Plan: | Herinrichting locaties Edelhertweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0995.BP00075-VG01 |
Wageningen Plant Research Lelystad (business unit Open Teelten) is een van de 10 locaties van Wageningen Plant Research. Wageningen Plant Research is een onderdeel van Wageningen University & Research. Bij Wageningen Plant Research in Lelystad wordt onderzoek gedaan naar akkerbouw, groene ruimte en vollegrondsgroenten. Tevens heeft het landelijke praktijkcentrum voor duurzame energie en groene grondstoffen (ACRES) er diverse onderzoeksopstellingen staan, onder meer voor bewaarcellen en loodsen. Wageningen Plant Research voorziet de komende 5 tot 10 jaar een groei in haar activiteit in Lelystad. Wageningen Plant Research wil daarom haar bouwvlak aan Edelhertweg 1 en 3 te Lelystad vergroten om toekomstige groei mogelijk te maken. Het bouwvlak aan Edelhertweg 14, 16 en 18 te Lelystad wordt hiervoor wegbestemd. De locatie aan Edelhertweg 14, 16 en 18 behoudt de bestemming 'Agrarisch - Science'. Dit betekent dat binnen de gehele locatie van WUR er netto geen sprake is van uitbreiding van het bouwvlak. Hiertoe is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
Noodzaak bouwvlakvergroting
Op dit moment biedt het huidige bouwvlak aan de Edelhertweg 1 en 3 weinig tot geen uitbreidingsmogelijkheden. Dit terwijl Wageningen Plant Research de komende jaren groei in haar activiteiten voorziet, met name op het gebied van het realiseren, vernieuwen en concentreren van representatieve onderzoeksopstellingen. Deze onderzoeksopstellingen hebben een cruciale rol in het vertalen en demonstreren van fundamentele kennis naar innovatieve- en praktijkrijpe oplossingen. Wageningen Plant Research wil in de toekomst snel kunnen inspelen bij nieuwe innovaties op het gebied van onder andere bewaaronderzoek voor akkerbouwgewassen, gewasbeschermingsmiddelen en hightech innovatiefaciliteiten op het gebied van aquatische biomassa, bioraffinage, smart energy en groen gas ketens.
Aangezien op de percelen van Edelhertweg 14, 16 en 18 op dit moment geen onderzoeksactiviteiten plaatsvinden en Wageningen Plant Research haar onderzoeksactiviteiten geclusterd wil houden op 1 locatie, is het idee ontstaan om het bouwvlak aan Edelhertweg 14, 16 en 18 op te offeren (en de bebouwing te slopen) om daarmee het bouwblok aan Edelhertweg 1 en 3 te vergroten. Op dit moment liggen er al concrete plannen die gerealiseerd kunnen worden als het bouwvlak aan de Edelhertweg 1 en 3 vergroot is. Het gaat om de volgende plannen:
Het verleden heeft laten zien dat ruimte binnen het bouwvlak de slagvaardigheid vergroot waardoor de Wageningen Plant Research een aantrekkelijke partij is voor nieuwe innovaties. Wageningen Plant Research wil daarom haar huidige bouwvlak vergroten. Op deze wijze kan Wageningen Plant Research in de toekomst snel inspelen bij nieuwe innovaties.
Het plangebied ligt ten oosten van Lelystad. Afbeelding 1.1 geeft de globale ligging van het plangebied weer. Het plangebied bestaat uit 2 locaties, links Edelhertweg 14, 16 en 18 en rechts Edelhertweg 1 en 3. Afbeelding 1.2 weergeeft de exacte afbakening van het plangebied met rode contouren.
Afbeelding 1.1 Globale ligging plangebied (links Edelhertweg 14, 16 en 18 en rechts Edelhertweg 1 en 3)
Ter plaatse van het plangebied ligt het bestemmingsplan 'Eerste partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2009', onherroepelijk sinds 28 januari 2015. Het huidige plangebied heeft momenteel de bestemming 'Agrarisch - Science' (artikel 4 bestemmingsplanregels Buitengebied 2009).
Afbeelding 1.2 toont een uitsnede van de plankaart van het vigerende bestemmingsplan. Voor het huidige plangebied zijn bouwvlakken opgenomen in het bestemmingsplan. De gebouwen mogen alleen binnen dit bouwvlak worden gebouwd. De gewenste uitbreiding vindt plaats buiten dit bouwvlak en ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3) en is daarom strijdig met het bestemmingsplan.
Afbeelding 1.2 Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan Buitengebied 2009 (links Edelhertweg 14, 16 en 18 en rechts Edelhertweg 1 en 3)
In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt de huidige situatie en de planbeschrijving beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader van het Rijk, de provincie Flevoland en de gemeente Lelystad. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 ingegaan op de omgevingsaspecten die relevant zijn voor onderhavig bestemmingsplan. De juridische planbeschrijving is opgenomen in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 volgt een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de bestemmingsplanprocedure beschreven.
Het plangebied van de Wageningen Plant Research Lelystad (business unit Open Teelten) bestaat uit 2 locaties die zijn ontsloten aan de Edelhertweg. Het plangebied ligt ten oosten van de stad Lelystad in een open agrarisch gebied met weinig bebouwing. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door akkerbouw kavels in een regelmatig patroon. De verschillende kavels aan de Edelhertweg zijn haaks op de weg gesitueerd.
Wageningen Plant Research Lelystad (business unit Open Teelten) is een van de hoofdlocaties van Wageningen Plant Research, onderdeel van Wageningen University & Research. Bij Wageningen Plant Research in Lelystad aan Edelhertweg 1 en 3 wordt onderzoek gedaan naar akkerbouw, groene ruimte en vollegrondsgroenten. Tevens heeft het landelijke praktijkcentrum voor duurzame energie en groene grondstoffen (ACRRES) er diverse onderzoeksopstellingen staan. Het bouwvlak aan Edelhertweg 1 en 3 heeft een oppervlakte van 6,327 hectare. Op dit moment staan er een schuur, een reinwaterkelder en 2 woningen op de locatie van Wageningen Plant Research aan Edelhertweg 14, 16 en 18. Op dit moment vinden geen onderzoeksactiviteiten aan de locatie op Edelhertweg 14, 16 en 18 plaats. Het bouwvlak aan Edelhertweg 14, 16 en 18 heeft een oppervlakte van 6,507 hectare.
Zowel Wageningen Plant Research (WPR) als ACRRES werken intensief samen met het bedrijfsleven en overheden en zijn inmiddels 'the place to be' om nieuwe innovaties daadwerkelijk in de praktijk uitgetest en gerealiseerd te zien worden.
Op dit moment is de Wageningen Plant Research in het bezit van 2 kavels met daarop een bouwvlak. Deze bouwvlakken zijn gelegen aan Edelhertweg 1 en 3 en Edelhertweg 14, 16 en 18 te Lelystad. Wageningen Plant Research wil haar bouwvlak aan Edelhertweg 14, 16 en 18 graag 'inleveren' en het bouwvlak aan Edelhertweg 1 en 4 vergroten ter grootte van het aantal hectare van het huidige bouwvlak aan Edelhertweg 14, 16 en 18 (6,507 hectare). De reden hiertoe is dat Wageningen Plant Research haar bedrijvigheid geclusterd wil houden op 1 locatie. Het bouwvlak aan Edelhertweg 14, 16 en 18 komt te vervallen. De bestaande schuur en 2 woningen aan Edelhertweg 14, 16 en 18 worden gesloopt. De reinwaterkelder wordt niet gesloopt. Op de reinwaterkelder wordt een vleermuistoren gebouwd, welke zal dienen als alternatieve verblijfplaats van gewone dwergvleermuizen die op dit moment aanwezig zijn op Edelhertweg 15 (aan de overzijde van het de locaties Edelhertweg 14, 16 en 18).
Afbeelding 2.1 geeft het huidige bouwvlak van Edelhertweg 1 en 3 weer. Het huidige bouwvlak is circa 220 meter breed en 282 meter lang en heeft een oppervlakte van 6,327 hectare. Afbeelding 2.1 geeft bovendien de gewenste uitbreiding van het bouwvlak weer. Het huidige bouwvlak wordt in westelijke richting met 68 meter verbreed en in zuidelijke richting met 158,5 meter verlengd.
Afbeelding 2.2 geeft het huidige bouwvlak van Edelhertweg 14, 16 en 18 weer. De bestaande bebouwing aan de Edelhertweg 14, 16 en 18 zal binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan zijn gesloopt (met uitzondering van de reinwaterkelder). De vrijgekomen gronden worden vervolgens weer ingezet als cultuurgrond voor het verbouwen van gewassen. In het bestemmingsplan is daarom het bouwvlak van de verbeelding verwijderd. De sloop van bestaande bebouwing op Edelhertweg 14, 16 en 18 is in de planregels als voorwaardelijke verplichting opgenomen. Dit omdat het niet wenselijk wordt geacht dat binnen de bestemming Agrarisch - Science nieuwe gebouwen worden gebouwd voordat de bestaande bebouwing is gesloopt.
Afbeelding 2.1 Huidige bouwvlak Edelhertweg 1 en 3 en de gewenste uitbreiding van het bouwvlak
Afbeelding 2.2 Huidige bouwvlak Edelhertweg 14, 16 en 18
In dit hoofdstuk wordt het Rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid behandeld dat betrekking heeft op onderhavig plan.
Op 11 september 2020 is de Nationale omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor het beleid voor de fysieke leefomgeving in Nederland voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met ambities. Daarnaast beschrijft de NOVI nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Waar de opgaven vragen om een geïntegreerde benadering, komen deze samen in 4 prioriteiten:
De NOVI beschrijft 21 nationale belangen. De volgende belangen zijn van toepassing op voorgenomen ontwikkeling:
Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat
De NOVI beschrijft dat een concurrerende, duurzame en circulaire economie in heel Nederland de basis is van de welvaart van Nederland, nu en in de toekomst. Nederland behoort tot de wereldwijde top van de meest concurrerende en dynamische kenniseconomieën. Nederland wil voorop lopen in de ontwikkeling, toepassing en export van slimme en duurzame producten, diensten en technologieën. De opgave die bij dit nationaal belang hoort betreft het zorgen voor en excellent vestigingsklimaat met optimale (internationale) bereikbaarheid, een aantrekkelijke, groene, veilige en gezonde leefomgeving en een op de vraag afgestemd aanbod van ruimte voor bedrijvigheid, waarbij overschotten en tekorten voorkomen worden.
Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie
Het is van groot belang voor Nederland dat de land- en tuinbouw als grootste gebruiker van het landelijk gebied de omslag kan maken naar een kringlooplandbouw, waarbij landbouw en biodiversiteit elkaar versterken. Op deze manier kan de Nederlandse land- en tuinbouw op duurzame wijze kwalitatief hoogwaardige producten leveren (zoals agroproducten, biomassa en voedsel). De opgave die bij dit nationaal belang hoort, betreft het mogelijk maken en realiseren van de transitie naar kringlooplandbouw.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt uitvoering gegeven aan bovengenoemde nationale belangen. Voorgenomen ontwikkeling bevordert de mogelijkheden voor kennisontwikkeling, innovaties en nieuwe producten op het gebied van duurzaamheid gericht op de agrarische sector.
Het Barro voorziet in de ruimtelijke borging van het nationaal ruimtelijk beleid zoals dit is beschreven in de SVIR. Met de komst van de NOVI komt de SVIR te vervallen en gaat de SVIR bijna geheel op in de NOVI. Het Barro blijft ook onder de NOVI van kracht.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan de versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen. In de NOVI is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen wordt ingezet.
Concreet betekent dit dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
Dit plan raakt geen Rijksbelangen zoals deze zijn genoemd in het Barro en staat het Barro niet in de weg.
De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Op 1 juli 2017 is
het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt. Deze
regeling staat beschreven in artikel 3.1.6 Bro. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een
motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt via een
bestemmingsplan, uitwerkings- of wijzigingsplan, of een omgevingsvergunning. Zo bevat een dergelijk
plan een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het plan een ontwikkeling
mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand
stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien.
De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een
stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een
bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere
stedelijke voorzieningen'. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en
omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Mede aan de hand van jurisprudentie is duidelijk
welke ontwikkelingen al dan niet worden aangemerkt als (nieuwe) stedelijke ontwikkeling.
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen extra bebouwing in het buitengebied van de gemeente Lelystad mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan wijzigt enkel de locatie waar gebouwd mag worden. Het bouwvlak aan de Edelhertweg 14, 16 en 18 wordt opgeheven en het bouwvlak aan de Edelhertweg 1 en 3 wordt vergroot met exact hetzelfde aantal hectares als het voormalige bouwvlak aan Edelhertweg 14, 16 en 18. In de Nota van Toelichting bij het Besluit van 21 april 2017 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening wordt beschreven dat ontwikkelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, niet gezien worden als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. De laddertoets is derhalve niet van toepassing.
De Omgevingsvisie FlevoStraks is vastgesteld op 8 november 2017. De Omgevingsvisie FlevoStraks geeft de visie van de provincie Flevoland over de periode tot 2030 en verder. De omgevingsvisie geeft bovendien inzicht in de kansen, opgaven en ambities voor Flevoland. In de omgevingsvisie worden 3 kernopgaven voor de provincie Flevoland benoemd:
Deze 3 opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. In de omgevingsvisie staan naast de 3 kernopgaven ook 4 strategische opgaven benoemd:
Ten aanzien van de kernopgave het Verhaal van Flevoland wordt met voorgenomen ontwikkeling rekening gehouden met de landschappelijke waarden van het plangebied. In paragraaf 4.10 van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan en wordt de bijdrage van voorgenomen ontwikkeling op de ruimtelijke kwaliteit toegelicht. Voorgenomen ontwikkeling draagt bovendien bij aan de 4 bovengenoemde strategische opgaven. Allereerst biedt de bouwvlakvergroting ruimte voor duurzame energie. Ook draagt de bouwvlakvergroting bij aan de agrosector en hiermee aan de regionale kracht van de provincie. De bouwvlakvergroting biedt tevens mogelijkheden voor het doen van onderzoek op het gebied van circulaire economie, bijvoorbeeld onderzoek naar biomassa. Tot slot draagt de uitbreiding van de Wageningen Plant Research Lelystad bij aan de ontwikkeling van innovatie in de agrosector en hiermee aan de strategische opgave 'Landbouw: Meerdere Smaken'.
Onderhavig plan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie FlevoStraks, daar het bijdraagt aan de opgaven die zijn benoemd in de Omgevingsvisie FlevoStraks.
De Structuurvisie Zon (vastgesteld op 18 juli 2018) is het beleidskader van de provincie Flevoland ten behoeve van het opwekken van grondgebonden zonne-energie in het landelijk gebied. De provincie kent een grote energieopgave. Om als regio in 2030 energieneutraal te zijn is het van belang om duurzame energie op te wekken. Zonne-energie dient voor een groot deel deze duurzame energieopgave invulling te geven. Een deel van deze zonne-energie dient opgewekt te worden in het stedelijk gebied. Een ander deel dient opgewekt te worden in het landelijk gebied.
Voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de realisatie van deze opgave omdat op Wageningen Plant Research Lelystad onderzoek wordt gedaan naar verschillende opstellingen van zonnepanelen. De kennis die vergaard wordt door deze onderzoeken kan uiteindelijk bijdragen aan de opgave van de provincie om in 2030 energieneutraal te zijn.
De Omgevingsverordening Flevoland is vastgesteld op 27 februari 2019 . De omgevingsverordening geeft regels voor de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsverordening Flevoland worden regels gegeven voor het plangebied die betrekking hebben op de volgende thema's:
Alles overziend staat voorgenomen plan de Omgevingsverordening Flevoland niet in de weg.
Op 15 maart 2019 is het Omgevingsprogramma Provincie Flevoland in werking getreden . In het Omgevingsprogramma is het bestaande beleid van de provincie op het gebied van de fysieke leefomgeving omgezet naar 1 programma, dat digitaal beschikbaar is. Provinciale beleidskeuzes zijn compact beschreven en onderlinge samenhang tussen verschillende beleidsterreinen is gewaarborgd. Het Omgevingsprogramma is zelfbindend voor de provincie. In het Omgevingsprogramma provincie Flevoland worden regels gegeven voor het plangebied die betrekking hebben op de volgende thema's:
Al met al staat voorgenomen plan het Omgevingsprogramma provincie Flevoland niet in de weg.
Op 13 juli 2013 is het Regioplan Wind Zuidelijk en Oostelijk Flevoland vastgesteld. Het Regioplan vormt het ontwikkelkader voor de realisatie van het beleid van opschalen en saneren van windturbines in de provincie Flevoland en geeft de planologische kaders op hoofdlijnen voor de ontwikkeling van nieuwe windparken in Zuidelijk en Oostelijk Flevoland. Het Regioplan heeft de status van een structuurvisie en is daarmee bindend voor de provincie en de gemeenten Zeewolde, Dronten en Lelystad.
In het Regioplan staat benoemd dat de provincie meer energie wil opwekken met minder windmolens. Nieuwe, hogere windmolens leveren veel meer energie op dan oude. Provincie Flevoland wil rond 2030 alle oude windmolens in het plangebied vervangen door nieuwe. Het uiteindelijke resultaat van deze opgave is een mooier landschap, een duurzamere energiehuishouding, een sterkere economie en een onverminderd groot draagvlak in de samenleving.
Voorgenomen plan maakt geen nieuwe windmolens planologisch-juridisch mogelijk. Het plangebied aan Edelhertweg 1 en 3 betreft een testlocatie voor windturbines. Er staan reeds 4 tijdelijke kleine windturbines in het plangebied. Deze 4 kleine windturbines zijn onderdeel van een onderzoek naar toekomstige energiesystemen en maken geen deel uit van de testlocatie. De ruimtelijke inpassing van deze kleine windturbines is reeds geregeld via een planologische procedure. Indien Wageningen Plant Research in de toekomst voornemens is om meer (kleine) windturbines in het plangebied te realiseren, zal dit ook via een (aparte) planologische procedure geregeld worden.
Het Regioplan Wind Zuidelijk en Oostelijk Flevoland vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.
Op 6 oktober 2020 is de ontwerp omgevingsvisie Lelystad vastgesteld. Deze omgevingsvisie beschrijft de toekomstvisie voor de leefomgeving van Lelystad. In de omgevingsvisie wordt de volgende ambitie benoemd: 'Lelystad, Hoofdstad van de Nieuwe Natuur, is in 2040 een zelfstandige, sociaal veerkrachtige, duurzame, aantrekkelijke en economisch sterke stad met 100.000 inwoners. Hiervoor gaat Lelystad haar potentie volop benutten en kiest voor haar unieke kwaliteiten én de onderscheidende regionale positie'. Om deze ambitie te behalen schetst gemeente Lelystad in de omgevingsvisie de belangrijkste strategische opgaven, welke zijn onderverdeeld in 4 thema's: werken en leren, wonen en voorzieningen, groen en genieten en mobiliteit en bereikbaarheid. De strategische opgaven die horen bij het thema 'werken en leren' luiden als volgt:
In de omgevingsvisie staat benoemd dat Lelystad zichzelf als proeftuin op de kaart wil zetten. Om dit te bereiken worden bedrijven en kennisinstellingen gestimuleerd om in de praktijk nieuwe energievormen, groene energie, agribusiness, logistiek, duurzame luchtvaart en een circulaire economie te testen. De omgevingsvisie beschrijft dat de samenwerking met de WUR wordt versterkt.
Voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de ontwerp omgevingsvisie Lelystad omdat het bijdraagt aan innovatieve duurzame landbouw en het neerzetten van Lelystad als proeftuin op de kaart.
Het Structuurplan schetst het raamwerk en geeft de ambities waarbinnen de gemeente Lelystad zich de komende jaren kan ontwikkelen tot een complete stad. In 2014 is het Structuurplan Lelystad 2015 gering geactualiseerd. Deze actualisatie had betrekking op de analyse en visie op de aandachtspunten wonen, werken, recreëren en voorzieningen. Het buitengebied wordt in het plan beschouwd als verschillende zones/ stroken. Een van deze zones/stroken betreft het BioScience Park + Institutenlandschap (halfopen landschap). Het Institutenlandschap wordt beschreven als raamwerk van groene eilanden, waarbinnen extensieve agrarisch gelieerde instituten een plek kunnen vinden, in een open ruimte die zich in samenhang kunnen ontwikkelen. Uit het gebied komen regelmatig duurzaamheidsinitiatieven zoals locaties voor het benutten van biomassa voor de opwekking van energie of windmolens voor.
Een van de speerpunten die in het Structuurplan wordt benoemd is het BioScience Park uit te werken als onderdeel van het Institutenlandschap. In het Structuurplan wordt genoemd dat het BioScience Park kan bijdragen aan het versterken van de hoogwaardige, kennisintensieve werkgelegenheid, gekoppeld aan technologische hoogwaardige bedrijvigheid.
Voorgenomen ontwikkeling is in lijn met het Structuurplan Lelystad 2015 omdat het mogelijkheden creëert voor het uitbreiden van de technologische hoogwaardige bedrijvigheid. Tevens zal voorgenomen ontwikkeling op termijn de hoogwaardige kennisintensieve werkgelegenheid versterken.
Met de Welstandsnota wil de gemeente Lelystad potentiële indieners van bouwplannen uitdagen en inspireren om plannen te ontwikkelen die ten goede komen aan de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente. De nota geeft uitgangspunten en criteria voor welstandsoordelen. De Welstandsnota biedt tevens ruimte voor duurzame initiatieven. Eén van de belangrijkste uitgangspunten voor het welstandsbeleid van de gemeente Lelystad betreft de gebiedsgerichte aanpak. Op basis van de structuur van de stad zijn voor verschillende wijken gebiedsgerichte welstandscriteria opgesteld. Voor het buitengebied geldt een vrijwillige welstand, waar voorgenomen ontwikkeling onder valt. Voor deze gebieden zijn aanbevelingen opgenomen in de Welstandsnota, in deze het streven naar behoud van de typerende kenmerken van het bestaande buitengebied.
In de Welstandsnota wordt genoemd dat het buitengebied van Flevoland wordt gekenmerkt door de landbouw. De landbouw in de polder is een grote ruimtegebruiker en heeft voor een belangrijk deel bijgedragen aan het huidige landschap. Kenmerkend voor het buitengebied is het verkavelingspatroon, de strakke functionele belijning, de ruimtemaatvoering en de duidelijke scheiding van functies volgens het cascoprincipe. In de Welstandsnota wordt het cascoprincipe als volgt omschreven: een raamwerk van kernkwaliteiten van het onderliggende landschap zoals de open - halfopen en gesloten landschappen van wegen, vaarten, houtwallen en - singels en bosstructuren. Voorgenomen ontwikkeling is gelegen in een halfopen landschap.
Voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het behoud en versterken van typerende kenmerken van het bestaande buitengebied. In paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op het aspect landschappelijke inpassing.
Voorgenomen ontwikkeling is hiermee in lijn met de Welstandsnota.
Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de mogelijke milieuactiviteiten die het plan mogelijk maakt. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de volgende (omgevings)aspecten: m.e.r.-plicht, ecologie, water, duurzaamheid, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, bodem, niet gesprongen explosieven, archeologie, cultuurhistorie en landschap, verkeer, luchtkwaliteit en geluid.
Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is een algemene maatregel van bestuur (AMvB) en schrijft voor of bij de voorbereiding van een plan of besluit een m.e.r.(beoordelings)-procedure moet worden doorlopen. In onderdeel C en D van het Besluit m.e.r. zijn activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor het doorlopen van een m.e.r. of het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is.
Toetsingskader
Voorgenomen plan valt onder categorie D9 van de D-lijst uit de milieueffectrapportage. In categorie D9 van de D-lijst wordt gesproken over een 'landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan'. In de kolom 'gevallen' staan de volgende drempelwaarden beschreven voor een activiteit waarvoor wel of niet een m.e.r.-beoordelingsprocedure dient te worden doorlopen:
Voorgenomen plan valt onder bovengenoemde drempelwaarden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig. Ten behoeve van de voorbereiding van dit bestemmingsplan is daarom een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (bijlage I).
In hoofdstuk 2 van deze toelichting is beschreven dat er momenteel 4 tijdelijke kleine windturbines aanwezig zijn op de locatie aan Edelhertweg 1 en 3. De ruimtelijke inpassing van deze windturbines is reeds geregeld via een planologische procedure. Ten behoeve van deze planologische procedure is een vormvrije m.e.r. aanmeldnotitie opgesteld. Deze 4 tijdelijke windturbines en bijbehorende vormvrije m.e.r. aanmeldnotitie maken geen deel uit van onderhavig plan. In het kader van zorgvuldigheid is deze vormvrije m.e.r. aanmeldnotitie wel bijgevoegd aan deze toelichting (bijlage II).
Resultaten
Met betrekking tot de inhoud is aandacht besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in bijlage III bij de Europese richtlijn 'Betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten', waarbij ook rekening wordt gehouden met de nieuwe bepalingen voor de m.e.r.-beoordelingsprocedure (wijzigingen in artikelen 7.16 tot en met 7.19 Wm). In de vormvrije m.e.r.-beoordeling is aandacht besteed aan de effecten van voorgenomen plan op bodem, cultuurhistorie en landschap, archeologie, akoestiek, flora en fauna, akoestiek, verkeer, luchtkwaliteit, externe veiligheid, niet gesprongen explosieven en bedrijven en milieuzonering. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er mogelijk effecten optreden die betrekking hebben op ecologie.
De initiatiefnemer is voornemens om bij de uitvoering mitigerende maatregelen in acht te nemen waardoor de mogelijke directe of indirecte ecologische effecten op de soortgroepen vogels en vleermuizen niet zullen optreden.
Conclusie
De toetsing van de potentiële effecten van voorgenomen plan maakt duidelijk dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten. Er is geen noodzaak tot het opstellen van een MER of een formele m.e.r.-beoordeling. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is bijgevoegd in bijlage I.
De Wet natuurbescherming (Wnb) ziet toe op behoud en de versterking van de biodiversiteit. Ten behoeve van voorgenomen plan is een natuurtoets (bijlage III) en een stikstofdepositieonderzoek (bijlage IV) uitgevoerd voor de locatie Edelhertweg 1 en 3. In de natuurtoets zijn de mogelijke effecten van voorgenomen plan op de mogelijke aanwezige beschermde natuurwaarden onderzocht en getoetst. In deze paragraaf wordt gebiedsbescherming en soortenbescherming behandeld. Vervolgens wordt aangegeven wat de consequenties van de bevindingen uit de natuurtoets zijn. In het bestemmingsplan is middels een voorwaardelijke verplichting geborgd dat er voorafgaand aan de sloop van de gebouwen op Edelhertweg 14, 16 en 18 ecologisch onderzoek plaatsvindt.
Natura 2000-gebieden
De minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn). Ten aanzien van gebiedsbescherming geldt dat de Wet natuurbescherming de bescherming van Natura 2000-gebieden regelt.
Op iets meer dan 4 kilometer bevindt zich het Natura 2000-gebied IJsselmeer (zie afbeelding 4.1). Dit gebied is aangewezen als Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied. Aan het land van de provincie Flevoland grenst enkel Vogelrichtlijngebied. Aan het water grenst het Habitatrichtlijngebied. Omdat het plangebied meer dan 3 kilometer verwijderd is van het IJsselmeer, is ruimtebeslag niet aan de orde. Overige directe effecten van voorgenomen plan op het Natura 2000-gebied IJsselmeer zijn ook uitgesloten: geluid, licht en trillingen dragen minder ver dan de genoemde 3 kilometer.
In het kader van voorgenomen ontwikkeling zijn stikstofdepositieberekeningen uitgevoerd. Uit de stikstofdepositieberekeningen blijkt dat, als gevolg van zowel de aanlegfase als gebruiksfase van voorgenomen ontwikkeling, geen sprake is van deposities op nabij gelegen Natura 2000-gebieden van 0,005 mol/ha/jaar of meer en dit derhalve niet zal leiden tot significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.
Indirecte effecten zijn ook uitgesloten. Het plangebied en de directe omgeving bevatten geen geschikte (essentiële) leefgebieden voor soorten met een instandhoudingsdoelstelling.
Significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden worden op voorhand uitgesloten. Vervolgstappen in het kader van de Wnb, onderdeel Natura 2000, zijn niet noodzakelijk.
Afbeelding 4.1 Ligging Natura 2000-gebied IJsselmeer ten opzichte van het plangebied
Natuurnetwerk Nederland en Natuurbeheerplan Flevoland 2019
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zorgt voor een aaneengesloten netwerk van natuurgebieden en natuurontwikkelingsgebieden, die met elkaar verbonden
worden door ecologische verbindingszones. Het Natuurbeheerplan Flevoland 2019 is op 12 juni 2018 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Flevoland en vervangt integraal het in 2017 vastgestelde Natuurbeheerplan Flevoland 2018. Het plan vormt een belangrijk instrument voor de realisering van het NNN en is het officiële beleidskader waarin de provinciale ambities voor behoud en herstel van het NNN zijn uitgewerkt.
Natuurnetwerk Nederland
In de wijdere omgeving rondom het plangebied bevinden zich natuurgebieden aangewezen als onderdeel van het NNN. Ten noorden (op 1,7 kilometer) en ten westen (op 2,6 kilometer) van het plangebied zijn natuurgebieden aangewezen als 'overig NNN'. Ten zuiden op ligt op 2,8 kilometer het natuurgebied de Lage Vaart, welke de classificatie 'waardevol' heeft binnen het NNN. Deze gebieden zijn weergegeven in afbeelding 4.2.
Afbeelding 4.2 Ligging NNN-gebieden in de nabijheid van het plangebied
De wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN-gebied worden gevormd door de natuurbeheertypen N12.02 (Kruiden- en faunarijk grasland), en N16.04 (Vochtig bos met productie). Binnen het Overijsselse en Gelderse Hout is tevens een (beperkt) deel aan N04.02 (Zoete plas) aanwezig.
Het habitattype N04.02 Zoete plas bevindt zich enkel in de Overijsselse en Gelderse Hout. Het betreft 2 tochten, waarvan een als scheepvaartroute dient en weinig natuurlijke oevers heeft. De andere tocht is wel natuurlijk ingericht en omvat natuurvriendelijke oevers, brede waterpartijen en eilandjes. Hier zijn onder andere de bever en de ijsvogel waargenomen.
Het habitattype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland omvat graslanden die kruidenrijk zijn, maar niet tot de schraallanden, vochtig hooiland, zilt grasland en overstromingsgrasland of glanshaverhooiland behoren. De vegetatie kan behoren tot allerlei verbonden van graslandvegetaties; onder meer kamgrasvegetaties of de meer algemene witbolgraslanden. Diverse soorten ruigte en struweel kunnen in dit grasland voorkomen.
Het habitattype N16.04 Vochtig bos met productie omvat in de omgeving van het plangebied multifunctioneel productiebos met populieren, wilgen en essen (Visvijverbos en Overijsselse Hout). In het Lage Vaartbos bestaat uit aangeplant jong polderbos, bestaande uit essen en populieren. Naast de genoemde beheertypen is een aantal soorten beschreven als zijnde wezenlijke kenmerken en waarden van de verscheidene NNN-gebieden. Het gaat daarbij om de in tabel 4.1 opgenomen soorten.
Tabel 4.1 Beschermde soorten in omliggende NNN-gebieden
Het plangebied ligt buiten de grenzen van het NNN. Uit artikel 10.4 van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 blijkt dat bij ruimtelijke plannen ook bekeken moet worden of er sprake is van externe werking van het NNN. Dit houdt in dat beoordeeld dient te worden of de voorgenomen werkzaamheden negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN hebben.
Omdat het plangebied buiten het NNN ligt zijn directe effecten als ruimtebeslag en versnippering uitgesloten. Van directe effecten is zodoende geen sprake. Gezien de afstand van het plangebied tot de verschillende NNN-gebieden (minimaal 1,7 kilometer) zijn negatieve effecten van geluid, licht en trilling tevens uitgesloten binnen de NNN-gebieden. Atmosferische depositie van stikstof kan wel reiken tot in de NNN-gebieden.
De aanwezige natuurbeheertypen en de doelsoorten zijn niet gevoelig voor verzuring en vermesting als gevolg van atmosferische stikstofdepositie. Er is dus geen sprake van externe werking op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Op basis daarvan kan worden geconcludeerd dat negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden op de omliggende NNN-gebieden zijn uit te sluiten. Verdere maatregelen in het kader van NNN zijn niet nodig.
Om de aanwezigheid van beschermde flora en fauna in of rondom het plangebied vast te kunnen stellen is een bureaustudie en een verkennend veldbezoek uitgevoerd. Op basis van kennis van de biotoopeisen van beschermde soorten, het veldbezoek en de resultaten van de bureaustudie is bepaald of beschermde soorten leefgebied kunnen vinden in en nabij het plangebied. Aan de hand van de geplande werkzaamheden en de verstoringgevoeligheid van soorten is vervolgens bepaald of negatieve effecten kunnen optreden en of er sprake is van een overtreding van de Wnb. In tabel 4.2 is per soortgroep beschreven of er beschermde soorten aanwezig zijn in het plangebied of in de directe omgeving, of er kans is op overtreding van verboden uit de Wet natuurbescherming, of er gevolgen voor het plan gelden en of er een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd moet worden.
Tabel 4.2 Bevindingen en conclusies beschermde soorten
Soortgroep | Beschermde soorten in het plangebied of directe omgeving aanwezig? | Kans op overtreding verboden Wnb? | Gevolgen? | Ontheffing aanvragen Wnb? |
vaatplanten | nee | nee | geen, wel zorgplicht | nee |
zoogdieren | ja, voorkomen van bijlage A soorten zoals egel, veldmuis, konijn, haas en vos is niet uit te sluiten | nee, vrijstelling binnen provincie Flevoland | geen, wel zorgplicht | nee |
ja, voorkomen van steenmarter is niet uit te sluiten | nee, in het kader van de werkzaamheden blijven de bestaande gebouwen gespaard. De functionaliteit van het gebied voor deze soort komt daarbij niet in het gedrang | geen, wel zorgplicht | nee | |
vleermuizen | nee ja |
nee, want verblijfplaats van de vleermuizen (de reinwaterkelder) blijft in stand en wordt aangepast vanwege de aanwezige vleermuizen | geen, wel zorgplicht | nee |
vogels |
ja, meerdere algemeen voorkomende broedvogels |
ja, indien broedgevallen opzettelijk worden verstoord of nesten worden vernietigd |
3 mogelijkheden: - buiten het broedseizoen werken; - vlak voor het broedseizoen inzetten en dan continue doorwerken, zodat vogels niet gaan broeden; - het plangebied voor het broedseizoen ongeschikt maken voor broedvogels |
nee |
ja, het puindepotlangs de westzijde van het plangebied biedt potentiële nestgelegenheid voor grondbroeders | advies om deze voor aanvang broedseizoen ongeschikt te maken of af te dekken, zodat mogelijkheid tot nestelen niet ontstaat. Zodra er genesteld wordt mag de locatie niet meer verstoord worden | nee |
amfibieën en reptielen | ja, de aanwezigheid van algemeen voorkomende bijlage A-soorten zoals bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander kan niet worden uitgesloten | nee, vrijstelling binnen de provincie Flevoland |
geen, wel zorgplicht |
nee |
dagvlinders, libellen en overig ongewerveld | nee | nee | geen, wel zorgplicht | nee |
vissen | nee | nee | geen, wel zorgplicht | nee |
Voorgenomen ontwikkeling heeft geen direct of indirect negatief effect gebiedsbescherming. Tevens heeft voorgenomen ontwikkeling geen direct of indirect negatief effect op soortenbescherming mits bij de uitvoering de volgende mitigerende maatregelen in acht worden genomen:
De (reguliere) zorgplicht op grond van artikel 1.11 lid 1 en 2 van de Wet natuurbescherming geldt wel. Dit betekent dat er tijdens de werkzaamheden gedaan moet worden wat redelijkerwijs mogelijk is om schadelijke effecten op soorten zoveel mogelijk te voorkomen.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.
Voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan moet een watertoets worden uitgevoerd. De watertoets is een procedure waarbij de waterbeheerders in een vroeg stadium worden betrokken bij de plannen, zodat de verschillende aspecten van 'water' een goede plaats krijgen in de planvorming. Deze paragraaf beschrijft achtereenvolgens het beleid van waterschap Zuiderzeeland, de uitkomst van de watertoets en de conclusie ten aanzien van het aspect 'water'.
Het beleid van het waterschap Zuiderzeeland staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021. Het waterbeheerplan beschrijft hoe het waterschap nu en in de toekomst blijft zorgen voor waterveiligheid en voor voldoende en schoon water. In het plan staan de doelen die het waterschap zich daartoe stelt en de maatregelen die het waterschap de komende 6 jaar gaat nemen om die doelen te realiseren. Het plan maakt duidelijk wat inwoners, overheden en belangenorganisaties van het waterschap mogen verwachten en vormt daarmee het contract met de samenleving. De Algemene Vergadering van waterschap Zuiderzeeland heeft op 27 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld. Daarnaast is de Keur van het waterschap Zuiderzeeland een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden
Waterkader het waterschap Zuiderzeeland
In het Waterkader van het waterschap Zuiderzeeland is uitgewerkt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen een watertoets moet worden doorlopen en aan welke vereisten daarbij moet worden voldaan. Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd. In paragraaf 4.3.2 worden de resultaten hiervan weergegeven.
Ten behoeve van voorgenomen plan is een watertoets uitgevoerd (bijlage V). Het watertoetsproces is een instrument om het beleid uit te voeren dat staat voor ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water. Het proces is er om waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen en om de samenhang tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening te verstevigen. In de watertoets is getoetst aan het Europees beleid, nationaal beleid en beleid van waterschap Zuiderzeeland op relevante waterthema's. De watertoets is afgestemd met het waterschap Zuiderzeeland. Waterschap Zuiderzeeland heeft een positief wateradvies afgegeven (zie bijlage VI). Omdat de concrete plannen van de bouwblokvergroting op dit moment nog niet bekend zijn, is het nog niet mogelijk een concrete uitwerking te geven van de gevolgen voor de waterhuishouding. De randvoorwaarden en uitgangspunten die in deze paragraaf en in het wateradvies van waterschap Zuiderzeeland zijn opgenomen zijn van toepassing op de toekomstige ontwikkelingen aan de Edelhertweg 1 en 3 te Lelystad.
Wateroverlast
Het waterschap Zuiderzeeland streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De voorgenomen ontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.
Verhard oppervlak
Volgens de eisen van het waterschap Zuiderzeeland is er bij een toename van het verhard oppervlakte tot 2.500 m2 in het landelijk gebied geen watercompensatie nodig. Van elke extra toename van verhard oppervlak boven de 2.500 m2 moet 5 % van de totale extra verharding aan oppervlaktewater gecompenseerd worden. De compensatie vindt plaats in het plangebied. Indien dit niet mogelijk is of niet wenselijk is in relatie tot de gewenste bebouwing, wordt in overleg met het waterschap Zuiderzeeland naar een andere compensatielocatie binnen hetzelfde peilgebied, of eventueel benedenstrooms, gezocht. De vereiste compensatie moet gerealiseerd zijn voordat gestart wordt met de aanleg van de verharding.
Uitzondering op toepassing van de bergingsnorm zijn plannen met alternatieve berging. Bij inpassing in het plan van alternatieve berging maakt de initiatiefnemer een maatwerkberekening. De hydraulische randvoorwaarden en uitgangspunten zijn bij het waterschap op te vragen.
Goede structuurdiversiteit en goede oppervlaktewaterkwaliteit
Het grond- en oppervlaktewater biedt goede leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor. Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit.
Wanneer de toekomstige activiteiten zorgen voor extra lozingen (op oppervlaktewater of op de riolering) dient hier een vergunning voor te worden aangevraagd. Afhankelijk van het type afvalwater en de lozingsroute is sprake van melding- en/of vergunningplichten. Dit kan zowel in het kader van de Waterwet, Keur en lozingsbesluiten zijn als in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Schoon hemelwater mag zonder watervergunning direct geloosd worden op oppervlaktewater.
Grondwater
De ontwateringsdiepte is groter dan 1,5 meter er is dus geen drainage nodig. Wel dient rekening gehouden te worden met opbarstingen bij ontgravingen. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat voor het onttrekken van grondwater altijd toestemming van het waterschap of de provincie nodig is.
Afvalwaterstromen
Wanneer de Edelhertweg 1 en 3 wordt uitgebreid, wordt dit aangesloten op de bestaande riolering. Het water wordt verzameld in een pompput op het terrein van Edelhertweg 1 en 3. Het water van alle locaties van de WUR wordt vervolgens verzameld in een pompput bij Edelhertweg 15. Vanaf daar wordt het afvalwater via een persleiding geloosd in het aansluitende volgende stelsel aan de westzijde van de A6.
Voorgenomen ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het watersysteem en voldoet aan het huidige beleid. Het aspect water is geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.
De gemeente Lelystad heeft haar duurzaamheidsbeleid en -plannen geformuleerd in de Kadernota duurzaamheid en het Uitvoeringsplan Duurzaamheid 2017-2020.
Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Lelystad focust op 6 speerpunten:
Wageningen Plant Research wil haar bouwmogelijkheden clusteren op 1 locatie, Edelhertweg 1 en 3, in plaats van verspreiding over 2 locaties. Hiermee verwacht zij in de toekomst snel in te kunnen spelen bij nieuwe innovaties, onder andere op het gebied van duurzaamheid. De volgende (onderzoek)projecten zijn onder andere voorzien op het vergrote bouwvlak aan Edelhertweg 1 en 3:
Waterstof en zonnepanelen zullen onder andere ingezet worden voor onderzoek en als demo in een representatieve praktijksituatie voor:
Voorafgaand aan de bouw van de nieuwe gebouwen en activiteiten die deel uitmaken van bovengenoemde projecten, vindt toetsing plaats aan de vergunde activiteiten in de vigerende milieuvergunning. Indien de nieuwe activiteiten nog niet vergund zijn, zal hiervoor een nieuwe vergunningaanvraag worden gedaan.
Verder is er een bassin van 15.000 m3 voorzien voor circulaire opvang van al het regenwater dat op de locatie valt.
Voorgenomen plan is in lijn met en draagt actief bij aan het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Lelystad omdat het bijdraagt aan de kennisontwikkeling van duurzame energie, grondstoffen en brandstoffen. Het aspect 'duurzaamheid' levert hiermee geen belemmering op voor het bestemmingsplan.
Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en gaat om het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. De gevaarlijke stoffen kennen 2 verschillende bronnen:
Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.
Voor transport is de 'Wet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Daarnaast is er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is, waaronder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij externe veiligheid wordt een onderscheid gemaakt tussen een plaatsgebonden risico en een groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon, die zich gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-5 (1 op 100.000) en een contour waarbinnen deze kans 10-6 (1 op 1.000.000) bedraagt. Binnen deze contour mogen in ieder geval geen kwetsbare objecten (onder andere scholen, gebouwen waar zich veel mensen bevinden en gebouwen waar zich minder zelfredzame personen kunnen bevinden) aanwezig zijn of geprojecteerd worden.
Het groepsrisico is de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Voor de contour van het groepsrisico geldt in ieder geval dat het niet wenselijk is om hier kwetsbare bestemmingen toe te staan. Het streven moet zijn om het aantal personen binnen het invloed gebied onder de oriëntatiewaarde en waar mogelijk zo laag mogelijk te houden.
In het kader van het omgevingsaspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd (zie afbeelding 4.3). De 2 locaties van het plangebied zijn met paarse contouren aangegeven in afbeelding 4.3. De locatie Edelhertweg 14, 16 en 18 ligt links op de afbeelding en de locatie Edelhertweg 1 en 3 ligt rechts op de afbeelding. Uit het raadplegen van risicokaart blijkt dat het plangebied zich niet binnen de zones van risicovolle verkeersroutes of verkeersroutes bevindt. Ter plaatse van het plangebied, locatie Edelhertweg 1 en 3, worden gevaarlijke stoffen opgeslagen. De terreingrens op afbeelding 4.3 is de buitenste rand om het bedrijf en geeft het eigen bedrijfsterrein aan. De rode stip geeft de inrichting (Wageningen Plant Research) aan waar ongevallen met gevaarlijke stoffen kunnen plaatsvinden. Binnen de terreingrens is het bedrijf verantwoordelijk voor de veiligheid. Ook liggen in de omgeving enkele agrarische bedrijven waarbij de opslag van brandstoffen plaatsvindt. De zwarte onderbroken lijn in afbeelding 4.3 geeft de transport risicocontour aan. Tot slot ligt er evenwijdig aan de Edelhertweg een buisleiding van de Gasunie (rood gestreepte lijn in afbeelding 4.3). De leiding ligt weliswaar buiten het plangebied, echter een klein deel van de bijbehorende belemmeringenstrook (circa 1,5 meter) ligt wel binnen het plangebied aan de Edelhertweg 1 en 3. Om de hogedruk aardgastransportleiding van Gasunie te beschermen en externe veiligheid risico's te voorkomen, is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Leiding-Gas' opgenomen. De regeling voorziet in de bescherming van de leiding. Onderhavig bestemmingsplan maakt geen kwetsbare objecten of bestemmingen mogelijk. Hiermee treedt er geen wijziging op wat betreft externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Afbeelding 4.3 Uitsnede risicokaart (plangebieden weergegeven met paarse contour (links Edelhertweg 14, 16 en 18, rechts Edelhertweg 1 en 3))
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft 2 doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in eerste instantie veelal de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. In deze uitgave zijn richtafstanden opgenomen over de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
De bestaande milieubelastende activiteiten die plaatsvinden op Edelhertweg 1 en 3 zijn momenteel vergund in een milieuvergunning. In deze vergunning is aangegeven welke activiteiten een bedrijf mag uitvoeren en aan welke voorwaarden het bedrijf moet voldoen. Indien er in de toekomst nieuwe bedrijfsgebouwen worden gebouwd op de locatie van Edelhertweg 1 en 3 moet er getoetst worden of er wordt voldaan aan de vergunde activiteiten in de milieuvergunning. Indien er niet wordt voldaan aan de vigerende milieuvergunning dient deze gewijzigd te worden door middel van een nieuwe vergunningaanvraag Op deze wijze wordt geborgd dat voorgenomen plan geen negatief effect heeft op de omgeving. Naar verwachting zal een nieuwe vergunning verkregen kunnen worden. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor voorgenomen plan.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling is het van belang dat de bodemkwaliteit op de locatie geschikt is in relatie tot de boogde functie. Ten behoeve van onderhavig plan is een vooronderzoek bodem uitgevoerd (bijlage VII). Er is onderzoek gedaan naar de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem. Het te vergroten bouwvlak heeft altijd een agrarisch gebruik gehad. Ook zijn er geen andere bodembelastende activiteiten bekend, dan agrarisch. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek in relatie tot het voorgenomen plan worden ter plaatse van de vergroting van het bouwvlak geen tot hooguit licht verhoogde gehalten verwacht.
In verband met voorgenomen plan is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk, omdat er in deze fase nog geen grondroerende werkzaamheden gaan plaatsvinden. Echter is voorafgaand aan het realiseren van nieuwbouw op het te vergroten bouwvlak aan Edelhertweg 1 en 3 wel een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk om de milieu hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (vanwege de hooguit licht verhoogde gehalten). In het kader van de omgevingsvergunning bouwen, welke aangevraagd dient te worden voorafgaand aan het bouwen van nieuwe gebouwen, dient een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Afhankelijk van de uitkomst van het verkennend bodemonderzoek dient al dan niet gesaneerd te worden. Het saneren van de bodem voorafgaand het bouwen van nieuwe gebouwen kan als voorschrift in de omgevingsvergunning worden opgenomen. Op deze wijze wordt geborgd dat er met betrekking tot bodem geen significante effecten zullen optreden.
In het bestemmingsplan is middels een voorwaardelijke verplichting geborgd dat er voorafgaand aan de sloop van de gebouwen op Edelhertweg 14, 16 en 18 bodemonderzoek uitgevoerd wordt. Indien er ter plaatse van Edelhertweg 14, 16 en 18 sprake is van bodemverontreiniging dient deze gesaneerd te worden.
Het aspect bodem is geen belemmering voor voorgenomen plan.
Na de Tweede Wereldoorlog zijn op diverse plekken in Nederland niet-gesprongen explosieven (NGE's) achtergebleven. Deze NGE's vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd, zoals graven. Het oostelijk deel van Flevoland is tussen 1950 en 1957 aangelegd, dus na de Tweede Wereldoorlog, en was voordien nog water. Om deze reden bestaat er geen concrete verwachting voor de aanwezigheid van NGE's. Desondanks kan het altijd voorkomen dat er NGE's in de bodem aanwezig zijn. Voorafgaand aan de bodemroerende werkzaamheden dient de aanwezigheid van deze NGE's uitgesloten te worden middels onderzoek en dienen, indien deze aanwezig blijken, eventuele NGE's verwijderd te worden.
Het aspect NGE's is hiermee geen belemmering voor voorgenomen plan.
De Erfgoedwet regelt onder andere de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. Bij ingrepen
waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Vanwege de hoge archeologische verwachtingswaarde in het geldende bestemmingsplan is in het plangebied archeologisch onderzoek (bijlage VIII) uitgevoerd. Dit onderzoek moet uitsluitsel geven of er sprake is van een archeologische trefkans.
Archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek). In het bureauonderzoek is onderzoek gedaan naar mogelijk aanwezige archeologische waarden ter plaatse van Edelhertweg 1 en 3 en Edelhertweg 14, 16 en 18.
Edelhertweg 1 en 3
Uit het bureauonderzoek blijkt dat ter plaatse van Edelhertweg 1 en 3 de archeologische verwachting laag is. Recent booronderzoek heeft aangetoond dat de top van het dekzand verspoeld en geërodeerd is. In deze toplaag zijn geen sporen van bodemvorming (podzoling) aangetroffen. De grens tussen het zand en het daarboven aanwezige veen is hier scherp; het materiaal is niet doorworteld. De daarboven (zeer beperkt) voorkomende komafzettingen van het Laagpakket van Wormer, zijn niet gerijpt. Gezien de relatief lage en natte ligging van deze komafzettingen heeft dit niveau een zeer lage verwachting voor het aantreffen van archeologische resten. Op het Laagpakket van Wormer is weer veen aanwezig (Hollandveen Laagpakket, Formatie van Nieuwkoop) met daarbovenop een dik pakket gyttja (Flevomeer Laag, Formatie van Nieuwkoop). De Flevomeer Laag is weer afgedekt door de jongere afzettingen van het Laagpakket van Walcheren. In deze ondiepe ondergrond van het plangebied zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van scheepswrakken of -resten.
Uit het archeologisch onderzoek komt naar voren het plangebied ter plaatse van Edelhertweg 1 en 3 een lage trefkans kent voor archeologische waarden. Hierdoor is er geen planologische bescherming nodig op deze locatie. Op basis van het archeologisch bureauonderzoek zijn er ter plaatse van Edelhertweg 1 en 3 geen vervolgstappen nodig in het kader van de Archeologische Monumentenzorg.
Edelhertweg 14, 16 en 18
Uit het bureauonderzoek blijkt dat ter plaatse van Edelhertweg 14, 16 en 18 een onverstoorde dekzandrug verwacht wordt op een diepte van NAP -8,8 tot -9,9 meter (4,5 tot 5,6 meter beneden maaiveld). Hier kunnen archeologische waarden uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Mesolithicum worden aangetroffen. De dekzandrug lag hoger dan het omringende landschap en was in deze periode een aantrekkelijke locatie voor bewoning en menselijke activiteit. De archeologische verwachting voor deze periode is daarom hoog. De archeologische resten en sporen kunnen bestaan uit haardkuilen, paalkuilen, houtskoolconcentraties, (vuur)stenen werktuigen, productieafval en aardewerk. De omvang van dergelijke vindplaatsen kan uiteenlopen van enkele honderden vierkante meters tot enkele hectaren (verspreid over de hoger gelegen langgerekte dekzandrug waarbinnen het plangebied zich bevindt). Uit latere periodes is de archeologische verwachting laag omdat het plangebied verdronk.
In de bovenste lagen binnen het plangebied ter plaatse van Edelhertweg 14, 16 en 18 (de Flevo-, Zuiderzee- en Almere-afzettingen) kunnen van vlak onder tot circa 2 meter beneden maaiveld scheepswrakken of
-wrakresten worden aangetroffen. Hoewel altijd een kans bestaat om hele scheepswrakken aan te treffen of losse scheepsonderdelen, is de archeologische verwachting hiervan voor wat betreft het plangebied niet hoger dan elders in de provincie Flevoland (middelhoog). In de praktijk worden scheepswrakken of losse onderdelen van schepen voornamelijk bij toeval tijdens grondverzet gevonden omdat ze met de gebruikelijke archeologische opsporingstechnieken nog niet van te voren kostenefficiënt in kaart zijn te brengen. Bodemingrepen ter plaatse van Edelhertweg 14, 16 en 18 moeten worden uitgevoerd volgens het Meldprotocol scheeps- en vliegtuigwrakken.
Bodemingrepen ter plaatse van Edelhertweg 14, 16 en 18 die niet dieper zijn dan 4,5 m-mv zullen geen bedreiging voor archeologische waarden vormen. Naar waarschijnlijkheid vinden er in de toekomst weinig tot geen bodemingrepen plaats ter plaatse van Edelhertweg 14, 16 en 18 die dieper zijn dan 4,5 m-mv. Indien toch er in de toekomst bodemingrepen plaatsvinden die dieper zijn dan 4,5 m-mv dient er een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd te worden.
Het archeologisch onderzoek is ter toetsing voorgelegd aan de gemeente Lelystad en de provincie Flevoland. De gemeente Lelystad en de provincie Flevoland zijn akkoord met het archeologisch onderzoek.
Het aspect archeologie vormt naar verwachting geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet in de planvorming rekening worden gehouden met het aspect cultuurhistorie en landschap. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht om in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de manier waarop er rekening is gehouden met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden (gebouwd erfgoed, cultuurlandschap en archeologie). Hierbij gaat het om zowel beschermde objecten en structuren, als niet beschermde objecten en structuren. Ten aanzien van landschap moet rekening worden gehouden met onder andere kenmerkende ruimtelijke patronen/structuren, karakteristieke beplantingsvormen en gebruikte soorten, de ruimtelijke opbouw van bebouwing in een gebied en de natuurwaarden in de omgeving.
Ten behoeve van het planvoornemen is een landschappelijk schetsontwerp opgesteld. Het landschappelijk schetsontwerp is opgenomen in bijlage IX.
Cultuurhistorie
De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode 2016-2021 een overgangsregeling opgenomen.
Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden. Dit houdt in dat bescherming moet worden geboden aan de aanwezige Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten. Met als doel cultuurhistorische belangen te laten meewegen in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Daarmee zijn gemeenten verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden.
In de ondergrond van de provincie Flevoland bevinden zich sporen van zeer oude, fossiele landschappen. Voorgenomen plan is in het Omgevingsprogramma Flevoland aangewezen als een aardkundig waardevol gebied en wordt beschreven als 'complex van versneden dekzand, oude stroomgeulen, mariene klei en rivierduinen'. In de grond ter plaatse van voorgenomen plan bevinden zich sporen van zeer oude, fossiele landschappen. Bescherming van de aardkundige waarden is geregeld via vergunningverlening in het kader van de Ontgrondingenwet en de Omgevingsverordening Flevoland. In verband met voorgenomen plan is het uitvoeren een inventariserend en waarderend onderzoek niet nodig, omdat er in deze fase nog geen grondroerende werkzaamheden gaan plaatsvinden. Echter moeten de gevolgen van de te realiseren nieuwbouw op het te vergroten bouwvlak aan Edelhertweg 1 en 3 wel vroegtijdig worden beschouwd. Waar nodig, is inventariserend en waarderend onderzoek nodig, moeten behoudsmaatregelen worden getroffen en moet een vergunning worden aangevraagd.
Voorgenomen plan raakt geen cultuurhistorische waarden. Het aspect cultuurhistorie is hiermee geen belemmering voor voorgenomen plan.
Landschap
In de Welstandsnota van de gemeente Lelystad wordt genoemd dat het half open landschap karakteriserend is voor de omgeving van het plangebied. Erven worden gezien als groene eilanden in dit open, rechtlijnige landschap. Gelegen aan lineaire ontsluiting, staat geclusterde bebouwing vaak dicht op de weg. Passend in dit gedachtengoed wordt de toekomstige bebouwing op de locatie Edelhertweg 1 en 3 op het uit te breiden bouwvlak achter bestaande bebouwing ingepast, met behoud van de oost-west georiënteerde zichtlijn over het terrein. Er is daardoor geen sprake van een wezenlijke verslechtering van de landschappelijke inpassing. De grond op de locatie op Edelhertweg 14, 16 en 18 wordt in de toekomst weer cultuurgrond. Zichtlijnen in het (half) open landschap komen hierdoor terug en worden door de lineaire beplantingsstructuur benadrukt. De ruimtelijke kwaliteit op deze locatie verbetert hierdoor.
De Wageningen Universiteit vindt het belangrijk dat het onderzoek wat er op deze locatie wordt uitgevoerd, niet verstopt ligt voor passanten. De zonne-energie opstelling die aan de locatie Edelhertweg 1 en 3 grenst, is een uitgelezen kans om een korte blik op het terrein te werpen. In de tijdelijke situatie wordt de houtwal hier niet doorgezet om het zicht niet te belemmeren. Het groene karakter van het terrein wordt extra benadrukt door een biodiversiteitsmengsel in te zaaien rondom deze opstelling. Echter, met het te zijner tijd opdoeken van deze opstelling, wordt alsnog de houtwal doorgezet als groen kader om de gehele locatie aan de Edelhertweg 1 en 3.
Erfsingels zijn passend bij dit type landschap gezien de cultuurhistorie van Flevoland. De uitbreiding van het bouwvlak gaat gepaard met het aanvullen van deze singels/houtwallen. Het ontwerp zet de singel aan de Edelhertweg door, vult de houtwal ten oosten van het plangebied aan en introduceert nieuwe houtwallen aan de west- en zuidzijde van het plangebied. Alle functies vallen hierdoor binnen de erfsingel. Waar de ruimte voor de houtwal beperkt is, voldoen heesters in een smallere groenstrook om het groene karakter van de erfsingel door te zetten. In de tijdelijke situatie worden de niet-permanente windturbines en de niet-permanente zonne-energieopstelling opgenomen in de houtwal. Vanaf 2030 worden de tijdelijke windturbines verwijderd en worden boomvormers toegevoegd aan de houtwal om de erfsingel aan te vullen op de locaties waar de tijdelijke windturbines hebben gestaan. Vanaf 2033 wordt de zonne-energie opstelling verwijderd en worden boomvormers toegevoegd aan de houtwal om de erfsingel te voltooien. De houtwallen worden optimaal ingepast door de keuze in gebiedseigen soorten heesters, boomvormers en onderbegroeiing. In het landschappelijk schetsontwerp (bijlage VII) is onderscheid gemaakt tussen de tijdelijke landschappelijke situatie, de landschappelijke situatie in 2030 en de definitieve landschappelijke situatie (na 2033). Ook is in het landschappelijk schetsontwerp een principeprofiel van de houtwal opgenomen.
Tot slot wordt de biodiversiteit in en rondom het plangebied gestimuleerd op diverse manieren. Allereerst zorgen de voornamelijk inheemse soorten in de houtwallen voor voedsel en nestgelegenheden voor vogels, insecten en kleine zoogdieren. Ook de Boerderij van de Toekomst van de WUR draagt bij aan de stimulans van biodiversiteit om een gezond systeem te evenaren. Een bloemrijke akkerrand ten zuiden van het bouwvlak omzoomt het perceel en draagt tevens bij aan de biodiversiteit op deze plek.
Het aspect landschap is geen belemmering voor voorgenomen plan.
Verkeer
In de toekomst worden door de uitbreiding van gebouwen op het bouwvlak meer voertuigbewegingen verwacht naar de locatie aan Edelhertweg 1 en 3. Om inzicht te geven in de mogelijke extra verkeersgeneratie is een worst-case berekening gemaakt van hoeveel ritten (personenauto's en vrachtverkeer) een dergelijke locatie met een oppervlakte van 6,507 hectare genereert per etmaal. Dit is gedaan met behulp van de ASVV richtlijnen waarbij de locatie is gecategoriseerd als arbeidsintensief/ bezoekersextensief en rekening is gehouden met de ligging. Hierbij is geen rekening gehouden met de afname van voertuigbewegingen van en naar Edelhertweg 14, 16 en 18 als gevolg van de toekomstige verwijdering van de bebouwing. Bij de categorisering als arbeidsintensief/bezoekersextensief zal een locatie als de Edelhertweg 1 en 3 tussen de 590 en 710 ritten per weekdag genereren. Maximaal 5 % van deze ritten zal vrachtverkeer bedragen. Gezien beperkte toename van de hoeveelheid verkeer is er geen aanleiding om voor de directe omgeving verkeersproblemen te verwachten. Naar verwachting zullen verkeersbewegingen zich redelijk verdelen over de omliggende wegen waardoor per saldo op iedere weg in de spitsuren hooguit enkele tientallen voertuigen extra zullen kunnen komen.
Parkeren
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is bepaald hoeveel parkeerplekken er nodig zijn om het gegenereerde verkeer te faciliteren. Hiervoor is ook gebruik gemaakt van de ASVV-richtlijnen, waarbij dezelfde categorisering en ligging zijn gebruikt. Een dergelijke locatie van deze oppervlakte zal dan tussen de 135 en 170 (extra) parkeerplaatsen nodig hebben. Hierbij zijn vrachtwagenparkeerplaatsen niet meegenomen. De locatie van de Wageningen University and Research aan de Edelhertweg 1 en 3 biedt voldoende ruimte om in de toekomst voldoende parkeervoorzieningen te realiseren indien dit nodig is.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren levert geen belemmering op ten aanzien van de voorgenomen plan.
Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur: 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt. In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen hoeven niet te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit.
Om te bepalen of een project niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging is de NIBM-tool ontwikkeld. Deze tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen aan luchtkwaliteit vastgesteld kan worden. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de NIBM-tool. Afbeelding 4.4 laat zien dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is. Nader onderzoek is niet nodig.
Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmering op ten aanzien van de voorgenomen plan.
Afbeelding 4.4 NIBM-tool
Industrielawaai
Voor inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer gelden voor het aspect geluid regels uit het Activiteitenbesluit. Het Activiteitenbesluit bevat standaard waarden die van toepassing zijn voor de meeste inrichtingen. Voor het toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en maximale geluidsniveau (LAmax) geldt het standaard toetsingskader uit tabel 3.17a van het Activiteitenbesluit.
Wageningen Plant Research te Lelystad is een type C-inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. In de vigerende complexvergunning van de inrichting zijn voorschriften opgenomen ten aanzien van geluid. Bij toekomstige ontwikkelingen dient aan deze voorschriften getoetst te worden. Indien er in de toekomst nieuwe bedrijfsgebouwen worden gebouwd die meer geluidbelasting veroorzaken op de locatie van Edelhertweg 1 en 3, moet er middels een akoestisch onderzoek getoetst worden of er wordt voldaan aan de milieuvergunning. Indien er door toekomstige uitbereiding van Wageningen Plant Research op de locatie aan Edelhertweg 1 en 3 niet wordt voldaan aan de vigerende milieuvergunning dient deze gewijzigd te worden. Op deze wijze wordt geborgd dat voorgenomen plan geen negatief effect heeft op de omgeving.
Wegverkeerlawaai
De Wet geluidhinder biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen wegverkeerlawaai. Voor verschillende geluidsbronnen, waaronder wegverkeer, is een voorkeursgrenswaarde opgenomen en een maximaal toelaatbare geluidbelasting als bovengrens. Voorgenomen plan zal leiden tot een geringe verkeersaantrekkende werking. Het verkeer van en naar het plangebied wordt afgewikkeld via verschillende wegen. Geluidhinder door wegverkeer zal minimaal zijn.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor voorgenomen plan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens
dient rond dergelijke leidingen en verbindingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. De leidingen en verbindingen zijn te verdelen in 3 typen:
De eerste 2 type leidingen zijn in ieder geval planologisch relevant. Voor de overige leidingen bepaalt het bevoegd gezag of deze planologisch relevant zijn.
Voorbeelden van planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Voor elk van de 3 typen leidingen en verbindingen is het wettelijk gezien anders geregeld:
Evenwijdig aan de Edelhertweg, net buiten het plangebied, ligt een hogedruk aardgastransportleiding van Gasunie. Het gaat hier om een leiding met een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijde, van de leiding. De leiding ligt weliswaar buiten het plangebied, echter een klein deel van de bijbehorende belemmeringenstrook (circa 1,5 meter) ligt wel binnen het plangebied aan de Edelhertweg 1 en 3. Om de hogedruk aardgastransportleiding van Gasunie te beschermen is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Leiding-Gas' opgenomen. De regeling voorziet in de bescherming van de leiding. Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen (bebouwingsvrije en/of veiligheidszone). Voor het uitvoeren van werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen is een omgevingsvergunning noodzakelijk.
In dit hoofdstuk volgt een toelichting op de juridische regeling. Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De verbeelding en de regels moeten in samenhang met elkaar worden gezien.
De verbeelding en de regels zijn opgesteld volgens de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Dit zijn de standaardregels zoals voorgeschreven op grond van de Wet ruimtelijke ordening en overeenkomstig de wettelijke regels ten aanzien van het digitaal raadpleegbaar zijn van ruimtelijke plannen.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel wordt in alfabetische volgorde een definitie gegeven van een aantal begrippen dat in de regels wordt gebruikt.
Artikel 2 Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven hoe er bij toepassing van de planregels wordt gemeten.
Artikel 3 Agrarisch - Science
Het gehele plangebied krijgt de bestemming 'Agrarisch - science'. Binnen deze bestemming zijn innovatie- en researchbedrijven, instellingen voor (agrarisch) wetenschappelijk onderzoek, biogasinstallaties, een bedrijfswoning en bijbehorende voorzieningen waaronder parkeerplaatsen en tuinen toegestaan. De sloop van bestaande bebouwing op Edelhertweg 14, 16 en 18 is in de planregels als voorwaardelijke verplichting opgenomen, evenals het uitvoeren van ecologisch onderzoek en bodemonderzoek voorafgaand aan de sloop van de bestaande bebouwing op Edelhertweg 14, 16 en 18.
Artikel 4 Waarde - Archeologie hoge verwachting
Dit artikel geeft regels voor 'Waarde - Archeologie hoge verwachting' aangewezen gronden. Bodemingrepen die niet dieper zijn dan 4,5 meter onder het maaiveld (afgekort: m-mv) zullen geen bedreiging voor archeologische waarden vormen. Naar waarschijnlijkheid vinden er in de toekomst weinig tot geen bodemingrepen plaats die dieper zijn dan 4,5 m-mv. Voor bodemingrepen die dieper zijn dan 4,5 m-mv dient een omgevingsvergunning uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aangevraagd te worden.
Artikel 5 Leiding - Gas
Dit artikel geeft regels voor de met dubbelbestemming 'Leiding - Gas' aangewezen gronden. Net buiten het plangebied van het bestemmingsplan ligt een leiding van Gasunie. Het gaat hier om een leiding met een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding. De leiding ligt weliswaar buiten het plangebied, echter een klein deel van de bijbehorende belemmeringenstrook (circa 1,5 meter) ligt wel binnen het plangebied. De regeling voorziet in de bescherming van de leidingen. Binnen een zone van
5 meter aan weerszijden van de as van de leidingen mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen (bebouwingsvrije en/of veiligheidszone). Voor het uitvoeren van werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leiding is een omgevingsvergunning noodzakelijk.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Dit is een standaardbepaling uit het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro) die verplicht moet worden opgenomen in het bestemmingsplan, bedoeld om te voorkomen dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij de beoordeling van een bouwplan niet nog een keer kan worden meegeteld bij de beoordeling van een volgend bouwplan.
Artikel 7 Algemene bouwregels
Dit artikel bevat algemene bouwregels.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat een regeling omtrent strijdig gebruik.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
Dit artikel bevat de juridische uitwerking van de op de verbeelding aangegeven gebiedsaanduiding, weergegeven als 'testlocatie windturbines', 'geluidzone - industrie' en 'geluidzone - vliegverkeer 1'.
Artikel 10 Overgangsrecht
Dit artikel bevat 2 standaardbepalingen uit het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 en 3.2.2 Bro) die verplicht moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan. Artikel 10.1 heeft betrekking op bouwwerken en artikel 10.2 op gebruik. Met het overgangsrecht wordt gewaarborgd dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaande bouwwerken en bestaand gebruik, welke met dit bestemmingsplan in strijd zijn, mag worden voortgezet. Tevens is in artikel 10.1 lid d bepaald dat, voor de kleine windturbines die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in het plangebied aanwezig zijn waarvoor een omgevingsvergunning tijdelijk afwijken bestemmingsplan is verleend voor een termijn van maximaal 10 jaar, het overgangsrecht uit dit plan niet van toepassing is na afloop van de termijn waarvoor de afwijking is verleend.
Artikel 11 Slotregel
Met dit artikel wordt de naam van het bestemmingsplan vastgelegd.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van vooroverleg is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan de (wettelijke) vooroverlegpartners, te weten: provincie Flevoland, waterschap Zuiderzeeland en Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland.
Verder kan een ieder in het kader van de bestemmingsplanprocedure een zienswijze indienen en kunnen belanghebbenden beroep in stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn in afdeling 6.4 grondexploitatie bepalingen opgenomen gericht op het verhalen van kosten door de overheid op particuliere initiatiefnemers. Hierdoor is het voor de overheid mogelijk om afspraken over kostenverhaal af te dwingen binnen de limitatieve bepalingen van de kostensoortenlijst (artikel 6.2.3 tot en met 6.2.6 Bro) zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De vrijwillige overeenkomst (anterieure overeenkomst) staat in de wet voorop.
De kosten voor de realisatie van het plan zijn voor Wageningen University and Research. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor sluit de gemeente een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemer.
Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.
In de volgende alinea's wordt de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan toegelicht.
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan is uitvoering gegeven aan het vooroverleg met instanties als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), voor zover belangen van de genoemde instanties in het plan in het geding zouden kunnen zijn.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder de gelegenheid geboden een zienswijze naar voren te brengen. Binnen de termijn van terinzagelegging zijn er 2 zienswijzen ingekomen. Beide zienswijzen hebben aanleiding gegeven tot aanpassing van het bestemmingsplan. De Nota van beantwoording zienswijzen gaat hierop in.
Na de periode waarin het ontwerp bestemmingsplan ter inzage heeft gelegen stelt de gemeenteraad het plan vast. Na vaststelling wordt het plan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de dag dat het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd, beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wanneer geen beroep wordt ingesteld, is het bestemmingsplan na die 6 weken onherroepelijk.