Plan: | Lelystad - Larserknoop (reparatie) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0995.08381101-VG03 |
Door de gemeenteraad van Lelystad is op 28 september 2010 het bestemmingsplan “Lelystad - Larserknoop” vastgesteld. Tegen dit besluit is door een aantal bedrijven en instanties beroep ingesteld. Op 8 augustus 2012 is door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan. Een aantal onderdelen van het bestemmingsplan is vernietigd. Met het onderhavige bestemmingsplan wordt beoogd dit te repareren.
Ten eerste is een deel van de bestemming “Bedrijventerrein - 2” vernietigd. Dit betreft het deel ten noordwesten van het RDW-terrein. Volgens de Raad van State is onvoldoende rekening gehouden met de effecten van de toename van wegverkeerslawaai, industrielawaai en mogelijk zicht op het terrein van de RDW. Dit heeft mogelijk een negatief effect op de bedrijfsvoering van de RDW (Rijksdienst voor het Wegverkeer). Naast de genoemde bestemming is ook het plandeel van de groensingel en de ontsluitingsweg van het nieuwe bedrijventerrein naar de Larserweg vernietigd.
Ten tweede is goedkeuring onthouden aan de gronden van zaadveredelingsbedrijf Barenza bv. Het bouwperceel van Barenza bv aan de Meerkoetenweg 10 is in het bestemmingsplan “Lelystad - Larserknoop” op het bedrijventerrein gelegen. Het bedrijf heeft daardoor geen mogelijkheden om het bedrijf voort te zetten. Volgens de Raad van State is onterecht elders in het plan geen mogelijkheid opgenomen om het bedrijf voort te zetten, terwijl het bedrijf daar nog steeds een grondpositie heeft.
Ten derde is goedkeuring onthouden aan een aantal regelingen binnen de bestemming “Verkeer - Oefenterrein”. Dit had te maken met het via een afwijking kunnen toestaan van klassikaal onderwijs bij één van de oefenterreinen in het plangebied. Deze vernietiging van de regels behoeft geen reparatie. Gebleken is dat de gewenste ontwikkeling van klassikaal onderwijs bij het ANWB-oefenterrein, bij recht binnen de planregels mogelijk waren.
Tot slot is een deel van de agrarische bestemming voor de Talingweg door de Raad van State vernietigd. Deze weg vormt de ontsluiting voor onder andere het RDW-terrein. Een stuk van de Talingweg viel binnen de bestemming “Agrarisch” en was daardoor volgens de Raad van State onvoldoende beschermd. Op basis van het geldende bestemmingsplan (dus het bestemmingsplan dat weer geldt na vernietiging van dit gedeelte) is de weg wel voldoende beschermd. Deze vernietiging behoeft daarom geen reparatie.
Voor zover het bestemmingsplan wel reparatie behoeft is hierin voorzien met het onderhavige reparatiebestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 11 juni 2013. Hiertegen is beroep ingesteld door de RDW en door Barenza BV.
Over het beroep van Barenza BV is door de Afdeling bestuursrechtspraak een einduitspraak gedaan (nrs. 201307579/2/R2 en 201309182/2/R2), waarbij dit beroep is afgewezen. Dit onderdeel van het onderhavige plan staat nu niet meer ter discussie.
Over het beroep van de RDW inzake het onderhavige reparatieplan is door de Afdeling bestuursrechtspraak op 14 oktober 2015 een tussenuitspraak gedaan (nrs. 201309182/1/R2 en 201307579/1/R2). Hierbij wordt met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (bestuurlijke lus) aan de raad van de gemeente Lelystad opgedragen om binnen twintig weken de door de Afdeling geconstateerde gebreken in het besluit van 11 juni 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Lelystad - Larserknoop (reparatie)" te herstellen.
Hierbij moet opnieuw worden onderzocht wat de geluidbelasting is van het plan voor het terrein van de RDW. Aandachtspunten zijn hierbij:
Aan de hand van dit nieuwe akoestisch onderzoek moet door de gemeenteraad een nieuwe afweging worden gemaakt omtrent de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan, in het licht van de gevolgen ervan voor de bedrijfsvoering van de RDW. Aandachtspunten hierbij zijn:
Wat betreft deze punten is ook nog van belang dat de Afdeling van mening is dat slechts het geluidniveau op de testbaan van de RDW waar de geluidmetingen plaatsvinden, relevant is.
Verder is van belang dat de andere beroepsgronden van de RDW in de tussenuitspraak zijn afgewezen. Het beroep inzake bij het reparatieplan opnieuw vastgestelde exploitatieplan is niet ontvankelijk verklaard.
De in het reparatieplan opgenomen regeling voor wat betreft het zicht op het RDW-terrein is nu akkoord bevonden. Door in het plan te bepalen dat doorzichtige gevelopeningen boven een hoogte van 15 meter niet zijn toegestaan in naburige bedrijfsgebouwen en daarnaast dat deze gebouwen niet mogen worden voorzien van een dakterras wordt inkijk in voldoende mate voorkomen. Dit mede gelet op de aanwezigheid van een tussengelegen groenstrook met bomen tot een hoogte van ongeveer 20 meter, welke groenstrook bovendien in onderhoud en beheer is bij de RDW.
Zoals aangegeven, is het onderhavige reparatieplan door de gemeenteraad op 11 juni 2013 vastgesteld. Om aan de opdracht van de Afdeling bestuursrechtspraak te voldoen moet dit besluit nu voor een deel opnieuw worden genomen. Dit houdt dus een partiële hervaststelling van het reparatieplan in.
De onderdelen van het reparatieplan die betrekking hadden op de regeling van de geluidbelasting op het RDW terrein (naar aanleiding van de eerdere einduitspraak van 8 augustus 2012) worden hierbij aangepast en opnieuw toegelicht met inachtneming van de tussenuitspraak van 14 oktober 2015.
Voor de opzet van deze plantoelichting houdt dit in dat die onderdelen van het plan die niet met de partiële hervaststelling worden aangepast niet opnieuw hoeven te worden toegelicht. Echter omdat met de hervaststelling uiteindelijk weer een nieuwe integrale versie van het plan ontstaat, is er voor gekozen om ook deze onderdelen opnieuw toe te lichten. Daarbij wordt ook kort ingegaan op de betekenis van de gedane tussenuitspraken voor deze onderdelen.
Bij het gedeeltelijk opnieuw vaststellen van het reparatiebestemmingsplan moet ook rekening worden gehouden met actuele ontwikkelingen die dit bestemmingsplan raken.
Bestemmingsplan Verbindingsweg Circuits
Als eerste kan hierbij worden genoemd het op 16 december 2014 vastgestelde bestemmingsplan “Lelystad – Verbindingsweg circuits”. Dit plan beoogt een verbindingsweg mogelijk te maken vanaf de in het reparatieplan Larserknoop mogelijk gemaakte ontsluitingsweg langs de noordzijde van het RDW terrein naar het noordelijk deel van de Talingweg.
Als gevolg van de baanverlenging van de luchthaven Lelystad zal (het zuidelijk deel van) de Talingweg verdwijnen. Daardoor kan deze weg (via de Eendenweg) niet meer als toegangsweg naar de circuits en bedrijven ten (noord)westen van het luchthaventerrein worden gebruikt. Behalve om het RDW-terrein gaat het hierbij ook om het Midland-circuit, het ANWB-testterrein, het oefenterrein van de Politieacademie en een stenenhandel. Om deze circuits en bedrijven bereikbaar te houden is het noodzakelijk een nieuwe ontsluitingsroute te realiseren. De ligging van het wegvak is in onderstaande figuur weergegeven.
Figuur 1. Plangebied bestemmingsplan Verbindingsweg Circuits
Ook ten aanzien van dit bestemmingsplan voor deze verbindingsweg heeft de RDW beroep ingesteld op grond van het feit dat de aanleg van de ontsluitingsweg ten noorden van het RDW-terrein nog onzeker is, mede gelet op het beroep tegen het onderhavige reparatieplan Larserknoop. Ook over dit beroep is ook op 14 oktober 2015 uitspraak gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak (nr. 201501420/1/R2). Het beroep van de RDW is afgewezen omdat deze verbindingsweg ook zal kunnen worden aangelegd als de ontsluitingsweg niet (in de huidige vorm) zal worden aangelegd.
Anders dan de uitspraak over het reparatieplan betreft het hier geen tussenuitspraak, maar een einduitspraak, zodat het bestemmingsplan voor de Verbindingsweg Circuits inmiddels onherroepelijk is.
De eventuele gevolgen op de verkeersintensiteit op de verbindingsweg circuits als gevolg van hierop aansluitende nieuwe wegen moet worden beoordeeld in het kader van het planologisch mogelijk maken van die wegen, zoals nu bij de onderhavige hervaststelling van het reparatieplan.
Luchthavenbesluit Lelystad
Op 12 maart 2015 is het Luchthavenbesluit Lelystad vastgesteld. Dit besluit is gepubliceerd op 31 maart 2015 en op 1 april 2015 in werking getreden. Met het inwerkingtreden van het Luchthavenbesluit Lelystad zijn de gebruiksmogelijkheden van Lelystad Airport verruimd en krijgt Schiphol Group de mogelijkheid om Lelystad Airport (gefaseerd) te ontwikkelen als twin-airport Schiphol. In de eerste fase groeit de luchthaven tot 25.000 vliegbewegingen per jaar. Na evaluatie wordt besloten of groei tot 45.000 vliegbewegingen mogelijk is.
Blijkens de toelichting op het Luchthavenbesluit zal het aantal vliegbewegingen op z'n vroegst in 2028 het aantal van 25.000 bereiken en het aantal van 45.000 op z'n vroegst in 2033. Een waarschijnlijker scenario is 25.000 vliegbewegingen in 2033 en 45.000 in 2043. Dit blijkt uit het onderstaande schema dat ontleend is aan het Luchthavenbesluit.
Figuur 2. Tijdschema vliegbewegingen Luchthavenbesluit
Bij het oorspronkelijk akoestisch onderzoek voor dit reparatieplan is voor de met het aantal vliegbewegingen corresponderende wegverkeersintensiteit zowel rekening gehouden met een scenario van 25.000 vliegbewegingen per jaar als met een scenario van 45.000 vliegbewegingen per jaar. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak komt naar voren dat een keuze moet worden gemaakt voor het meest representatieve scenario.
Omdat het Luchthavenbesluit uiteindelijk uitgaat van 45.000 vliegbewegingen en de verkeerstructuur al binnen de planperiode wordt ingericht voor een daarmee samenhangende (auto)verkeersintensiteit wordt thans primair gekozen voor een scenario dat hoort bij de 45.000 vliegbewegingen. Dit ondanks het feit dat dit scenario blijkens het Luchthavenbesluit naar verwachting op z'n vroegst in 2033 zal optreden. Bovendien verzet het luchthavenbesluit zich op zichzelf niet tegen een eerdere invulling met 45.000 vliegbewegingen.
Dit is dus het worst case scenario. Als met een hierop afgestemde planregeling een aanvaardbare geluidsituatie op het RDW-terrein wordt geborgd, geldt dit ook voor eventuele andere scenario's.
Provinciaal inpassingsplan verbindingsweg A6
Voor het functioneren van de luchthaven is een goede bereikbaarheid nodig. Daarom moet in het verlengde van het Luchthavenbesluit ook de ontsluiting van de luchthaven worden verbeterd. In dit verband is het gewenst dat er een Verbindingsweg vanaf de A6 komt naar de in het onderhavige reparatieplan voorziene ontsluitingsweg naar de terminal van de luchthaven. Zie voor de ligging onderstaande figuur.
Figuur 3. Ontsluitingsweg (rood) en Verbindingsweg (geel)
Voor de realisatie van deze Verbindingsweg moet het geldende bestemmingsplan Larserknoop worden aangepast. Dat gebeurt in de vorm van een provinciaal inpassingsplan (PIP). De vaststelling van dit plan is volgens de huidige planning voorzien op 29 juni 2016. Met dit inpassingsplan wordt aangesloten bij het nu vigerende bestemmingsplan Verbindingsweg Circuits.
Bij de partiële hervaststelling van het bestemmingsplan Lelystad - Larserknoop (reparatie) wordt rekening gehouden met dit PIP. De aanleg van de Verbindingsweg naar de A6 heeft gevolgen voor de verkeersintensiteit op de ontsluitingsweg langs de noordrand van het RDW-terrein (en ook op de verbindingsweg circuits). Bij het nieuwe akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting op het RDW-terrein wordt hiermee rekening gehouden.
De aanleg van de Verbindingsweg is er op gericht dat deze in gebruik genomen kan worden als de passagiersvluchten op de Luchthaven daadwerkelijk starten. Dit zal naar verwachting medio 2018 zijn. Tot die tijd zal het verkeer van en naar het bedrijventerrein langs de oostzijde (Larserweg) worden afgewikkeld. Omdat het ook mogelijk is dat de Verbindingsweg - bijvoorbeeld vanwege gegronde bezwaren - er niet komt, moet voor het akoestisch onderzoek ook rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat in de eindsituatie (met 45.000 vliegbewegingen) toch al het verkeer langs de oostzijde moet worden afgewikkeld. Daarom wordt ook dit scenario bekeken. In dat tweede scenario zal de verkeersintensiteit aan die zijde op de Ontsluitingsweg ook hoger liggen dan in de primair voorziene eindsituatie, maar meer naar het westen (dichter bij het RDW-terrein) beduidend lager.
Verkeersaspecten
Naar de te verwachten verkeersintensiteiten in beide scenario's (1 en 2) is onderzoek gedaan op basis van het verkeersmodel van de gemeente Lelystad. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Onderzoek is gedaan naar de wegvakken die in onderstaand figuur zijn weergegeven. Als maatgevend jaar is 2025 aangehouden. Dit onderzoek heeft geleid tot het resultaat, dat in onderstaande tabel is weergegeven.
Figuur 4. Etmaalintensiteiten motorvoertuigen (6.1. in het verkeersrapport)
In het verderop te bespreken nieuwe akoestisch onderzoek (bijlage 2 bij deze toelichting) zijn de weekdagintensiteiten als uitgangspunt genomen voor de berekening van het wegverkeersgeluid. Tevens is hierbij nog gekeken naar een eventuele afslag (ter ontsluiting van de bedrijfskavels) naar het noorden tussen wegvak 2 en 3.
De Ontsluitingsweg zal net als de Verbindingsweg worden aangelegd door de provincie. De wegen zullen daarbij het karakter krijgen van een provinciale weg van één rijbaan met twee rijstroken met een maximumsnelheid van 80 km/h op het traject tussen de luchthaven en de A6. Dit betekent een versmalling ten opzichte van het oorspronkelijke profiel van 2 x 2 rijstroken met ook 2 rijstroken voor busbanen. Uit onderzoek dat is gedaan door de provincie voor de Verbindingsweg blijkt dat 2 rijstroken ruim voldoende is voor de afwikkeling van het verkeer.
De gemeente Lelystad heeft naar aanleiding van de uitspraak van 8 augustus 2012 besloten een deel van de vernietigde onderdelen van het bestemmingsplan “Lelystad - Larserknoop” te repareren. Het betreft de vernietigde delen “Bedrijventerrein - 2”, “Groen” en “Verkeer” ten noordwesten van het RDW-terrein. Ook wordt de mogelijkheid geboden om een nieuw agrarisch bouwperceel te realiseren voor het wegbestemde agrarische bedrijf Barenza bv.
Om de reparatie mogelijk te maken, is op 11 juni 2013 een het onderhavige reparatiebestemmingsplan vastgesteld. Hierin is de regeling van het in 2010 vastgestelde bestemmingsplan “Lelystad - Larserknoop” zoveel mogelijk overgenomen, met een aantal aanpassingen naar aanleiding van de uitspraak van 8 augustus 2012. In figuur 5 is het plangebied van dit bestemmingsplan weergegeven.
Figuur 5. Plangebied bestemmingsplan ten opzichte van het bestemmingsplan
Lelystad - Larserknoop
In de hierna volgende hoofdstukken wordt ingegaan op de aanpassingen ten opzichte van het bestemmingsplan Lelystad - Larserknoop.
Aan de Meerkoetenweg 10 is het bedrijf Barenza bv gelegen. Het bedrijf heeft, aansluitend aan het bouwperceel, grond voor de bedrijfsvoering. In het bestemmingsplan “Lelystad - Larserknoop” zijn voor het agrarische bedrijf geen mogelijkheden opgenomen om het bedrijf op een duurzame manier voort te zetten. Ook een deel van de gronden die in beheer zijn bij het bedrijf, zijn beoogd voor de realisatie van het bedrijventerrein. Een deel van de gronden zijn inmiddels door het bedrijf te koop aangeboden aan de gemeente Lelystad, zodat deze in gebruik genomen kunnen worden voor het bedrijventerrein.
De wens bestaat het bedrijf voort te zetten. Aan de overkant van de Meerkoetenweg liggen ook gronden die in handen zijn van Barenza bv. De wens is om hier in de toekomst het bedrijf voort te zetten. In het bestemmingsplan voor Larserknoop is echter geen mogelijkheid hier voor opgenomen. Daarom is een deel van de bestemming Agrarisch, globaal het gebied rond het perceel aan de Meerkoetenweg 11, vernietigd.
Met dit bestemmingsplan wordt het agrarische gebied opnieuw als zodanig bestemd. Daarbij is een wijzigingsbevoegdheid op de verbeelding opgenomen om binnen de bestemming “Agrarisch” een nieuw agrarisch bouwperceel mogelijk te maken. De gronden hebben de aanduiding “wro-zone - wijzigingsgebied 2”.
De gemeente acht het echter niet wenselijk dat bedrijven elders uit de gemeente of Flevoland zich hier gaan vestigen. Het vestigen van nieuwe agrarische bedrijven van elders komt niet overeen met de beleidsintentie zoals die uiteen is gezet in de beleidsvisie Garden City. Er is daarom in de regels opgenomen dat de wijzigingsbevoegdheid alleen toegepast kan worden voor de verplaatsing van het bedrijf aan de Meerkoetenweg 10, dus Barenza bv. Ook moet er sprake zijn van een duurzaam agrarisch bedrijf. Hierdoor wordt voorkomen dat er nieuwe bebouwing in het gebied gerealiseerd wordt en in de niet als zodanig gebruikt wordt. Door deze criteria kan enerzijds het bedrijf Barenza verplaatsen naar gronden binnen het plangebied en wordt anderzijds voorkomen dat er een toename aan ongewenste bebouwing of functies gerealiseerd wordt.
In Larserknoop hebben de agrarische bouwpercelen een omvang tussen de 1,0 en 2,0 ha. Binnen de in onderhavig bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid is een bouwperceel toegestaan met een omvang van maximaal 2,0 ha. Dit is vergelijkbaar met de (grotere) bouwpercelen in de omgeving. Bovendien biedt een dergelijk bouwperceel voldoende ruimte om een duurzaam agrarisch bedrijf voort te zetten.
Tot slot zijn in de wijzigingsregels nog enkele standaardcriteria opgenomen. Zo moet het bouwperceel voorzien zijn van een erfsingel van minimaal 6 meter breed.
Ook moet de locatie van de toekomstige bedrijfswoning aangeduid worden.
Beroep en uitspraak
In het tegen dit onderdeel van het op 11 juni 2013 vastgestelde reparatieplan ingestelde beroep wordt door Barenza betoogd dat de wijzigingsbevoegdheid voor een nieuw agrarisch bouwperceel ten onrechte niet imperatief is geformuleerd. Het plan biedt volgens Barenza daarmee onvoldoende zekerheid dat aan de wijzigingsbevoegdheid toepassing zal worden gegeven.
Inzake het beroep van Barenza heeft de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak gedaan op 24 december 2014 (nrs. 201307579/2/R2 en 201309182/2/R2) Hierin overweegt de Afdeling dat een wijzigingsbevoegdheid mede een uitwerkingsplicht kan inhouden, maar de mogelijkheid om een wijzigingsplicht in een bestemmingsplan op te nemen kent de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet. Nu de Wro geen grondslag biedt voor het in een bestemmingsplan opnemen van een wijzigingsplicht, is de raad niet bevoegd om de wijzigingsbevoegdheid imperatief te formuleren. Het is niet mogelijk om de door Barenza gewenste zekerheid te bieden.
Met deze uitspraak is dit onderdeel van het reparatieplan onherroepelijk geworden.
Een deel van het nieuwe bedrijventerrein is in de uitspraak van 8 augustus 2012 vernietigd vanwege mogelijke negatieve invloed op de bedrijfsvoering van de RDW. Dit vanwege de aspecten geluid en het mogelijke zicht op het terrein.
Onderstaand wordt eerst ingegaan op de in het reparatieplan vervatte aanpassingen ten aanzien van het zicht op het RDW-terrein en daarna op die ten aanzien van het geluid. Dit omdat met de tussenuitspraak van 14 oktober 2015 de op 11 juni 2013 vastgestelde regeling voor het zicht op het RDW terrein in stand is gelaten. Voor het onderdeel geluid is met de tussenuitspraak de op 11 juni 2013 vastgestelde regeling feitelijk achterhaald en moet opnieuw worden vastgesteld c.q. nader worden gemotiveerd.
Een bezwaar van de RDW is het mogelijke zicht op het oefenterrein vanaf het nieuwe bedrijventerrein. Binnen de gronden, direct grenzend aan het RDW-terrein, waren in het bestemmingsplan “Lelystad - Larserknoop” bedrijven met een bouwhoogte tot 20 meter toegestaan. Met een afwijking was een verhoging tot 30 meter mogelijk. Volgens de RDW was hierdoor zicht op het oefenterrein mogelijk. Hierdoor kan bedrijfsgevoelige informatie worden verkregen. Een onwenselijke situatie omdat op het oefenterrein nieuwe auto's getest worden. De Afdeling heeft dit beroep gegrond verklaard en daarom goedkeuring onthouden aan een gedeelte van het plan.
Om de bedrijfsgevoelige informatie te kunnen beschermen, is in dit reparatiebestemmingsplan een specifieke gebruiksregel opgenomen. In het nieuwe bestemmingsplan zijn nog steeds gebouwen tot een hoogte van 20 meter toegestaan. Echter, doorzichtige gevelopeningen gericht op het RDW-terrein zijn niet mogelijk boven een hoogte van 15 meter. Dit houdt dus in dat tot een hoogte van 15 meter ramen toegestaan zijn en daarboven in principe alleen een gesloten gevel toegestaan is. Wel zijn niet-doorzichtige gevelopeningen, zoals matglazen ramen, mogelijk. Dit belemmert de bedrijfsvoering niet en geeft nog wel enige mogelijkheid voor het doorlaten van licht bij nieuwe bedrijven. De regeling voor de zichtbeperking is opgenomen in de bouwregels. Dit geldt voor alle gevels die gericht zijn op het RDW-terrein, dus niet alleen de gevels die parallel aan de nieuwe ontsluitingsweg liggen. Gezien de afstand tot het terrein en de nieuwe bedrijven, namelijk 100 meter, zijn raampartijen tot een hoogte van 15 meter acceptabel.
Vanaf een dakterras is het RDW-terrein zichtbaar. Daarom zijn dakterrassen op gebouwen of bouwwerken in de planregels uitgesloten.
Met deze regeling is de privacy van het RDW-terrein voldoende gewaarborgd. Bovendien ligt er op het RDW-terrein een vrij forse groensingel, die het directe zicht op het RDW-terrein voorkomt. De hoogte van de singel is circa 15 meter. Aangezien deze singel in de huidige situatie het zicht op het terrein moet voorkomen, mag er ook van uitgegaan worden dat de RDW de eigen bedrijfsvoering beschermt en niet zomaar deze groensingel zal gaan kappen.
Beroep en tussenuitspraak
In het beroep tegen het op 11 juni 2013 vastgestelde reparatieplan wordt door de RDW met name aangegeven dat de toegevoegde regel dat doorzichtige gevelopeningen boven de 15 meter alsmede een dakterras niet zijn toegestaan het zicht op het terrein nog onvoldoende tegengaat. Ook op een hoogte van 14 meter is er nog steeds zicht.
In de tussenuitspraak van 14 oktober 2015 wordt door de Afdeling aangegeven dat er nog wel enig zicht kan zijn. Echter gelet op de met het plan gemoeide belangen en in aanmerking genomen de tussen het plangebied en het terrein van de RDW gelegen groenstrook met bomen tot een hoogte van ongeveer 20 meter, welke groenstrook bovendien in onderhoud en beheer is bij de RDW heeft de raad het plan zo kunnen vaststellen. De tussenuitspraak geeft aanleiding om de planregeling op dit punt aan te passen.
Verenigbaarheid bestemmingen
Het RDW-terrein heeft in het bestemmingsplan Larserknoop van 2010 de bestemming “Verkeer - Oefenterrein”. Op zich is deze bestemming goed verenigbaar met de bestemmingen “Bedrijventerrein” of “Verkeer” in het reparatieplan. Verkeersoefeningen worden op zich niet belemmerd door deze bestemmingen.
Binnen de bestemming “Verkeer-oefenterrein is ook een testbaan voor motorvoertuigen toegestaan. Deze is op het RDW-terrein ook aanwezig in de vorm van een testcircuit, waar naast onder meer wrijvingsbanen, hellingbanen en een aquaplaningsbaan ook een geluidmeetvlakte aanwezig is. Hier worden testmetingen uitgevoerd om de geluidproductie van (uitlaten van) auto's en banden vast te stellen.
Deze activiteiten van de RDW zijn zeer specifiek. Voor deze testmetingen is een maximaal niveau van achtergrondgeluid noodzakelijk om verstoringen van deze metingen te voorkomen. Volgens de RDW is deze waarde 50 dB(A).
Deze grenswaarde is gebaseerd op de laagste meetwaarde(behorende bij het beproeven van autobanden) die thans op betrouwbare wijze dient te kunnen worden vastgesteld. Voor stille autobanden bedraagt deze meetwaarde circa 65 dB(A). Indien het achtergrond(stoor)geluid 15 dB(A) onder deze te meten waarde ligt (50 dB(A)), blijft de invloed hiervan op het meetresultaat beperkt tot circa 0,1 dB(A) en is hiermee verwaarloosbaar (Peutz rapport 17 april 2013).
Op zich is op een gezoneerd bedrijventerrein, waar ook het verkeersoefenterrein deel van uit maakt, een aanspraak op een dergelijk achtergrondgeluidniveau niet gebruikelijk. Een testcircuit is ook geen geluidgevoelig object in de zin van de Wet geluidhinder.
Nu echter in de bestemming “Verkeer-oefenterrein” een testbaan voor motorvoertuigen is toegestaan en de geluidmetingen een essentieel onderdeel van de testen vormen is er aanleiding om bij de naburige bestemmingen “Bedrijventerrein” en “Verkeersdoeleinden” na te gaan of deze de geluidtestmetingen onevenredig belemmeren. Nu de afstanden tussen deze bestemmingen en de bestemming “Verkeer-oefenterrein” zodanig kort zijn dat niet volstaan kan worden met enkel ruimtelijke scheiding is er, gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 14 oktober 2015 aanleiding om te bezien of er geluidbeperkende regelingen in deze bestemmingen kunnen worden getroffen.
Streefwaarden
Hierbij wordt als streefwaarde gehanteerd de door de RDW genoemde 50 dB(A) voor het achtergrondgeluid ter hoogte van de geluidmeetlocatie. Deze waarde wordt conform het rapport van Peutz aangehouden voor zowel het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als voor het piekniveau.
Dit gebeurt per geluidsoort (industriegeluid c.q. wegverkeersgeluid), niet voor de cumulatie van deze geluidsoorten. Hiervoor wordt een streefwaarde van 55 dB(A) voldoende geacht.
Hiervoor is niet alleen bepalend dat een waarde van 50 dB(A) voor het piek- en cumulatief niveau uit stedenbouwkundig oogpunt en uit financieel-economisch perspectief te vergaand is, maar vooral dat de cumulatie van het industriegeluid en het wegverkeersgeluid in dit geval een puur rekenkundige exercitie is om na te gaan of de voorziene activiteiten in onderlinge samenhang ruimtelijk aanvaardbaar zijn. In de praktijk zal cumulatie niet veelvuldig en langdurig voorkomen. In de praktijk zal er niet sprake zijn van gelijktijdigheid, zodat er genoeg tijdvensters overblijven om bandengeluidtesten te kunnen verrichten, bijvoorbeeld in de nachtperiode.
Overigens zou bij de cumulatie van geluidsoorten ook het vliegtuiglawaai moeten worden betrokken. Omdat de RDW aangeeft dit evenmin als bestaande omliggende bedrijven als beletsel te zien, wordt deze geluidsoort in de afweging buiten beschouwing gelaten.
Om te bekijken of de genoemde streefwaarden haalbaar zijn is opnieuw een akoestisch onderzoek verricht door het Geluidburo.
Verandering uitgangspunten bestemmingsplan
Alvorens hierop in te gaan is het zaak om te melden dat mede naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2015 sowieso een aantal uitgangspunten voor het bestemmingsplan tegen het licht zijn gehouden en naar aanleiding daarvan zijn aangepast.
Aanpassing bedrijvenlijsten
Een aantal bedrijven die in de bedrijvenlijsten zijn genoemd, maar die niet gewenst zijn op dit bedrijventerrein worden niet meer toegestaan in het zuidwestelijk deel, nabij het RDW-terrein. Dit zijn met name bedrijven die relatief veel (piek)geluid kunnen veroorzaken, zoals metaalbewerkingsbedrijven en op- en overslagbedrijven waar in de open lucht en/of met containers wordt gewerkt. Juridisch-technisch wordt deze aanpassing doorgevoerd door een tabel toe te voegen met uitgezonderde bedrijven. Deze uitzonderingslijst vervalt overigens op het moment dat de geluidmeetlocatie van de RDW er niet meer is. Verder is ten aanzien van deze tabel een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen om toch een uitgezonderd bedrijf te vestigen als dit geen invloed heeft op de geluidnormering.
Omklappen milieucategorieën
In het zuidwestelijk deel van het bedrijventerrein was oorspronkelijk aan de ontsluitingsweg dicht bij het RDW-terrein, maximaal milieucategorie 4.1 toegestaan en daarachter maximaal milieucategorie 3.2. Besloten is om deze milieucategorieën om te klappen, zodanig dat nu het dichtst bij het RDW-terrein bedrijven tot maximaal milieucategorie 3.1. zijn toegestaan. Dat de plaats van de maximale milieucategorie 4.1 wat verschuift is geen probleem voor de woningen aan de Meerkoetenweg, daar nog ruimschoots aan de richtafstanden volgens de VNG-lijst wordt voldaan. De richtafstand is 200 meter en deze woningen liggen op minimaal 450 meter afstand. Behalve qua geluid is deze verschuiving ook exploitatie-technisch beter, omdat hiermee iets meer oppervlakte voor bedrijven in milieucategorie 4.1 ontstaat.
Inpandig laden en lossen
Voor het deel in het zuidwesten van het bedrijventerrein, dicht bij het RDW-terrein, waar nu maximaal milieucategorie 3.2 wordt toegestaan, wordt de verplichting opgenomen dat het laden en lossen hier inpandig moet geschieden. Hiermee worden (hoge) piekgeluiden zoveel mogelijk tegengegaan. Deze regeling vervalt overigens op het moment dat de geluidmeetlocatie van de RDW er niet meer is.
Kavelemissies en –immissies
In het plan was al een maximale kavelemissie voor de geluidbelasting opgenomen gekoppeld aan de maximale milieucategorie. Dit blijft zo. Wel wordt deze regeling aangevuld met het stellen van maximale – cumulatieve - immissiewaarden op de geluidmeetlocatie op het RDW-terrein. Hiervoor is een geluidbeheersysteem ontworpen dat verderop apart wordt toegelicht.
Versmalling wegprofiel
Aanvankelijk was er voor de Ontsluitingsweg een wegprofiel voorzien van 6 rijstroken (2 x 2 voor auto's en ook 2 busbanen). Bij nader inzien is verkeerskundig gezien een dergelijk breed profiel niet nodig. Volstaan kan worden met een weg met 2 rijstroken. Dit wordt nu ook zo vastgelegd in het bestemmingsplan, waarbij de ruimte die aanvankelijk mede voor verkeer was voorzien nu een groenbestemming krijgt. De afwijkingsmogelijkheid voor meer rijstroken wordt in verband hiermee ook geschrapt. Gedurende 5 jaar na vaststelling van deze partiële hervaststelling Lelystad Larserknoop (reparatie) zal geen planologische procedure worden opgestart met als doel de aanleg van meer rijstroken dan mogelijk gemaakt middels onderhavige planologische regeling.
Geluidreducerend asfalt
In het bestemmingsplan was al voorgeschreven dat de ontsluitingsweg moet zijn voorzien van geluidreducerend asfalt. Deze bepaling hoeft niet voor de hele weg te gelden, maar alleen voor een deel dat dicht bij het RDW-terrein ligt. Ook wordt de noodzaak van geluidreducerend asfalt nu gekoppeld aan de aanwezigheid van de (geluidmetingen van de) RDW. Dit wordt verderop toegelicht.
Akoestisch onderzoek
Uitgangspunten
Met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling d.d. 14 oktober 2015 wordt er in het nieuwe akoestisch onderzoek (bijlage 2) geen rekening houden met de geluidafschermende werking van de eventuele eerstelijns bebouwing. Conform de uitspraak van de Afdeling wordt in het akoestisch onderzoek eveneens niet gerekend met een meteocorrectie Cmeteo. Ook is geen rekening gehouden met de stille banden aftrek.
Industrielawaai
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor het (langtijdgemiddelde) geluid van het bedrijventerrein op de geluidmeetlocatie van de RDW voldaan wordt aan de streefwaarde van 50 dB(A). De piekniveaus voldoen eveneens aan 50 dB(A) op de geluidmeetlocatie. Dit laatste komt vooral door de verplichting dat op het nabij de RDW gelegen terrein inpandig moet worden geladen en gelost.
Wegverkeerslawaai
Ten aanzien van het (langtijdgemiddelde) wegverkeersgeluid wordt in het akoestisch onderzoek geconcludeerd dat – zonder geluidreducerende voorzieningen - in het worst case scenario (45.000 vliegbewegingen in de planperiode en de Verbindingsweg opengesteld) de streefwaarde van 50 dB(A) op de geluidmeetlocatie van de RDW wordt overschreden in de dag- en avondperiode. In de nachtperiode wordt wel voldaan aan de streefwaarde. De piekgeluiden voldoen in alle gevallen aan de streefwaarde van 50 dB(A)
Cumulatie industrie- en wegverkeerslawaai
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat op de geluidmeetlocatie in de avond- en nachtperiode in het worst case scenario wordt voldaan aan de streefwaarde van 55 dB(A) voor het cumulatieve geluidniveau van het bedrijventerrein en de ontsluitingsweg gezamenlijk. In de dagperiode wordt in het worst case scenario met 56 dB(A) net niet voldaan aan de streefwaarde (zonder geluidreducerende voorzieningen).
Geluidreducerende voorzieningen
Omdat voor het wegverkeersgeluid een te hoge geluidbelasting wordt geconstateerd is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar geluidreducerende maatregelen. Behalve naar geluidreducerend asfalt is hierbij gekeken naar de effecten van een geluidscherm.
Hieruit blijkt dat een geluidafscherming met een lengte van 250 meter en een hoogte van 2 meter voldoende is om te voldoen aan maximaal 50 dB(A) voor het langtijdgemiddelde wegverkeersgeluid. Hiermee wordt tevens voldaan aan de streefwaarde voor het cumulatieve geluidniveau.
Echter wanneer rekening wordt gehouden met reflectie van de toekomstige bebouwing aan de randen van het bedrijventerrein wordt het effect van het geluidscherm weer vrijwel teniet gedaan.
Gelet hierop is het noodzakelijk om geluidreflectiereducerende maatregelen te treffen bij de gevels van de bedrijfsgebouwen. Dit kan door gevelbekleding en/of gevelgeleding. Dit moet minimaal 2 dB(A) reductie opleveren. Technisch zijn hiervoor meerdere oplossingen mogelijk, die de bouwers van de bedrijfsgebouwen zelf kunnen kiezen.
Opgemerkt moet nog worden dat bij de berekeningen rekening is gehouden met de geluiddempende factor van de beplantingstrook tussen de ontsluitingsweg en het bedrijventerrein. Deze strook wordt in het bestemmingsplan nu voorzien van een groenbestemming. De ondergrond is dan akoestisch gezien zacht.
Aanvankelijk leek het erop dat een geluidscherm alleen voldoende zou zijn. Na overleg met de RDW is er voor gekozen om het aanbrengen van geluidreducerend asfalt te handhaven, maar het gebied te beperken tot dezelfde lengte als het geluidscherm. Dit is in een oplegnotitie op het akoestisch onderzoek (bijlage 3) aangegeven.
Borging geluidreducerende maatregelen in het bestemmingsplan
Naast de uitgangspunten voor het akoestisch onderzoek moeten ook de geluidreducerende voorzieningen worden geborgd in het bestemmingsplan.
Dit gebeurt door de voorwaardelijke verplichting op te nemen dat de Ontsluitingsweg alleen mag worden gebruikt voor gemotoriseerd verkeer als het geluidscherm is gerealiseerd en in stand gehouden. Hierbij moet worden aangetekend dat deze verplichting pas ingaat wanneer de Verbindingsweg naar de A6 wordt opengesteld. Zolang dat niet gebeurd is wordt namelijk blijkens het akoestisch onderzoek wel voldaan aan de streefwaarden.
Verder wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen met het doelvoorschrift dat de gevels van de bedrijfsgebouwen langs de Ontsluitingsweg zodanig zullen worden uitgevoerd dat een geluidreflectiereductie van 2 dB(A) wordt bereikt. Dit kan bijvoorbeeld door het aanbrengen van geluidabsorberende gevelbekleding of het onder een hoek zetten van de gevel.
Daarnaast is na overleg met de RDW de voorwaardelijke verplichting tot het aanleggen en onderhouden van geluidreducerend asfalt gedeeltelijk gehandhaafd. Deze geldt, anders dan die voor het geluidscherm, ook wanneer de verbindingsweg (nog) niet wordt doorgetrokken naar de A6.
Deze voorwaardelijke verplichtingen (scherm, reflectiereductie, geluidreducerend asfalt) vervallen overigens wanneer de geluidmeetlocatie van de RDW er niet meer is.
Ten aanzien van het geluidscherm is nog een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor gelijkwaardige geluidafschermende voorziening.
Verder is nu geregeld dat afwikkeling van het vrachtverkeer naar de in het plangebied te vestigen bedrijven over het deel van de weg dat moet zijn voorzien van geluidreducerend asfalt niet is toegestaan zolang het geluidscherm niet is gerealiseerd.
Toelichting op het geluidbeheerplan
Op basis van het (nieuwe) akoestische onderzoek is een geluidbeheerplan geschreven. Dit is opgenomen in een nieuwe bijlage 9 van de regels. Dit heeft tot doel, samen met de ander genoemde maatregelen, de gezamenlijke geluidimmissie op de geluidmeetlocatie van de RDW vanwege de bedrijfsactiviteiten in het plangebied niet meer te laten zijn dan 50 dB(A).
Met de voorliggende regeling worden de uitgangspunten en uitkomsten van het bij het plan gevoegde akoestisch onderzoek geborgd.
De bronemissie is genormeerd per m2 per bedrijf. Omdat nog niet bekend is hoeveel bedrijven zich zullen gaan vestigen en wat de kavelgrootte van de bedrijven zal zijn is de maximale emissie per m2 vastgelegd. Wanneer een bedrijf een bepaalde kavel in gebruik gaat nemen zal het moeten aantonen dat de totale bronemissie van het bedrijf gedeeld door het aantal m2 overeenkomt met de gestelde norm.
Met name met het oog hierop is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, die er op neer komt dat een bedrijf voor het zich (met omgevingsvergunning) vestigt een akoestisch onderzoek moet overleggen, waaruit blijkt dat het voldoet aan de geluidnormering. Deze verplichting geldt overigens niet alleen bij de nieuwvestiging van een bedrijf maar ook bij (akoestische) wijziging van gevestigde bedrijven.
De geluidimmissie op het RDW terrein is eveneens per bedrijf geregeld. Op de toetsingspunten mag door een bedrijf niet meer geluid worden gemaakt dan voor dat toetsingspunt is aangegeven. Dit is dus de individuele belasting van elk bedrijf. Deze moet dan worden aangevuld met de gezamenlijke emissie van de andere bedrijven. De cumulatieve norm voor immissie op de geluidmeetlocatie is 50 dB(A). Dit betekent dat per bedrijf een zodanige geluidbelasting op een toetsingspunt wordt toegestaan, dat deze gezamenlijk met de geluidbelasting van de andere bedrijven niet meer bedraagt dan 50 dB(A).
Hierbij wordt uitgegaan van een verdeling van de bronnen, zoals aangegeven in het geluidbeheerplan. Mocht deze bij de feitelijke bedrijfsvestiging veranderen dan kan middels een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid een hogere kavelemissie worden toegestaan, mits de cumulatieve immissie onder de 50 dB(A) blijft.
Het voorgaande geldt voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau. Het maximale piekgeluid is per toetsingspunt op 50 dB(A) vastgelegd en geldt per zich vestigend bedrijf.
Anders dan bij de eerste vaststelling van het bestemmingsplan wordt de toegestane kavelemissie nu niet als etmaalwaarde weergegeven, maar als waarde van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau per dagdeel (dag, avond, nacht).
Meer in het algemeen is bij de vormgeving van de regeling aangesloten bij de formuleringen van het Activiteitenbesluit. Dit zal namelijk voor de meeste gevallen van toepassing zijn op de te vestigen bedrijven.
De geluidregels van het Activiteitenbesluit hebben voor de RDW geen praktische betekenis, omdat het hier geen geluidgevoelig object in de zin van die regels betreft, daarom is nu dus een soortgelijke geluidregeling hiervoor in het bestemmingsplan opgenomen. Dit betekent ook dat er geen maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld ten aanzien van het geluid op het RDW-terrein op basis van het Activiteitenbesluit. Daarom is in de geluidregeling in het bestemmingplan een nadere eisenregeling opgenomen ten aanzien van de kavelemissie. Hiermee kan in concrete gevallen de kavelemissie worden afgestemd op basis van het door een bedrijf overgelegd akoestisch onderzoek.
De toetsingspunten voor de geluidimmissie zijn opgenomen in bijlage 7 bij de regels. Deze komen overeen met de toetsingspunten bij de geluidmeetlocatie van de RDW in het akoestisch onderzoek.
Omdat de Raad van State de wijze van berekenen van de geluidbelasting vastgelegd wil zien is geregeld dat deze berekening geschiedt overeenkomstig de uitgangspunten voor het akoestisch model van het geluidbeheerplan.
De regeling van het geluidbeheerplan vervalt overigens als de geluidmeetlocatie van de RDW er niet meer is.
Met de planregels worden de uitgangspunten van het geluidbeheerplan geborgd. Bijlage 9 bij de regels, waarin het geluidbeheerplan is opgenomen, heeft vooral de betekenis van (juridische) achtergrondinformatie voor de uitleg van de planregels.
Geluidzone – meetlocatie
Juridisch is de regeling voor de geluidbescherming voor de RDW gekoppeld aan een algemene aanduiding “geluidzone – meetlocatie”. Met deze benaming is tot uitdrukking gebracht dat het een geluidzone betreft om de meetlocatie van de RDW te beschermen.
Deze aanduiding ligt niet alleen op de bedrijfsbestemming, maar ook op de relevante verkeers- en groenbestemmingen in dit plan. Dit onder meer om te voorkomen dat in de openbare ruimte bedrijfsactiviteiten plaatsvinden (zoals laden en lossen) waar de geluidregeling dan niet voor zou gelden.
De ligging van de meetlocatie en de daarbij behorende toetsingspunten is opgenomen in bijlage 7 bij de regels.
Vervallen geluidregelingen
De geluidregelingen (geluidscherm, geluidreducerend asfalt, gevelreflectiereductie, uitzondering op bedrijvenlijst, inpandig laden en lossen) zijn alleen nodig zolang de RDW de meetlocatie nog als zodanig in gebruik heeft. Daarom is bij de relevante geluidregelingen aangegeven dat deze alleen gelden, zolang dat het geval is. Maar ook als de geluidmeetlocatie feitelijk er niet meer is, gelden deze regelingen nog wel, zolang de bestemmingsregeling voor het RDW terrein nog niet in die zin is gewijzigd dat hier geen geluidmeetlocatie meer is toegestaan. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer bij een komende herziening van het bestemmingsplan Larserknoop (het hoofdplan) de bestemming “verkeer-oefenterrein” komt te vervallen.
Het “omklappen” van de milieucategorieën en het versmalde wegprofiel (2 rijstroken en groenbestemming veranderen overigens niet wanneer de meetlocatie verdwijnt. Deze zaken hebben niet alleen met het geluid op de meetlocatie van de RDW te maken.
Ontsluitingswegen binnen Groen
Zoals hiervoor aangegeven krijgt als gevolg van de versmalling van het wegprofiel de strook tussen de Ontsluitingsweg en het bedrijventerrein de bestemming Groen. Binnen deze bestemming zijn overigens wel bedrijfsontsluitingswegen toegestaan. Vanwege de mogelijke geluideffecten van dergelijke ontsluitingswegen zijn deze in het gebied dicht bij de meetlocatie van de RDW nu uitgesloten. Hiertoe is de aanduiding “ontsluiting uitgesloten” op dit deel van de groenbestemming gelegd.
Voor het overige deel van de bestemming Groen blijven bedrijfsontsluitingswegen wel mogelijk.
Door de bestemming 'Groen' kan geen ontsluitingsweg voor het bedrijventerrein als geheel worden gelegd. Daarom is een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen om alsnog collectieve ontsluitingswegen toe te staan dwars door het groen heen. Hiermee kan onder meer de eventuele afslag tussen wegvak 2 en 3 mee worden geregeld (zie de paragraaf verkeersaspecten). Deze kan evenwel niet worden toegestaan binnen het gebied dat is voorzien van de aanduiding “ontsluiting uitgesloten”. Ook mogen er geen verkeersonveilige situaties ontstaan.
Voor het bestemmingsplan “Lelystad - Larserknoop” is een planMER opgesteld. Hierin is ingegaan op de milieuaspecten rond het plan. Voor een behandeling van de relevante omgevingsaspecten wordt verwezen naar het planMER. Inhoudelijk zijn er, afgezien van de hiervoor besproken aspecten, geen wijzigingen doorgevoerd.
Qua planregeling is zoveel mogelijk het bestemmingsplan “Lelystad - Larserknoop” aangehouden. Waar noodzakelijk, zijn deze geactualiseerd en naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van State aangepast.
Gelet op de publicatievereisten voor een partiële hervaststelling zijn het oorspronkelijke vaststellingsbesluit d.d. 11 juni 2013 en de tussenuitspraak van de Raad van State van 14 oktober 2015 als bijlagen bij deze toelichting gevoegd (bijlagen 4 en 5).
Over de aanpassingen in het bestemmingsplan, die met de partiële hervaststelling worden beoogd, is nader overleg gevoerd met de RDW. Naar aanleiding hebben met instemming van de RDW nog een aantal extra aanpassingen plaatsgevonden.