direct naar inhoud van 5.1 Milieu
Plan: Partiële herziening buitengebied diverse percelen 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000085-DE01

5.1 Milieu

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals wonen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

5.1.1 Bodem

Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is dat de bodemkwaliteit geschikt moet zijn voor de beoogde functie. Het buitengebied is van oudsher in gebruik als agrarisch gebied, zodat er geen bodemverontreinigingen worden verwacht. Ook is de verwachting dat er er geen directe emissie van bodembedreigende stoffen plaatsvindt.

Ten aanzien van de bodem is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Onder het Besluit Bodemkwaliteit kunnen gemeenten kiezen om specifiek beleid toe te passen met het gebiedspecifieke kader. Dit houdt in dat normen zijn gesteld die strenger of soepeler zijn dan de landelijke generieke normen. Wanneer een lokale overheid geen gebiedsspecifiek beleid maakt, geldt automatisch het generieke kader. In het generieke kader moet worden getoetst aan de bodemkwaliteit en bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem. Een bodemfunctiekaart is daarom verplicht.

De gemeente past generiek beleid toe en er is een bodemfunctiekaart vastgesteld. Als basis voor de bodemfunctiekaart is de 'Startnotitie Lokaal Bodembeleid', in samenwerking met de andere gemeenten binnen de regio, opgesteld. Bij het toekennen van de bodemfuncties wordt rekening gehouden met de toekomstige ontwikkeling van bepaalde gebieden. De gebieden die niet ingedeeld zijn in de functieklassen wonen en industrie, krijgen de saneringsklasse 'AW2000' toegekend. De gronden van het buitengebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft worden om die reden voornamelijk ingedeeld bij 'AW2000'. Bij de woningen in het buitengebied geldt de bodemfunctieklasse 'wonen'.

Het bestemmingsplan biedt beperkt ruimte aan nieuwe ontwikkelingen in directe zin. De directe ontwikkelingen betreffen (beperkte) uitbreidingen van agrarische bouwvlakken. In het licht van het gebruik en de aard van het gebied, is de betreffende grond geschikt voor het gebruik. Zo nodig dient bij nieuwe ontwikkelingen een bodemonderzoek moeten worden overlegd waarin wordt aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de te realiseren functie.

5.1.2 Externe veiligheid

Het beleid op het gebied van de externe veiligheid heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Daarbij kan het gaan om ongevallen die te maken hebben met een stationaire bron (zoals propaanopslag) of bedrijven die gevaarlijke stoffen opslaan (zoals ammoniak) maar ook om een ongeval veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen.

Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) grenzen gesteld aan de risico’s, waarbij gelet wordt op de kwetsbaarheid van functies in de omgeving. De risico's worden daarbij in twee maten gemeten: een plaatsgebonden risico (voor individuen) en een groepsrisico (voor groepen mensen).

Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt voor nieuwe situaties een harde grenswaarde van 10-6. Voor bestaande situaties geldt een tijdelijke grenswaarde van 10-5 (tot 3 jaar na het vaststellen van een bestemmingsplan). Voor sommige bedrijven - bijvoorbeeld LPG-stations - zijn in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) vaste afstanden tot gevoelige functies vastgelegd. Ten aanzien van het groepsrisico zijn geen grenswaarden vastgesteld, maar gelden richtwaarden gekoppeld aan een verantwoordingsplicht.

Het bestemmingsplan dient bij de bestemmingskeuzen rekening te houden met de grenswaarden, richtwaarden en afstanden uit het Bevi. Concreet betekent dit dat nieuwvestiging van risicovolle inrichtingen wordt uitgesloten. Voor de bestaande risicovolle inrichtingen geldt als uitgangspunt dat deze planologisch worden vastgelegd in hun huidige omvang.

Een overzicht van de locaties van de inrichtingen in Oude IJsselstreek die onder de werking van het Bevi en de Revi vallen of waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen is weergegeven op de Risicokaart provincie Gelderland. In het plangebied ligt enkel een hoofdtransportleiding voor aardgas.

Er zijn in of in de nabijheid van het plangebied geen Bevi-inrichtingen gelegen die van invloed zijn op het plangebied.

5.1.2.1 Leiding - gas

Uit het oogpunt van externe veiligheid dient er in het onderhavige geval een bepaalde veiligheidsafstand in acht te worden genomen tussen de ter plaatse aanwezige gasleiding en toekomstige bebouwing en dient het aantal personen langs het leidingtracé tot een bepaalde afstand beperkt te zijn (de oriëntatiewaarde).

Vanaf Ulft naar Aalten loopt een hogedruk aardgastransportleiding. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bestaande leidingen is de circulaire "Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen" van 26 november 1984 van toepassing. In de privaatrechtelijk geregelde contractstrook aan weerszijden van de leidingen (= bebouwingsafstand volgens de circulaire) zijn geen bouwwerken toelaatbaar zonder toestemming van de beheerder. Deze contractstrook bedraagt 4 m tot het hart van de leiding. Een uitzondering hierop zijn bijzondere objecten categorie I en recreatieterreinen. Onder ‘bijzonder objecten categorie I en II’ worden verstaan de objecten genoemd in hoofdstuk 2, punt 5 van de richtlijn VROM.

5.1.2.2 Leiding - hoogspanningsverbinding

Het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) heeft, in samenwerking met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), beleid ontwikkeld ten aanzien van bovengrondse hoogspanningslijnen. Het ministerie adviseert gemeenten, provincies en netbeheerders dan ook om rond hoogspanningslijnen preventief een zone in te stellen die vrij blijft van bebouwing ten behoeve van gevoelige functies. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de zakelijke rechtstrook en magneetveldzone.

De Zakelijke Rechtstrook

Binnen deze strook van de hoogspanningslijn is bebouwing aan strenge regels gebonden. Het doel van de strook is tweeledig.

  • Enerzijds is deze strook bedoeld voor de aanleg en instandhouding van een hoogspanningsverbinding. De zakelijke rechtstrook is dan ook vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding.
  • Anderzijds dient deze strook als veiligheidszone ten behoeve van de risico’s van draadbreuk, vallend ijs, omvallende masten etc. In dit kader dient er altijd een minimale afstand te zijn tussen de geleiders en bijvoorbeeld daken of bomen. De zakelijke rechtstrook is dan ook afhankelijk van de kenmerken van de hoogspanningslijn.

Indicatieve magneetveldzone

Voor hoogspanningsleidingen wordt ook een indicatieve magneetveldzone vastgesteld. Deze zone is gedefinieerd als de afstand waarbij het stralingsniveauvan de betreffende hoogspanningslijn de 0,4 microtesla (TT) bereikt. In het beleid van het voormalige ministerie van VROM wordt gesteld dat magnetische velden afkomstig van bovengrondse hoogspanningslijnen in nieuwe woningen, scholen en kinderdagverblijven, niet sterker mogen zijn dan 0,4 microtesla.Deze norm is ingesteld omdat kinderen die in de buurt van bovengrondse hoogspanningslijnen wonen, mogelijk gezondheidsrisico’s lopen. Het magnetische veld zou daarvoor verantwoordelijk kunnen zijn, al is een oorzakelijk verband niet bewezen. Met dit voorzorgsbeleid wil de overheid voorkomen dat het potentiële risico toeneemt.
De breedte van de indicatieve magneetveldzone hangt af van de hoeveelheid stroom die gemiddeld door de lijn wordt getransporteerd en het technisch ontwerp van de lijn. Voor iedere lijn in Nederland kan de indicatieve magneetveldzone dan ook verschillend zijn. De strook voor de indicatieve magneetveldzone dient bij voorkeur ook vrijgehouden te worden van woningen, scholen, speelplekken, crèches en kinderdagverblijven. Bij bebouwing buiten de indicatieve zones gaat men ervan uit dat de gemiddelde magnetische veldsterkte zeker lager is dan 0,4 TT. Wil men binnen deze indicatieve zones woningen, scholen, crèches of kinderdagverblijven bouwen, dan wordt aangeraden om de voor die lijn specifieke magneetveldzone te berekenen.

Situatie

Door de gemeente Oude IJsselstreek loopt één hoogspanningsverbinding.

Lijn   Voltage   Zakelijkerechtsstrook   Indicatieve Magneetveldzone  
Doetinchem - Winterswijk   150 Kv   2 x 22,5 m   2 x 80 meter  

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

  • In het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de zakelijke rechtstrook. Binnen deze zone biedt het bestemmingsplan geen mogelijkheden voor de realisatie van nieuwe gevoelige functies.
  • Bij nieuwe ontwikkelingen dient voorts te worden bekeken in hoeverre een en ander aanvaardbaar is gelet op de magneetveld zone.

5.1.3 Geur

Ten aanzien van agrarische bedrijvigheid geldt specifieke milieuregelgeving. Hierin worden regels gegeven voor de afstand van agrarische bedrijven tot gevoelige functies (wonen maar ook bos- en natuurgebieden) in verband met stankhinder en de invloed op de voor verzuring gevoelige gebieden. Beleid hiervoor is onder meer geformuleerd in de Wet Ammoniak en Veehouderij, de Wet geurhinder en veehouderij en de Natuurbeschermingswet 1998.

Op bedrijfsniveau dienen agrariërs een milieuvergunning op grond van de Wet milieubeheer te hebben ofwel vallen ze onder een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) in welk geval uitsluitend een meldingsplicht bestaat. In het kader van deze regelgeving worden de milieueffecten van de bedrijven concreet geregeld.

Ten aanzien van de niet-agrarische bedrijvigheid wordt uitgegaan van de aard van de bedrijvigheid en is (waar het gaat om de vaststelling van de milieubelasting van de bedrijven) aangesloten bij de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

De planologische wijzigingen die door middel van voorliggend bestemmingsplan een juridische basis krijgen zijn van geringe aard. In bijna alle situaties is enkel de feitelijke situatie meegenomen. Zo nodig zal bij ontwikkelingen een geuronderzoek moeten worden overlegd waarin wordt aangetoond dat de geurkwaliteit geschikt is voor de te realiseren functie.

5.1.4 Geluid

Ter beperking van geluidshinder worden in de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones gedefinieerd rondom belangrijke geluidsbronnen (gezoneerde industrieterreinen, verkeerswegen en spoorwegen). Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied, waar voor bouwplannen en bestemmingsplannen een akoestische toetsing dient te worden uitgevoerd. Dit bestemmingsplan betreft solitaire percelen in het buitengebied en heeft een grotendeels consoliderend karakter, waar enkel na planwijziging nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt. Het betreft woningsplitsing (binnen de bestaande bebouwing) en het toelaten van nieuwe (gevoelige) functies in vrijkomende agrarische bebouwing.

5.1.4.1 Geluidszones wegverkeerslawaai

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen geluidszones. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

Binnen het plangebied zijn geen wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Voor de A18 en A12 geldt een geluidszone van 600 m en voor de overige wegen buiten de bebouwde kom geldt een geluidszone van 250 m. Nieuwe situaties binnen de zones van deze wegen moeten in beginsel voldoen aan de voorkeursgrenswaarde 48 dB. Daarboven kan in een beperkt aantal gevallen onder voorwaarden een ontheffing worden verleend. Voor nieuwe ontwikkelingen waarvoor het bestemmingsplan gewijzigd wordt moet rekening gehouden worden met de Wgh en aanvullend daarop het geluidbeleid van de gemeente. Nieuwbouw binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan moet voldoen aan het Bouwbesluit zodat ook via deze weg rekening wordt gehouden met geluid.

5.1.4.2 Grenswaarde wegverkeer

Geluidsgevoelige objecten, die worden gerealiseerd binnen de geluidszones dienen te worden getoetst aan grenswaarden van de geluidsbelasting die zijn aangegeven in de Wgh. Hierbij geldt een voorkeursgrenswaarde. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB. Een aantal functies in dit bestemmingsplan liggen binnen de geluidszones van een weg. Het betreft echter geen woningen, of andere geluidgevoelige functie. Wel is het mogelijk om na planwijziging een (voormalig) agrarisch bedrijf te gebruiken ten behoeve van woondoeleinden. Daar waar binnen een geluidszone nieuwe woningen worden toegestaan, zal dan door middel van een akoestisch onderzoek aangetoond moeten worden dat aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh wordt voldaan. Wanneer niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het college van burgemeester en wethouders een hogere toelaatbare geluidsbelasting vaststellen. Dat zal zoals gezegd bij een bestemmingsplanwijziging in combinatie met een procedure 'hogere grenswaarde' moeten worden geregeld.

5.1.4.3 Industrielawaai

Bedrijf Lovink

In het bestemmingsplan Kom Terborg 2011 wordt een uitbreiding voor het bedrijf Lovink Industries planologisch geregeld, dat ziet op de omzetting van ongeveer 1,8 hectare agrarische grond (in eigendom van Lovink Industries) naar een bedrijfsbestemming, zodat het bedrijf uitbreidingsmogelijkheden krijgt en tevens de mogelijkheid krijgt om een tweede ontsluitingsweg aan te leggen.

Op onderstaande afbeelding is te zien waar de huidige bedrijfsbebouwing van Lovink Industries b.v. is gesitueerd, en waar de uitbreiding is geprojecteerd. Over het terrein kan eventueel ook een tweede ontsluitingsweg worden gerealiseerd (aantakkend aan de Munstermannstraat), welke kan worden gebruikt in geval van nood.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000085-DE01_0001.jpg"

Het bedrijf Lovink Industries b.v. is echter een zogenaamde A-inrichting, hetgeen betekent dat er een geluidscontour rondom het bedrijf ligt, waarbuiten in de omgeving geen hogere geluidsbelasting mag ontstaan dan 50 dB(A). Door de uitbreiding van het bedrijventerrein moet de betreffende contour worden gewijzigd. Deze contour valt niet alleen binnen het bestemmingsplan Kom Terborg 2011, maar ook binnen onderhavig bestemmingsplan 'Partiële herziening buitengebied 2011'. Om te bepalen hoe deze geluidscontour het beste kan worden vormgegeven in beide bestemmingsplannen, is op 18 januari 2012 door LBP Sight een geluidsonderzoek verricht naar de benodigde geluidruimte vanwege de uitbreiding van het industrieterrein waar Lovink Industries b.v. op ligt.

Doel van het onderzoek is de geluidscontour van de te wijzigen geluidszone te bepalen. Daarvoor is in eerste instantie de huidige zonegrens bepaald. Daarna is vastgesteld wat de extra geluidemissie van de uitbreiding mag zijn, opdat bij woningen in de omgeving geen hogere geluidbelasting zal ontstaan dan 50 dB(A). Tevens is onderzocht wat de invloed is van de uitbreiding van het industrieterrein bij de woningen die binnen de voorgestelde zonecontour liggen.

Er is momenteel geen informatie beschikbaar op basis waarvan de geluidemissie van de toekomstige uitbreiding bij Lovink kan worden gemodelleerd. Daarom is voor de prognose van de toekomstige geluidcontour in eerste instantie uitgegaan van een geluidvermogenniveau van een gieterij of van constructiebedrijven van een etmaalwaarde van 65 dB(A) per m2, waarbij 75% van het terreinoppervlak zal worden bebouwd. Dit levert netto een geluidemissie op van 63,8 dB(A)/ m2.

In dit geval zou een nieuwe contour van de zone ontstaan, waarbij een groot aantal woningen langs de Silvoldseweg binnen de 50 dB(A) geluidcontour zou komen te vallen, evenals de woning aan de Mustermanstraat nr 1 en 8. Dit heeft als nadeel dat voor die woningen de milieuhygiënische streefwaarde van 50 bBA) etmaalwaarde wordt overschreden en dat volgens de Wet geluidhinder voor die woningen een hogere waarde procedure zou moeten worden gevolgd. Dit kan echter worden voorkomen door voor de uitbreiding te verlangen dat bij de genoemde woningen voldaan moet worden aan de 50 dB(A) etmaalwaarde.

Daarbij moet rekening gehouden worden met de ligging van de woning aan Munstermanstraat 1 op ca. 33 m afstand van het nieuw te ontwikkelen terrein ligt. Om daar aan te voldoen, is het gunstig om een “binnenwaartse zonering” toe te passen bij de geplande uitbreiding. Dat resulteert er in dat een deel van het terrein van de uitbreiding, het zuidoostelijke deel van ca. 11.600 m2, wat dichter bij de betreffende woning ligt, alleen gebruikt kan gaan worden voor minder lawaaiige activiteiten. Voor dat deel wordt uitgegaan van een geluidemissie van 53 dB(A)/m2. Dit geldt echter alleen voor het gedeelte dat valt binnen het bestemmingsplan 'Kom Terborg 2011'. Voor de rest van het terrein, kan dan een hogere geluidemissie worden gehanteerd van 60 dB(A)/m2. Dat betekent dat voor de nieuwe activiteiten op de uitbreiding de randvoorwaarde vanwege de zone steeds bewaakt moet worden. Mogelijk kan dat in de toekomst gebeuren door een gunstige inrichting van het terrein, waarbij bijvoorbeeld gebouwen de geluidemissie naar de woningen afschermen. Dit zal in het algemeen betekenen dat bij de invulling van de uitbreiding er – meer dan gebruikelijk in de branche – rekening moet worden gehouden met lawaaibeheersing.

In de situatie met de uitbreiding is aan de Varsseveldseweg 30 een geluidbelasting berekend van 53 dB(A), wat overeenkomt met de huidige waarde op grond van het vergunningenmodel. Verder zijn er geen woningen binnen de voorgestelde zonegrens. Er is geen wettelijke beperking voor deze getalswaarde. Als aangenomen wordt dat de gevelgeluidwering van deze woning minimaal 20 dB(A) is, dan wordt voldaan aan het wettelijk voorgeschreven binnengeluidniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde. De geluidbelasting op Munstermanstraat 3 wordt berekend op 54 dB(A). Aangezien dit gebouwen zijn van respectievelijk de voetbalclub en de sportclub, zijn dit geen geluidgevoelige bestemmingen. Er hoeft geen hogere waarde te worden vastgesteld. Wel dient in het bestemmingsplan er in voorzien te worden dat genoemde adressen niet als woning gebruikt mogen worden.

Op basis van bovenstaande overwegingen wordt voorgesteld om de zonegrens van het industrieterrein Silvolde Terborg uit te breiden volgens de 50 dB(A) etmaalwaardecontour zoals is aangegeven het onderzoeksrapport. (De binnengrens van de zone is de omtrek van het uitgebreide industrieterrein).

Deze zonegrens wordt in het onderhavige bestemmingsplan dan ook zo overgenomen. Echter in de regels bij 'geluidszone - industrie' is aangegeven dat hier de geluidszone niet van toepassing is. De reden hiervoor is dat op 10 oktober 2003 een brief van de provincie Gelderland is ontvangen over op welke wijze het geluidgezoneerde industrieterrein (t.b.v. Lovink Industries) moet worden uitgelegd (kenmerk brief MW02.39834 gedateerd 30 september 2003). In 2003 waren de bedrijven Lovink Terborg BV en Kaak Nederland BV niet in hetzelfde bestemmingsplan opgenomen. Het geluidgezoneerde industrieterrein Lovink werd in het bestemmingsplan (goedkeuring Gedeputeerde Staten d.d. 17 januari 1995) begrensd door de aangeduide plangrens. Dit betekent dat het geluidgezoneerde industrieterrein aan de noordzijde begrenst wordt door de spoorlijn. Kaak Nederland BV valt derhalve buiten het geluidgezoneerde industrieterrein en dient als zodanig niet te worden getoetst aan de vastgestelde geluidzone (50 dB(A) contour) ondanks dat deze geluidszone ook over het terrein van Kaak Nederland BV is gesitueerd.

Om deze situatie in het onderhavige bestemmingsplan zo te handhaven is er een gebied 'geluidzone - industrie' opgenomen. Zo geldt de zone liggend in het buitengebied de geluidszone - industrie'. In de regels behorend bij dit gebied is gesteld dat de geluidzone op dit gebied niet van toepassing is. Dit houdt in dat de geluidemissie van de bedrijfsvoering in het buitengebied binnen de aangegeven geluidszone niet getoetst hoeft te worden aan de geluidzonecontour.

Akkermansweide - betonfabriek

Het bedrijventerrein Akkermansweide kent een 50 dB(A) contour voor industrielawaai. Deze is destijds opgenomen vanwege een grote betonfabriek op dit bedrijventerrein. Nu de betoncentrale weg is, en ook volgens de staat van bedrijfsactiviteiten in het nieuwe bestemmingsplan ‘Kom Terborg 2011‘ geen grote lawaaimakers meer toegestaan zijn op Akkermansweide, is deze geluidszone niet meer nodig. Derhalve is ervoor gekozen hier de 50dB(A) contour te laten vervallen.

Deze contour valt niet alleen binnen het bestemmingsplan Kom Terborg 2011, maar ook binnen onderhavig bestemmingsplan ‘Partiële herziening buitengebied 2011’. Derhalve komt in onderhavig bestemmingsplan deze contour ook te vervallen.

Ultgangspunten voor het bestemmingsplan

Specifiek akoestisch onderzoek is voor dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. In het bestemmingsplan zijn namelijk voornamelijk alleen de bestaande situaties vastgelegd. Indien later toch blijkt dat gezien omstandigheden akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd, zal deze ook moeten worden overlegt. Al met al wordt daardoor voldaan aan de eisen uit de Wgh.

5.1.5 Lucht

Op 15 november 2007 is de 'Wet luchtkwaliteit' in werking getreden. Met de 'Wet luchtkwaliteit' wordt de wijziging van de 'Wet milieubeheer' op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De 'Wet luchtkwaliteit' vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het 'Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)'. Deze programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'Niet in betekenende mate' (besluit NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor een ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project 'Niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden.

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3 % van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Het betreft de volgende categorieën:

  • kantoorlocaties groter dan 33.333 m2 bruto vloeroppervlak bij een ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties groter dan 66.667 m2 bruto vloeroppervlak met twee ontsluitingswegen;
  • woningbouwlocaties met meer dan 500 woningen met een ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met meer dan 1000 woningen met twee ontsluitingswegen;
  • voor projecten die combinaties hiervan vormen geldt een speciale formule, zie bijlage van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen';
  • projecten die gebruik maken van dezelfde ontsluitingsstructuur dienen bij elkaar te worden opgeteld.

Gelet op het bovenstaande en vanwege het feit dat het voorliggende plan voornamelijk conserverend is, waarbinnen geen ontwikkelingen worden toegestaan die in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit in het plangebied, kan worden gesteld dat er aan de grenswaarden van de 'Wet luchtkwaliteit' wordt voldaan en dat er ten gevolge van de vaststelling van dit bestemmingsplan geen significant negatief effect op de luchtkwaliteit te verwachten is.