direct naar inhoud van 5.7 Milieu
Plan: Buitengebied, locatie Grensweg 6a Voorst
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1509.BP000055-DE01

5.7 Milieu

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals wonen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

5.7.1 Bodem

In verband met de geplande ontwikkeling van Van Hal, loon- en grondverzetbedrijf heeft Milieutechniek Rouwmaat Groenlo bv op 28 januari 2010 een verkennend bodemonderzoek (zie Bijlage 3) verricht ter plaatse van het perceel aan de Grensweg 6a te Voorst (gemeente Oude IJsselstreek).

Doel van het onderzoek is om de algemene bodemkwaliteit te bepalen ter plaatse van de onderzoekslocatie, waarmee bekeken kan worden in hoeverre deze bodemkwaliteit een belemmering kan vormen voor de voorgenomen ontwikkelingen.

Verwachtingspatroon

De gehele locatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd. Bij het vooronderzoek zijn geen gegevens naar voren gekomen die kunnen duiden op de aanwezigheid van asbest op of in de bodem van de onderzoekslocatie. Teneinde een uitspraak te kunnen doen over de concentratie aan asbest kan een asbestonderzoek uitgevoerd worden conform de NEN 5707 (bodem) en/of NEN 5897 (granulaten). Asbest is in dit onderzoek verder niet beschouwd.

Resultaten

De bovengrond bestaat overwegend uit donkerbruin, matig fijn zand. Daaronder bestaat de ondergrond overwegend uit lichtbruin, matig fijn zand. Tijdens de monstername bedroeg de grondwaterstand 100 cm-mv voor peilbuis 1. Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Zintuiglijk zijn de volgende afwijkende waarnemingen gedaan:

  • boring 4 (van 0-50 cm-mv) 'puin (licht)';
  • boring 6 (van 0-50 cm-mv) 'puin (licht)';
  • boring 5 (van 0-60 cm-mv) 'puin (licht)'.

Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • de bovengrond licht verontreinigd is met Cadmium [Cd];
  • het grondwater licht verontreinigd is met Barium [Ba].

Het is bekend dat in de bodem zware metalen in fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden.

Conclusie en aanbevelingen

De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient grotendeels aangenomen te worden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar voor het toekomstige gebruik van het terrein. Eventueel vrijkomende grond kan niet zondermeer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.

Naar aanleiding van de conclusie kan aangenomen worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de ontwikkeling van het plan.

5.7.2 Geluid

Naar aanleiding van het verzoek van de gemeente Oude IJsselstreek, d.d. 26 januari 2010 heeft Adviesburo van der Boom een beknopt akoestisch onderzoek (zie Bijlage 4) uitgevoerd t.b.v. Loon- en Grondverzetbedrijf Van Hal.

Het onderzoek betreft de akoestische situatie van het bedrijf. De geluidemissie zal worden bepaald door transportbewegingen en wat laad/losactiviteiten. Met het indicatieve onderzoek wordt vastgesteld welke geluidbelasting ontstaat op de omgeving. De geluidbelasting op de omgeving is vastgesteld op basis van modelberekeningen. Het onderzoek is uitgevoerd conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (VROM, 1999).

Uitgangspunten

Het bedrijf bezit 14 tractoren, 4 oogstmachines, een zelfrijder en 9 lichte grondverzetmachines. Op het bedrijf vinden overdag soms wat laad/losactiviteiten plaats (zand, grond, kalk e.d.). Dit duurt hooguit 2 uur per dag m.b.v. een shovel.

Bronvermogensniveaus

De geluidoverdracht via de gevel- en dakvlakken is verwaarloosbaar klein. Er zijn geen akoestisch relevante stationaire installaties aanwezig in het plangebied.

De transporten worden verzorgd via de routes als aangegeven op de tekeningen in de bijlagen. Voor langzaam rijdende zware voertuigen geldt een bronvermogensniveau van 105 dB(A) met pieken tot 110 dB(A) (t.g.v. remmen en optrekken, dichtslaan portieren e.d.). Een shovel (laden/lossen) heeft een bronvermogen van 102 dB(A). De rijsnelheid van de voertuigen op het terrein bedraagt ca 15 km/uur.

Maximale geluidniveaus

De maximale geluidniveaus kunnen worden bepaald uit de immissieniveaus in de immissiepunten. De waarden zijn echter gebaseerd op de gemiddelde bronvermogens van bijvoorbeeld voertuigen. Piekbronniveaus t.g.v. deze geluidbronnen kunnen hoger liggen dan de gemiddeld waarden. Daarom is deze eventuele verhoging nog verdisconteerd bij berekening van de piekniveaus:

  • t.g.v. vrachtwagen-bewegingen verhoogd met 5 dB(A) t.g.v. het remmen cq;
  • optrekken van vrachtwagens (gemiddeld bronvermogen 105 dB(A);
  • piekbronvermogen 110 dB(A)).t.g.v. passages van voertuigen;
  • t.g.v. het laden/lossen afzonderlijk verhoogd met 10 dB(A) t.g.v. piekniveaus.

Conclusie en aanbevelingen

Aan de eisen uit het Activiteitenbesluit kan ruimschoots worden voldaan, zonder verdere maatregelen. Ook aan de geluidsnormen uit het Besluit Landbouw wordt voldaan.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.7.3 Geur

Ten aanzien van de milieuzonering rond in het plan voorkomende bedrijfsactiviteiten is aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing of rustig buitengebied.

De naastgelegen agrariër ligt op een dermate afstand dat de voorgenomen ontwikkeling, wat betreft het aspect geur, geen invloed heeft op dit perceel.

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7.4 Lucht

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. In deze wet is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009 zijn deze grenzen zoals deze in de Wet luchtkwaliteit waren opgenomen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.

De voorgenomen ontwikkeling zal op geen manier de luchtkwaliteit aantasten en zal om deze reden worden beschouwd onder "niet in betekenende mate". Nadere toetsing van het plan aan de Wet Luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.