direct naar inhoud van 3.4 Milieuaspecten
Plan: Wijzigingsplan Knarweg 14
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0995.wp00008-OW01

3.4 Milieuaspecten

3.4.1 Bedrijven en milieuzonering

Ten behoeve van een passende afstand rond bedrijven en instellingen ten opzichte van gevoelige functies, is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem "Bedrijven en milieuzonering" (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst, waarin de bedrijven en instellingen zijn gecategoriseerd op hun milieueffecten.

In het door VNG uitgegeven "Bedrijven en milieuzonering" valt een melkveebedrijf onder
0121 Fokken en houden van rundvee. In de bedrijvenlijst voor rundveebedrijven wordt als norm een afstand van 100 meter aangehouden. Deze afstand is gebaseerd op het aspect geur. Voor geluid en stof is de afstand 30 meter en voor gevaar is geen zone opgenomen. Woningen van derden liggen ver buiten de zone van 100 meter.

3.4.2 Geurhinder

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt per 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van melkveehouderijen.

De volgende afstanden, emissiepunt dierenverblijf - geurgevoelige objecten, zijn dan van belang:

Omgeving   Afstand vereist  
Binnen bebouwde kom   100 m  
Buiten bebouwde kom   50 m  

In de directe omgeving van het bedrijf zijn woningen gelegen:

binnen bebouwde kom

buiten bebouwde kom

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.wp00008-OW01_0010.png"

Figuur 7: Afstand ten opzichte van woningen van derden

Blijkens bovenstaande weergave komt binnen de vereiste afstand van 100 meter, gerekend vanaf een emissiepunt van een dierenverblijf, geen woning van derden voor. Daarmee staat vast dat wordt voldaan aan de eisen, zoals verwoord in de Wet Geurhinder.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0995.wp00008-OW01_0011.png"

Figuur 8: Zeer kwetsbare gebieden (bron: provincie Flevoland)

De huisvesting zal moeten voldoen aan het Besluit huisvesting. Voor nieuwe stallen geldt een maximale emissiegrenswaarde van 9,5 kilo.

In de nieuw te bouwen stallen zal hieraan moeten worden voldaan.

3.4.3 Water

Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerend waterbeleid van het Waterschap Flevoland is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen.

Nederland is groot geworden door het leven met en de strijd tegen het water. In de 20e eeuw is, doordat er te weinig rekening is gehouden met het waterbelang, veel ruimte aan het water onttrokken en veel afvalwater direct geloosd op oppervlaktewater. Om de toekomst van Nederland veilig te stellen, is het nodig om te anticiperen op klimaatsveranderingen en bij de ruimtelijke planvorming goed rekening te houden met water. De waterbeheerder heeft de taak, kennis en kunde om daar zorg voor te dragen. Daarom is het belangrijk om hem vroegtijdig te betrekken bij de planvorming.

Waterrelevant beleid

Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, sinds 1 november 2003 verankerd in het 'Besluit op de ruimtelijke ordening 1985'.

In het Stedelijk Waterplan heeft de gemeente Dronten haar visie op het stedelijk waterbeheer vastgelegd. Op Europees, nationaal en stroomgebiedsniveau wordt gewerkt aan de Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW streeft naar duurzame en robuuste watersystemen. Basisprincipes van het nationaal en Europees beleid zijn: meer ruimte voor water, voorkomen van afwenteling van de waterproblematiek in ruimte of tijd en stand-still (géén verdere achteruitgang in de huidige (2000) chemische en ecologische waterkwaliteit). Het bovenstaande resulteert in twee drietrapsstrategieën:

1. waterkwantiteit (vasthouden-bergen-afvoeren);

2. waterkwaliteit (schoonhouden-scheiden-zuiveren).

Beide strategieën zijn vastgelegd in de Nota Ruimte (2006).

Proces van de watertoets

De beslisboom uit het Waterkader van Waterschap Zuiderzeeland is gevolgd. Op basis hiervan is gebleken dat voor dit plan de procedure reguliere plannen kan worden gevolgd.

Beschrijving van het watersysteem

Het plan ligt niet binnen de kern-, vrijwarings- of buitenbeschermingszone van een waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed is op de veiligheid van een waterkering.

Voor dit plan is het principe 'waterneutraal bouwen' gevolgd . Dit wil zeggen dat, wanneer het verhard oppervlak toeneemt, compenserende maatregelen worden genomen om piekafvoeren op te vangen.

Dit kan door het vasthouden of bergen van het water door de aanleg van een waterberging of een infiltratievoorziening. Het verhard oppervlak neemt toe met 9800 m2. Bij een klein plan in het landelijk gebied wordt gebruik gemaakt van de vuistregel dat per 100 m2 verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden met een bergingscapaciteit van 2,40 m3. Hierbij geldt een ondergrens van 2500 m2 bij een kleiner verhard oppervlak is geen compenserende waterberging nodig.

Hieruit volgt dat watercompensatie nodig is. De watercompensatie bestaat uit ((9800 m2 / 100 m2) x 2,40 m3 = ) 235 m3. De compensatie vindt plaats door aanleg en verbreding van de kavelsloot aan de grens van het plangebied.

Grondwerk is nodig voor het uitgraven van de stal. de overbodige grond wordt afgevoerd.

Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor en door (grond)water in de omgeving. Er worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt. Het hemelwater binnen het plangebied wordt gescheiden van het afvalwater en wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Het afvalwater wordt opgevangen en in de mestvergistingsinstallatie verwerkt.

Het waterschap is geïnformeerd over het plan en heeft een wateradvies gegeven. Het wateradvies is opgenomen in bijlage 3. Er zal rekening worden gehouden met de gegeven adviezen.

Omtrent de breedte en de vereiste keurafmetingen van de nieuw aan te leggen en te verbreden sloten, zal bij de aanvraag voor de keurontheffing overleg met het waterschap plaatsvinden

Afvalwater

Er wordt geen afvalwater geloosd in bodem en/of oppervlaktewater. Al het afvalwater wat op het bedrijf ontstaat door onder meer het spoelen van de melkmachine, komt in de drijfmestkelders en wordt met de mest afgevoerd. Afvalwater van huishoudelijke aard, vanuit de bedrijfswoning, wordt afgevoerd richting oppervlaktewater middels een Individuele Behandelingsinstallatie (IBA).

Grondwater

Er vinden geen activiteiten plaats die belastend zijn voor het grondwater.

3.4.4 Ecologische waarden

Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet (1998) en de Flora- en faunawet (2002). Hierbij dient te worden aangetoond dat door de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van eventueel voorkomende waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet 1998 schrijft voor dat voor alle Natura 2000-gebieden binnen drie jaar na aanwijzing een beheerplan wordt vastgesteld. Hiermee krijgen beheerders, gebruikers en belanghebbenden meer duidelijkheid over welke activiteiten in of nabij het gebied toelaatbaar zijn.

Projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de gebieden kunnen verslechteren of die een verstorend effect hebben op de soorten, mogen niet worden gerealiseerd of verricht zonder of in strijd met een daartoe verleende vergunning (artikel 19d Nbw).

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.wp00008-OW01_0012.png"

Figuur 9: Ligging ten opzichte van Habitat- en Vogelrichtlijngebieden

Op een afstand van circa 5.500 meter zijn de Oostvaardersplassen gelegen. Dit gebied is aangewezen als Vogelrichtlijngebied.

Op een afstand van circa 8500 meter zijn de Veluwerandmeren gelegen. Dit gebied is aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Deze gebieden hebben een hogere kritisch depositie- waarde dan de zogenaamde achtergrondwaarde, waardoor er geen significante effecten zijn te verwachten. De afstand tot de Veluwe is zo groot dat er geen negatieve effecten zijn te verwachten. Er zal wel een zogenaamde melding moeten worden gedaan naar het provinciaal bestuur van de provincie Gelderland.

Geconcludeerd mag worden dat de locatie zo ver gelegen is van Natura 2000-(natuurbe-schermings)gebieden dat voldoende aannemelijk is dat geen verstoring te verwachten valt.
Uit berekeningen met behulp van AAgro-Stacks kan worden geconstateerd dat de depositie minder is dan een 0,5 % van de kritische depositie op de Veluwe. Op grond van het Gelders convenant kan worden geconstateerd dat er de Natuurbeschermingswetvergunning kan worden afgegeven. (Inmiddels is een aanvraag voor een vergunning bij de provincie Gelderland ingediend, zie bijlage)

Ecologische hoofdstructuur

De Flevolandse natuurgebieden zijn onderdeel van een nationaal netwerk aan natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur. Dit netwerk zorgt ervoor dat er voldoende leefgebied is voor alle planten en dieren waarvoor Nederland belangrijk is. Vooral voor meer schuwe en zeldzame soorten is het belangrijk dat de natuurgebieden groot genoeg zijn, goed beheerd worden en dat er verbindingen zijn naar andere natuurgebieden. Flevoland is vooral belangrijk voor natte natuur met bossen, moerassen, natte graslanden en kleine (binnendijkse) en grote (buitendijkse) wateren.

De provincie geeft in het Omgevingsplan Flevoland 2006 aan welke natuurgebieden zo belangrijk zijn voor de Flevolandse natuur dat ze onderdeel moeten zijn van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Met de Spelregels EHS wordt aangegeven wat daarbinnen wel en niet mogelijk is. De provincie kiest ook de doelen en ambities voor de natuurgebieden. Soms zijn er dan maatregelen nodig om de natuurkwaliteit te verbeteren. Bijvoorbeeld voor het oplossen van verdroging of het verbeteren van leefomstandigheden voor bepaalde soorten.

Belang en schaalniveau

Het EHS-gebied Knarbos is van belang als bosgebied voor bosvogels en als stapsteen in de ecologische verbindingszone Knardijk. Rond de plassen in het Knarbos-Oost groeien de soorten Naaldwaterbies, Borstelbies en Waterpostelein. Deze soorten zijn zeldzaam in de provincie Flevoland. Het Knarbos is van belang voor roofvogels, bosvogels en libellen. De afstand van het bedrijf tot de rand van het EHS-gebied bedraagt circa 500 meter.

Potentiële waarden

De ambitie voor de Knarplas betreft een omvorming naar zwakgebufferd ven (N06.05). Veel vogelsoorten, maar ook Ringslang en Rugstreeppad, kunnen profiteren als verdroging van het gebied wordt tegengegaan. Het is de bedoeling dat de grote akker wordt omgevormd tot een grote plas (N04.02), die in open verbinding komt te staan met de Beverplas. De kleinere akker wordt ingericht als kruiden en faunarijk grasland (N12.02). Knarbos-Oost kan zich ontwikkelen tot een meer natuurlijk Essen-Iepenbos, met gevarieerde overgangen van het bos naar de omliggende gebieden. Deze ontwikkelingen zullen ten goede komen aan bosvogels,

insecten en vleermuizen. Mogelijk zullen soorten als Das en Boommarter zich in het gebied vestigen.

De EHS-gebieden vormen de verbindingszones tussen de natuurgebieden als Oostvaardersplassen en Veluwerandmeren. In Flevoland zijn, zoals bovenstaand staat aangegeven de EHS-gebieden vooral belangrijk voor natte natuur met bossen, moerassen etc. Voor het ontwikkelen van de potentiële waarden is het met name van belang dat verdroging van het gebied wordt tegengegaan. Daarnaast hebben EHS-gebieden geen beschermde status.

De uitvoering van de plannen aan de Knarweg heeft geen invloed op de verdroging van het gebied.

Soortenbescherming

Door het ecologisch bureau “Bureau Veldkamp” is een QuickScan uitgevoerd. De bouwplaats is door de onderzoeker bekeken op het voorkomen van soorten die worden genoemd in de Flora- en faunawet (Ff-wet). De rapportage die daarvan is gemaakt, is als bijlage 4 opgenomen. Onderstaand zijn de belangrijkste bevindingen opgenomen.

Er werden geen soorten vastgesteld die worden genoemd in de Flora- en faunawet. Alleen in en rond een sloot ten westen van het nieuwe bouwblok werd het voorkomen vastgesteld van bastaard kikkers (in de Ff-wet wordt deze soort nog aangeduid als middelste groene kikker). Deze sloot zal gehandhaafd blijven. De aanwezige vegetatie op het beoogde bouwblok is van zeer geringe waarde. Een groot deel van het nieuw te bebouwen terrein bestaat uit zeer voedselrijk akkerland. Midden in het perceel ligt een sloot die van een redelijke kwaliteit bleek te zijn (helder water, met ondergedoken planten). Omdat ook in deze sloot geen organismen voorkomen die worden genoemd in de Flora- en faunawet, stuit gedeeltelijke demping van deze sloot niet op bezwaren in het kader van genoemde wet (de scan is als bijlage 4 toegevoegd).

3.4.5 Archeologische waarden

In 1992 werd het Europese "Verdrag van Malta" ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd.

Deze wet heeft twee belangrijke uitgangspunten:

  • 1. behoud van de archeologische waarden in hun originele context in de bodem (in situ), of als dit niet mogelijk is door opgraving en documentatie (ex situ);
  • 2. de verstoorder betaalt.

Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een aanlegvergunningenstelsel. Dat is in het vigerend bestemmingsplan niet het geval.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.wp00008-OW01_0013.png"

Figuur 10: Archeologiekaart gemeente Lelystad (bron: gemeente)

Door het archeologische onderzoeksbureau Econsultancy is een bureau- en een veldinventariserend onderzoek uitgevoerd. Onderstaand de belangrijkste conclusies vanuit het rapport, dat als bijlage 5 is bijgevoegd.

Het bureauonderzoek toonde aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. In het bijzonder de ligging van het plangebied binnen een Pleistocene opduiking (“De Knar”) verhoogt de aanwezigheid van Steentijdsites. Daarom is aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek uitgevoerd, om daarmee de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied te bepalen en om kansrijke zones te selecteren voor vervolgonderzoek en kansarme zones ervan uit te sluiten (zowel in horizontale als in verticale zin).

Op grond van het planontwerp (zie bijlage) zal, als gevolg van de onderkeldering (tot
2,26 m -mv + betonnen keldervloer) van de te bouwen veestallen, de bodem worden verstoord tot in de dekzandafzettingen onder de veenlaag (Jong Dekzand I en/of Oud Dekzand). Hierdoor kunnen archeologische resten en/of sporen van Jager-Verzamelaars uit het vroege en/of het midden van het Laat-Paleolithicum, waarvoor de kans op aanwezigheid van resten reëel blijft, worden verstoord. Econsultancy adviseert daarom om een vervolgonderzoek te laten uitvoeren.

Dit selectieadvies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, en door middel van een selectiebesluit als zodanig bekrachtigd (beoordeling door de heer prof. dr. A.F.L. van Holk van Nieuwland Erfgoedcentrum, telefonisch overleg d.d. 13 januari 2012).

Door het bevoegd gezag is aangegeven dat vervolgonderzoek niet nodig is, op basis van het feit dat het voorkomen van archeologische resten uit het vroege en/of het midden van het Laat-Paleolithicum binnen Nederland vrij schaars is/zich voornamelijk beperken tot het Drents-Friese plateau en Zuid-Limburg (Hamburg-traditie en het Magdalénien). Tevens zijn indicatoren die met zekerheid

duiden op een mogelijke archeologische (vuursteen)vindplaats uit het vroege en/of het midden van het Laat-Paleolithicum in de omgeving van het plangebied niet eerder aangetroffen. Het plangebied wordt vrijgegeven betreffende archeologie.

Dit betekent de archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoering van de plannen.

3.4.6 Externe veiligheid

De mestopslagplaats is geen (beperkt) kwetsbaar object in de zin van de externe veiligheid regelgeving. In de mestopslagplaats zal geen sprake zijn van de opslag van gevaarlijke stoffen, evenmin zullen er risicovolle activiteiten plaats vinden, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Evenmin wordt het gezien als een object van hoge infrastructurele waarde. Een toetsing op de externe veiligheid is daarom niet nodig.

3.4.7 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen.

De kern van deze wet bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen en voorziet in het zogenaamd Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het bevat een gebiedsgerichte aanpak en zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die "niet in betekenende mate" (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van NIBM zijn vastgelegd in de AMvB-NIBM.

In bijlage 6 "Beoordeling luchtkwaliteit / fijnstof", die ook onderdeel uitmaakte van de aanvraag milieuvergunning, is nader uiteengezet dat de uitbreiding niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit.

Nadere toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen uit de Wet milieubeheer is dus niet noodzakelijk.

3.4.8 Geluidshinder

Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen in principe een geluidzone. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken.

De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. Het is slechts de bedoeling om de agrarische bedrijfsbebouwing uit te breiden. Een agrarisch bedrijf is geen geluidsgevoelig object en er worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies of objecten aan het bedrijf toegevoegd. Een akoestisch onderzoek is niet nodig. De Wgh levert voor het bouwplan geen belemmeringen op.

Geluidhinder richting omgeving

In het kader van de Wet milieubeheer is een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning; milieuvergunning omdat de aanvraag voor de invoering van de WABO is ingediend.

De inrichting zal moeten voldoen aan de geluidswaarden in de vergunning. Zodoende wordt gewaarborgd dat er geen hinder optreedt richting de omgeving.

Omdat er geen woningen van derden binnen relevante afstand voorkomen, is voldoende aannemelijk dat kan worden voldaan aan de geluidswaarden in de vergunning.

3.4.9 Externe veiligheid

Inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 in werking getreden, daarbij hoort de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Het Revi is in 2007 herzien, de afstanden met betrekking tot bestaande situaties zijn hierin verkleind ten opzichte van nieuwe situaties. Het besluit heeft gevolgen voor de ruimtelijke ordening en dus ook voor het bestemmingsplan. Bij het plannen van risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) in de omgeving van een risicovolle inrichting, moet op basis van het Bevi op bindende wijze rekening worden gehouden met de mogelijke invloed van die inrichting. Op grond van het besluit gelden bepaalde normeringafstanden tussen risicovolle en risicogevoelige functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.wp00008-OW01_0014.png"

Figuur 6: Risicokaart

In de directe omgeving is geen zogenaamde risicovolle inrichting aanwezig.

Conclusie

Door de analyse is vast komen te staan dat er geen extern veiligheidsrisico bestaat voor de melkveehouderij.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Over nabijgelegen wegen vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

Buisleidingen

Langs de ontsluitingsweg liggen geen leidingen van de NAM. Er is derhalve geen sprake van een risico.

3.4.10 Bodem

Ten behoeve van de bouwactiviteiten moeten bodemgegevens bekend zijn. Er mag alleen worden gebouwd wanneer bekend is dat de grond een goede kwaliteit heeft. Op grond van historische gegevens, - de locatie is uitsluitend in gebruik geweest als cultuurgrond gebruikt - kan worden gesteld dat het een onverdachte locatie is. Mogelijk dat een bodemonderzoek dient plaats te vinden bij aanvraag van omgevingsvergunning, voor verblijfsruimten (langer dan 2 uur verblijven van mensen in een bepaalde ruimtes).

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er uit milieuhygiënische overwegingen in relatie tot de bodemkwaliteit, geen belemmeringen ten aanzien van de beoogde nieuwbouw op de locatie.

3.4.11 Verkeer en parkeren

Het bedrijf is gelegen aan een rustige ontsluitingsweg met relatief weinig verkeer.
De belangrijkste verkeersbewegingen van en naar het bedrijf bestaan uit de aanvoer van krachtvoer, gemiddeld 1 keer per week. De afvoer van melk 3 keer per week, daarnaast wordt kunstmest aangevoerd 1 keer per kwartaal. Daarnaast zullen de meststoffen (digistaat) voor een deel over de weg naar de landerijen worden afgevoerd en zullen dierenarts, vertegenwoordigers etc. het bedrijf aandoen.

Het overgrote deel van de verkeersbewegingen vindt overdag plaats. De ingeschatte aantallen zijn reëel. Op het eigen erf is ruim voldoende gelegenheid om te manoeuvreren en te parkeren.