te leggen weg die de Middelgraaf en Debbeshoek met elkaar verbindt.
![]() |
Figuur 7. Impressie ontwerp bouwplan |
Ten opzichte van de bestaande situatie wordt een deel van de bestaande bebouwing (ca 300 m² bvo) gesloopt. Dit betreft onder andere een winkelpand aan de zuidzijde richting de nieuwe ontsluitingsweg en parkeerterrein. Sloop van dit pand maakt het mogelijk om een representatieve en gelijkwaardige entree aan deze zijde van het winkelcentrum te realiseren. Om de verbinding met het bestaande parkeerterrein aan Debbeshoek verder te optimaliseren wordt ook een stramien van de huidige supermarkt gesloopt. Ter plaatse wordt een winkelstraat gerealiseerd die in het verlengde van de looproute naar het parkeerterrein ligt. Deze ingreep maakt het mogelijk om de huidige “kruip door- sluip door” route te vervangen door een heldere structuur en representatieve entree.
Naast de uitbreiding van de supermarkt nemen ook de vierkante meters aan overige detailhandelsvoorzieningen toe om deze winkelunits in een courante uitbreidingsvraag te kunnen voorzien. Dit wordt mogelijk gemaakt door aan de bestaande bebouwing extra vierkante meters toe te voegen op plekken die een versterking voor de begeleidende bebouwingsstructuur vormen. Dit betreffen met name toevoegingen aan de voorgevels om meteen representatieve entrees en uitstraling te kunnen realiseren.
De ontsluiting van het plangebied vindt in de nieuwe situatie plaats via de Kerkstraat, De Blenk en de Middelgraaf. Ten zuiden van het plangebied wordt een nieuwe weg aangelegd welke een onderdeel uitmaakt van de ontsluiting van het plangebied. Deze nieuwe weg ligt buiten het plangebied, en maakt dus geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan. De weg wordt vermeld in het verkeerscirculatieplan (zie paragraaf 3.5.4). Omdat nog niet met zekerheid kan worden gesteld dat de weg wordt gerealiseerd is onderzoek gedaan naar alternatieven. Het alternatief voor de dwarsverbinding wordt gevonden in het verdelen van het centrumverkeer over de bestaande woonstraten. Uitgangspunt voor de hoofdontsluiting van het centrum blijft de twee entrees via de Debbeshoek/Kerkstraat en de Bongersstraat/Keurkamer. Uit het verkeerscirculatieplan blijkt dat de toename van verkeer op deze straten acceptabel is. Ongeacht of de nieuwe weg wordt aangelegd is het plangebied voldoende goed ontsloten.
Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijk beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf. Ook onderhavig plan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid ervan op het aspect beleid. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:
Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de regio Oost-Nederland (bestaande uit de provincies Overijssel en Gelderland) zijn de volgende opgaven van nationaal belang:
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn de 13 nationale belangen (zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de “ladder duurzame verstedelijking”). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met nationaal ruimtelijk beleid.
Het ruimtelijk beleid van de provincie is vastgelegd in het Streekplan Gelderland 2005, dat op 29 juni 2005 door Provinciale Staten van Gelderland is vastgesteld. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening. Zo ziet de provincie er op toe dat bestemmingsplannen ook inderdaad worden vastgesteld conform hun beleid, waarbij zij een reactieve rol vervult. Het streekplanbeleid is hiertoe vertaald in de Wro-agenda waarin wordt beschreven welke instrumenten toegepast (kunnen) worden voor het verwezenlijken van provinciale doelen. Voor het plangebied heeft de Wro-agenda geen consequenties bovenop het streekplanbeleid.
Streekplan Gelderland
De provincie beschrijft in haar streekplan de ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten van Gelderland in nationaal perspectief en van de samenstellende regio's. De provincie onderkent in haar plan de landschappelijke diversiteit en de regionale verscheidenheid, die hebben geleid tot een structureel verschillende, ruimtelijke opbouw. Het streekplan geeft op hoofdlijnen aan waar welke ontwikkelingen gewenst zijn. De ruimtelijke kenmerken en kwaliteiten spelen daarbij een bepalende rol.
De provincie hanteert voor het ruimtelijk beleid de volgende uitgangspunten:
In de structuurvisie is het beleid in de provincie Gelderland uitgewerkt per regio. In de Achterhoek is het ontwikkelingsperspectief er een van groeien op eigen kracht, regionaal maatwerk en het benutten van de historische en karakteristieke verweving van functies en de economische diversiteit (symbiose landbouw en nijverheid: verbrede plattelandsontwikkeling).
Het bundelingsbeleid is een centraal uitgangspunt voor de wijze waarop in het Gelders ruimtelijk beleid wordt omgegaan met verstedelijking. Behoud en versterking van het draagvlak voor stedelijke voorzieningen is hierbij een belangrijk doel.
Een groot deel van de werkgelegenheid is te vinden binnen woonkernen, met name in de sectoren detailhandel, horeca, dienstverlening. Van belang is voldoende ruimte te houden in met name stads- en dorpscentra om deze werkgelegenheid ook in de toekomst te kunnen accommoderen.
Voor wat betreft detailhandel wil de provincie ruimte bieden om veranderingen in vraag en aanbod mogelijk te maken. Dit onder de voorwaarde dat de bestaande voorzieningenstructuur niet duurzaam wordt aangetast. De positie van de bestaande winkelgebieden heeft prioriteit. Vernieuwing en uitbreiding van de detailhandel moeten plaatsvinden binnen of onmiddellijk grenzend aan bestaande winkelgebieden en in overeenstemming zijn met de aard, schaal en (verzorgings)functie van het aangrenzende winkelgebied.
Op 15 december 2010 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Ruimtelijke Verordening Gelderland (RVG) vastgesteld. Deze verordening is op 2 maart 2011 in werking getreden. Op onderdelen is de Ruimtelijke Verordening tweemaal herzien; de eerste herziening is door Provinciale Staten vastgesteld op 27 juni 2012 en de tweede herziening op 19 december 2012. Met de ruimtelijke verordening worden regels gesteld voor onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, wonen, detailhandel en natuur. De invoering van de verordening is een direct gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) uit 2008, die is ingevoerd om de rolverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten te vereenvoudigen. De verordening betekent geen verandering in het ruimtelijk beleid van de provincie, maar is de "juridische vertaling" van de eerder vastgestelde Structuurvisie, de opvolger van het Streekplan.
De verordening richt zich net zo breed als de structuurvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie. Het provinciaal beleid voor detailhandel en grootschalige voorzieningen is onderdeel van het verstedelijkings-, locatie- en knooppuntenbeleid, zoals aangegeven in de structuurvisie. Het doel van het beleid is het behoud van een duurzame en fijnmazige detailhandelsstructuur in Gelderland. De positie van de bestaande winkelgebieden heeft prioriteit. Specifiek voor bovenlokale, perifere, thematische en grootschalige detailhandelsontwikkelingen zijn beleidsuitgangspunten geformuleerd. Onder grootschalige detailhandel verstaat de provincie detailhandel met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m². Thematische detailhandel is een cluster van detailhandel rond een zelfde branchegroep.
Nieuwe locaties voor detailhandel dienen niet ten koste te gaan van de bestaande detailhandelsstructuur. Hieronder verstaat de provincie zowel de leefbaarheid en de economische vitaliteit van stadscentra en wijken als de beschikbaarheid van een voldoende voorzieningenniveau op voor bewoners van een bepaald gebied aanvaardbare afstand.
De verordening legt dit beleid van bundeling en intensivering vast door hiervoor voorschriften op te nemen. Bij de afzonderlijke voorschriften uit de verordening is in de artikelsgewijze toelichting een korte duiding en verantwoording van het provinciaal belang opgenomen.
(Grootschalige) detailhandel
De ruimtelijke verordening hanteert als uitgangspunt, dat in een bestemmingsplan de vestiging van grootschalige detailhandelsvoorzieningen alleen binnenstedelijk of perifeer, buiten bestaande dan wel bestemde winkelgebieden wordt toegestaan. Op perifere locaties wordt geen detailhandel in voedings- en genotsmiddelen toegestaan.
Het plangebied ligt in stedelijk gebied en in het centrum van Ulft. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt het bestaande winkelgebied versterkt. Er worden geen grootschalige detailhandelsvoorzieningen mogelijk gemaakt. Uit het DPO blijkt dat er geen sprake is van duurzame ontwrichting: met de voorliggende ontwikkeling wordt Ulft aanmerkelijk versterkt. Dit door de structuurversterking en uitbreiding van het niet-dagelijkse winkelaanbod in het centrum. Op dorpsniveau kunnen bescheiden omzeteffecten optreden in de betreffende branches door deze ontwikkeling. Het effect op de omliggende grotere verzorgingskernen zal slechts marginaal zijn. De voorgenomen ontwikkelling past dan ook binnen het provinciaal ruimtelijk beleid.
De Achterhoekse gemeenten hebben in hun vergaderingen van april/mei 2012 de 'Regionale Structuurvisie Achterhoek 2012' vastgesteld. De gemeenteraad van Montferland heeft de visie niet formeel vastgesteld, maar daaraan wel instemming betuigd, omdat Montferland voor ruimtelijke ordening tevens deel uitmaakt van de Stadsregio.
De Regionale structuurvisie is een actualisatie van de visie uit 2004. Er is gekozen voor een actualisatie, omdat in de Achterhoek zich een aantal belangrijke en ingrijpende economische en maatschappelijke ontwikkelingen voordoen, zoals:
Deze ontwikkelingen zullen gevolgen hebben voor de manier waarop er nu gewoond, geleefd en gewerkt wordt in de Achterhoek. Ze hebben ook invloed op de wijze waarop geld verdiend wordt in de regio. Wijzigingen hierin kunnen ruimtelijke consequenties hebben. De geactualiseerde visie geeft richting aan het regionaal ruimtelijk beleid om de transitieopgaven goed te kunnen faciliteren. Dit door belangrijke ruimtelijke thema's te agenderen en hierop afstemming tussen gemeenten te zoeken. Het doel is, dat de Achterhoek ook in de toekomst een vitale, regionale economie heeft en een zeer prettige omgeving blijft om in te wonen en te recreëren.
De visie sluit aan bij de Agenda 2020 van Regio Achterhoek en de provinciale regioverkenningen. Inhoudelijk beschrijft de structuurvisie:
Deze visie is geen blauwdruk voor hoe het allemaal zou moeten. Respect voor het Achterhoekse landschap staat voorop, maar het ruimtelijk beleid mag innovatieve en duurzame ontwikkelingen niet in de weg staan. Van belang is om flexibel te blijven.
Door de regio is in 2004 een regionale detailhandelsvisie opgesteld. Het accent ligt hierin op optimalisering van de bestaande detailhandelsstructuur en voortzetting en versterking van de bestaande hiërarchie in de verzorgingsstructuur. In de toekomstige detailhandelsstructuur worden de onderscheiden centra in de regio gepositioneerd. Doetinchem en Winterswijk zijn de (boven-)regionaal verzorgende centra. Ulft behoort tot categorie streekverzorgende centra. De streekverzorgende centra hebben een multifunctionele samenstelling van functies. Het winkelaanbod is gemengd, maar minder breed en diep dan in Doetinchem en Winterswijk. Het accent ligt op boodschappen doen en efficiënt winkelen. Kwaliteitsversterking kan voornamelijk worden bereikt door concentratie van het hoofdwinkelgebied tot een compact centrum met een goede routing, bereikbaarheid en parkeerruimte. Op dit verzorgingsniveau is de koppeling tussen het supermarktaanbod en parkeervoorzieningen van belang.
Agenda voor de toekomst voor detailhandelsbeleid regio Achterhoek
In 2012 is in de regio de "Agenda voor de toekomst voor detailhandelsbeleid regio Achterhoek" opgesteld. Deze agenda heeft niet als doel per gemeente een uitgewerkte visie te maken. Wel worden handreikingen en instrumenten gegeven om met marktpartijen te komen tot een duurzame en gezonde winkelstructuur.
Met de vaststelling van de Structuurvisie Centrum Ulft (zie 3.5.2) is uitvoering gegeven aan het in dit hoofdstuk verwoorde regionale beleid.
De gemeenteraad van Oude IJsselstreek heeft op 12 mei 2011 de Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025 vastgesteld. De Structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en maatschappelijke beleid van de gemeente Oude IJsselstreek tot 2025. Vraagstukken op deze beleidsterreinen zijn de basis voor deze visie. De structuurvisie is het vertrekpunt voor het uitwerken van het verdere beleid van de gemeente Oude IJsselstreek voor de toekomst.
Visie op wonen
De gemeente wil de Oude IJsselstreek graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. Deze boodschap blijft voor de komende jaren een belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijke woonbeleid. Hierbij zijn het "Kwalitatief Woonprogramma (KWP3)", de regionale woonvisie en de "Woonvisie Oude IJsselstreek 2008-2015" kaders voor wonen in de gemeente. Naast het motto “de juiste woning op de juiste plaats”, spelen onder andere kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid hierbij een belangrijke rol. Ulft, Silvolde en Terborg zijn de aangewezen woonclusters. Hier zal de meeste nieuwbouw plaatsvinden.
Visie op economische voorzieningen
Het economisch beleid is er op gericht dat de capaciteit aan bedrijventerreinen binnen de gemeente gelijk blijft. Ten aanzien van winkelcentra zet de gemeente in op centrumplannen/centrumvisies voor de kernen Ulft, Terborg, Varsseveld, Gendringen en Silvolde. De centrumplannen worden als instrument ingezet om de centra ook voor de toekomst aantrekkelijk te houden voor de bewoners, het winkelend publiek en de mensen die er werken. De plannen zullen moeten leiden tot een versterking van de detailhandelsfunctie, in combinatie met het verhogen van de levendigheid van de centra.
De gemeenteraad heeft op 22 maart 2007 het structuurplan "Centrum Ulft" vastgesteld. Dit structuurplan geeft een visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in Ulft. Het plan is in samenspraak met de lokale ondernemers ontwikkeld. Reacties van andere belanghebbenden (burgers en instellingen) op dit plan zijn zorgvuldig afgewogen en zoveel mogelijk meegenomen. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening heeft het plan de status van structuurvisie verkregen. Hieronder is de plankaart van de structuurvisie opgenomen.
![]() |
Figuur 8. Structuurplan Centrum Ulft |
Het centrum van Ulft heeft een subregionale winkelfunctie. Dit komt onder andere tot uiting in een voor de bewoners ruim winkelaanbod. In de structuurvisie wordt dan ook beschreven hoe deze subregionale winkelfunctie van het centrum kan worden behouden. De opgave vertaalt zich in een compact en compleet centrum van Ulft. Hiervoor dienen aaneengesloten winkelfronten te worden gerealiseerd met een comfortabele en aantrekkelijke openbare ruimte. Kortom een facelift van het stedelijk gebied in het centrum van Ulft.
De volgende uitgangspunten in de structuurvisie zijn of worden op korte termijn gerealiseerd:
Overige uitgangspunten worden in volgende fases gerealiseerd. Het gaat daarbij om
Voorliggende bestemmingsplan kent een minder ingrijpend sloop- en nieuwbouwprogramma dan het structuurplan. Daaraan liggen, naast economische afwegingen ook markttechnische afwegingen ten grondslag. In afwijking van het structuurplan, doch in lijn met de demografische ontwikkeling in Ulft, is het oorspronkelijk geplande omvangrijke appartementenprogramma vervallen Ondanks deze aanpassing worden kansen, die zich tijdens het proces voordoen, wel aangegrepen om op een andere wijze de uitgangspunten van de structuurvisie te realiseren. Het voornemen om het winkelcentrum De Blenk, zij het in een bijgestelde ruimtelijke vorm, te revitaliseren is zo'n kans.
In 2011 heeft de gemeente Oude IJsselstreek het Gemeentelijke Verkeer- en Vervoersplan 2012 - 2020 (GVVP) vastgesteld. In het GVVP wordt, op basis van een analyse van de huidige en toekomstige verkeerssituatie, een visie ontwikkeld op het functioneren van het verkeers- en vervoerssysteem in de gemeente. Een eigen gemeentelijke mobiliteitsaanpak maakt duidelijk wat de gemeentelijke ambities zijn en op welke wijze deze worden gerealiseerd. De visie en mobiliteitsaanpak zijn vertaald in beleid, dat in hoofdlijnen is gericht op
De rode draad binnen de verkeersnetwerken is de wegencategorisering. Deze bestaat uit een functietypering van de wegen, zowel binnen als buiten de bebouwde kom, en de bijbehorende voorkeurs- netwerken. De wegencategorisering is aangevuld voor vrachtverkeer (hoofdroutes), hulpdiensten (uitruk- routes) en landbouwverkeer (voorkeursroutes).
![]() |
Figuur 9. Wegencategorisering Ulft (bron: GVVP Oude IJsselstreek 2010 - 2020). |
Met deze wegencategorisering worden de randvoorwaarden gecreëerd voor:
Om deze uitgangspunten te bereiken zijn diverse maatregelen nodig. Het beleidskader wordt dan ook verder uitgewerkt in een jaarlijks uitvoeringsprogramma. De keuze, welke projecten in welk jaar worden opgenomen in het uitvoeringsprogramma, is afhankelijk van:
Het gaat zowel om fysieke- als gedragsmaatregelen. In het eerste geval gaat het om projecten die daad- werkelijk zichtbaar zijn in de openbare ruimte, zoals herinrichting van kruispunten. Deze maatregelen richten zich vooral op het realiseren van verkeersnetwerken en de uitvoering van het parkeerbeleid. Uitgangspunt van het parkeerbeleid is, dat er voldoende parkeergelegenheid is, zodat de hinder als gevolg van zoekgedrag en/of foutief geparkeerde auto's wordt voorkomen.
De Welstandsnota van de gemeente Oude IJsselstreek dateert van 15 september 2011. Toekomstige bouwplannen moeten wat betreft het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk getoetst worden aan het welstandsbeleid. In de welstandsnota worden aan de hand van de bestaande ruimtelijke karakteristieken algemene welstandscriteria beschreven. Deze criteria zijn vervolgens uitgewerkt in gebiedsgerichte criteria.
Aan het plangebied valt volgens de welstandsnota in het deelgebied 'Centrum' en heeft het welstandsniveau 1. De kern en de linten stralen namelijk een hoge ruimtelijke kwaliteit uit, er komen relatief veel oude/ historische gebouwen voor en er wordt een hoog ambitieniveau nagestreefd. Om de nog aanwezige karakteristieke bebouwing veilig te stellen, maar ook vanwege het belang van de centrumfunctie voor de omliggende dorpen is daarom voor het plangebied welstandsniveau 1 van toepassing. In de welstandsnota worden deze basiskwaliteiten per deelgebied benoemd en vertaald in welstandscriteria. Bij de welstandstoets van een aanvraag omgevingsvergunning wordt voornamelijk gekeken of het bouwplan in zijn omgeving niet verstoort.
Zoals in paragraaf 3.2.1 beschreven dienen de stappen van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro te worden doorlopen om inzichtelijk te maken of de ontwikkeling, die met dit bestemmingsplan wordt beoogd, mogelijk is. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarvoor kaderstellend. Aan de hand van deze ladder wordt hierna in een drietal stappen beschreven of
Trede 1 Behoefte
Er hebben distributie-planologische onderzoeken (DPO) plaatsgevonden. Met deze DPO's wordt enerzijds inzicht verschaft in de marktmogelijkheden in het centrum van Ulft en wordt anderzijds ingegaan op de eventuele effecten op de detailhandelstructuur van voorliggende ontwikkeling. Het DPO is als bijlage toegevoegd. Hierna volgt een samenvatting waarbij een onderscheid is gemaakt in de effecten op de dagelijkse artikelensector en de niet-dagelijkse sector.
Dagelijkse artikelensector
In mei 2013 is door Adviesbureau Kardol een actuele kwalitatieve en kwantitatieve toets (zie bijlage 1) uitgevoerd van de supermarkt- en dagelijkse sector in Ulft. Kardol concludeert dat de supermarktsector in Ulft momenteel een zeer hoge omzet per m² behaalt. Dit duidt op een te kleine winkelomvang, naar hedendaagse maatstaven. De versterking van het supermarktaanbod in het centrum zal leiden tot een aantrekkelijker en completer aanbod en een toename van de distributieve mogelijkheden.
In het licht van de thans bekende supermarkttrends kan de door de gemeente gekozen winkelmaat voor de servicesupermarkten op De Blenk en aan de Veldstraat (beide circa 1.900 m² w.v.o.) beoordeeld worden als een beheerste, maar vooral zorgvuldige keuze, waarbij deze plannen ruimschoots voldoen aan de basiseisen voor een efficiënte supermarktfiguur.
Met het mogelijk maken van de uitbreiding van de servicesupermarkt aan De Blenk en de recent in uitvoering gebrachte plannen voor de supermarkt aan de Veldstraat, zal de distributieve ruimte wel worden overschreden, met een lagere gemiddelde vloerproductiviteit tot gevolg. Dit zal echter niet leiden tot een structurele verstoring van de supermarktstructuur, laat staan structurele leegstand aangezien momenteel geen bestaande supermarkten met een omvang als met dit bestemmingsplan beoogd, aanwezig zijn. Bovendien gaat het hier om uitbreiding van een bestaande vestiging, dat binnen het kernwinkelgebied van het centrum van Ulft is gelegen.
Voorts zij aangetekend dat het centrum van Ulft, zoals beschreven in paragraaf 3.5.2, weliswaar een subregionale winkelfunctie vervult, doch dat dit zich beperkt tot het gebied in een straal van 5 tot 8 km rondom het centrum van Ulft. In de praktijk is het namelijk een algemeen gegeven, dat de consument niet verder reist voor het doen van de dagelijkse inkopen. Niet ontkend kan worden dat binnen dit verzorgingsgebied winkelleegstand aanwezig is, doch daarbij gaat het om fluctuatie leegstand en niet om structurele leegstand. De structurele leegstand, die elders in de kern wel aanwezig is, is geen gevolg van de ontwikkelingen rondom het centrum van Ulft. Het gaat daarbij om een winkelpand, dat in een woonomgeving is gelegen en onvoldoende van omvang is waardoor niet meer gesproken kan worden van een toekomstbestendige supermarktfunctie.
Niet dagelijkse artikelen
Aanbod en functioneren niet-dagelijkse sector
Zoals gezegd heeft Ulft een subregionale winkelfunctie , mede door het relatief zwakke niet-dagelijkse aanbod in de andere, kleinere gemeentelijke kernen. In de huidige situatie functioneert de niet-dagelijkse sector in het centrum duidelijk boven het landelijk gemiddelde.
Marktmogelijkheden niet-dagelijkse sector
In het centrum van Ulft bestaat door de versterking van de aanbodstructuur een uitbreidingsruimte van ca. 1.400 m² wvo tot 2020. Overigens is er ook anno 2013 al een behoorlijke uitbreidingsruimte beschikbaar, namelijk ca. 1.075 m² wvo. De uitbreiding van het niet-dagelijkse winkelaanbod in het centrum van Ulft conform het huidige voorliggende plan (december 2013) is per saldo slechts beperkt, namelijk circa 1.023 m² bvo. Deze uitbreiding past ruim binnen de berekende marktruimte. Er blijft zelfs nog een substantiële marktruimte over. Bovendien bestaat de beoogde uitbreiding van het vloeroppervlak in Ulft voor een belangrijk deel uit uitbreiding van bestaande zaken. Daarbij is de extra omzet per m² meestal beduidend lager dan bij vestiging van nieuwe zaken.
Effecten op de structuur
De detailhandelsstructuur in Ulft wordt aanmerkelijk versterkt door de structuurversterking en uitbreiding van het niet-dagelijkse winkelaanbod in het centrum. Door deze ontwikkeling kunnen op dorpsniveau wel bescheiden omzeteffecten optreden in de betreffende branches. Het effect op de omliggende grotere verzorgingskernen zal slechts marginaal zijn.
Ruimtelijke aspecten algemeen
De beoogde renovatie van De Blenk leidt tot een betere ruimtelijke verdeling van het winkelaanbod en dan met name de trekkers (supermarkten) over het centrum. Het resulterende ‘haltermodel’ bewijst z’n waarde al jarenlang in winkelcentra. Bezoekers worden evenwichtiger verspreid over het centrum. Uitbreiding van de supermarkt aan De Blenk is belangrijk om in dit centrumdeel voldoende trekkracht te behouden ten opzichte van de andere zijde van de ‘halter’, met o.a. een moderne Albert Heijn.
Niet minder belangrijk is de modernisering van de aankleding van het centrum, die al jarenlang niet meer aansloot op de hedendaagse verwachtingen van consumenten. Een aantrekkelijke sfeer en verblijfsklimaat zijn essentieel voor een hoofdwinkelcentrum anno 2014.
Conclusie m.b.t. trede 1
De ontwikkeling voorziet in een kwalitatieve verbetering van het bestaande winkelcentrum. Het wordt hiermee voor bezoekers aantrekkelijker om de boodschappen en andere aankopen te doen in het opgewaardeerde winkelcentrum. Doordat vierkante meters detailhandeloppervlakte worden toegevoegd krijgen de winkels meer ruimte, waardoor zij een meer divers aanbod kunnen voeren. De consument zal hierdoor meer keuze hebben bij het uitzoeken van artikelen. Daarnaast blijkt uit het DPO, dat in het centrum een uitbreidingsruimte bestaat van circa 1.400 m2 tot 2020. In 2013 is er ook al sprake van uitbreidingsruimte, namelijk van 1.075 m2. De vierkante meters die worden toegevoegd bedragen 1.023 m2, met de ontwikkeling wordt dus invulling gegeven aan een belangrijk deel van de behoefte aan detailhandel.
Trede 2 bestaand stedelijk gebied
Om aan te tonen dat de aangetoonde ruimtebehoefte binnen het stedelijk gebied kan worden opgevangen kunnen we kort zijn. Zoals al aangegeven wordt met dit bestemmingsplan voldaan aan de doelstellingen van de Structuurvisie Centrum Ulft en beoogt het te voorzien in een juridische regeling om tot realisatie te komen van de eerste fase van het herontwikkelingsplan van winklelcentrum “De Blenk”. Als zodanig is het plangebied gesitueerd binnen het stedelijk gebied van Ulft.
Conclusie m.b.t. trede 2
De ontwikkeling wordt volledig ingepast in het stedelijke gebied.
Trede 3 bereikbaarheid
Gelet op de conclusie m.b.t. trede 2 hoeft aan de derde trede niet te worden getoetst. Derhalve wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
De voorgenomen uitbreiding van de supermarkt en overige detailhandelsvoorziening is niet in strijd met de uitgangspunten uit de hierboven genoemde beleidsplannen. Derhalve werkt dit beleid niet belemmerend voor het uitvoeren van dit bestemmingsplan. Uit het DPO blijkt dat door de herontwikkeling in wezen maar een beperkte uitbreiding van het winkeloppervlak plaats in de niet-dagelijkse artikelen sector, namelijk met netto circa 1.023 m² bvo. Omdat het veelal om uitbreiding van bestaande zaken gaat (de gevels van de panden worden enkele meters naar voren getrokken) zullen de omzeteffecten naar verhouding beperkt zijn.
Dit hoofdstuk geeft de randvoorwaarden van de milieukundige aspecten en overige aspecten waarmee rekening moet worden gehouden bij het bouwen en bij de inrichting en het beheer van het plangebied. Ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dient daarom onderzoek te worden ingesteld dat betrekking heeft op de uitvoerbaarheid van het plan.
Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'' (editie 2009).
Richtafstandenlijsten
Om milieuzonering in concrete situaties uit te werken biedt de VNG-publicatie onder andere de volgende bouwstenen:
De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
Verschillende omgevingstypen
De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-publicatie zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor.
Binnen gemengde gebieden heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.
Gebied met functiemening
Naast de bovenstaande omgevingstypen bestaat er nog een omgevingstype: gebied met functiemenging (bijlage 4 van de VNG-publicatie). Dit betreft gebieden als stadscentra, horecaconcentratiegebieden, winkelcentra.
In gebieden met functiemenging wordt niet gewerkt met richtafstanden. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijk relevante milieucategorieën:
Voor het toestaan van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:
Omgevingstype
Het plangebied bevindt zich in het centrum van Ulft. In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse functies zoals maatschappelijk, detailhandel en wonen. Dit betreffen functies vallend onder categorie A en B (bijlage 4 van de VNG-publicatie).
In figuur 10 is het conceptbestemmingsplan Ulft Centrum weergegeven. Hieruit blijkt dat er grenzend aan het plangebied verschillende bestemmingen voorkomen, zoals 'Wonen', 'Centrum', 'Maatschappelijk' en 'Gemengd'. Het gebied en de omgeving kan dan ook aangemerkt worden als een gebied met functiemenging. Dit betekent dat de bedrijvenlijst zoals opgenomen in bijlage 4 van de VNG-uitgave van toepassing is.
![]() |
Figuur 10. Concept bestemmingsplan Ulft Centrum |
Het plangebied zal ingericht worden met:
Commerciële voorzieningen
In dit bestemmingsplan zijn detailhandel, horeca, en dienstverlenende bedrijven toegestaan binnen het plangebied. In het pand Middelgraaf 40 zijn daarnaast ook kantoren en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Maatschappelijke voorzieningen zijn educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en kinderopvang.
Dit betreffen allemaal functies die binnen de categorie A en B vallen en gezien de bouwkundige afscheiding tussen de bouwvlakken en de omliggende woningen goed vermengbaar zijn. Het betreffen allemaal functies die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze in de nabijheid van woningen kunnen worden uitgevoerd.
De toegestane functies zijn in de regels limitatief vastgelegd en ruimtelijke sturing via een bedrijvenlijst is niet noodzakelijk.
Parkeren
Een autoparkeerterrein of parkeergarage valt onder categorie C. Een kenmerk van functies die vallen in categorie C is dat ze een relatief grote verkeersaantrekkende werking hebben en dat een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur noodzakelijk is. Aangezien er in de bestaande situatie ook een parkeerterrein aanwezig is en de verkeersgeneratie slechts beperkt zal toenemen, zal er wat betreft de milieubelasting vanwege het parkeerterrein niet veel veranderen in het gebied. Daarbij kan nog worden gesteld dat met de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg tussen de Debbeshoek en de Middelgraaf er een betere verdeling van het verkeer zal plaatsvinden, waardoor de optredende effecten als gevolg van de extra autobewegingen op de meeste plekken beperkt zullen zijn en op sommige zelfs verbeteren.
De ontwikkeling vormt geen belemmeringen voor de woningen in de omgeving.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om middels een verkennend bodemonderzoek te kijken of de bodem geschikt is voor de nieuwe functie. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek zorgt er voor dat voorafgaand aan het verlenen van een omgevingsvergunning onderzoek is uitgevoerd naar de kwaliteit van de bodem.
In 2007 is al een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Ter actualisatie van dit onderzoek is op 9 december 2013 door Aeres Milieu B.V. een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als separate bijlage is bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hieronder worden de belangrijkste resultaten weergegeven.
Op basis van de resultaten van het dossieronderzoek en de uitgevoerde veldinspectie zijn er geen bodembedreigende activiteiten of potentiële bronnen van bodemverontreiniging aan te wijzen die sinds het uitgevoerde bodemonderzoek additionele bodemverontreiniging kunnen hebben veroorzaakt. Het gebruik (activiteiten) van de onderzoekslocatie is sinds het uitgevoerde bodemonderzoek niet gewijzigd. De resultaten van het vooronderzoek in combinatie met de onderzoeksresultaten van het eerder uitgevoerde bodemonderzoek geven een voldoende beeld van de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie.
Vanwege de aanwezigheid van puinhoudend materiaal in de bovengrond is de onderzoekslocatie als verdacht beschouwd op het voorkomen van asbest.
Uit de analyseresultaten blijkt dat in de geanalyseerde mengmonsters geen verhoogde asbestconcentraties zijn gemeten.
De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
De lichte verontreinigingen in de grond kunnen bij grondafvoer beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)gebruik van de grond omdat dan veelal andere normen gelden. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. In dit verband is door RAAP in 2007 een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd (bijl. 4). Voor het deelgebied waarin het plangebied van dit bestemmingsplan is gesitueerd is destijds geconcludeerd, dat het niet valt uit te sluiten dat in het plangebied van dit bestemmingsplan archeologische resten van de historische kern aanwezig zijn.
Er heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden in de vorm van een bureau- en verkennend booronderzoek (zie bijlage 3). In deze paragraaf volgt een samenvatting van het onderzoek.
In eerste instantie is een bureauonderzoek uitgevoerd, dit onderzoek heeft geresulteerd in een specifiek verwachtingsmodel voor deze locatie. Op basis van de bekende gegevens omtrent archeologische waarden in het gebied en geografische ligging moet worden geconcludeerd dat voor het plangebied een hoge verwachting geldt voor archeologische resten uit vrijwel alle perioden. Voor het paleo- tot neolithicum geldt daarom een middelhoge verwachting. In de omgeving van het plangebied geldt een middelhoge verwachting. Voor de Romeinse tijd geldt een middelhoge verwachting. Voor de middeleeuwen wordt de verwachting op middelhoog gesteld. Ook voor de nieuwe tijd geldt een middelhoge verwachting . Deze activiteiten kunnen ook in het verleden hebben geleid tot grootschalige ontginning met verstoringen van de bodem tot gevolg. De afwezigheid van de natuurlijke bodemopbouw en archeologische resten kunnen een indicatie zijn voor kleiwinning.
Er heeft, na het bureauonderzoek, ook een verkennend booronderzoek plaatsgevonden. Op basis daarvan kan worden gesteld dat alle boringen, met uitzondering van 1 boring, een verstoorde bodem weergeven. De verstoring reikt in ieder geval tot 40 – 120 cm – mv. De verstoringen reiken tot in de C-horizont. Verder weg van de bestaande bebouwing zal de bodem beter bewaard zijn, boring 1 is hier indicatief voor. Echter gezien de voornamelijk verstoorde aard van de bodem in combinatie met de beperkte omvang van de ingreep en versnipperde aard van het oppervlak, wordt geadviseerd dat verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Gezien de resultaten van het archeologisch onderzoek vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Het doel van het veiligheidsbe- leid is zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en op termijn ook het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) gemeenten en provincies bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet op de ruimtelijke ordening afstand te houden tussen gevoelige objecten (zoals woningen) en risicovolle activiteiten. Geregeld is hoe gemeenten moeten omgaan met risico's voor mensen in de omgeving van een risicobron als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in de risicobron. Afstanden die aangehouden moeten worden, worden bepaald door het plaatsgebonden risico van een risicovolle activiteit. Het ijkpunt voor het groepsrisico wordt bepaald door een oriëntatiewaarde. De externe veiligheid van risicobronnen wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de risicobron.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per risicobron vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) per jaar bedraagt. Deze contour is wettelijk vastgesteld als grens- of richtwaarde. Kwetsbare objecten zoals bijvoorbeeld woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, grote (kantoor)gebouwen en grotere recreatieterreinen zijn niet toegestaan binnen deze 10-6 contour.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Het invloedsgebied is het gebied waarin personen nog worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een ongeval bij een risicolocatie 10, 100 of 1000 slachtoffers tegelijk vallen. Bij transportrisico’s geldt dat de oriëntatie waarde voor het groepsrisico overeen komt met de kans op 10 slachtoffers gelijk aan één op de tienduizend (10-4). De kans op 100 slachtoffers gelijk aan één op de miljoen (10-6) enzovoorts. Voor stationaire bronnen geldt dat de oriëntatiewaarde een factor 10 lager ligt.
De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico is geen wettelijke norm, het is bedoeld als een ijkpunt. Er kunnen redenen zijn dat een gemeente meer of juist minder risico’s accepteert. De gemeente is verplicht om bij risicovolle situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico).
Daarbij spelen onder anderen de zelfredzaamheid van bewoners, vluchtwegen, economische en maatschappelijke belangen een rol.
Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt in principe een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor de toename van het groepsrisico ten gevolge van een verhoogde personendichtheid.
Transportroutes
Momenteel is het toetsingskader voor transportroutes vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen 2009. Er wordt gewerkt aan nieuwe wet- en regelgeving (Besluit transportroutes externe veiligheid, Btev), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet, voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen.
Beleidsvisie externe veiligheid
Gemeente Oude IJsselstreek heeft op 18 februari 2010 een beleidsnotitie externe veiligheid vastgesteld. Hierin is een aanvullend toetsingskader opgenomen. Daarbij is gekozen voor een benadering van drie gebiedstypen. Dit vanwege de afweging tussen twee belangrijke uitgangspunten:
Er is geprobeerd een optimale mix te vinden in normen, maatregelen en hulpmiddelen, die passen bij het betreffende gebiedstype. Dit heeft geleid tot de keus voor de volgende gebiedstypen:
De beleidskeuzes laten zich als volgt samenvatten:
Overschrijding grenswaarde plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten | Overschrijding richtwaarde plaatsgebonden risico voor beperkt kwetsbare objecten | Overschrijding oriënterende waarde groepsrisico | Toename groepsrisico |
|
Wonen en Landelijk gebied | Niet acceptabel | Niet acceptabel (m.u.v.bestaande situaties) | Niet acceptabel (m.u.v. bestaande situaties) | Acceptabel onder voorwaarden |
Ruimte voor industrie | Niet acceptabel | Acceptabel onder voorwaarden | Acceptabel onder voorwaarden | Acceptabel onder voorwaarden |
Ruimte wonen én werken | Niet acceptabel | Acceptabel onder voorwaarden | Niet acceptabel (m.u.v. bestaande situaties) |
Acceptabel onder voorwaarden |
Deze beleidskeuzes zijn alleen van toepassing voor nieuwe situaties. Voor bestaande situaties zijn overschrijdingen van de richtwaarde en de oriënterende waarde acceptabel. In het gebiedstype "wonen en landelijk gebied", waartoe ook centrumgebieden worden gerekend, moet bij overschrijding van de richtwaarde worden nagegaan of maatregelen nodig zijn. Dit uitgangspunt levert geen bovenwettelijke saneringssituaties op. De gevaarsaspecten van de huidige situaties zijn zodanig dat overschrijdingen acceptabel zijn.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich twee inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Het plangebied ligt niet in de plaatsgebonden risicocontouren 10-6 en het invloedsgebied van de bedrijven.
Recreatiebad De Blenk, Debbeshoek 11, plaatsgebonden risicocontour 10-6 is 0 meter.
Hoewel een zwembad een inrichting is waar risicovolle activiteiten plaatsvinden, valt het niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Wel zijn aan de opslag en behandeling van het voor zuivering van het zwemwater gebruikte chloorbleekloog (= natriumhypochloriet) gevaaraspecten verbonden. Als chloorbleekloog in contact komt met een zuur kan het giftige chloorgas vrijkomen. Volgens de Leidraad risico-inventarisatie gevaarlijke stoffen (LRI) is dan ook sprake van een potentieel risicovolle inrichting. Voor chloorbleekloogtanks zijn geen plaatsgebonden risicocontouren beschikbaar.
Het betreft een chloorbleekloogtank met een inhoud van 1100 liter. Het invloedsgebied (1% letaal) ligt volgens de LRI op 90 meter. Een klein hoekje van het plangebied bevindt zich binnen dit invloedsgebied. Nu geen sprake is van een Bevi-inrichting is geen sprake van een verplichte verantwoording van het groepsrisico. Wel is het goed om bewust te zijn van de risico’s van een zwembad in een gebied met een relatief hoge concentratie mensen.
Aanvullend hierop geldt dat in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering voor een overdekt zwembad een richtafstand voor gevaar van 10 meter is opgenomen. Het plangebied bevindt zich buiten deze richtafstand.
LPG-tankstation Frazer, Oversluis 5, plaatsgebonden risicocontour 10-6 is 45 meter.
Het invloedsgebied vanwege het groepsrisico van het LPG-tankstation heeft een straal van 150 meter (gemeten vanuit het LPG-vulpunt). Het plangebied ligt niet binnen dit invloedsgevoed.
![]() |
Figuur 11. Risicokaart externe veiligheid |
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen wegen, spoorlijnen, vaarwegen of buisleidingen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het plangebied.
De mate, waarin het geluid veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De wet schrijft voor, dat bij gewijzigde situaties akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Er worden geen geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt.
Als gevolg van de herontwikkeling zal het verkeer richting het winkelcentrum toenemen. Het gaat om een toename van 1.204 mvt/etmaal (zie voor een berekening paragraaf 4.10). Deze zullen deels over de Kerkstraat (circa 650 mvt/etmaal) en de Middelgraaf (circa 553 mvt/etmaal) rijden. Dit is een toename van 17,6% respectievelijk 17%. Na de ontwikkeling is er sprake van circa 4.350 mvt/etmaal over de Kerkstraat en 3.803 mvt/etmaal over de Middelgraaf.
Als gevolg van deze beperkte toename zal het akoestisch klimaat niet navenant veranderen. Hierbij wordt ook in acht genomen dat zowel de Kerkstraat als de Middelgraaf wegen zijn met een maximum snelheid van 30 km/h. Voor deze wegen hoeft in principe geen akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Dit laat onverlet dat moet worden nagegaan of de geluidsbelasting in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Een toename van rond de 17% mvt/etmaal betekent een toename minder dan 1 db. Deze toename is niet significant en niet waarneembaar voor het menselijk oor. Daarmee is deze toename ruimtelijk acceptabel. Er kan worden gesteld dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en een goed woon- en leefklimaat.
Dwarsverbinding
Uit het verkeerscirculatieplan blijkt dat er een dwarsverbinding tussen de Middelgraaf en de Debbeshoek wordt gerealiseerd, zie paragraaf 2.2 figuur 5. Met deze dwarsverbinding kunnen bezoekers vanaf Debbeshoek direct richting de parkeergelegenheden bij De Blenk komen. Deze weg zal zorgen voor een aanzienlijke reductie van verkeer over de Kerkstraat en in mindere mate ook voor een reductie van de intensiteiten op de Middelgraaf. In de situatie waarbij de nieuwe ontsluitingsweg aangelegd zal zijn, is sprake van een betere verdeling van het verkeer. Er zal in elk geval geen sprake zijn van de toename van geluid als gevolg van het extra verkeer dat wordt gegenereerd door het herontwikkelingsplan voor De Blenk.
Het voorliggende bestemmingsplan ziet niet toe op de ontwikkeling van de dwarsverbinding. De motivatie hiervan zal plaats vinden in het daartoe op te stellen bestemmingsplan of bestemmingsplannen.
Zowel in de situatie dat de dwarsverbinding nog niet is gerealiseerd, als na realisatie van de dwarsverbinding vormt het aspect verkeer geen belemmering. Dit geldt ook voor het aspect akoestiek. Als de weg is aangelegd zal het verkeer zich zodanig verdelen dat dit gunstig is voor het akoestisch klimaat ter plaatse van de woningen.
Uit de toets bij bedrijven en milieuzonering (zie paragraaf 4.2) is gebleken dat de voorliggende ontwikkeling past binnen een gebied met functiemenging. Er kan dan ook worden aangenomen dat het akoestisch klimaat bij de bestaande geluidsgevoelige bestemming(en) voldoende is. Zeker aangezien deze geluidsgevoelige bestemmingen op een afstand van circa 20 meter (of meer) liggen. Uit de toets blijkt dat ook nog dat het bouwkundig afgescheiden zijn van de ontwikkeling en gevoelige bestemmingen voldoende is. De ontwikkeling (inclusief uitbreiding van de supermarkt) kan plaats vinden zonder vergaande voorschriften in het milieuspoor (vergunning of maatwerk in het Activiteitenbesluit). Dit geldt ook ten aanzien van geluid van technische installaties of winkelwagentjes.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is de haalbaarheid op dit onderdeel aangetoond (zie paragraaf 4.2). In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning of Activiteitenbesluit zal een toets of onderzoek specifiek gericht op akoestiek inrichtingen worden uitgevoerd.
De Omgevingsdienst Achterhoek heeft aangegeven dat in de huidige situatie het lossen van vrachtwagens op 30 meter van woningen plaats vindt. De maximale geluidsniveaus die op grond van het Activiteitenbesluit toelaatbaar zijn, zullen in de periode na 19:00 worden overschreden. Wanneer laden en lossen na 19:00 plaats vindt zullen akoestische maatregelen moeten worden genomen. Laden en lossen gedurende de dagperiode is van toetsing uitgezonderd.
Het aspect verkeerslawaai en akoesitek inrichtingen vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
De belangrijkste wet- en regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. In deze paragraaf, ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit, is de basis gelegd voor een programmasystematiek voor maatregelen en projecten, hetgeen geconcretiseerd is in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit: het NSL.
In het NSL is geborgd, dat vanaf 11 juni 2011 aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) wordt voldaan, en vanaf 1 januari 2015 aan de Europese grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2). Tot deze momenten heeft Nederland uitstel (derogratie) gekregen van de Europese unie om aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof te voldoen. Voor de toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen zijn, conform de Handreiking Rekenen aan Luchtkwaliteit, in de praktijk drie normen van toepassing:
Rekening houdende met de verkregen derogatie dient iedere plek in Nederland op 1 januari 2015 aan de grenswaarden van stikstofdioxide te voldoen. De derogratietermijn voor fijn stof (PM10) is inmiddels verlopen. Overal in Nederland moet voldaan worden aan de norm van 40 µg/m3 voor fijn stof.
Het plan in relatie tot het wettelijk kader.
In navolging van artikel 5.16 lid 1 van de Wet milieubeheer kan worden gesteld dat een ruimtelijke ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit doorgang kan vinden indien wordt voldaan aan één van de volgende punten:
De beoogde ontwikkeling, die met deze planwijziging mogelijk wordt gemaakt, is niet opgenomen in het NSL. Onderzocht is wat het effect van dit plan is op de luchtkwaliteit en of voldaan wordt aan de vigerende normen uit de Wet milieubeheer.
Er wordt onderscheid gemaakt in projecten die wel en 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Als een project NIBM aan de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden. Het onderhavige plan staat niet als zodanig benoemd in de categorie die nooit in betekende mate bijdragen. Derhalve wordt de mate van luchtverontreiniging door middel van de NIBM-tool aangetoond. De resultaten worden in figuur 14 weergegeven. Er wordt uitgegaan van 1.204 extra voertuigbewegingen (zie berekening paragraaf 4.10.2) en een percentage van 1% vrachtverkeer.
![]() |
Figuur 12. NIBM-tool |
In aanvulling op het bovenstaande wordt opgemerkt dat binnen de ontwikkeling geen gevoelige bestemmingen als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) mogelijk worden gemaakt. Ook om deze reden is een aanvullend luchtkwaliteitsonderzoek niet nodig.
Conform de bovenstaande NIBM-tool draagt het onderhavige plan Niet in Betekenende Mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarbij worden met het plan geen gevoelige bestemmingen als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) mogelijk gemaakt. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van de ontwikkeling.
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Bij de natuurwetge- ving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming. Zoals de soortenbescherming is geregeld in de Flora- en Faunawet, zo is de gebiedsbescherming geregeld in de Natuurbeschermingswet. De Natuurbeschermingswet (1998) regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Alleen binnen die gebieden is de wet van toepassing.
Er is een flora en faunaondezoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd (zie bijlage 4). Uit het onderzoek volgt dat het plangebied buiten de invloedssfeer van de door de Natuurbeschermingswet beschermde gebieden en de EHS ligt. In het onderzoek wordt nader ingegaan een kwalitatieve inschatting inzake de genoemde beschermde gebieden.
Tijdens het veldbezoek op 23 oktober 2013 zijn geen beschermde plantensoorten, beschermde grondgebonden zoogdieren, vogels, vissen of amfibieën aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat er in de te slopen gebouwen vleermuizen aanwezig zijn. In het groen of in de bomen zijn geen nesten aangetroffen, maar broedende vogels kunnen in het plangebied verwacht worden.
In het kader van de algemene zorgplicht is het noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen. Er zijn echter geen specifieke maatregelen nodig voor vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, vissen of amfibieën.
Over het algemeen zijn nesten van de meeste soorten vogels uitsluitend beschermd gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil zeggen de broed- en nestperiode. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze nesten in deze periode. Door de werkzaamheden buiten de broedperiode (binnen het plangebied globaal half maart- half augustus) uit te voeren, wordt het risico op overtreding van de Flora- en Faunawet voor deze vogelsoorten sterk verminderd. Voor het broedseizoen is echter geen vaste periode aangegeven en de broedperiode is tevens afhankelijk van de soort. Jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen. Hiervoor hoeven dus geen bijzondere maatregelen worden getroffen.
Vanuit het principe dat het waterbeheer een gezamenlijk domein is van rijk, provincies, gemeenten en waterschappen zijn de verantwoordelijkheden helder beschreven en zijn de taken verdeeld onder het motto "decentraal wat kan, centraal wat moet". Zo draagt de gemeente, als de bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat, zorg voor een veilige en prettige leefomgeving. De gemeente heeft derhalve taken in het ruimtelijke en sociale domein. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in brede zin, waarbij onder meer de afweging tussen milieu, natuur, water, economie en huisvesting een rol speelt. Dit beleid wordt vastgelegd in structuurvisies en bestemmingsplannen. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor het rioleringsbeheer en hebben de zorgplichten voor overtollig hemelwater, afvalwater en grondwater in de bebouwde omgeving.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient te worden aangegeven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de waterhuishoudkundige situatie. Dit vindt zijn weerslag in de zogenaamde watertoets. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water.
Het Waterplan Gelderland 2010-2015 bevat het waterbeleid van de provincie en is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 1 januari 2010 in werking getreden.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Voor de realisatie van bepaalde waterdoelen zijn ruimtelijke maatregelen nodig. Hiervoor krijgt het Waterplan op basis van de Waterwet de status van structuurvisie en is beschreven welke instrumenten uit de Wet ruimtelijke ordening de provincie daarvoor wil inzetten.
Het plangebied heeft in het Waterplan geen bijzondere status verkregen en heeft als onderdeel van Ulft de basisfunctie "stedelijk gebied". Voor dit bestemmingsplan zijn er derhalve geen belemmeringen.
De gemeente Oude IJsselstreek ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in 2009 een waterbeheerplan vastgesteld voor de periode 2010-2015. Het Waterbeheerplan bevat het beleid op hoofdlijnen voor alle taakgebieden van het Waterschap Rijn en IJssel. Dit plan is opgesteld samen met vier andere waterschappen, die deel uitmaken van het deelstroomgebied Rijn-Oost. Het plan geeft aan welke doelen het Waterschap nastreeft en welke maatregelen en projecten daarvoor in de planperiode worden ingezet. De maatregelen die uitgevoerd worden en de bijbehorende financiële middelen zijn op hoofdlijnen aangegeven. De opdracht van de waterschappen in Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoonwater en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van de ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.
Voor dit bestemmingsplan heeft het waterbeheerplan geen gevolgen.
De gemeente Oude IJsselstreek en het Waterschap Rijn en IJssel hebben een gemeentelijk waterplan opgesteld. In dit waterplan wordt een integrale visie gegeven op water in Oude IJsselstreek. Deze visie geeft een doorkijk naar de middellange termijn (circa 10 jaar) en de lange termijn (2030). Aan de visie is een uitvoeringsprogramma gekoppeld voor de korte termijn (5 jaar). Het waterplan biedt handvatten voor het opstellen van ruimtelijke plannen, voor de afstemming met rioolbeheer en geeft zo inzicht in de mogelijkheden om te komen tot een duurzaam watersysteem binnen de gemeente.
Er wordt gestreefd naar een gezond, veerkrachtig, kwalitatief goed, aantrekkelijk en op de toekomst berekend watersysteem en waterketen. De toekomstvisie is gericht op een viertal aspecten waarbij water als drager fungeert voor:
Deze visie heeft geleid tot een tiental effecten, die de waterambitie van de gemeente verwoorden:
Bij besluit van 22 december 2011 heeft de gemeenteraad het "Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2012 - 2016" vastgesteld. In dit plan geeft de gemeente aan hoe zij invulling denkt te geven aan de zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Uitgangspunt daarbij is, dat als het gaat om de zorg voor hemel- en grondwater, de particulier ook een duidelijke eigen rol heeft.
Het gemeentelijk beleid is gericht op het scheiden van (afval)waterstromen. Relatief schoon regenwater hoeft niet te worden afgevoerd naar de zuivering, maar wordt zo lang mogelijk vastgehouden in het gebied middels retentievoorzieningen en/of infiltratie. Bij vervangingswerkzaamheden van het gemengde riool, zal worden bezien in hoeverre afkoppeling van verhard oppervlak mogelijk is, eventueel door het aanleggen van een apart regenwaterriool. Daar waar afkoppeling van, in meer of mindere mate verontreinigd, regenwater leidt tot onacceptabele belasting van het oppervlaktewater zullen in eerste instantie maatregelen met een lokaal karakter worden genomen. Het aanleggen van verbeterd gescheiden stelsels zorgt voor onnodig transport van relatief schoon afvalwater naar de zuivering en heeft een negatief effect op het zuiveringsrendement.
Ten behoeve van de ontwikkeling is een rapport 'Waterparagraaf' opgesteld (bijlage 5). In deze paragraaf wordt een samenvatting en conclusie weergegeven.
![]() |
Figuur 13. Watertoetstabel |
Afweging en realisatie
Uit het rapport 'Waterparagraaf' blijkt dathet totaal verhard oppervlak binnen het plangebied met circa 156 m2 toeneemt (zie tabel 3.1, pag 11 van bijlage 5).
Toe te passen duurzame materialen:
Afkoppeling van het hemelwater van de verharde oppervlakken is mogelijk. Aan de (milieuhygiënische) randvoorwaarden kan worden voldaan.
Neerslag afkomstig van daken
Alle afgekoppelde neerslag van de daken zal niet of zeer gering verontreinigd zijn. Deze neerslag kan zonder beperkingen rechtstreeks via bijvoorbeeld lijnafwatering of traditionele afvoermaterialen, rechtstreeks op de infiltratievoorziening worden geloosd.
Overige verhardingen.
De neerslag, afkomstig van de overige verhardingen zoals parkeerplaatsen etc., kan potentieel licht verontreinigd zijn. Directe infiltratie van potentieel verontreinigde neerslag, afkomstig van de overige verharde oppervlakken, is alleen toegestaan na behandeling of filtratie om verontreinigende stoffen af te vangen. De (potentieel licht vervuilde) neerslag dient opgevangen te worden om dan door middel van bijvoorbeeld een zandfilter of bodempassage te infiltreren (zuiverende werking).
Gezien de ligging in het centrum, de verwachte lage infiltratiesnelheid en beperkte toename aan verhard oppervlak wordt het volgende voorgesteld: het hemelwater afkoppelen en dit separaat aanbieden op het gemeentelijk rioolstelsel. Voor de toename van 156 m2 aan verhard oppervlak is een berging van 3,12 m2 (opp. x 20mm) noodzakelijk. Deze kan aangelegd worden binnen de groenstrook. Voor berging in het plangebied kan ook geopteerd worden voor een zogenaamd groendak.
Indien de wens is om het hemelwater binnen het plangebied te bergen en/of te infiltreren wordt een infiltratieonderzoek geadviseerd. Bij de herinrichting van de parkeerterreinen zou in overleg met de gemeente bekeken kunnen worden of afkoppeling en de aanleg van een infiltratie-/bergingskelder realistisch is.
Bij de definitieve stedenbouwkundige uitwerking dient definitieve combinatie/uitwerking van de infiltratie- en/of bergingsvoorziening berekend te worden voor de uiteindelijk aanwezige verharde oppervlakken. Aan de hand van de aan te leggen afvoerstelsels, lokale voorkeuren, een kostenberekening etc. kan een definitieve beslissing hierover worden genomen. Ook de landschappelijke invulling, het in stand houden, het onderhoud van de voorzieningen en de veiligheid vervullen een belangrijke rol, zolang de minimale maar aangelegd wordt en de voorziening binnen 24 uur weer beschikbaar is voor de volgende bui.
In het kader van het bestemmingsplan is voldoende aangetoond dat het aspect water geen belemmering voor de ontwikeling vormt. Uit het rapport 'Waterparagraaf' volgen aandachtspunten welke bij de verdere uitwerking van de plannen betrokken zullen worden.
Het verkeerscirculatieplan is vastgesteld op 29 januari 2009. Doel van het verkeerscirculatieplan is optimalisering van de ontsluiting van het centrum van Ulft door:
Onderdeel van het verkeerscirculatieplan is de realisatie van een dwarsverbinding tussen de Middelgraaf en de Veldstraat. Daarvoor wordt in het VCP een route voorgestaan, die al tijdelijk is aangelegd. Deze route blijkt, ook al door realisering van een supermarkt aan de Veldstraat, niet haalbaar te zijn. Daarom is onderzoek verricht naar een (redelijke) alternatieve vervangende route tussen de Veldstraat en de Middelgraaf. Op 25 april 2013 heeft de gemeenteraad ingestemd met het alternatief door gebruik te maken van de bestaande wegenstructuur (Diergaarde en Heggenseveld). De gemeenteraad heeft daarbij bepaald, dat het wegvak van de Diergaarde tussen Dr. Van Hengelstraat en de Kanunnik Terwindststraat tweerichtingsverkeer blijft. In de gekozen variant blijven de Kerkstraat - Middelgraaf en Bongersstraat - Keurkamer de hoofdentrees van het centrum vormen. Voor het personenverkeer in het centrum van oost naar west en omgekeerd ontstaat een route ten zuiden van het voetgangersgebied. Van oost naar west vanaf de Keurkamer via de Diergaarde naar de Middelgraaf. Van west naar oost rijdt het centrumverkeer via de Middelgraaf en het Heggenseveld en Kortestraat naar de Keurkamer. Een en ander is in de volgende afbeelding weergegeven:
![]() |
Figuur 14 Verkeersafwikkeling personenautoverkeer |
Voor het bevoorradingsverkeer gelden andere routes van en naar het centrum. Uitgangspunt is dat het vrachtverkeer minimaal gebruik maakt van de woonstraten. Voor het vrachtverkeer geldt dat voor het binnenrijden van Ulft al een keuze is gemaakt voor een westelijke of oostelijke route, afhankelijk van de eindbestemming. Onderstaand kaartbeeld maakt inzichtelijk welke routes het vrachtverkeer dienen te gebruiken met een route vanuit het noorden.
![]() |
Figuur 13 Verkeersafwikkeling personenautoverkeer |
De toename aan functies zorgen voor extra verkeer. De berekening van de verkeersgeneratie van de huidige functies is gebaseerd op CROW kengetallen. De rekenformules van het CROW gaan uit van een minimum en maximum en deze hebben een behoorlijke bandbreedte. Daarnaast wordt er ook uitgegaan van verschillende vormen van verstedelijking.
Centrum Ulft valt in een weinig stedelijk gebied. Er wordt uitgegaan van de verkeersgeneratie voor een supermarkt (fullservice, middelhoog en hoog prijsniveau): de minimale generatie bedraagt de 74,0 en de maximale 115,6 per 100 m² bvo per etmaal. Voor de overige commerciële functies wordt uitgegaan van een buurt en dorpscentrum waarbij de verkeersgeneratie tussen de 36,2 en 67,5 per 100 m² bvo per etmaal bedraagt.
Supermarkten kennen gemiddeld genomen een relatief korte bezoektijd en hoge frequentie. Vandaar dat voor de berekeningen uitgegaan wordt van de kencijfers aan de bovenkant van de bandbreedte. Omdat er niet alleen sprake is van een toevoeging, maar ook van amovering van functies, is in de berekeningen uitgegaan van een saldering tussen de bestaande verkeersaantrekkende werking en de nieuwe. Voor de overige commerciële functies wordt juist uitgegaan van de onderkant van de bandbreedte omdat men in dit soort winkels vaak langer verblijft en de winkels worden minder vaak bezocht.
Tabel: Verkeersaantrekkende werking bestaande functies | |||
Eenheid | Verkeersgeneratie | Aantal mvt/etmaal | |
Commerciële functies | 2.547 m2 | 36,2 mvt per 100 m2 bvo | 922 |
Supermarkt | 1.527 m2 | 115,6 mvt per 100 m2 bvo | 1.765 |
Totaal | 2.687 |
Tabel: verkeersaantrekkende werking nieuw functies | |||
Eenheid | Verkeersgeneratie | Aantal mvt/etmaal | |
Commerciële functies | 3.859 m2 | 36,2 mvt per 100 m2 bvo | 1.397 |
Supermarkt | 2.150 m2 | 115,6 mvt per 100 m2 bvo | 2.485 |
Totaal | 3.882 |
Tabel: verschil verkeersaantrekkende werking | |||
Bestaand | Nieuw | Verschil | |
Commerciële functies | 922 | 1.397 | 475 |
Supermarkt | 1.765 | 2.485 | 729 |
Totaal | 1.204 |
De belangrijkste ontsluitingswegen van het plangebied zijn de Kerkstraat en de Middelgraaf. De gemeente Oude-IJsselstreek heeft verkeerstelling laten uitvoeren (2012). Met betrekking tot de Kerkstraat zijn er tellingen uitgevoerd over de volgende wegvakken:
Op basis daarvan kan worden geconcludeerd dat er circa 3.700 mvt/etmaal over de Kerkstraat rijden. Over de Middelgraaf (wegvak Heggenseveld – Kerkstraat) werden er 3.250 mvt/etmaal afgewikkeld. Hieruit blijkt dat, in de huidige situatie, de Kerkstraat een iets grotere rol speelt bij de ontsluiting van het winkelcentrum. De verhouding is ongeveer 0,54 (Kerkstraat) versus 0,46 (Middelgraaf).
Op grond van de berekening van de verkeersaantrekkende werking is er sprake van een toename van 1.204 mvt/etmaal. Gezien de kortere afstand van de Kerkstraat naar het parkeerterrein is het redelijkerwijs te verwachten dat het grootste deel van bezoekers de Kerkstraat blijft gebruiken als hoofdontsluitingsweg. Uitgaande van de genoemde verhoudingen betekent dit dat er aan de Kerkstraat 650 mvt/etmaal worden toegevoegd. Er is dan sprake van een toename van 17,6% op de Kerkstraat. Op de Middelgraaf worden 553 mvt/etmaal toegevoegd, de toename is 17%. Na de ontwikkeling is er sprake van circa 4.350 mvt/etmaal over de Kerkstraat en 3.803 mvt/etmaal over de Middelgraaf. Vuistregel in de vekeerskunde is dat voor erftoegangswegen een intensiteit van circa 6.000 mvt/etmaal acceptabel is. Dit blijkt uit het handboek Verkeersveiligheid van de CROW. Het Infopunt Duurzaam Veilig hanteert in de ‘Handleiding Startprogramma Duurzaam Veilig’ een soortgelijke vuistregel, te weten een intensiteit tot 5.000 à 6.000 mvt/etm. De intensiteiten die ter plaatse van de Kerkstraat en Middelgraaf gelden, na de ontwikkeling liggen ver onder de vuistregel. Er kan dan ook worden gesteld dat de capaciteit van deze wegen voldoende ruimte biedt om de toename op te vangen. De toename is dan ook ruimtelijk acceptabel.
Dwarsverbinding
Uit het verkeerscirculatieplan blijkt dat er een dwarsverbinding tussen de Middelgraaf en de Debbeshoek wordt gerealiseerd, zie paragraaf 2.2 figuur 5. Met deze dwarsverbinding kunnen bezoekers vanaf Debbeshoek direct richting de parkeergelegenheden bij De Blenk komen. Hiermee worden zowel de Kerkstraat als de Middelgraaf ontlast van (extra) verkeer, waardoor de verkeerssituatie ter plaatse van deze straten en de omgeving verbeterd, ook al neemt het aantal mvt/etmaal toe als gevolg van de herontwikkeling.
Dus zowel in de situatie dat de dwarsverbinding nog niet is gerealiseerd, als na realisatie van de dwarsverbinding vormt het aspect verkeer geen belemmering.
Om bij toekomstige ontwikkelingen de juiste parkeersituatie te creëren zijn door de gemeenteraad, in het kader van het vaststellen van het Centrumplan op 21 augustus 2007, normen vastgesteld. Eén van de uitgangspunten die de gemeente hierin hanteert is dat een nieuwe ontwikkeling geen parkeerproblemen in de omgeving mag veroorzaken. Dit betekent dat de beoogde herontwikkeling van ‘De Blenk’ hieraan wordt getoetst.
Om dit te onderzoeken moet niet alleen gekeken worden naar het verschil in de huidige en toekomstige parkeervraag, maar ook naar de huidige parkeercapaciteit in relatie tot de nieuwe capaciteit.
Het herontwikkelingsplan bestaat uit:
Parkeerbehoefte en -balans huidige functies
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van de huidige functies in het plangebied is gekeken naar een combinatie van de feitelijke en planologische situatie. Volgens de voor het Centrumplan Ulft vastgestelde parkeernormen geldt er voor een supermarkt een parkeernorm van 3,284 pp per 100 m² bvo. Voor de commerciële functies wordt uitgegaan van een parkeernorm van 2,3 per 100 m² bvo. Dit is de parkeernorm die geldt voor een buurt- en dorpscentrum volgens de CROW.
Tabel: Parkeerbehoefte bestaande functies | |||
Eenheid | Parkeernorm | Parkeerbehoefte | |
Commerciële functies | 2.547 m2 | 2,3 pp per 100 m2 bvo | 59 |
Supermarkt | 1.527m2 | 3,284 pp per 100 m2 bvo | 59 |
Totaal | 118 |
Parkeerbehoefte en -balans nieuwe situatie
Met onderhavig bestemmingsplan wordt de gewenste toekomstige situatie juridisch-planologisch geregeld. De totale oppervlakte beschikbaar voor de commerciële functies bedraagt circa 3.859 m² bvo. Aan de supermarkt is een oppervlakte van 2.150 m2 bvo toegekend.
Tabel: Parkeerbehoefte nieuwe functies | |||
Eenheid | Parkeernorm | Parkeerbehoefte | |
Commerciële functies | 3.859 m2 | 2,3 pp per 100 m2 bvo | 89 |
Supermarkt | 2.150 m2 | 3,284 pp per 100 m2 bvo | 71 |
Totaal | 160 |
Bij het vaststellen van de verkeersgeneratie en parkeerdruk dient in principe alleen de toename aan verkeer te worden bepaald. Aangezien er zowel nieuwe functies bij komen, maar ook een deel gesloopt wordt, mag de parkeerdruk veroorzaakt door de te amoveren bebouwing en functies in mindering worden gebracht op de behoefte veroorzaakt door de toevoeging van functies. Immers, het gaat erom dat aangetoond wordt dat met het nieuwe plan de parkeerdruk niet onevenredig zal toenemen en daarmee zou kunnen leiden tot onacceptabele ruimtelijke ordening.
De verschillen in parkeerbehoefte per functie staan in de volgende tabel:
Tabel: Verschillen in parkeerbehoefte | |||
Bestaand | Nieuw | Parkeerbehoefte | |
Commerciële functies | 59 | 89 | 30 |
Supermarkt | 59 | 71 | 12 |
Totaal | 118 | 160 | 42 |
Om geen extra parkeerdruk te krijgen ten opzichte van de huidige situatie zouden er dus 42 extra parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden.
Parkeercapaciteit nieuwe situatie
De benodigde extra parkeerbehoefte kan worden gerealiseerd door:
Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van de bestaande parkeerruimte nabij zwembad De Blenk, ten westen van het plangebied.
Er is dan ook ruimschoots voldoende parkeergelegenheid binnen het plangebied om de parkeerbehoefte als gevolg van de herontwikkeling op te vangen.
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden: dan is het opstellen van een MER nodig.
Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn. De voorliggende ontwikkeling is qua aard en omvang niet te vergelijken met de projecten die in lijst C ‘Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage verplicht is’ zijn opgesomd.
Drempelwaarden Lijst D
In de drempelwaardenlijst wordt onder het geval D11.2 genoemd: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Het project past ruimschoots binnen de genoemde drempelwaarden. Op grond daarvan is dus geen m.e.r. beoordeling nodig.
Gevoelig gebied
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een gebied dat wordt beschermd vanuit de natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake kan zijn. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Milieugevolgen
In de voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling inderdaad geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.
Er spelen geen andere ontwikkelingen in de nabijheid van het plangebied. Van cumulatie met enige ander ontwikkeling zal dan ook geen sprake zijn.
Zoals beschreven in de voorafgaande alinea’s zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen’ te verwachten en daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevings- vergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming de gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
Het bestemmingsplan kent twee bestemmingen. De bestemming worden hieronder kort toegelicht.
De bestemming ‘Centrum’
De voor ‘Centrum’ bestemde gronden zijn bedoeld voor detailhandel (niet zijnde een supermarkt), dienstverlening en lichte horeca, zoals genoemd in categorie 1a van de Staat van Horeca Activiteiten met de daarbij behorende parkeer- en groenvoorzieningen, bijbehorende bouwwerken en voorzieningen voor laden en lossen. Ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt' is een supermarkt met een winkelvloeroppervlakte van maximaal 1.900 m² toegestaan. Daarnaast zijn zowel op de begane grond als op de verdiepingen ondersteunende ruimtes, zoals kantoren en kantines e.d. toegestaan.
Ook kantoren en maatschappelijk voorzieningen zijn toegestaan, echter alleen ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’.
Onder horecacategorie 1a wordt onder andere een lunchroom, koffiebar of ijssalon verstaan.
Binnen het plangebied ligt een kiosk waar tevens detailhandel en horeca van categorie 1a is toegestaan. De kiosk is aangeduid met de aanduiding ‘specifieke vorm van centrum – kiosk’. Deze gronden mogen onder voorwaarden worden gewijzigd in een verkeers- en verblijfsbestemming.
Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak gerealiseerd worden en het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. De maximale bouwhoogte is 6 meter, met uitzondering van die gebouwen waar een verdieping is toegestaan. Hier geldt een maximale bouwhoogte van 10 meter. De kiosk mag maximaal 4,5 meter hoog zijn en de goothoogte is 3 meter.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn binnen het gehele perceel toegestaan. De maatvoeringseisen die gesteld worden aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de regels opgenomen.
De bestemming ‘Verkeer – en verblijfsgebied’
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie.
Er mogen op deze gronden alleen gebouwen gebouwd worden ten behoeve van algemeen nut. De maatvoeringseisen die gesteld worden aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de regels opgenomen.
Het opslaan van diverse goederen wordt tot een strijdig gebruik gerekend.
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, anti-dubbeltelregeling, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels. Het laatste van de regels wordt gevormd door de slotregel, waarin de naam van het bestemmingsplan wordt vermeld. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
De gemeenteraad is verplicht, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vast te stellen voor onder meer de bouw van één of meer woningen of andere hoofdgebouwen of bij uitbreidingen van een gebouw met ten minste 1.000 m² of met één of meer woningen.
In dit bestemmingsplan zal van uitbreiding met minder dan 1.000 m² van een hoofdgebouw (supermarkt) sprake zijn. Een exploitatieplan is daarom in principe niet vereist. Het kostenverhaal wordt op andere wijze geregeld middels gronduitgifte. Er hoeft dan ook geen exploitatieplan te worden opgesteld.
In het kader van het wettelijk verplichte overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestemmingsplan voorgelegd aan het Waterschap Rijn en IJssel. In haar reactie van 12 februari 2014, nr. 14.01833, heeft het Waterschap laten weten dat het voorontwerpbestemmingsplan geen aanleiding geeft voor maken van op- en/of aanmerkingen.
Het ontwerpbestemmingsplan "Winkelcentrum De Blenk - Fase 1" heeft van 3 april 2014 tot en met 14 mei 2014 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.