direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Warande - Klein Nooten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0995.BP00087-VG01

Toelichting

De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

Hoofdstuk 7 Planbeschrijving

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke aspecten

Hoofdstuk 1 Inleiding

Warande is een van de grotere uitbreidingswijken van Lelystad. In eerste instantie is voorzien is voorzien in een uitbreiding van 3.500 à 4.000 woningen. Ten behoeve de uitbreiding heeft de gemeente de stedenbouwkundige opzet voor de wijk neergelegd in 'Warande, Ontwikkelingsplan voor Lelystad-Zuid' (2003), waarna in 2010 'Warande 2.0 herzien ontwikkelingsplan 2009' werd vastgesteld. In deze plannen is de opzet voor de wijk globaal aangegeven, omdat de realisatie over een lange periode is voorzien. Voor het grootse deel van dit gebied geldt een uit te werken bestemming. Inmiddels is voorzien in 10.000 woningen in de woningbouwplannen.

Op het plangebied is het bestemmingsplan Lelystad Warande fase 1 (2010) van toepassing. Dit voorliggende plan betreft een deel van 'Wonen - Uit te werken bestemming' (W-U), om te voorzien in een directe bouwtitel. De voor 'Wonen - Uit te werken bestemming' (W-U) aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, in samenhang met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Er is in dat plan een maximum totaal aantal woningen opgenomen (2.253 woningen). Voor eerdere delen van W-U zijn reeds plannen gemaakt.

Hier is echter een (kleine) gedeeltelijke herziening van het geldende regime aan de orde, omdat de ontwikkeling van het gebied een kleindeels andere stedenbouwkundige benadering vroeg. Het type woningen is aangepast. Daardoor ook het aantal woningen, nu 115 en de parkeernorm is anders.

Hierdoor werden de verplichte regels - voor een uitwerkingsplan - in het moederplan overschreden. Overigens zijn maar drie bestemming aan de orde, namelijk "Woongebied", "Water" en "Bos".

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

De wijk Warande ligt op de overgang van stad naar natuur, en van land naar water:
de stad: de Landstrekenwijk, de Campus en het bedrijventerrein Flevopoort;
de natuur: de Oostvaardersplassen en de Hollandse Hout;
het land: de landbouw (ten zuiden en oosten);
het water: het Markermeer.

Met het bestemmingsplan Warande en daarop volgende gedeeltelijke herziening deelgebied 1 Warande (postzegels) werd woningbouwontwikkeling op deze locatie mogelijk gemaakt. Het voorliggende bestemmingsplan Warande - Klein Nooten maakt meer woningen op deze locatie mogelijk.

Het betreft hier een gebied dat bij Warande fase 1 deel uitmaakt van een uit te werken bestemming "Wonen", die geldt voor een groot gedeelte van het plangebied. Dat betekent feitelijk dat de bestemming globaal is en dus niet zonder ruimtelijke procedure gebouwd kan worden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is begin 2012 in werking getreden. Deze visie treedt in de plaats van onder meer de Nota Ruimte. Het Rijk kiest voor een selectiever inzet van rijksbeleid en daarom een aantal nationale belangen. Hierbuiten hebben de decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er van uit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. In 2012 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden.

Waar de bepalingen zijn gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk dus er van uit dat deze doorwerking krijgen.

Desgevraagd zal het Rijk wel zonodig in de voorbereidingsfase van de bestemmingsplanprocedure haar nationale belangen toelichten en zo nodig kennis en advies geven daarover. Het Rijk blijft wel opkomen voor de directe belangen vanuit de rol van weg- en waterbeheerder (Rijkswaterstaat), eigenaar van defensie terreinen (ministerie van Defensie) en projecten in het kader van rijkscoördinatieregeling rond rijksinpassingsplannen op het terrein van de Infrastructuur en Waterstaat (ministerie van I en W).

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Daarmee vervangt het Barro het bestaande planologisch beleid uit de Nota Ruimte en een aantal Planologische Kernbeslissingen. In het besluit zijn de regelingen met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Rijksbufferzones, Nationale Landschappen, de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Uitgangspunt daarbij is dat het huidige beleid zoveel mogelijk 'beleidsneutraal' wordt voortgezet. Een aantal regelingen is 'getrapt' vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies en gemeenten verplicht zijn dit beleid nader uit te werken.

Met de inwerkingtreding van het Barro heeft er ook een wijziging plaatsgevonden van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro is opgenomen dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zie art. 1.1.1 Bro) mogelijk maakt.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De Laddertoets wordt uitgevoerd wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

In het Bro is geen ondergrens vastgelegd voor de omvang van de ontwikkeling. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak van de Raad van State van 28 juni 2017 dat: "in beginsel" sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

In verband met de gewijzigde marktvraag binnen het plangebied worden meer dan 11 extra woningen mogelijk gemaakt, dus is sprake van een Ladderplichtige stedelijke ontwikkeling. Alhier is sprake van 115 woningen.

Het rapport 'Kwalitatief Versnellen' uit het najaar 2018, onderbouwt het woningbouwprogramma 2019-2022 van de gemeente Lelystad. Het rapport beschrijft de versnellingsopgave voor woningbouw binnen de MRA:

Lelystad maakt onderdeel uit van de MRA (Metropool Regio Amsterdam). De ligging van Lelystad en de steeds verbeterde ontsluitingen in combinatie met de aantrekkende economie biedt Lelystad kansen voor de (nabije) toekomst. Vanuit de MRA is de gemeente gevraagd een bijdrage te leveren aan de opgave om tot 2025 extra woningen in aanbouw te nemen: de zogenaamde versnellingsopgave. Lelystad heeft in gesprekken met de MRA kenbaar gemaakt dat zij hiertoe bereid is. (p.8)

Basis voor de woningbehoefte in kwantitatieve zin vormt de demografische prognose voor Lelystad van de MRA: het MRA-scenario. Deze prognose laat tussen 2017 en 2030 een huishoudensgroei met 3.680 huishoudens zien. (p.13)

Als kwantitatief vertrekpunt voor de komende jaren kan een gemiddeld aantal opleveringen van netto 400 tot 500 woningen als realistisch gezien worden. (p.14)

Om meer grip te krijgen op de vraagkant is onderzoeksbureau RIGO gevraagd een realistische inschatting te maken van de groeipotentie van Lelystad. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het RIGO rapport 'Groeipotentie en woningbehoefte Lelystad' (20 maart 2018). De uitkomst van dit onderzoek is een onderbouwde schatting van de hierboven besproken kwantitatieve woningbehoefte, maar ook van de kwalitatieve woningbehoefte in termen van woningtypen, eigendom en prijsklassen voor de periode tot 2030 voor de gehele stad.

In onderstaande tabel is de behoefte weergegeven naar segmenten volgens het MRA -scenario, uitgedrukt in gemiddelden per jaar (over de dertien jaar tussen 2017 en 2030) . Het overgrote deel van de behoefte in dit scenario bestaat uit ééngezins koopwoningen. De vraag naar huurappartementen neemt ook sterk toe. De behoefte aan ééngezins huurwoningen neemt in dit scenario licht af. In de praktijk betekent dit niet dat deze woningen leeg komen te staan, maar dat ze sneller beschikbaar komen. (p.23 RIGO rapport)

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00087-VG01_0001.png"

Conclusie:

Uit tabel 4-2 blijkt de grote behoefte aan woningen in aantallen zowel als type woningen. Het project Warande Klein Nooten levert met maximaal 115 grondgebonden woningen een bijdrage aan de grote kwantitatieve én kwalitatieve woningbehoefte binnen Lelystad en omgeving. Hiermee wordt tevens voldaan aan de Laddertoets.

3.2 Omgevingsvisie Flevoland straks

De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities er zijn voor de toekomst.

Flevoland nu

Flevoland heeft 1.400 vierkante kilometer ingericht land en ruim 400.000 inwoners. In Flevoland is het vroegere ideaal van een maakbare wereld herkenbaar: lange lijnen, strakke functiescheiding en grootschalige gebiedsontwikkeling. Flevoland heeft zijn landbouw-, recreatie-, natuur- en stedelijke gebieden gekregen.

Sterkste troeven

Almere en Lelystad leunen op de Noordvleugel met onder andere Amsterdam, het Gooi en Utrecht. Dagelijks pendelen vele mensen op en neer. De welvaart en economie in beide steden ademen mee met het oude land. In beide steden is er een economie, die zich nog verder moet ontwikkelen tot een stabiele kracht. Sterkste troef van beiden steden is het rustige wonen in een groene omgeving.

In beide steden is een grote groep mensen, die de voordelen van de nabij gelegen krachtige economische regio weet te benutten. Nieuwe inwoners en bedrijven vestigen zich daarom hier. Hiertegenover staat dat in beide steden ook groepen inwoners zijn, die een minder gunstig sociaal economisch perspectief hebben. Zij profiteren nog niet van de kansen die de regio biedt.

Krachten in de samenleving

De provinciale organisatie van Flevoland richt zich voornamelijk op de wettelijke taken en realisatie van een aantal ontwikkelopgaven. Het accent ligt op fysieke ontwikkelingen zoals Marker Wadden, Almere 2.0 en Lelystad Airport. Met de ruim 400.000 inwoners in Flevoland en tal van organisaties zijn er vele krachten. Zij bepalen de ontwikkeling van Flevoland. Het zwaartepunt voor de provincie verschuift meer en meer richting het – in sociaal-economisch opzicht – profijtelijk maken van de fysieke inrichting en het optimaal ruimte geven aan de krachten in de samenleving. Het is de stap van de maakbare samenleving naar de samenleving die het zelf wil, kan en gaat maken.

FlevolandStraks

In 2030 en verder is Flevoland de kroon op de Nederlandse poldertraditie. Bij nieuwe ontwikkelingen is er evenwichtige aandacht voor fysieke, sociale en economische aspecten. De provincie koestert de eigenzinnige schoonheid van de oorspronkelijke opzet van de polders. En benut het in Flevoland aanwezige talent alsmede de potenties, kracht en ondernemerschap van de samenleving.

Belofte

In Flevoland is de belofte van bestuurlijke vernieuwing ingelost. De maatschappelijke opgaven staan centraal. De provincie treedt met gemeenten en waterschap op als één bestuur (complementair bestuur). Periodiek worden de opgaven en oplossingen van de provincie voorgelegd aan een representatieve groep Flevolanders.

Flevoland biedt ruimte voor ondernemingen en mensen die hun ideaal willen realiseren. De begintijd van de bepalende overheid en de maakbare samenleving hebben we achter ons gelaten. Iedereen die wil bijdragen aan de toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd. De stap van “nee tenzij” naar “ja mits” wordt gezet. Door deze opstelling zijn er meer mogelijkheden voor initiatieven van inwoners en bedrijven .

Excellent

Flevoland draait grotendeels op duurzame energievoorziening. Overal – in stad en land – zijn de gevolgen van de energietransitie merkbaar. Huishoudens en bedrijven zijn energieneutraal. Energie wordt duurzaam opgewekt. Nieuwe woonwijken zijn aangelegd zonder gasnet. De energierekeningen van de inwoners zijn fors gereduceerd en er zijn vele Flevolandse bedrijven gespecialiseerd in duurzame energie en energiebesparing. Flevoland heeft in economisch, maatschappelijk en fysiek opzicht geprofiteerd van de energietransitie.

In Flevoland zijn vele nieuwe economische activiteiten. Ondernemers pakken de kansen van de veranderende economie. Hieronder ook de circulaire economie. Het woord afval heeft een andere betekenis gekregen: het is grondstof voor productie. Groene grondstoffen en gebruikte materialen bewerken we zodanig dat ze hun weg vinden naar afzetmarkten.

In 2030 en verder onderscheidt Flevoland zich bovenregionaal met een aantal voorzieningen, die van excellente kwaliteit is. Voorzieningen met een aantrekkingskracht en een reputatie die zich over de provinciegrenzen heen uitstrekken. Het gaat onder meer om de toplandbouw, de ontwikkeling van Almere en Lelystad (o.a. Lelystad Airport) tot knooppunten in de regionale netwerken, excellente woonmilieus in Almere en Lelystad en prachtige groenblauwe natuur- en recreatiegebieden langs de waterrijke randen van de Flevopolders. Het zijn de authentieke krachten van Flevoland, die naar een volgend – hoger – niveau zijn doorontwikkeld. Liggend aan het IJmeer, Markermeer en IJsselmeer zijn Almere en Lelystad de buitenplaatsen voor de Noordvleugel: de nationale economische motor. De pracht en kracht van de jonge natuur dringt met het Nationaal Park Nieuw Land door tot in het hart van beide steden. De steden vormen de (inter)nationale toegangspoort voor woningzoekenden in de metropoolregio.

De agrarische sector staat er ondanks de onzekerheden op de wereldmarkt sterk voor. Flevoland – en in het bijzonder Noordoostpolder, Dronten, Lelystad en Zeewolde – staat bekend om haar toplandbouw. Of het nu gaat om grootschalige productie, biobased economy, natuur inclusief of koppeling met gezondheid. In Flevoland zitten de voorlopers van de sector, die worden gesteund door onderzoek, onderwijs en overhead.

Ruimte voor duurzame ontwikkeling

In heel Flevoland is een samenleving waar mensen met elkaar optrekken en naar elkaar omkijken. Flevoland biedt in 2030 en verder ruimte voor duurzame ontwikkelingen met oog voor fysieke, sociale en economische aspecten. Deze toekomst maken we samen: inwoners, bedrijven, organisaties, overheden.

De Omgevingsvisie is een uitnodiging van de provincie Flevoland aan iedereen die wil bijdragen. Samen vormen we de omgeving van deze visie: de Omgevingsvisie FlevolandStraks.

3.2.2 Omgevingsverordening

De omgevingsverordening omvat drie soorten regels. Ten eerste regels die gericht zijn tot burgers en bedrijven, zoals algemene regels en vergunningstelsels. Ten tweede regels die zijn gericht tot het uitvoerend bestuur, zoals omgevingswaarden en beoordelingsregels voor vergunningaanvragen. En ten derde omvat het instructieregels over de uitoefening van taken en bevoegdheden door gemeenten en waterschappen. De provincies hebben van het Rijk geen overgangstijd gekregen, hetgeen inhoudt dat de omgevingsverordening gelijktijdig met de Omgevingswet inwerking zal moeten treden. Dit heeft geleid tot een eerste aanzet voor een omgevingsverordening zoveel als mogelijk in lijn met de Omgevingswet en digitaal ontsloten volgens de op dit moment geldende regelgeving in standaarden.

Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012.

In 2012 hebben de Provinciale Staten van Flevoland de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 (hierna: VFL 2012) vastgesteld. De VFL 2012 omvat (grotendeels) de provinciale regels op het gebied van de fysieke leefomgeving. De VFL 2012 betrof een actualisatie van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland uit 2007, waarin een eerste integratieslag had plaatsgevonden van de daarvoor geldende provinciale regelgeving (Provinciale milieuverordening Flevoland, Grondwaterverordening Flevoland 1996, Ontgrondingenverordening Flevoland 2002, Verordening waterhuishouding Flevoland, Verordening waterkering Noord-Nederland en Landschapsverordening Flevoland 2004). Sinds de vaststelling in 2012 is de VFL 2012 zeven keer gewijzigd. Eind 2017 is de voorbereiding gestart om vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet te komen tot een omgevingsverordening die ziet op alle elementen van de fysieke leefomgeving, en op activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.

Integratie van verordeningen

De reikwijdte van de Omgevingswet –de fysieke leefomgeving omvat onder meer bouwwerken, infrastructuur, water, bodem, lucht, landschappen, natuur en cultureel erfgoed– heeft geleid tot een verdere integratie van de provinciale regelgeving in de omgevingsverordening. De omgevingsverordening bestaat per ingang van haar inwerkingtreding uit:

  • de VFL 2012 met regels betreffende onder meer windenergie, grondwaterbeschermingsgebieden, watersysteem, NatuurNetwerk Nederland, stiltegebieden, ontgassen binnenvaart, bodemsanering, ontgrondingen, wegen en vaarwegen, handhaving;
  • de Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Flevoland 2016;
  • de Verordening kwaliteit VTH omgevingsrecht provincie Flevoland;
  • regels voor zonne-energie.

De inhoud van de omgevingsverordening wordt in de periode tot inwerkingtreding van de Omgevingswet steeds verder in lijn gebracht met die wet en de daarop gebaseerde regelgeving. Ook zal de verordening moeten passen bij de Omgevingsvisie FlevolandStraks, het Omgevingsprogramma Flevoland en diens opvolgers. Dit betekent dat de omgevingsverordening continue in beweging is.

Conclusie

De voorliggende planherziening is in overeenstemming met de gestelde doelen en streefpunten, en wordt niet in strijd geacht met de belangen die voor de Provincie gelden. Zaken die provinciale belangen in het geding brengen zijn hier niet aan de orde. De herziening laat overigens bijzonder weinig veranderingen zien ten opzichte van de herziene plannen, zodat deze bestendigend van aard mag worden genoemd.

3.3 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Lelystad 2040

De Omgevingsvisie Lelystad is vastgesteld op 22 juni 2021 en bevat een samenhangende visie op de fysieke, ruimtelijke, sociale en economische ontwikkelingen waarmee het gemeentebestuur richting geeft aan de toekomstige ontwikkeling van de stad. In de Omgevingsvisie gaat het om beschermen van kernwaarden, het realiseren van maatschappelijke opgaven en het ontwikkelen van de rol als gemeente.

In de Omgevingsvisie wordt genoemd dat Lelystad bij de ontwikkeling van bestaande en nieuwe woonmilieus vasthoudt aan de unieke kwaliteiten van de ruime en groene woonstad. Hiervoor gebruikt Lelystad de groene dragers binnen de oude wijken. Zo kan bijvoorbeeld het Woldpark, aansluitend op het Stadshart, opgewaardeerd worden tot stadspark met sportieve en/of recreatieve functies. Wijkparken zouden eventueel versterkt kunnen worden door het toevoegen van bebouwing aan de randen. Buurtvoorzieningen liggen vaak naast deze parken en kunnen hierdoor mogelijkerwijs aan draagkracht winnen.

Prioritaire gebieden voor woningbouw zijn het Stationsgebied-Stadshart, Warande en de Kust, aangevuld met kleinere meer binnenstedelijke locaties. Op termijn kunnen hier - indien nodig - nog meer locaties aan worden toegevoegd. Nieuwe woonlocaties buiten de groene rand van Lelystad (bijv. aan de oostzijde van de A6) zijn niet aan de orde.

Warande heeft verschillende reservedeelgebieden die kunnen worden ingezet om bij te dragen aan de woningbouw opgave van de MRA. Het reeds bebouwde gebied van De Warande bestaat uit een raster van lanen en parkbossen. Daartussen liggen woonbuurten. Het groen bevindt zich in de parkbossen en langs de lanen. Bij de verdere ontwikkeling van Warande wordt wonen midden in nieuwe natuur met unieke woonconcepten de norm.

Warande zal dan ook ruimtelijk worden verweven met het Hollandse Hout en de Oostvaardersplassen en maakt deel uit van de groene rand om Lelystad. De groene rand kent ontspannen woonmilieus met wonen in kleine clusters. Tussen de clusters is voldoende ruimte voor natuur. De Warande biedt daarmee een groen woonmilieu met gemiddeld genomen een lage woningdichtheid.

Woonvisie

Met de in 2016 vastgestelde nota “Woonvisie Lelystad 2016-2020 Samen aan de slag” wordt de volgende ambitie nagestreefd:

'Lelystad biedt het beste van twee werelden. Door haar centrale ligging en de goede bereikbaarheid kunnen inwoners optimaal gebruik maken van alle voordelen van de nabijheid van de grote stad. Aan de andere kant biedt Lelystad haar inwoners de aantrekkelijkheid van een rustig en betaalbaar woonmilieu met ruimte, groen en water in de directe omgeving'.

Lelystad moet in de toekomst, als voorportaal van de Randstad, een prettige woonstad blijven. Het woonbeleid is er op gericht dat er voor de (toekomstige) inwoners in aantal en kwaliteit voldoende keuzemogelijkheden zijn in een prettige woonomgeving. Om de komende jaren daadwerkelijk de woonkwaliteit van de stad te koesteren, te verbeteren en kwaliteit toe te voegen werken we de komende tijd aan twee hoofdthema's:

1. Goede en betaalbare woningen voor iedereen

2. Goede woningen in prettige en gewilde woonwijken

Daarnaast zijn er randvoorwaarden waar blijvend aan moet worden gewerkt om bovenstaande te bereiken en te ondersteunen, te weten:

    • 1. Groei werkgelegenheid
    • 2. Imago van de stad; positionering van de stad.
    • 3. Aantrekkelijke woonomgeving; kwalitatief goede woningen, vitale woonwijken.
    • 4. Verduurzaming en toekomstbestendig maken van de bestaande woningvoorraad; duurzame ontwikkeling.
    • 5. Veranderende rolverdeling tussen gemeente en inwoners; maatwerk, ruimte voor ontwikkeling, zelfredzame burgers.

Voor het bestemmingsplan Warande - Klein Nooten zijn beide hoofdthema's van belang. Over het thema “goede en betaalbare woningen voor iedereen” wordt over nieuwbouw het volgende gezegd:
- Kwaliteit gaat voor kwantiteit;
- De groei van de stad draagt bij aan het in evenwicht brengen van de sociale structuur, daarom wordt er vooral in het midden- en hogere segment gebouwd;
- Nieuwbouw in het centrum (inclusief Parkwijk), Hanzepark, Warande deelgebied 1 en onafgemaakte plekken in de bestaande stad, plekken rond bestaande voorzieningen en de Woonblokken Batavia Haven krijgt voorrang.
Het programma voor Klein Nooten sluit gezien de mix van toe te voegen woningen (zowel rijenwoningen, 2 onder 1 kapwoningen en vrijstaande woningen) aan op de hierboven benoemde kwalitatieve uitgangspunten. Daarnaast wordt Warande deelgebied 1, waar Klein Nooten deel van uit maakt genoemd als nieuwbouwlocatie.

Beleidsregel Bed & Breakfast

In september 2010 heeft de gemeenteraad deze beleidsregel vastgesteld. De beleidsregel geeft voorwaarden waaronder een bed & breakfast in een woonwijk of een agrarisch gebied mogelijk wordt gemaakt. Deze voorwaarden gaan over de omvang, het aantal kamers en de realisatie van parkeergelegenheid op eigen terrein. De regeling is bedoeld voor gebieden met een woonbestemming (niet zijnde bedrijfswoning) of een agrarische bestemming en is om die reden in dit bestemmingsplan overgenomen. Medewerking aan het vestigen van een Bed & Breakfast kan alleen verleend worden door middel van een afwijking (ontheffing).

Archeologische monumentenzorg in Lelystad

Op 28 augustus 2008 heeft de gemeenteraad van Lelystad het archeologische beleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld om vorm te geven aan het rijks- en provinciaal beleid voor archeologie en cultuurhistorie. Het beleid bestaat uit beleidsafspraken en een beleidsadvieskaart. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met op de kaart aangemerkte gebieden. In het beleid is ook de doorwerking van het beleid voor bestemmingsplannen opgenomen. Daarbij is een lijst opgenomen met categorieën van archeologische waarden en de manier waarop deze in het bestemmingsplan opgenomen moeten worden.

Parkeerbeleid Warande

Voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per woning gelden de parkeernormen en rekenwaarden als aangegeven in artikel 10, Parkeerregels,de tabellen A en B, van de Overige algemene regels. De regels zijn opgenomen om bij bouwplannen expliciet rekening te houden met toereikende parkeerruimte.

Als gemeente wordt als vertrekpunt 0,3 parkeerplaats van het totaal aantal noodzakelijke parkeerplaatsen in de openbare ruimte aangelegd (=parkeren bezoekers). De overige parkeerplekken zullen als vertrekpunt op eigen terrein gesitueerd moeten worden.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk worden de aspecten aangegeven die invloed (kunnen) hebben op respectievelijk van belang zijn voor (het wonen in) het plangebied.

4.2 Geluid

Het bestemmingsplan is onderzocht op eventuele geluidhinder vanwege de Larserdreef. Het akoestisch rapport is opgenomen als een bijlage bij de toelichting.

De getrokken conclusie luidt: voor het plan Klein Nooten is een verkennende geluidsberekening gemaakt inzake wegverkeersgeluid afkomstig van de Larserdreef. De hoogste geluidsbelasting komt uit op 53 dB Lden inclusief correctie -2 dB. Daarmee is nog steeds voldaan aan de eerder afgegeven hogere waarde voor dit gebied van 53 dB. (Het Besluit hogere grenswaarden is vastgelegd in de rapportage "Ontwerpbesluit hogere grenswaarden voor spoorweggeluid en verkeersgeluid Plangebied Warande", gemeente Lelystad, december 2007, vastgesteld 24-11-2009)

Verdere maatregelen zijn daarmee niet noodzakelijk.

4.3 Milieueffect rapportage

Wegverkeer

Voor besluiten en plannen die ontwikkelingen bevatten, die (mogelijk) belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de plicht voor het opstellen van een milieueffectrapportage. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden voor projecten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit m.e.r.. Bij dit bestemmingsplan hoeft geen milieueffectrapportage opgesteld te worden. In het plangebied is geen sprake van nieuwe ontwikkelingen, aangezien voor de betreffende locatie al woningbouw was beoogd (wonen – uit te werken bestemming). Daarnaast is er geen sprake van een toename van het totaal aantal woningen dan dat al in het moederplan Warande fase 1 is mogelijk gemaakt.

Railverkeer

Het plan Klein Nooten ligt op ongeveer 540 meter vanuit de spoorlijn, de destijds gehanteerde wettelijke geluidszone van 500 meter zorgt ervoor dat er voor Klein Nooten geen nadere beschouwing van railverkeer hoeft te komen.

4.4 Luchtkwaliteit

In het MER (Milieueffectrapport Warande, Witteveen+Bos, 14 januari 2008) is aangegeven dat de luchtkwaliteit verslechtert maar dat wel wordt voldaan aan de grenswaarden. Aangezien met dit bestemmingsplan het oorspronkelijk totaal aantal woningen niet toeneemt is geen aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit noodzakelijk.

4.5 Bodem

In 2007 heeft een bodemonderzoek plaatsgevonden, inclusief een aanvullend onderzoek. Dit onderzoek is uitgevoerd voor het totale plangebied Warande fase 1 deelgebied 1. Hierbij is geen onderscheid gemaakt in de gebieden die in het bestemmingsplan Warande fase 1 voor wonen, bos dan wel water zijn bestemd. Eventuele uitwisseling van functies leidt dan ook niet tot een ander bodemonderzoek.

Ten tijde van het onderzoek in 2007 waren op de planlocatie een gronddepot en een leefgebied van rugstreeppadden aanwezig, waardoor niet alle geplande boringen konden worden uitgevoerd. Ter voorbereiding van de realisatie wordt het onderzoek op dit punt aangevuld. Naar verwachting zal dit geen belemmeringen opleveren voor de beoogde bestemmingen.

Aangezien er zich in of rond het plangebied geen ontwikkelingen of activiteiten hebben voorgedaan die een negatieve invloed hebben op de bodemkwaliteit, wordt ervan uitgegaan dat er ten aanzien van de uitvoerbaarheid geen belemmeringen zijn ten aanzien van de bodemkwaliteit

4.6 Hinder van bedrijven

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven) en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen).

De VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Met milieuzonering kan ervoor worden gezorgd dat nieuwe bedrijven op een verantwoorde afstand van gevoelige bestemmingen worden gesitueerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Deze publicatie hanteert een tweetal verschillende omgevingstypen voor de richtafstanden: het omgevingstype 'gemengd gebied' en het omgevingstype 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en in rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van een rustig woongebied. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden, zonder dat dit ten koste gaat van het leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd.

Circa 240 meter ten oosten van het plangebied, bevinden zich gronden met de bestemming 'Maatschappelijk - Justitieel'. Hier is de Penitentiaire Inrichting Lelystad gevestigd. Dit betreft een inrichting voor detentie. Een gevangenis komt het meest overeen met 'klinieken en dagverblijven' die tot milieucategorie 1 gerekend worden. Hiervoor geldt een richtafstand van 0 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Meer dan 600 meter ten oosten van het plangebied zijn twee biomassacentrales gevestigd, langs de spoorlijn van Almere naar Zwolle. Dit betreffen bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3.2, waarvoor in dit geval een richtafstand van 50 meter aan de orde is. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.

Conclusie  

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

4.7 Externe veiligheid

Voor onder andere een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan (op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wabo) is wet- en regelgeving inzake veiligheidsrisico's aan de orde. Dit kunnen risico's zijn die zware bedrijven kunnen veroorzaken maar ook door transport van gevaarlijke stoffen (over weg, spoor en water en door buisleidingen). Kwetsbare objecten zoals bijvoorbeeld woningen moeten voldoende afstand houden tot dergelijke bedrijven en transportroutes. Ook kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid gewenst zijn. De normen en richtlijnen voor risico's komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):

- Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een persoon die zich altijd op een bepaalde plaats bevindt overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het plaatsgebonden risico geldt voor kwetsbare objecten een grenswaarde van 10-6 per jaar (kans op één dode per jaar, mag maximaal één op de miljoen zijn). Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.

- Het groepsrisico beschrijft de kans dat groepen personen gelijktijdig het slachtoffer worden van een ongeval. Deze kans wordt mede bepaald door het aantal personen dat zich bevindt in het invloedgebied van een risicobron (het gebied waar dodelijke effecten van ongevalscenario's optreden). Voor het groepsrisico geldt een oriëntatiewaarde: het bevoegd gezag dient het geaccepteerde niveau van het groepsrisico te verantwoorden door bij besluitvorming in te gaan op de mogelijkheden voor het terugbrengen van de risico's en optredende effecten, de zelfredzaamheid van personen en de mogelijkheden voor bestrijding en hulpverlening.

5.7.1 Beoordeling

Aan de in het plangebied beoogde woonfunctie zijn geen externe veiligheidsrisico's verbonden.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicobronnen in de vorm van buisleidingen, inrichtingen of transportroutes die onderdeel zijn van het Basisnet. Wel bevindt zich grenzend aan het plangebied een regionale transportroute (geen onderdeel van het Basisnet) waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het betreft de provinciale weg ter plaatse van de Larserdreef, die onderdeel is van de transportroute N302 Hoorn-Kootwijk.

Via de landelijke risicokaart is voor het transport van gevaarlijke stoffen over N302 Hoorn-Kootwijk een zogenaamd attribuutrapport beschikbaar. Uit dit rapport blijkt dat voor de transportroute over de Larserdreef rekening moet worden gehouden met transporten van de volgende gevaarlijke stoffen:

- LF1 (brandbare vloeistof, bijvoorbeeld diesel);

- LF2 (brandbare vloeistof, bijvoorbeeld benzine).

Op basis hiervan kan het persoons- en groepsrisico voor transportroutes aan de hand van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) worden beoordeeld.

Plaatsgebonden risico (PR)

Op basis van de vuistregels vanuit de HART en het attribuutrapport kan worden vastgesteld dat er geen toetsing van het PR hoeft plaats te vinden voor de Larserdreef. Deze heeft geen PR 10-5- en 10-6-contour.

Groepsrisico (GR)

In HART is in tabel 1-2 de maximale effectafstand per stofcategorie weergeven. Deze afstand wordt gemeten vanaf het bebouwingsgebied tot de as van de weg (in dit geval de Larserdreef). Over de Larserdreef worden uitsluitend gevaarlijke stoffen in de categorieën LF1 en LF2 vervoerd. Voor beide stoffen geldt een maximale effectafstand van 45 meter.

Voor de voorgenomen ontwikkeling geldt dat de afstand gemeten vanaf de noordgrens van het plangebied tot aan de as van de Larserdreef 47 meter bedraagt. Het plangebied en de bebouwing in het plangebied liggen hiermee buiten de invloedssfeer van de transportroute over de Larserdreef. Ook een nader toetsing van het GR kan daarom achterwege blijven.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.

4.8 Stikstofdepositie

De Programmatische Aanpak van Stikstof (hierna de PAS) is een onderdeel van de Wet natuurbescherming. De Provincie Flevoland is het bevoegde gezag. De PAS is op 1 juli 2015 in werking getreden en had tot doel om ruimte te bieden aan economische ontwikkelingen, sterke natuur en minder stikstof. De PAS gold voor 118 Natura 2000-gebieden die gevoelig zijn voor stikstof, de zogenaamde PAS-gebieden. Binnen Flevoland bevinden zich geen PAS-gebieden en voor Lelystad is in hoofdzaak de Veluwe, op een afstand van ruim 20 kilometer, het maatgevende PAS-gebied waaraan wordt getoetst voor de toestemmingsverlening. Met de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 heeft de hoogste bestuursrechter beslist dat de PAS niet mag worden gebruikt als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatste van de PAS-gebieden. Deze uitspraak heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen waarbij sprake is van een toename van stikstofdepositie (stikstofneerslag) in Natura 2000-gebieden.

Het plan “Klein Nooten” is een onderdeel van het gehele gebied Warande. Voor Warande is in het verleden een MER procedure doorlopen. De PAS was destijds nog niet van toepassing en is dus daar ook niet op getoetst. Met het bestemmingsplan Klein Nooten neemt het aantal woningen dat mogelijk wordt gemaakt niet toe. Gesteld kan worden dat het totaal programma voor Warande niet wijzigt en daarmee door de wijziging van dit bestemmingsplan geen toename van productie van stikstof plaatsvindt.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante kabels en leidingen (hoofdleidingen, straalpaden et cetera) dienen met de van toepassing zijnde belemmeringenstroken in een bestemmingsplan te worden verankerd. In het plangebied komen deze niet voor, waardoor belemmeringenstroken voor kabels en leidingen niet aan de orde zijn.

4.10 Landschap en cultuurhistorie

Het polderlandschap 

Oostelijk Flevoland is de vierde in de reeks van polders in het IJsselmeer, de voormalige Zuiderzee. Met de voorgaande drie (polder Andijk, Wieringermeer en Noordoostpolder) is ervaring met indeling en inrichting opgedaan, die in het ontwerp van Oostelijk Flevoland herijkt en gemoderniseerd tot uitdrukking is gebracht. In die zin heeft Oostelijk Flevoland een grote cultuurhistorische betekenis als representant van aan een bepaalde periode gerelateerde, in zeer zuivere vorm tot uitdrukking gebrachte stedenbouw, landschapsarchitectuur en cultuurtechniek.

De polder Oostelijk Flevoland viel in 1957 droog; het landschap van het plangebied is dan ook voor alles een jong landschap. Het landschap van Oostelijk Flevoland is niet, zoals vele cultuurlandschappen, "ontstaan" in een lange reeks van transformaties, maar is het directe resultaat van een reeks ontwerpprocessen. Daarin zijn drie stappen te onderscheiden.

De eerste is de droogmaking zelf, die de buitenvorm van de polder heeft opgeleverd, alsmede de positionering van de toekomstige stad aan het Oostvaardersdiep. De tweede is de ontginning; deze heeft de landbouwkundige indeling tot gevolg gehad. In deze stap zijn oriëntatie en belijning van de poldersloten en -wegen bepaald. De derde stap is die van de verstedelijking. Van aanvang af was het uitgangspunt, dat het plangebied deel zou gaan uitmaken van het stedelijk gebied van Lelystad.

Van het landschap binnen het plangebied van dit bestemmingsplan zijn de oriëntatie en maatvoering van de polderverkaveling van betekenis. De polderverkaveling heeft een orthogonale structuur. Deze structuur wordt gehandhaafd door hier in het stedenbouwkundig ontwerp rekening mee te houden. Dit vind zijn vertaling in de ligging van bestemmingsvlakken in het bestemmingsplan. Een raster van lanen vormt het hoofdstramien van de ruimtelijke structuur van Warande. Dit lanenraster is een onderverdeling van de bestaande polderverkaveling. Hiermee blijft de positie van de Buizerdweg intact en het oorspronkelijk polderlandschap leesbaar.

Daarnaast vormt de huidige Torenvalktocht en een nieuw gerealiseerde vaart onderdeel van bovengenoemde ruimtelijke structuur. Zij creëren zicht over de gehele lengte van het gebied, en maken daarmee de schaal van Warande beleefbaar. Tevens bieden de vaarten condities voor het woonprogramma, variërend van wonen op het water tot wonen op de oever en wonen aan de vaart. Door genoemde watergangen te voorzien van de bestemming water zijn deze watergangen gewaarborgd in het plan.

Het plangebied is in het provinciaal beleid aangeduid als te ontwikkelen integratiegebied voor stedelijke ecologie. De provincie streeft bij nieuwe stedelijke uitbreidingen naar inpassing van bestaande landschappelijke en ecologische structuren en elementen. Hierbij wordt door de provincie het cascoconcept gehanteerd, waarin een scheiding is gemaakt in functies met een verschillende ontwikkelingstijd. Voor de inrichting betekent het cascoconcept:

  • scheiding van functies met een lange en korte ontwikkelingsduur;
  • bundeling van functies met een lange ontwikkelingstijd met het oog op ruimtelijke stabiliteit;
  • afstemming op systeemkenmerken van het landschap, zoals bodem, reliëf en waterhuishouding.

Er wordt gestreefd naar integratie van groenstructuren met een aquatisch netwerk. De Lage Vaart is als hoofdstructuurlijn aangegeven. Voor de stedelijke ontwikkeling streeft de provincie naar inpassing in het stedelijk raamwerk en aansluiting op de huidige massa's. Zowel vanuit het oogpunt van vormgeving als uit het oogpunt van stadsecologie en recreatie streeft de provincie bij nieuwe stedelijke uitbreidingen naar inpassing van bestaande landschappelijke en ecologische structuren en elementen. Het landschapsbeleid van de provincie is erop gericht dat de ontwikkeling van grootschalige groenstructuren, zoals nieuwe bos- en natuurgebieden:

  • bij voorkeur een aanvulling is op de landschappelijke hoofdstructuur;
  • een versterking/aanvulling vormt op de huidige bos- en natuurgebieden;
  • gebeurt in aansluiting op bestaande en nieuw te ontwikkelen stedelijke gebieden.

4.11 Ecologie

Flora, fauna en gebiedsbescherming

Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in het plangebied, de eventuele gevolgen van geplande ontwikkelingen en/of activiteiten die in het plan mogelijk gemaakt worden op aanwezige natuurwaarden in het plangebied en de omgeving, dient in het kader van het bestemmingsplan een toets op de Wet Natuurbescherming plaats te vinden. Hierbij wordt getoetst op beschermde gebieden, beschermde soorten en leefgebieden en op het behoudt van houtopstanden. Daarnaast wordt getoetst op vigerend beleid op het gebied van flora en fauna en op het Nationaal Natuur Netwerk (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS, geheten) uit de Nota Ruimte (Barro).

Dit bestemmingsplan is opgesteld vanwege een wijziging in de parkeernorm, type en daarmee het aantal woningen. Het plan is niet gelegen aan het water, er is echter een wijziging van de locatie van de brug over de Torenvalktocht aangegeven.

Toetsing aan de wijzigingen op het hoofdplan

Ten behoeve van de ontwikkeling van Warande zijn vergunningen verleend voor de rugstreeppad en bever en een vergunning voor de blauwe kiekendief in verband met de externe werking op de hersteldoelstelling voor deze soort in Natura 2000 – gebied de Oostvaardersplassen. Er zijn ook exemplaren van de beschermde ringslang en otter waargenomen in de directe omgeving van het plangebied.

Gebiedsbescherming

Ten aanzien van de gebiedsbescherming is er geen verder effect van dit plan te verwachten op Natura 2000 – gebieden of het Nationaal Natuur Netwerk. Deze effecten zijn getoetst ten behoeve van Warande en de wijziging in het bestemmingsplan kan hier geen extra negatief effect op hebben. Voor de externe werking op foeragerende kiekendieven uit de Oostvaardersplassen is een vergunning verleend en een compensatiegebied aangelegd.

Soortbescherming

Voor het hoofdbestemmingsplan is een natuurtoets uitgevoerd. De benodigde vergunning voor de rugstreeppad is verleend. De watergebonden soorten bever, ringslang en mogelijk de otter kunnen van dit, niet aan het water gelegen plan Klein Nooten, geen nadelig effect ondervinden. Ze zullen het huidige gebied niet gebruiken vanwege de afstand tot het water. De realisatie van een brug over de Torenvalktocht en andere werkzaamheden in de directe omgeving van de Torenvalktocht kunnen directe of indirecte effecten hebben op de beschermde bever, otter en ringslang. Bij de verdere planontwikkeling en -uitvoering dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van deze soorten. Naast een inrichting die geschikt is voor deze soorten, zal mogelijk een ontheffing aangevraagd dienen te worden en moet gewerkt worden volgens een ecologisch werkprotocol.

4.12 Archeologie

Het rijksbeleid ten aanzien van archeologie is gericht op het behoud van het archeologisch bodemarchief. De gehanteerde uitgangspunten zijn:

archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);

in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;

de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.

Er heeft een karterend bodemonderzoek plaatsgevonden (Karterend booronderzoek Lelystad Zuid, Vestigia, 22 mei 2007). De conclusie uit dit onderzoek is dat er geen nader onderzoek hoeft te worden verricht. Bij dit onderzoek is het gehele plangebied Warande fase 1 betrokken. Waarbij geen onderscheid is gemaakt in de ligging van de toekomstige woongebieden danwel bosgebieden of water.

In het gebied Warande zijn twee scheepswrakken aangetroffen. Het ene is ontgraven en vormt dus geen belemmering meer voor de ontwikkeling van het plangebied. Het andere is ingepast in het stedenbouwkundig ontwerp (Het Waterschip), deze bevindt zich echter niet binnen het plangebied Warande - Klein Nooten.

De aanwezigheid van archeologische sporen kan nooit volledig worden uitgesloten. Bij de uitvoering van de werkzaamheden in de bodem dient men dan ook alert te zijn op de aanwezigheid van archeologische resten. Scheepswrakken kunnen in principe overal op de voormalige Zuiderzeebodem worden aangetroffen. De meeste scheepswrakken liggen relatief dicht aan het oppervlak van de voormalige Zuiderzeeafzetting. Indien tijdens de werkzaamheden in de bodem archeologische resten of (delen van) een scheepswrak worden aangetroffen, dient het werk onmiddellijk stilgelegd te worden. Op grond van art. 53 van de Monumentenwet 1988 dient melding gemaakt te worden van de vondst bij de Minister voor Cultureel Erfgoed (RCE), ARCHIS-meldpunt. Binnen Flevoland fungeert in de praktijk het archeologisch depot in het Nieuwland Erfgoedcentrum als centraal meldpunt van archeologische vondsten.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

In het toekomstig te ontwikkelen stedelijk gebied Warande wordt gestreefd naar een duurzaam waterbeheer. Omdat de inrichting van het watersysteem en de waterketen grote gevolgen hebben voor zowel de stad zelf als voor het omliggende gebied, is door invulling te geven aan het proces van de watertoets de waterbeheerder vroegtijdig betrokken bij het stedenbouwkundig ontwerp van de wijk Warande.

De waterbestemmingen zoals deze zijn opgenomen in het bestemmingsplan Warande en de overige daarop volgende wijzigingen van dat bestemmingsplan blijven ongewijzigd.

Met het bestemmingsplan Warande - Klein Nooten worden alleen de bebouwingsbepalingen van de woonbestemming aangepast. Er vinden geen ingrepen in de gerealiseerde of, in de overige vigerende bestemmingsplannen bestemde, waterhuishoudkundige situatie plaats. Desondanks volgt hieronder een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie in- en rondom het plangebied, gebaseerd op voorgaande bestemmingsplannen.

Overleg met Waterschap

Overeenkomstig de doelstelling en het proces van de 'Watertoets', is in het kader van het bestemmingsplan Warande fase 1 overleg gevoerd met het Waterschap Zuiderzeeland, die voor het plangebied verantwoordelijk is voor zowel de waterkwaliteit als de waterkwantiteit en voor de waterkeringen binnen het plangebied. Tijdens de overleggen zijn de algemene normen en eisen van het Waterschap besproken en zijn de (gebieds)specifieke uitgangspunten ten aanzien van de inrichting van het watersysteem vastgesteld. Over het nieuw aan te leggen watersysteem is met het Waterschap overeenstemming bereikt.

Met dit bestemmingsplan wordt geen extra verharding toegevoegd, de bestemming was conform het voorgaande bestemmingsplan reeds 'Wonen', met de daarbij behorende bebouwings- en gebruiksbepalingen.

Watersysteem

Water in Warande is een structuurelement voor een leefbaar milieu, een hoge belevingswaarde en ruime recreatiemogelijkheden. In het inrichtingsplan is een zelfstandig gesloten watersysteem aangegeven welke bestaat uit een aantal vaarten en plassen. De uitwisseling van water met het omringende watersysteem wordt zoveel mogelijk beperkt.

Peilbeheer

Vrijwel in het gehele plangebied Warande wordt een (hoger) natuurlijk peilbeheer toegepast. Het toekomstig peil kan variëren tussen NAP -5,5 m en NAP -5,2 m (gekoppeld aan beweegbare overlaten). Door het vaststellen van het laagste peil, middels een peilbesluit, wordt de negatieve beïnvloeding van de oppervlaktewaterkwaliteit door kwel voorkomen.

Bij een hoger peil dan NAP - 5,20 wordt er water afgevoerd uit het gebied. Wanneer het peil lager dreigt te raken dan NAP - 5,50, dan wordt er water aangevoerd. Het enige peilregulerende kunstwerk binnen het plangebied is de drijvende stuw tussen Oostermoer en de Torenvalktocht. Deze stuw vormt de peilscheiding tussen het de stedelijk gebied Lelystad (LS6) en de Lage Vaart (LVA.01).

Door het voeren van een natuurlijk peilbeheer wordt de benodigde inlaathoeveelheid van gebiedsvreemd water beperkt en wordt de ecologie van het watersysteem versterkt.

Watergangen en oevers

De bodem van de watergangen komt te liggen op maximaal NAP -6,80 m. Daarmee wordt op het diepste punt een minimum waterdiepte gegarandeerd van 1,25 m. Daarmee wordt gevaar voor opbressen zoveel mogelijk voorkomen.

Het watersysteem van de nog aanwezige landbouwgebieden aan de zuidkant van het plan tussen de spoorbaan en de Torenvalktocht is/wordt aangepast om aan de afwateringseisen van het waterschap te voldoen.

De vaarten hebben een breedte op de waterlijn bij de laagste waterstand van 12 tot 22 m met een bodembreedte variërend van 2 tot 12 m. Daarnaast zijn er vaarten aanwezig met een grotere breedte dan net genoemd. Hieronder volgen enkele profielen daarover. De vaarten en plassen zijn allen bevaarbaar voor bootjes, zoals roeiboten, kano's en lokaal (op de vijvers) ook voor surfplanken en (vouw)zeilbootjes. De oevers worden natuurvriendelijk ingericht met taluds variërend van 1:4 tot 1:8. Bij taluds die steiler zijn dan 1:5 is een 5 m brede strook noodzakelijk om het onderhoud te kunnen uitvoeren. Bij watergangen smaller dan 15 m is een strook aan één zijde voldoende. Bij een grotere breedte op de waterlijn is een dergelijke strook aan twee zijden gewenst.

Bij de inrichting van oevers gelden de onderstaande uitgangspunten:

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00087-VG01_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00087-VG01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00087-VG01_0004.png"

Afbeelding 1: Uitgangspunten inrichting oevers

Waterkwaliteit en ecologie

De inrichting van het watersysteem is erop gericht een goede ecologische waterkwaliteit te verkrijgen. Het vasthouden van goed (regen)water en de aanleg van natuurvriendelijke oevers zijn, in combinatie met het natuurlijk peilbeheer, een voorwaarde voor de ontwikkeling en in stand houden van een waardevol ecologisch watersysteem. De aanwezigheid van ondergedoken waterplanten is voor dit systeem van groot belang omdat de waterplanten zorgen voor de benodigde waterkwaliteit en levensomstandigheden voor diverse andere waterorganismen. Het watersysteem zal dan ook zo worden ingericht dat voldoende vestigingsmogelijkheden voor ondergedoken waterplanten aanwezig zijn. Met de aanleg van duurzame oevers kan de oevervegetatie beter tot ontwikkeling komen. Vooral de macrofauna en de vissen profiteren daarvan.

Waterafvoer, wateraanvoer en circulatie

Tijdens droge situaties mag het peil in het gebied uitzakken tot NAP -5,50 m. Door de drijvende stuw bij Oostermoer wordt het watersysteem aangevuld vanuit het peilvak LS2 (NAP -5,40 m).

Kunstwerken

Ter plaatse van kruisingen met infrastructuur kunnen bruggen worden aangelegd danwel duikers.

Riolering en afkoppelen

Het plangebied wordt voorzien van een gescheiden rioolstelsel. De droogweerafvoer wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie ten noordwesten van het plangebied. Het regenwater wordt afgevoerd naar open water, waarbij het minder schone regenwater (onder andere van wegen met een intensiteit van meer dan 1.000 voertuigen per dag) separaat wordt behandeld (lokale zuivering/infiltratie) en afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Veiligheid

In relatie tot de veiligheidsnormen (inundatie) voor regionale watersystemen is de benodigde berging van het oppervlaktewater bepaald in de startfase van de ontwikkeling van Warande.

De bergingscapaciteit van het watersysteem is berekend volgens de in de startfase (circa 2000) geldende uitgangspunten. De afvoernorm die voor het watersysteem van Warande geldt is 1,5 l/sec/ha. Er worden binnen de totale wijk Warande fase 1 extra waterpartij gegraven zodat een totaal wateroppervlak van 15,4 ha ontstaat.

Om te controleren of het systeem voldoet aan de huidige uitgangspunten van de klimaatsontwikkeling, zijn extra bergingsberekeningen gemaakt.

Warande fase I heeft relatief groot gehalte aan open water (15,6%) ten opzichte van het totale plangebied.

Tabel 5.1 Verhard, onverhard en wateroppervlak binnen plangebied. 

Soort oppervlak    Oppervlak (ha)    Deel van totaal (%)   
Verhard    37,8   38,3%  
Onverhard    45,5   46,1%  
Water    15,4   15,6%  
Totaal    98,9   100,0%  

Bij een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd van eens in de 100 jaar is een berging benodigd van ca. 85.000 m3. Gezien de grootte van het plangebied en het waterpercentage betekent dit een peilstijging ca. 0,55 m. Hierbij is rekening gehouden met een maximale afvoer uit het gebied van 1,5 l/s/ha en een aangenomen kwel-intensiteit van 1 mm/dag.

Tabel 5.2 Bergingsberekening bij T=100 bui van 24 uur. 

  Hoeveelheid (mm)    Hoeveelheid (m3)   
Neerslag    97,8   96720  
Kwel    1   989  
Afvoer over stuw    12,96   12817  
Totaal    85,84   84892  

Uitgaande van een initieel peil dat gelijk is aan het maximale nieuwe streefpeil (NAP -5,20) komt de peilstijging tot NAP -4,65 m. Dit is 0,65 m beneden de insteek van de watergangen (NAP -4,00 m) en 0,85 m beneden het wegpeil (NAP –3,80 m). Daarmee voldoet het ruim aan de gestelde norm (bij een T=100 bui vindt géén inundatie plaats). Berging voldoet tevens bij de voorspelde bodemdaling tot 2050.

Aandachtspunt bij deze toetsing op inundatie is dat deze alleen geldig is voor Warande fase I. Hoewel de voor fase I geplande berging ruim voldoende is, dient voor elke nieuwe fase van Warande opnieuw getoetst te worden.

Het maakt het waterschap niet zoveel uit waar de woningen exact komen te liggen, zolang het aantal woningen en verharding in totaal niet worden gewijzigd ten opzichte van de het moederplan en de daarin opgenomen uitgangspunten.

Om te voldoen aan de normen voor het oppervlaktewater is ten westen van het plangebied een watergang aangelegd. Deze valt buiten dit bestemmingsplan maar draagt wel bij aan de toe te voegen watercapaciteit ten behoeve van de woningbouw.

Grondwater

Het toekomstig maaiveld wordt opgehoogd naar circa NAP -3,8 m (na zetting), waarmee de drooglegging in het plangebied minimaal 1,4 m bedraagt bij streefpeil. Door het opzetten van het oppervlaktewaterpeil van NAP -6,2 m naar een streefpeil van NAP -5,2 m tot NAP - 5,5 m treedt vrijwel overal rond het plangebied een verhoging van de stijghoogte op van maximaal 0,2 m. Omdat de verhogingen van de grondwaterpeilen beperkt zijn en omdat in de omliggende woon- en landbouwgebieden overal drainage is aangelegd, worden geen (grond)wateroverlastproblemen verwacht.

Voldoende Water

Wateroverlast

Streefbeeld

Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebeid, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Uitgangspunt wateroverlast

Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.

Randvoorwaarde(n) wateroverlast

Het plangebied is gelegen in het stedelijk gebied. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling gelijk. Indien deze toename groter is dan 750 m2 dan is compensatie noodzakelijk. Oplossingen voor eventuele waterhuishoudkundige problemen dienen bij voorkeur in het eigen projectgebied gevonden te worden. Indien dit niet mogelijk is dient dichtbij het projectgebied compensatie gezocht te worden. Compensatie dient in ieder geval binnen hetzelfde peilgebied plaats te vinden. De berging wordt niet later gerealiseerd dan de uitvoering van de rest van het plan. De reeds aanwezige ruimte voor berging mag niet afnemen.

De oppervlakte te realiseren waterberging is gerelateerd aan de maximaal toelaatbare peilstijging in het peilvak en de netto oppervlakte nieuw te realiseren verharding.

Ontwerprichtlijnen compensatie toename verharding

Het plangebied is gelegen in een peilgebied waarbij 4% van de netto toename aan verharding als open water moet worden gecompenseerd. Bij de hantering van de bergingsnorm gaat het om het benodigde oppervlak openwater op de hoogte van het streefpeil. Bij aanleg van natuurvriendelijke oevers geldt de volgende reductie op de bergingsnorm. 0,5% bij een talud van 1:4 en 1% bij een talud van 1:5 of flauwer.

Indien (vanwege lange termijn ontwikkelingen) een inrichtingsplan nog niet is uitgewerkt, wordt voor een indicatieve berekening van aan te leggen berging de toename van het verhard oppervlak ingeschat. Voor een bedrijventerrein wordt uitgegaan van een verhard oppervlak van 90% van het uitgeefbaar terrein (60% daken en 30% wegen en terreinen). Voor een woonwijk is dit een verhard oppervlak van 45% van het uitgeefbaar terrein (30% daken en 15% wegen en terreinen).

Bij de aanleg van oppervlakkige berging in de vorm van infiltratiebermen of wadi's is de bergingsnorm niet toepasbaar. Met behulp van een maatwerkberekening moet worden aangetoond dat bij maatgevende gebeurtenissen de alternatieve berging voldoende compensatie biedt. De huidige afvoersituatie mag niet verslechteren. U kunt contact opnemen met het waterschap om de aanpak te bespreken.

Schoon Water

Goede structuurdiversiteit

Streefbeeld

Het waterschap streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.

Uitgangspunt

Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit.

Goed omgaan met afvalwater

Streefbeeld

Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.

Uitgangspunt(en)

Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt verwerkt.

Voor bestaande gebieden wordt gestreefd naar het afkoppelen van verhard oppervlak. Het ombouwen van bestaande stelsels naar "zuiverend" gescheiden stelsels heeft een sterke voorkeur. Afstromend regenwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd.

Verontreinigingen door afvalwater (huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater) worden voorkomen.

Waterkwaliteit

Maatregelen in de wijk zullen moeten voorkomen dat verontreinigingen in het open water geraken. Deze maatregelen zullen zowel materiaalvoorschriften in de bouw betreffen als het voorkomen dat verontreinigingen via de verharding in het water belanden. Hierbij kan worden gedacht aan infiltratiebermen, wadi's en waar niet anders mogelijk afvoeren naar het vuilwaterriool. Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater, dat wordt afgekoppeld naar het oppervlaktewater, wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er dienen zo min mogelijk (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die met hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). De uitwerking van het bouwplan zal hieromtrent worden afgestemd met het waterschap.

Proces

De nadere invulling zal geschieden in overleg met het Waterschap Zuiderzeeland, waarbij onder meer het beheer en onderhoud van het watersysteem nader zal worden uitgewerkt.

Voorliggend bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan kent waterbestemming, Deze bestemming in minimale vorm is opgenomen om een specifieke reden, namelijk om ruimte te reserveren voor een noodzakelijke brug. In het hoofdstuk "Planuitgangspunten" hierna wordt één en ander aangegeven.

Het bestemmingsplan op zich kent verder geen belangrijke waterelementen, maar bevindt zich binnen de hierboven beschreven structuur. De capaciteit blijft daarmee overeenkomstig de eerdere plannen, waarmee feitelijk voldaan wordt aan de eerder gestelde wateropgave voor dit gebied.

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

Woongebied 

Binnen de bestemming Woongebied is in een tabel per woningtype (vrijstaand, twee-onder-één-kap en rijwoningen, een aantal eisen vastgelegd. De afstand van de hoofdgebouwen tot de voorste perceelsgrens én de zijdelingse perceelsgrenzen grenzend aan het openbaar gebied zijn niet opgenomen in de tabel, maar worden bepaald door het bouwvlak dat is aangegeven in de verbeelding. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen niet grenzend aan openbaar gebied zijn geregeld in de tabel.

Bij woningtype 1 (rijwoningen) bedraagt de minimale afstand tot de voorste perceelsgrens 2,5 meter. De minimale afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt bij hoekwoningen 1,5 meter.

Bij woningtype 2 (twee-onder-één-kap) én woningtype 3 (vrijstaand) bedraagt de minimale afstand tot de voorste perceelsgrens 4,0 meter. De minimale afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt 3,0 meter.

Voor alle woningtypen geldt dat hoofdgebouwen moeten worden afgedekt met een kap. De maximale goothoogte van de kap en de maximale bouwhoogte (= nokhoogte) is opgenomen in de verbeelding. De minimale en maximale dakhellingen zijn per woningtype geregeld in de tabel.

Voorts zijn een aantal binnenplanse afwijkingen opgenomen, waarbij onder voorwaarden kan worden afgeweken van bepaalde afmetingen en percentages.

Voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en bed-and-breakfast is aangesloten op de gebruikelijke mogelijkheden in Lelystad.

Tevens is een regeling opgenomen voor bijbehorende bouwwerken op het achtererfgebied en voor enkele bouwwerken vóór de voorgevel. Dit is een standaard regeling passend bij de situatie in Lelystad. dat aansluit bij de aard van de regeling voor de hoofdgebouwen. Voorts is de in gemeente gebruikelijke regeling voor "bouwwerken, geen gebouwen zijnde" opgenomen.

Buidelwoning

Binnen de bestemming Woongebied mogen woonhuizen worden gecombineerd met een buidelwoning, net als in veel andere Lelystadse bestemmingsplannen voor woongebieden. Uit oogpunt van uniformiteit is de definitie voor buidelwoning in dit plan aangepast aan de definitie zoals deze is geintroduceerd in het Parapluplan Algemene regels woningsplitsing en kamerbewoning Lelystad. Bij deze definitie van buidelwoning is aansluiting gezocht bij de definitie van mantelzorg uit bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). In deze definitie wordt gesproken van 'een bestaande sociale relatie'. Dit element is meegenomen in de nieuwe begripsbepaling van buidelwoning in dit bestemmingsplan. De gedachte daarbij is dat we de buidelwoning zien als voorloper van de mantelzorgwoning, deze is bedoeld ten behoeve van senioren die nu nog geen zorg nodig hebben en nog geen medische indicatie hebben, maar toch al graag bij hun kinderen in willen wonen. De buidelwoning is dan te zien als een mantelzorgwoning zonder dat er na al sprake moet zijn van een medische indicatie/zorgbehoefte.

Bos en Water

De bestemming Bos is in het plan opgenomen om een specifieke reden. Het toekomstige Esdoornpark grenst aan het onderhavige plangebied, maar ligt er grotendeels buiten. Echter loopt een deel van het toekomstige Esdoornpark door tot aan rotonde Salland. Dit gedeelte valt binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Om dit deel van het parkbos te borgen heeft het de bestemming Bos gekregen. Het gebied is voor natuurbeleving van extensieve aard.

Ook de bestemming Water is opgenomen in het plan om een specifieke reden. Namelijk in verband met reservering voor een brug is een deel van de Torenvalktocht meegenomen in dit bestemmingsplan. Tevens is een specifieke bouwaanduiding- reservering brug opgenomen zodat er voldoende mogelijkheden zijn om de brug goed in te passen. De brug verbindt het Klein Nooten gebied met woongebied Deelgebied 3 aan de andere zijde van de Torenvalktocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00087-VG01_0005.png" Afbeelding 2: Verbeelding Klein Nooten

Algemene bouwregels: verbod woningsplitsing

Aansluitend op de regeling uit het Parapluplan Algemene regels woningsplitsing en kamerbewoning Lelystad en de Beleidsregel woningsplitsing en kamerverhuur Lelystad worden in dit bestemmingsplan geen nieuwe situaties van woningsplitsing meer mogelijk gemaakt. Hiervoor is in de algemene bouwregels een bepaling opgenomen op grond waarvan het verboden is om een bestaande woning te veranderen in en/of te vergroten tot twee of meer woningen (woningsplitsing).

Algemene gebruiksregels: verbod op gebruik dat leidt tot woningsplitsing en kamerbewoning ten behoeve van meer dan één huishouden

Op grond van de Beleidsregel woningsplitsing en kamerverhuur Lelystad worden in beginsel geen nieuwe situaties van woningsplitsing en kamerverhuur voor wat betreft het gebruik van de woningen meer mogelijk gemaakt.

Hiervoor is in de algemene gebruiksregels een bepaling opgenomen waarin is aangegeven dat het verboden is een woning te gebruiken waarbij het gebruik leidt tot woningsplitsing of tot kamerbewoning ten behoeve van de huisvesting van meer dan één huishouden. Daarbij is bewust aangesloten bij het begrip 'huishouden' als beschreven in artikel 1, 'de begripsbepalingen' omdat de buidelwoningregeling en de hospitaregeling niet onder woningsplitsing en kamerbewoning in de zin van deze regels vallen.

Afwijkingsbevoegheid bijzondere woonvormen

Een uitzondering op de algemene gebruiksregel is gemaakt voor kamerbewoning ten behoeve van meer dan één huishoudenis voor bijzondere woonvormen, waarbij het vanuit de zorgsector wenselijk is dat voor deze doelgroep kamerbewoning mogelijk blijft. De Beleidsregel woningsplitsing en kamerverhuur Lelystad is hiervoor aangepast. Voor deze uitzondering is de Beleidsregel kamerverhuur Bijzondere Woonvormen opgesteld.

Nadere toelichting

Door de zorgsector is aangegeven dat er behoefte is aan woningen die kunnen worden gebruikt voor bijzondere woonvormen in de zorgsector. Het gaat dan bijvoorbeeld om gezinshuizen waarin jongeren met een extra zorgbehoefte worden opgevangen die de beschikking hebben over een eigen kamer. Hiervoor is de op 26 maart 2019 vastgestelde Beleidsregel woningsplitsing en kamerverhuur Lelystad op dit onderdeel aangepast. In de opgestelde Beleidsregel kamerhuur Bijzondere Woonvormen is beschreven voor welke situaties van zorg het wenselijk is dat vormen van verkamering mogelijk worden. In het voorliggende bestemmingsplan is hierop ingespeeld door het opnemen van een afwijkingsbevoegdheid, waarmee het college omgevingsvergunning kan verlenen ten behoeve van bijzondere woonvormen, die worden beschreven in de aangepaste Beleidsregel (Beleidsregel kamerverhuur Bijzondere Woonvormen).

Er is bewust voor gekozen om geen begripsbepaling van bijzondere woonvormen op te nemen in de regels van dit bestemmignsplan, maar deze alleen op te nemen in de Beleidsregel. Daarmee kan met het plan flexibel worden ingespeeld op mogelijke toekomstige wijzigingen van de Beleidsregel, zonder dat het bestemmingsplan behoeft te worden gewijzigd. Aan de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid is in de regels, uit oogpunt van de zorg voor een goed woon- en leefklimaat, een tweetal aanvullende voorwaarden verbonden. Zo dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte en mogen de privacy en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig worden aangetast. Inmiddels is ook de Beleidsregel kamerverhuur Bijzondere Woonvormen vastgesteld, zodat de gemeente middels deze afwijkingsbevoegdheid adequaat kan inspelen op de behoefte aan verkamering ten behoeve van bijzondere woonvormen. Op basis van deze (nieuwe) beleidsregel met aanvulling voor bijzondere woonvormen kan het college dan via afwijking toch omgevingsvergunning verlenen in voorkomende gevallen. Daarbij is in de regeling gekozen voor een zogenaamde dynamische verwijzing, dat wil zeggen dat ook een later vastgestelde beleidsregel kan worden toegepast. Hiermee wordt voorkomen dat bij elke wijziging van de beleidsregel het bestemmingsplan moet worden aangepast.

Hoofdstuk 7 Planbeschrijving

Hoofdopzet 

Het stedenbouwkundig plan bestaat uit vijf bouwblokken waarin zoveel mogelijk vrijstaande woningen georiënteerd zijn op het Esdoornpark, langs de Orchideelaan/Torenvalktocht en langs de Zonnedauwlaan. Eén groen opgezette, brede woonstraat fungeert straks als heldere toegang tot het nieuwe buurtje en vormt de entree naar het Esdoornpark. Deze straat wordt begeleid met rijwoningen.

Een tweede woonstraat tussen de Orchideelaan en het Esdoornpark wordt bestemd ten behoeve van vrijstaande woningen.

De woonstraat parallel aan de Orchideelaan wordt bestemd voor twee-onder-één-kapwoningen. Tevens wordt dit woningtype toegepast als overgang van de vrijstaande woningen naar de rijwoningen.

Lelystad profileert zich steeds meer als hoofdstad van de Nieuwe Natuur. In de nieuwe hoofdopzet kunnen veel huishoudens profiteren van de groene en blauwe kwaliteiten van Warande en wordt met name aan de randen een lommerrijk bebouwingsbeeld gecreëerd.

Verkeer, parkeren en inrichting openbare ruimte 

De Nooten wordt per auto ontsloten vanuit de Larserdreef en de Orchideelaan. Het woongebied ligt op het kruispunt van de bestaande fietsroute langs de Larserdreef en de nog te realiseren hoofdfietsroute langs de Torenvalktocht. De Orchideelaan (Profiel W7) vormt de gebiedsontsluitingsweg voor zowel auto als fiets. Bomenrijen zorgen voor de begeleiding van het auto- en fietsverkeer. Tussen de bouwblokken bevinden zich de woonstraten. Het profiel voor de standaard woonstraat (Sn1), is ten opzichte van het eerder vastgestelde woonstraat-profiel gewijzigd. De doorwortelbare ruimte voor bomen is vergroot, zodat er betere groeiomstandigheden voor de bomen ontstaan. Tevens wordt de rijweg iets breder om te kunnen voldoen aan de nieuwe verkeerskundige eisen. De woonstraten krijgen een breedte van 10,20 meter. Bij deze breedte is het mogelijk om goede heestervakken met bomen te creëren. Dit draagt bij aan een aantrekkelijke woonomgeving en is bovendien klimaat-adaptief. De straat kan dan meer water bergen en er is meer schaduw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00087-VG01_0006.png"

Afbeelding 3: Ontsluitingsstructuur Warande Deelgebied 1 (afkomstig uit Toolbox Warande) en rood omkaderd woningbouw Klein Nooten.

Een brede woonstraat (Sn2) vormt de toegang tot Klein Nooten en krijgt een groenstrook in het midden met ruimte voor grote bomen en daartussen haaks parkeren. De openbare ruimte wordt verder uitgewerkt conform het principe duurzaam veilig, zoals aangegeven in de vastgestelde Toolbox Warande, Deelgebied 1.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00087-VG01_0007.png"

Afbeelding 4: Dwarsprofiel van gebiedsontsluiting Orchideelaan (W7), met begeleidende bomenrij en vrijliggend fietspad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00087-VG01_0008.png"

Afbeelding 5: Dwarsprofiel van standaard woonstraat (Sn1), met ruimte voor plantvakken met kleine bomen aan één zijde van de straat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00087-VG01_0009.png"

Afbeelding 6: Dwarsprofiel van de brede woonstraat (Sn2) met in het midden ruimte voor een groenstrook met grote bomen en daartussen haaks parkeren.

Om de vereiste landelijke, dorpse sfeer te bereiken worden de hoofdgebouwen afgedekt met een kap. De bouwhoogte in Klein Nooten varieert van één tot twee bouwlagen met een kap, met een lage gootaanzet. Nadere eisen over hoofdvorm en kapvorm zijn uitgewerkt in een nieuw beeldregieplan voor Klein Nooten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00087-VG01_0010.png"

Afbeelding 7: stedenbouwkundig plan Klein Nooten

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00087-VG01_0011.png"

Afbeelding 8: stedenbouwkundige hoofdopzet

Beeldregie

Een beeldregieplan heeft als doel om als gemeente de regie te houden op de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing en om te zorgen voor herkenbare buurtjes met een eigen identiteit. Het beeldregieplan bevat de welstandscriteria waaraan bouwplannen worden getoetst op redelijke eisen van welstand.

Tegelijk met het bestemmingsplan voor Klein Nooten wordt het beeldregieplan voor Klein Nooten herzien (3e herziening Beeldregieplan Warande deelgebied 1).

Dit Is voor hier als informatie als bijlage bij de toelichting opgenomen. De beeldregieprocedure is op zich een eigen procedure.

De welstandscriteria in deze herziening zijn gebaseerd op de woonsfeer zoals aangegeven in de menukaart van de vastgestelde ''Nota van Uitgangspunten De Nooten (parkwonen 2).''

Er wordt een landelijke dorpse architectuurstijl voorgeschreven, bestaande uit woningen met sterke kapvormen en lage goten, waarbij aansluiting wordt gezocht op de nabijheid van de Torenvalktocht en het (toekomstige) Esdoornpark. Nadere eisen met betrekking tot situering, hoofdvorm (kap), kaprichting, gevelaanzicht, materiaalkeuze, kleurgebruik en detaillering worden behandeld in het beeldregieplan.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Bij een bestemmingsplan moet aangetoond worden of het plan economisch uitvoerbaar is. Het instrument van de grondexploitatieregeling in de Wro en het aantonen van de financiële haalbaarheid kunnen de economische uitvoerbaarheid weergeven.

Grondexploitatie

Het plangebied Warande bestaat uit verschillende deelplannen.In 2019 heeft de gemeenteraad ingestemd met de herziening grondexploitatie Warande 1ste deelgebied 2018. Deze herziening grondexploitatie Warande 1ste deelgebied 2018 is geactualiseerd in de Meerjaren Prognoses Grondexploitaties 2020 Lelystad en heeft de raad vastgesteld.

Bij de uitvoering van de plannen worden de kosten verhaald via actieve grondpolitiek.Het totale financiële resultaat van de grondexploitatie Warande 2020 is € 1.877.689 negatief, ter afdekking van het negatieve exploitatieresultaat is voor een bedrag van € 1.877.689 een voorziening ingesteld.

De grondexploitatie is middels deze voorziening sluitend en is het bestemmingsplan Klein Nooten economisch uitvoerbaar.

Financiële haalbaarheid

Het opstellen van het bestemmingsplan en de daarbij horende onderzoeken zijn geïnitieerd en gefinancierd door de gemeente Lelystad. Voor de actualisering van bestemmingsplannen zijn financiële middelen beschikbaar gesteld, dit bestemmingsplan wordt daaruit bekostigd. Hiermee wordt het bestemmingsplan financieel haalbaar en economisch uitvoerbaar geacht. Alles dus passend binnen de grex voor het 1e deelgebied van Warande.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke aspecten

Inspraak

Over het voorontwerp van een bestemmingsplan (ook wel conceptontwerp genoemd) wordt, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, over het algemeen gelegenheid tot (niet wettelijk verplichte) Inspraak geboden. Bij dit plan is de afwijking relatief gezien dermate klein, dat dit gedeelte buiten beschouwing wordt gelaten.

Vooroverleg

Dit conceptontwerp wordt ter vooroverleg voorgelegd aan wettelijk verplichte overheden, instanties en belanghebbenden (artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening), zoals

• Provincie Flevoland;

• De Veiligheidsregio/Brandweer Flevoland;

• Het Waterschap Zuiderzeeland;

• Vitens;

• Gasunie.

Ontwerpfase en zienswijzen

Na afronding van het vooroverleg wordt de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De eventuele aanpassingen die volgen uit de de overlegreacties zijn dan naar noodzaak verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook worden er - naar noodzaak - ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.

Voor het ontwerp bestemmingsplan is de procedure als beschreven in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevolgd. Dit houdt in dat het nieuwe bestemmingsplan als ontwerp voor een periode van zes weken (van 21 oktober 2021 tot en met 1 december 2021) ter inzage is is gelegd. Tijdens de periode van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend.

Crisis- en herstelwet

De ontwikkeling van deze woonbuurt valt onder de categorieën van projecten die zijn aangewezen in bijlage I (artikel 3.1) bij de Crisis- en herstelwet (Chw). Afdeling 2 Chw is op de bestemmingsplanprocedure van toepassing. Dat betekent dat belanghebbenden die tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in beroep gaan, in het beroepschrift de beroepsgronden moeten aanvoeren. Na afloop van de termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd.

Vaststellingsfase

Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking waarna tot planrealisatie kan worden overgegaan.