direct naar inhoud van 5.1 Milieu
Plan: Kom Terborg 2011
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000074-DE01

5.1 Milieu

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals wonen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

5.1.1 Bodem

In het kader van de onderzoeksplicht van artikel 9 Bro dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart gebracht te worden. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Een bodemonderzoek heeft doorgaans een geldigheid van twee tot drie jaar als het gebruikt wordt ten behoeve van een bouwaanvraag. In veel gevallen kan deze termijn worden verruimd naar een periode van vijf jaar. Hierbij mag geen wezenlijke verandering in het gebruik of bodemgesteldheid van de locatie hebben plaatsgevonden.

Conserverende gebieden

Nu in dit bestemmingsplan sprake is van voortzetting van de bestaande (legale) situatie, hoeft niet getoetst te worden aan het aspect bodem.

Uitbreiding Lovink Industries

Op 16 juni 2011 is door LBP Sight een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4 van deze toelichting). Op basis van het historisch onderzoek wordt gesteld dat er in het kader van voorgenoemde procedure geen nadere onderzoeksinspanningen (b.v. in de vorm van een verkennend bodemonderzoek) ten aanzien van het aspect bodem benodigd zijn. De bodemkwaliteit is afdoende bekend. Geconcludeerd wordt dat er op basis van de voorliggende gegevens geen sprake is van bodemhygiënische bezwaren ten aanzien van de gewenste bestemmingsplanwijziging.

5.1.2 Geluid

Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat voor een bestemmingsplan inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai.

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 km/uur.

Conserverende gebieden

Nu in dit bestemmingsplan sprake is van voortzetting van de bestaande (legale) situatie, hoeft niet getoetst te worden aan het aspect geluid.

Uitbreiding Lovink Industries

Geluidszone

Op 18 januari 2012 is door LBP Sight een geluidsonderzoek verricht naar de benodigde geluidruimte vanwege de uitbreiding van het industrieterrein waar Lovink Industries b.v. op ligt (zie bijlage 5 van deze toelichting). Het bedrijf is namelijk een zogenaamde A-inrichting. Doel van het onderzoek is de geluidscontour van de te wijzigen geluidszone te bepalen. Daarvoor is in eerste instantie de huidige zonegrens bepaald. Daarna is vastgesteld wat de extra geluidemissie van de uitbreiding mag zijn, opdat bij woningen in de omgeving geen hogere geluidbelasting zal ontstaan dan 50 dB(A). Tevens is onderzocht wat de invloed is van de uitbreiding van het industrieterrein bij de woningen die binnen de voorgestelde zonecontour liggen.

Er is momenteel geen informatie beschikbaar op basis waarvan de geluidemissie van de toekomstige uitbreiding bij Lovink kan worden gemodelleerd. Daarom is voor de prognose van de toekomstige geluidcontour in eerste instantie uitgegaan van een geluidvermogenniveau van een gieterij of van constructiebedrijven van een etmaalwaarde van 65 dB(A) per m2, waarbij 75% van het terreinoppervlak zal worden bebouwd. Dit levert netto een geluidemissie op van 63,8 dB(A)/ m2.

In dit geval zou een nieuwe contour van de zone ontstaan, waarbij een groot aantal woningen langs de Silvoldseweg binnen de 50 dB(A) geluidcontour zou komen te vallen, evenals de woning aan de Mustermanstraat nr 1 en 8. Dit heeft als nadeel dat voor die woningen de milieuhygiënische streefwaarde van 50 bBA) etmaalwaarde wordt overschreden en dat volgens de Wet geluidhinder voor die woningen een hogere waarde procedure zou moeten worden gevolgd. Dit kan echter worden voorkomen door voor de uitbreiding te verlangen dat bij de genoemde woningen voldaan moet worden aan de 50 dB(A) etmaalwaarde.

Daarbij moet rekening gehouden worden met de ligging van de woning aan Munstermanstraat 1 op ca. 33 m afstand van het nieuw te ontwikkelen terrein ligt. Om daar aan te voldoen, is het gunstig om een “binnenwaartse zonering” toe te passen bij de geplande uitbreiding. Dat resulteert er in dat een deel van het terrein van de uitbreiding, het zuidoostelijke deel van ca. 11.600 m2, wat dichter bij de betreffende woning ligt, alleen gebruikt kan gaan worden voor minder lawaaiige activiteiten. Voor dat deel wordt uitgegaan van een geluidemissie van 53 dB(A)/m2. Dit gebied is in de figuren in de bijlage met een hulplijn aangegeven. Voor de rest van het terrein, kan dan een hogere geluidemissie worden gehanteerd van 60 dB(A)/m2. Dat betekent dat voor de nieuwe activiteiten op de uitbreiding de randvoorwaarde vanwege de zone steeds bewaakt moet worden. Mogelijk kan dat in de toekomst gebeuren door een gunstige inrichting van het terrein, waarbij bijvoorbeeld gebouwen de geluidemissie naar de woningen afschermen. Dit zal in het algemeen betekenen dat bij de invulling van de uitbreiding er – meer dan gebruikelijk in de branche – rekening moet worden gehouden met lawaaibeheersing.

In de situatie met de uitbreiding is aan de Varsseveldseweg 30 een geluidbelasting berekend van 53 dB(A), wat overeenkomt met de huidige waarde op grond van het vergunningenmodel. Verder zijn er geen woningen binnen de voorgestelde zonegrens. Er is geen wettelijke beperking voor deze getalswaarde. Als aangenomen wordt dat de gevelgeluidwering van deze woning minimaal 20 dB(A) is, dan wordt voldaan aan het wettelijk voorgeschreven binnengeluidniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde. De geluidbelasting op Munstermanstraat 3 wordt berekend op 54 dB(A). Aangezien dit gebouwen zijn van respectievelijk de voetbalclub en de sportclub, zijn dit geen geluidgevoelige bestemmingen. Er hoeft geen hogere waarde te worden vastgesteld. Wel dient in het bestemmingsplan er in voorzien te worden dat genoemde adressen niet als woning gebruikt mogen worden.

Op basis van bovenstaande overwegingen wordt voorgesteld om de zonegrens van het industrieterrein Silvolde Terborg uit te breiden volgens de 50 dB(A) etmaalwaardecontour zoals is aangegeven het onderzoeksrapport in figuur I.4. (De binnengrens van de zone is de omtrek van het uitgebreide industrieterrein).

Deze zonegrens wordt in het onderhavige bestemmingsplan dan ook zo overgenomen. In de regels zal derhalve worden opgenomen dat de gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie' mede bestemd zijn voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van gronden en gebouwen, welke deel uitmaken van een industrieterrein, waar geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegestaan. Ook wordt in de regels opgenomen dat binnen de 'geluidszone - industrie' geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen mogen worden gebouwd. Daarnaast wordt - door middel van het toepassen van een binnenwaartse zonering - bij 'geluidszone - industrie 1 en 2' onderscheid gemaakt tussen een gedeelte binnen de zonegrens waar mag worden uitgegaan van een geluidemissie van 53 dB(A)/m2 en een gedeelte waar een hogere geluidsemissie van 60dB(A)/m2 mag worden gehanteerd.

Bij 'geluidszone - industrie 3' is in de regels aangegeven dat hier de geluidszone niet van toepassing is. De reden hiervoor is dat op 10 oktober 2003 een brief van de provincie Gelderland is ontvangen over op welke wijze het geluidgezoneerde industrieterrein (t.b.v. Lovink Industries) moet worden uitgelegd (kenmerk brief MW02.39834 gedateerd 30 september 2003). In 2003 waren de bedrijven Lovink Terborg BV en Kaak Nederland BV niet in hetzelfde bestemmingsplan opgenomen. Het geluidgezoneerde industrieterrein Lovink werd in het bestemmingsplan (goedkeuring Gedeputeerde Staten d.d. 17 januari 1995) begrensd door de aangeduide plangrens. Dit betekent dat het geluidgezoneerde industrieterrein aan de noordzijde begrenst wordt door de spoorlijn. Kaak Nederland BV valt derhalve buiten het geluidgezoneerde industrieterrein en dient als zodanig niet te worden getoetst aan de vastgestelde geluidzone (50 dB(A) contour) ondanks dat deze geluidszone ook over het terrein van Kaak Nederland BV is gesitueerd.

Om deze situatie in het onderhavige bestemmingsplan zo te handhaven is er een gebied 'geluidzone - industrie 3' opgenomen. Zo geldt onder andere ter hoogte van de terreinen van Kaak Nederland BV 'geluidzone - industrie 3'. In de regels behorend bij dit gebied is gesteld dat de geluidzone op dit gebied niet van toepassing is. Dit houdt in dat de geluidemissie van de bedrijfsvoering van Kaak Nederland BV niet getoetst hoeft te worden aan de geluidzonecontour.

Geluid wegverkeer

Bij nieuwe ontwikkelingen is het noodzakelijk uitspraken te doen over de eventuele toename van verkeer en hoe hiermee om te gaan. In onderhavige geval is het niet mogelijk hier specifieke uitspraken over te doen, nu nog niet helder is of en zo ja, op welke wijze deze gronden gebruikt gaan worden voor de industriële activiteiten van Lovink Industries b.v. Geprognosticeerd wordt echter dat een eventuele toename van verkeer wordt opgenomen in het normale verkeersbeeld en dat dit derhalve niet zal bijdragen aan een extra geluidsbelasting.

5.1.3 Lucht

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Dit is feitelijk een wijziging van titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat de wettelijke grens- en richtwaarden voor de luchtkwaliteit in Nederland. In de wet wordt rekening gehouden met de mate van luchtverontreiniging. Hierbij wordt gekeken of de ontwikkeling in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Voor woningbouw geldt een grens van niet in betekenende mate bij 500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg.

Conserverende gebieden

Nu in dit bestemmingsplan sprake is van voortzetting van de bestaande (legale) situatie, hoeft niet getoetst te worden aan het aspect luchtkwaliteit.

Uitbreiding Lovink Industries

Op 23 juni 2011 is door LBP Sight een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6 van deze toelichting). Op basis van de geprognosticeerde emissies van het nieuw te bestemmen deel zijn de immissieconcentraties voor stikstofdioxide en fijnstof berekend. Op de maatgevende toetspunten blijkt dat deze concentraties de grenswaarden van de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer niet overschrijden. Op basis van artikel 5.16 lid 1 onder a bestaat er daarom voor de wijziging van het bestemmingsplan geen knelpunt ten aanzien van de luchtkwaliteitseisen van de Wet Milieubeheer.

5.1.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Hiervoor zijn het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van belang.

Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven. Ook kleinere bedrijven als LPG-stations, opslagen van bestrijdingsmiddelen, etc. zijn als potentiële gevarenbron aangemerkt. Het Bevi legt het plaatsgebonden risico vast en geeft een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt. Kwetsbare objecten zoals bijvoorbeeld woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, grote (kantoor)gebouwen en grotere recreatieterreinen zijn niet toegestaan binnen de 10-6 contour. Beperkt kwetsbare objecten zoals bijvoorbeeld grotere winkels, restaurants, sporthallen, grote gebouwen en speeltuinen zijn in principe niet toegestaan binnen de 10-6 contour.

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), welke op 1 januari 2011 in werking is getreden, regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, transportactiviteiten en luchtverkeer. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Zo gelden voor hogedruk-aardgastransportleidingen risicoafstanden. Op grond van dit besluit geldt, afhankelijk van het type aardgasleiding (diameter en druk), een veiligheidsafstand tot te beschermen objecten. Als te beschermen objecten worden in de richtlijn de volgende objecten gehanteerd: woonbebouwing, incidentele bebouwing, bijzondere objecten, recreatieterrein en industrieterrein.

Conserverende gebieden

In de conserverende gebieden is er sprake van voortzetting van de bestaande (legale) situatie. Wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid richt zich echter niet alleen op nieuwe ontwikkelingen, maar ook op conserverende gebieden, waarbij elk nieuw bestemmingsplan als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling moet worden gezien.

Vuurwerkopslag

In het politiebureau in Terborg mag in beslag genomen vuurwerk worden opgeslagen. Bij het ontsteken van opgeslagen vuurwerk kan dit brand en mogelijk explosie tot gevolg hebben. In het politiebureau mag volgens de milieuvergunning maximaal 250 kg consumentenvuurwerk (klasse 1.4) worden opgeslagen. Het betreft een zogenaamde regionale bufferbewaarplaats. In de vergunning staat dat zwaardere klassen vuurwerk direct moeten worden verplaatst naar een andere locatie. Door de VROM-inspectie is aangeven dat ten behoeven van de vuurwerkopslag in het politiebureau van Terborg een motivatie van de omgevingsrisico’s moet plaatsvinden.

Het plaatsgebonden risico is buiten de contour van 8 meter vanaf de deur van de opslag kleiner dan 8 x 10-8, waarmee wordt voldaan aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico van 10-6. De effecten bij een mogelijke calamiteit buiten de opslagplaats hebben een beperkte omvang, waardoor er geen contour is rond de inrichting waarbinnen een risico op overlijden van groter dan 1% wordt gelopen. Er is geen wetgeving die voorschrijft dat het groepsrisico rond een opslag voor in beslag genomen vuurwerk uitgebreid gemotiveerd dient te worden, nu dit niet onder het besluit externe veiligheid of het vuurwerkbesluit valt. Dit blijkt uit een externe veiligheidadvies van de regio Achterhoek d.d. 13 februari 2012 (verwezen wordt naar bijlage 7).

Overige externe veiligheid

Zoals uit onderstaande Risico-kaart van de provincie Gelderland blijkt (www.gelderland.nl) blijkt, zijn er verder geen gevaarlijke inrichtingen of transportassen aanwezig in het plangebied. Daarnaast valt het plangebied ook niet binnen de invloedssfeer van inrichtingen en transportassen buiten het plangebied, gelet op de afstand. Het aspect externe veiligheid levert dus geen belemmering op voor de actualisering van het bestemmingsplan (voor wat betreft de conserverende gebieden). Daarnaast kan gesteld worden dat dit bestemmingsplan (in de staten van bedrijfsactiviteiten) geen inrichtingen in de zin van artikel 2 van het Bevi mogelijk maakt. Uit bovenstaande volgt dat een onderzoek naar groepsrisico niet nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000074-DE01_0003.jpg"

Uitbreiding Lovink Industries

Zoals uit onderstaande Risico-kaart van de provincie Gelderland blijkt (www.gelderland.nl) blijkt, zijn er op of rondom het terrein van zowel het huidige bedrijf Lovink Industries alsook het gedeelte dat voor uitbreiding in aanmerking komt, geen gevaarlijke inrichtingen of transportassen aanwezig. Het aspect externe veiligheid levert dus geen belemmering op voor de planwijziging.

afbeelding "i_NL.IMRO.1509.BP000074-DE01_0004.jpg"

5.1.5 Overige hinder en risico's

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid op de leefomgeving afgewogen te worden. Om milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijke spoor te voorkomen, kunnen in een bestemmingsplan grenzen worden gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten. Het instrument hiervoor is milieuzonering. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt gebruik gemaakt van de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009. Hierin is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Op basis van de milieuaspecten wordt de milieucategorie van een bedrijfstype bepaald. Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De in de bedrijvenlijst geadviseerde afstanden zijn gericht op het omgevingstype "rustige woonwijk" of "gemengd gebied".

Conserverende gebieden

Nu in dit bestemmingsplan sprake is van voortzetting van de bestaande (legale) situatie, hoeft niet getoetst te worden aan het aspect overige hinder en risico's. In dit kader wordt wel verwezen naar paragraaf 4.2.3 (planuitgangspunten voor het bedrijventerrein), waarbij is aangegeven dat voor het industrieterrein aansluiting is gezocht bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten uit de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. Op basis hiervan is op de verschillende bedrijventerreinen een indeling in milieuzones gemaakt (zoals aangegeven in paragraaf 4.2.3). Op deze wijze is in het bestemmingsplan getracht overlast en hinder door bedrijvigheid zoveel mogelijk te beperken.

Uitbreiding Lovink Industries

Volgens de Wet Milieubeheer (Wm) zijn woningen zogenaamde 'gevoelige functies'. Het is daarom bij ruimtelijke plannen belangrijk om te kijken in hoeverre de nabijgelegen nieuwe bedrijven en inrichtingen een belemmering kunnen vormen voor een woning (het woon- en leefklimaat moet voor de woning gewaarborgd kunnen worden). Andersom mag het ook niet zo zijn dat door de realisatie van een woning/ bedrijf de omliggende bedrijven en inrichtingen geschaad gaan worden in hun bedrijfsvoering.

Zoals uit dit hoofdstuk eerder is gebleken is niet gebleken van enige belemmeringen op het gebied van bodem, industriegeluid (vanwege de geluidszone), geluid wegverkeer, luchtkwaliteit of externe veiligheid. Gelet hierop kan dan ook worden gesteld dat er door de bestemmingsplanwijziging van het betreffende stuk grond geen hinder te verwachten is. Er kan hiermee gesteld worden dat de bestemmingsplanwijziging niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

5.1.6 Duurzaamheid

De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief gekeken naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema's zoals CO2- en energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen. De gemeente Oude IJsselstreek (Klimaatbeleid, energiekansenkaart 2006), de provincie Gelderland en het ministerie Infrastructuur en Milieu hechten allen belang aan Duurzaam Bouwen. Bouwende partijen worden gestimuleerd hier aandacht aan te geven en nu al te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen op dit gebied.

De gemeente Oude IJsselstreek streeft naar een verscherpte EPC van minimaal 10%. In de energiekansenkaart woden de economisch meest gunstige opties uitgewerkt. Daar waar mogelijk heeft het toepassen van zongerichte verkaveling de voorkeur. Duurzaamheid is onder te verdelen in o.a. energieverbruik, materiaal verbruik, waterverbruik, maar ook het binnenmilieu en toekomstgericht bouwen.

Voor woningbouw (nieuwbouw) is in de Regio Achterhoek een puntenlijst ontwikkeld om particulieren die duurzaam willen bouwen een handvat te bieden. De vier bovengenoemde elementen zijn hierin verwerkt. Deze puntenlijst is zeer geschikt om richting en invulling te geven aan het duurzaam bouwen en het dubo gehalte van de woning te meten (www.oude-ijsselstreek.nl/ digitaalloket/ duurzaam bouwen).