Plan: | Roebroekstraat ong. te Voerendaal |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01 |
Initiatiefnemer is voornemens om ter plekke van de Roebroekstraat, gelegen aan het Kerkpad tussen de Hunsstraat en Klaverweerd, twee levensloopbestendige woningen te realiseren.
Topografische kaart met aanduiding projectgebied
Het realiseren van twee levensloopbestendige woningen is op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan 'Kernen, Klimmen, Ransdaal e.o.' niet toegestaan. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog mogelijk te maken. De gemeente heeft kenbaar gemaakt in principe medewerking te willen verlenen aan het voornemen. Betreffend schrijven d.d. 17 november 2022 is bijgevoegd als Bijlage 1.
Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een omgevingsvergunningprocedure (afwijkingsprocedure). Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat, ondanks de strijdigheden met het geldende planologisch-juridische kader, sprake is van goede ruimtelijke ordening.
Voorliggend document voorziet in de vereiste ruimtelijke onderbouwing.
In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Het projectgebied is gelegen aan de Roebroekstraat ongenummerd in de kern Ubachsberg, gemeente Voerendaal.
Luchtfoto met aanduiding projectgebied
Het projectgebied staat kadastraal bekend als gemeente Voerendaal - sectie C - nummers 1352, 3150, 3666, 3701 en 3703.
Kadastrale kaart met aanduiding projectgebied
Ter plekke van het projectgebied is in de bestaande situatie sprake van een weiland. De bestaande situatie wordt weergeven aan de hand van navolgende obliek foto's waarin met rode lijnen het projectgebied is aangeduid (Slagboom & Peeters, maart 2022).
Obliek noord - aanzicht Obliek oost - aanzicht
Obliek zuid - aanzicht Obliek west - aanzicht
Het voornemen bestaat om ter plekke van deze locatie twee levensloopbestendige woningen ter realiseren. Voor deze twee woningen is een ontwerp vervaardigd. Dit ontwerp wordt inzichtelijke gemaakt in onderstaande afbeeldingen. Het volledige ontwerp is opgenomen als Bijlage 2. Bijbehorend overzicht van het netto vloeroppervlak en de oppervlaktebestrating is opgenomen Bijlage 3.
Omschrijving
De nieuwe bebouwing zal ten opzichte van elkaar ongeveer dezelfde verschijningsvorm krijgen. Elke woning wordt voorzien van alle primaire voorzieningen op de begane grond waardoor de woningen levensloopbestendig zijn uitgevoerd. De totaal vloeroppervlak van woning A betreft circa 113 m². De totaal vloeroppervlak van woning B betreft circa 111 m² en zijn aan de achterzijde (zuidzijd) op circa 7 meter afstand gelegen van de perceelsgrens. Een impressie van de woningen is in onderstaande afbeelding gevisualiseed.
Schetsontwerp - impressie t.o.v. omgeving
De twee woningen wijken af van het bestaande straatbeeld, aangezien ze niet in dezelfde bouwrichting gesitueerd zijn. Ter plaatse van de percelen direct grenzend aan het projectgebied zijn diverse tuinen van derden gelegen waarop (beschermd) groen aanwezig is. In paragraaf 6.5 wordt verder ingegaan op welke wijze is omgegaan met dit groen. Gelet op de kavelvorm en het aanwezige groen is bouwen in dezelfde bouwrichting als de aansluitend gelegen woonwijk vrijwel onmogelijk. Het wijzigen van de bouwrichting vormt een logische oplossing.
Schetsontwerp - impressie
Schetsontwerp - zijgevels
Schetsontwerp - begane grond
Omschrijving
In bovenstaande afbeelding van de begane grond zijn de volgende ruimtes weergeven:
Schetsontwerp - 1e verdieping
Omschrijving
In bovenstaande afbeelding van de 1e verdieping zijn de volgende ruimtes:
Schetsontwerp - tweede verdieping
Omschrijving
In bovenstaande afbeelding is de vliering weergegeven.
Openbare ruimte
Ten behoeve van het project worden ook enkel aanpassingen aan de openbare ruimte gevraagd. Ten eerste dient ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied twee nieuwe inritten te worden gerealiseerd. In paragraaf 6.3 (Verkeer en parkeren) wordt hierop verder ingegaan. Voor niet-gemotoriseerd verkeer zijn de woningen ook bereikbaar via het Kerkpad. Voorts worden nog enkele aanpassingen van het openbaar groen verwacht. De aanpassingen zijn gevisualiseerd in onderstaande afbeelding. De volledige tekening is opgenomen in Bijlage 4.
Gelet op bovenstaande visualisatie beperken de gevolgen in de openbare ruimte zich tot minimale aanpassingen aan het groen:
Ieder nieuwbouwplan gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. Beoordeeld dient te worden of de effecten die optreden vanuit ruimtelijk-visueel oogpunt aanvaardbaar worden bevonden.
Het project voorziet in de bouw van twee levensloopbestendige woningen midden in de kern van Ubachsberg, grenzend aan bestaande tuinpercelen. Gelet op de grote opgave om te zorgen voor voldoende woningen voor de juiste doelgroep, is inbreiding van woningbouwplannen in bestaande kernen de minst bezwarende manier om te voorzien in de behoefte. De ligging van het onbebouwde perceel aansluitend aan de Roebroekstraat vormt een geschikte inbreidingslocatie.
De bouw van twee vrijstaande woningen sluit aan op de bestaande woningbouwtypologie van de kern Ubachsberg, waarin overwegend vrijstaande en geschakelde grondgebonden woningen liggen. Zoals omschreven in voorgaande paragraaf is het voorgestelde woningbouwontwerp vrijwel de enige oplossing om twee volwaardige woningen te kunnen realiseren.
Op 27 juni 2013 is de Welstandsnota Voerendaal vastgesteld. In deze welstandsnota zijn door de gemeente Voerendaal welstandsgebieden met bijbehorende welstandsniveaus bepaald. Aan de hand van deze gebieden worden criteria gesteld voor nieuw- of verbouw van bouwwerken. De gebiedscriteria zijn opgesteld per gebied dat een samenhangend karakter heeft. Ter plaatse van de beoogde planlocatie geldt het welstandniveau 2. Het bouwplan is voor advies voorgelegd aan de dorpsbouwmeester en 26 oktober 2022 en onder voorwaarden akkoord bevonden.
Gelet op het vorenstaande worden de ruimtelijk-visuele effecten vanwege voorliggend project aanvaardbaar geacht.
Ter plekke van de beoogde projectlocatie geldt het bestemmingsplan 'Kernen, Klimmen, Ransdaal, Ubachsberg e.o.', vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013. Aan de projectlocatie is de bestemming 'Woongebied' toegekend. Tevens is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal bouwlagen: 1' van toepassing.
Uitsnede bestemmingsplan (met aanduiding projectgebied)
Op grond van de bouwregels van het vigerende bestemmingsplan mag geen nieuwbouw worden opgericht met uitzondering van ter plekke van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - directe bouwtitel' of 'specifieke vorm van wonen - indirecte bouwtitel'. Deze aanduiding ontbreekt ter plekke van de projectlocatie. Dientengevolge is bouw van een woning ter plekke van onderhavige locatie niet rechtstreeks toegestaan.
Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan door middel van een omgevingsvergunningprocedure, ook bekend als projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld. Voorliggend document voorziet in de ruimtelijke onderbouwing.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciaal beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg 2014/2021 (OvL2014/OvL2021). Het regionale beleid wordt beschreven aan de hand van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Tot slot is het gemeentelijke beleid ontleend aan de 'Omgevingsvisie Voerendaal 2016-2030.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: 'NOVI') vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.
In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:
Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met mede overheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid-Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De beoogde ontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het voornemen.
Met inwerkingtreding van de Omgevingswet beschikt de provincie over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie heeft in dat verband het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna te noemen: de POVl). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed maar ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving worden in de omgevingsvisie meegenomen. De projectlocatie is gelegen binnen het gebied aangewezen als 'Landelijke kernen'.
Uitsnede provinciale kaart met aanduiding projectgebied
Landelijke kernen
De voor 'Landelijke Kern' aangewezen zones betreffen de bestaande bebouwing in dorpen en stedelijke gebieden. De provinciale beleidsaccenten binnen deze zone zijn gericht op eerst de kwaliteit van bebouwd gebied op orde maken voordat nieuwe bebouwing wordt toegevoegd. In beginsel betekent dit, dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt. In dit kader wordt echter overwogen dat ter plekke sprake is van een woongebied waar nauwelijks leegstaand vastgoed ligt. Daarnaast sluit onderhavig plan aan op de bestaande bebouwing in de omgeving en is daarmee een passende en logische invulling.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg met aanduiding projectgebied
De projectlocatie is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' niet gelegen in een beschermingsgebied.
In de (voormalige) OvL2014 wordt in paragraaf 2.4.2 Wonen ingegaan op woningbouwplannen. Deze paragraaf is bij besluit d.d. 5 oktober 2020 door Provinciale Staten van Limburg gewijzigd. Ten aanzien van nieuwe woningen geldt op provinciaal niveau het volgende:
De gemeenteraad van Voerendaal heeft de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg vastgesteld op 13 oktober 2016. Onderhavig plan voldoet aan het bepaalde in die structuurvisie. In paragraaf 4.3.1 van voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt daarop ingegaan.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op het toevoegen van twee woningen. Op basis van jurisprudentie is bepaald dat vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Voorliggend plan wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte wordt nader beschouwd aan de hand van het gemeentelijke beleid in paragraaf 4.4.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het geldende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggend project.
Op 13 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Voerendaal ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten.
Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), die eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:
Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Één van de afspraken luidt als volgt:
Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:
Op grond van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) dienen aan de bestaande planvoorraad toe te voegen woningen in beginsel te worden gecompenseerd, hetzij middels fysieke sloop hetzij middels doen van een financiële storting in het (regionale) sloopfonds.
In de 'Regionale Woonvisie Parkstad Limburg 2023-2028 - onderdeel gemeente Voerendaal' wordt - naast de woonvisie in regionaal verband - specifiek ingegaan op de woonvisie van de gemeente Voerendaal. De lokale visie op wonen is gericht op onder anderen de volgende uitgangspunten:
Voorliggend project voorziet in het realiseren van twee levensloopbestendige woningen ter plaatse van een braakliggend terrein. Door de herinvulling van onderhavelige locatie wordt als gevolg van het project de ruimtelijke kwaliteit van de woon- en leefomgeving ter plekke opgewaardeerd. Voorts worden de woning levensloopbestendig uitgevoerd waardoor de woningen geschikt zijn voor starters, senioren en eventueel sociale huur. Gelet op bovenstaande sluit onderhavig project aan bij regionale en lokale woonvisie.
Op 27 februari 2021 is de nieuwe beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwinitiatieven 2021' binnen de gemeente Voerendaal in werking getreden. Ook is gelijktijdig de beleidsregel 'Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg' ingetrokken.
Op grond van de nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:
Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:
Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.
Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:
Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionale niveau). De sub regio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd.
Ad 1. Maatschappelijke meerwaarde
Voorliggend project voorziet in het realiseren van twee levensloopbestendige woningen ter plaatse van een weilandje in de kern Ubachsberg. Aan dit type woningen is veel behoefte. Tevens wordt een passende invulling gegeven aan een vrijliggend terrein binnen het bestaand bebouwd gebied.
Ad 2. Planologische aanvaardbaarheid
Omdat het voornemen voorziet in de toevoeging van twee woningen is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking niet van toepassing. Weliswaar dient op grond van dit criterium de kwalitatieve alsook kwantitatieve behoefte van de woningtoevoeging te worden onderbouwd. In casu worden twee levensloopbestendige woningen gerealiseerd welke ook geschikt zijn voor senioren. Er is behoefte aan dit woningtype voor deze doelgroepen. Het toevoegen van twee levensloopbestendige woningen voorziet in een behoefte in de kern Ubachsberg. Senioren zijn vaak op andere kernen aangewezen als zij een passende woning zoeken.
Ad 3. (Sub)regionale afstemming
Het voornemen voorziet in de toevoeging van twee woningen. Dientengevolge is onderhavig plan voorgelegd aan de Bestuurscommissie Wonen & Herstructurering Stadsregio Parkstad Limburg en op 3 februari 2022 akkoord bevonden. In overeenstemming met dit besluit is geen sprake van een financiële compensatieverplichting, omdat sprake is van de realisatie van levensloopbestendige woningen.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het regionale beleid wordt geconcludeerd dat onderhavig project niet strijdig is met dit beleid.
De gemeenteraad van Voerendaal heeft op 22 december 2016 de 'Omgevingsvisie Voerendaal 2016-2030' vastgesteld. Daarin wordt onder andere aangegeven dat de gemeente een aantrekkelijke woongemeente wil zijn (blijven) voor onder anderen starters. Daarbij wil de gemeente ook dat de ouder wordende inwoner in staat stellen zo goed mogelijk zelfstandig te blijven laten wonen, waarbij wordt ingezet op de levensloopbestendigheid van woningen.
Onderhavig project voorziet in de bouw van twee levensloopbestendige woningen die geschikt zijn voor zowel starters- als senioren. Het project draagt hiermee bij aan het aantrekkelijk houden voor starters als het langer zelfstandig kunnen wonen van ouderen. Onderhavig project past daarmee binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie van de gemeente.
De welstandsnota biedt naast het bestemmingsplan het kader waarbinnen bouwplannen ontworpen en beoordeeld moeten worden. Op 27 juni 2013 is de Welstandsnota Voerendaal 2013 vastgesteld. Door de gemeente zijn in deze nota welstandsgebieden met bijbehorende welstandsniveaus bepaald. Per gebied gelden specifieke criteria voor nieuw- of verbouw van bouwwerken. De gebiedscriteria zijn opgesteld per gebied dat een samenhangend karakter heeft.
De beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning vindt plaats op verschillende schaalniveaus. In de welstandsnota is sprake van drie welstandsniveaus. Per welstandsniveau wordt getoetst op specifieke onderdelen. Dit is in onderstaande tabel aangegeven.
Onderhavig plangebied is gelegen binnen welstandsniveau 1, waarvoor de zware welstandstoets van toepassing is.
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavig project niet strijdig is met dit beleid. Voorts is onderhavig plan voorgelegd aan de dorpsbouwmeester en akkoord bevonden.
Bij de realisering van een project moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging dan wel indien nieuwe verblijfsruimten worden gerealiseerd, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plekke geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Ten behoeve van onderhavig project is, vanwege het toevoegen van nieuwe verblijfsruimten (de twee woningen), een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. Op grond van dit onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Op grond hiervan kan de bovengrond als klasse industrie grond bestempeld worden.
Op grond hiervan kan de ondergrond als klasse AW2000 grond bestempeld worden.
Op basis van het verrichte bodemonderzoek blijkt dat ondanks de licht verhoogde concentraties in de bovengrond, dit vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering vormt voor het voorgenomen gebruik.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor het beoogde project.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting op de nieuw te realiseren woningen als gevolg van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. In dit kader dient te worden beoordeeld of ter plekke van het projectgebied een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.
Onderhavig projectgebied is gelegen aan de Roebroekstraat. Voor deze weg geldt een maximum snelheidsregime van 30 km/u. Daarnaast is het projectgebied gelegen een 30 km/u zone, zijnde vrijwel de gehele kern Ubachsberg. Dergelijke wegen en zones zijn op basis van de Wet geluidhinder niet gezoneerd.
Gelet op de ligging van het projectgebied in een 30 km/u zone met relatief weinig vrachtverkeer en geen klinkerbestrating wordt onderzoek naar wegverkeerlawaai niet nodig geacht. Voort is volgens de beschikbare informatie op Icinity ter plaats van onderhavige locatie geen geluidscontour aanwezig en bedraagt volgens de Atlas van de leefomgeving de gecumuleerde geluidbelasting circa 45 dB(A). Hiermee is sprake van een aanvaarbaar woon- en leefklimaat en is onderzoek naar de geluidwering van de gevels niet noodzakelijk.
De projectlocatie is niet gelegen in een Wettelijke geluidzone van een spoortraject. Dientengevolge is onderzoek naar spoorweglawaai niet aan de orde.
In nabije van het projectgebied is geen sprake van bedrijvigheid welke in het kader van geluid van invloed is op onderhavig project. Wel is de nabijheid sprake van een bedrijvigheid die in het kader van milieuzonering mogelijk van invloed is op onderhavig project. Dit wordt nader toegelicht in de paragraaf 5.3.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het project.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Voorliggend project voorziet in het realiseren van milieugevoelige objecten (twee woningen). De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
Beoordeeld dient te worden of in de nieuw te realiseren woningen vanwege omliggende bestaande bedrijfsactiviteiten een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. In dat verband wordt geconstateerd dat de locatie is gelegen in de nabijheid van bedrijfskavels die mogelijk van invloed zijn op onderhavig projectgebied.
Hunsstraat 33 - Autogarage
Ter plekke van de Hunsstraat 33 is sprake van een autobedrijf. Op grond van het bestemmingsplan is ter plekke is de mogelijkheid tot het bezigen van een autobedrijf in maximaal milieucategorie 2. Voor die categorie geldt op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' een grootste richtafstand van 28 meter.
Hunsstraat 52 - Loon- en grondverzetbedrijf
Ter plekke van de Hunsstraat 52 is sprake van een loon- en grondverzetbedrijf. Op grond van het bestemmingsplan is ter plekke de mogelijkheid tot het bezigen van een loonbedrijf (verhuur van machines/werktuigen). Voor die categorie geldt op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' een grootste richtafstand van 50 meter.
Hunsstraat 54 - Landbouwbedrijf
Ter plekke van de Hunsstraat 54 is sprake van een landbouwbedrijf. Op grond van het bestemmingsplan is ter plekke de mogelijkheid tot het bezigen van een agrarisch (landbouw) bedrijf. Voorts blijkt uit gegevens van de Provincie Limburg dat het bedrijf een vergunning ingevolge de Wet Natuurbescherming heeft. Deze vergunning is verleend voor het houden van rundee en enkele paarden. Voor dergelijke bedrijven geldt op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' een richtafstand van 100 meter.
Overige bedrijvigheid
Overige bedrijvigheid in de directe omgeving is gelegen op een dermate ruime afstand,waardoor in vergelijking met bovengenoemde bedrijvigheid ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstanden. Deze bedrijven hoeven niet beschouwd te worden.
In paragraaf 5.3.2 is een uiteenzetting gegeven van bestaande bedrijvigheid in de nabijheid van de projectlocatie. Indien de feitelijke afstand tussen de projectlocatie en de bedrijfslocaties wordt getoetst aan de richtafstanden genoemd in de VNG-handreiking, blijkt dat enkel de richtafstand van het aspect geluid vanwege de activiteit 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie en servicebedrijven' niet voldoet.
In bepaalde gebieden is echter sprake van functiemenging. Dit betreft onder andere (delen) van woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Voorliggende project kan daaronder worden geschaard. Een dergelijke benadering van functiemenging is voorts gehanteerd voor de dorpskern Ubachsberg in het bestemmingsplan 'Kernen Klimmen, Ransdaal en Ubachsberg e.o.' van de gemeente Voerendaal, waarvan voorliggend project in ruimtelijke zin onderdeel uitmaakt. Het toepassen van functiemenging, zoals deze geldt voor de overige omliggende bebouwing, is voor voorliggende project gerechtvaardigd.
De VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) gaat in op de toepassing van functiemenging. Daarbij wordt niet gewerkt met richtafstanden (zoals omschreven in paragraaf 5.3.2) echter met een indeling in categorieën van (bedrijfs)activiteiten:
Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de navolgende randvoorwaarden:
Activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur. Conform de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) is bij voorliggend project sprake van de categorieën A en B bij toepassing van functiemenging. Gelet hierop vormen de bedrijfsbestemmingen in de directe omgeving (en anders om) geen belemmering voor onderhavig project.
Gelet op vorenstaande motivering vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor onderhavig project.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16
Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan 1.500 tot woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend voornemen voorziet in de realisatie van twee woningen en is daarmee dermate kleinschalig, dat het niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
NIBM-tool
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.278 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig voornemen.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor onderhavig project.
Omdat twee nieuwe woningen worden beoogd, is in onderhavig geval sprake van het realiseren van kwetsbare objecten. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van externe veiligheid.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico’s worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Plaatsgebond
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Verantwoording groepsrisico
Voor bepaalde situaties geldt op basis van het beleid een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht.
In het Bevi, de Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) en het Bevb (Besluit externeveiligheid buisleidingen) zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.
De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.
Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%- letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kan een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.
Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden. V
oorliggend project impliceert een toename van het (potentieel) aantal personen binnen het projectgebied. Sprake is van een kleinschalige ontwikkeling binnen een dorpskern. Een significante toename in het (groeps)risico behoeft niet te worden verwacht.
Ten behoeve van de beoordeling van de mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen.
Uitsnede risicokaart met straal vanaf projectgebied
Situatie projectgebied inzake Bevi / risicovolle inrichtingen
Binnen een straal van circa 1,3 kilometer rondom het projectgebied is geen risicovolle inrichting gelegen.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Het projectgebied is gesitueerd op circa 1,5 kilometer van de A76 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze Rijksweg is aangewezen als Basisnetroute van dientengevolge relevant vanuit oopgunt van externe veiligheid. Gelet op de afstand zijn het plaatsgebonden risico als het (PAG) niet relevant voor het project. Het invloedsgebied van de A76 wordt gevormd door het vervoer van toxische gassen, en bedraagt meer dan 4.000 meter. Zodoende ligt het projectgebied binnen het invloedsgebied van de A76 en is deze relevant vanuit oogpunt van externe veiligheid. Op basis van artikel 9 van het Bevt dient de Veiligheidsregio Zuid-limburg om advies te worden gevraagd.
Transportleidingen gevaarlijke stoffen
Binnen een straal van circa 1,3 kilometer rondom het projectgebied is geen sprake van transportleidingen voor gevaarlijke stoffen.
Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de A76 geldt een beperkte verantwoordingsplicht. In dit verband is advies door de Veiligheidsregio Zuid-Limburg uitgebracht. Betreffend advies is bijgevoegd als Bijlage 6.
Door de veiligheidsregio is één maatregel geadviseerd om de effecten van de risico's te minimaliseren en/of de zelfredzaamheid van aanwezigen te vergroten. Deze maatregel betreft dat indien gebruik gemaakt wordt van ventilatiesystemen deze volledig uit gezet moeten kunnen worden om het binnendringen van de toxische stof te voorkomen en binnenshuis een veilige ruimte te creëren. Indien er geen mechanisch ventilatiesysteem wordt toegepast, geldt gewoon het sluiten van ramen en deuren. In het kader van de te verlenen omgevingsvergunning zal de gemeente de aanvraag mede aan de hierboven genoemde maatregel toetsen.
Verder is geen noodzaak om vanuit externe veiligheid aanvullend advies te geven.
Als gevolg van onderhavig project ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is het project in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Onderhavige projectgebied is gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Ter plekke van deze gronden mag op grond van de planregels geen bebouwing worden opgericht, met uitzondering van:
Op grond van de gemeentelijke archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart is de projectlocatie gelegen binnen het gebied gekenmerkt als gebied met een hoge archeologische verwachting, niet zijnde een historische dorpskern.
Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart met aanduiding projectgebied
Het verbod, zoals hierboven genoemd, is niet van toepassing indien het een verstoring betreft van een archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de kaart 'Archeologie', niet zijnde een archeologisch monument, en waarbij die verstoring plaatsvindt:
Onderhavig project is gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde, niet zijnde een historische dorpskern waarbij het te verstoren gebied kleiner is dan 2.500 m² en waarbij binnen een straal van 50 meter geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn.
Onderhavig project is niet gelegen binnen een afstand van 50 meter van een archeologische vindplaats en heeft in totaliteit een oppervlak van circa 1000 m². Onderhavig project voldoet daarmee aan de voorwaarde waardoor een archeologisch onderzoek niet aan de orde is.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het project.
Door de projectlocatie lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het project.
Met betrekking tot onderhavige project dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
De nieuw te realiseren woningen zullen worden ontsloten via een nieuw aan te leggen oprit aan de Roebroekstraat. Om dit mogelijke te maken is gewenst om een klein gedeelte van de openbare ruimte te wijzigen. In onderstaande afbeelding zijn de ontsluitingswegen (geel) en de aan te passen openbare ruimte t.b.v. van de onstluiting van het projectgebied (rood) weergegeven.
Visualisatie verkeer- en parkeerstructuur
Verder dient de toename van het aantal verkeersbewegingen inzichtelijk te worden gemaakt. CROW publicatie 381 voorziet in een norm voor verkeersgeneratie voor de in casu te realiseren woningen, welke geschaard kunnen worden onder de categorie 'koop, huis, vrijstaand'. Voor een gebied gekenmerkt als 'matig stedelijke' en 'rest bebouwde kom' wordt uitgegaan van 7,8 tot 8,6 verplaatsingen per woning per werkdagetmaal. Met betrekking tot onderhavig project impliceeert dit een verkeersgeneratie van 15,6 tot 17,2 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Onderhavige locatie ligt prima ontsloten via de ontsluiting tussen de Roebroekstraat en Crombagstraat en de Grootenstraat zoals is weergegeven in bovenstaande afbeelding. Gelet hierop kunnen deze wegen de verwachte toename moeiteloos aan. De toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van onderhavig project is beperkt en zal niet leiden tot problemen in de verkeersdoorstroming, - afwikkeling, en - veiligheid.
Met betrekking tot parkeren dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein. Op grond van de CROW-richtlijnen dient voor één woning uit de categorie 'koop, huis, vrijstaand' gelegen in geen gebied gekenmerkt als 'matig stedelijk' en 'rest bebouwde kom' te worden uitgegaan van minimaal 1,8 parkeerplaatsen. Ten behoeve van voorliggend project dient per woning minimaal twee parkeerplaatsen per woning te worden gerealiseerd. De wijze van parkeren ter plekke van onderhavige locatie is in navolgende afbeelding gevisualiseerd. Gelet hierop wordt voldaan aan de geldende parkeernorm.
Situatietekening met aanduiding parkeerplaatsen
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het project.
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap geeft haar advies over de plannen. De hele oppervlakte van de nieuw woning dient te worden gezien als nieuw verhard oppervlakte en daarom dient het hemelwater te worden verwerkt in het plangebied. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dienen gedimensioneerd te worden 80 mm per twee uur met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen onderhavig projectgebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavig project zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Voerendaal. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein.
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terrein delen binnen de locatie zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verharding
De gemeente Voerendaal heeft op 10 februari 2022 de verordening 'Stimuleringsregeling afkoppelen hemelwater private terreinen gemeente Voerendaal 2022-2023' vastgesteld en is de verordening 'Hemelwaterverordening gemeente Voerendaal 2022' sinds 30-12-2022 van toepassing. Middels deze verordening(en) stimuleert de gemeente de opvang van hemelwater op eigen terrein zodat het rioolstelsel minder hemelwater hoeft te verwerken. In dat kader zal het hemelwater worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een hemelwatervoorziening, alwaar het hemelwater rechtstreeks kan infiltreren in de bodem.
Capaciteit hemelwatervoorziening
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaat adaptief aan te leggen. Het opgevangen hemelwater dient binnen de eigen perceelsgrenzen te worden afgehandeld. Zo kan het hemelwater worden benut voor hergebruik, bijvoorbeeld middels een grijswatercircuit. Overtollig hemelwater dient op eigen terrein te kunnen worden gebufferd om vervolgens in de bodem te infiltreren.
Op 1 april 2019 zijn de nieuwe Beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019 in werking getreden. In deze beleidsregels is vastgelegd dat bergings-/infiltratievoorziening minimaal gedimensioneerd dienen te worden op een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd eens in de 100 jaar gebaseerd op het gemiddelde klimaatscenario 2050. Voor Zuid-Limburg (Heuvelland) geldt bij maatwerk een buiduur van twee uur, zijnde 80 mm.
Momenteel is het projectgebied onverhard. In de nieuwe situatie wordt op basis van de tekeningen een nieuwe woningen (woning A) gebouwd met een totaal verhard oppervlak van circa 208,9 m². De tweede woning (woning B) heeft een verhard oppervlak van totaal circa 197,8 m². Vanwege voorliggend planvoornemen dient de hemelwatervoorziening een minimale capaciteit te hebben van circa 16.7 m³ (208,9 x 80 mm) en 15.8 m³ (197,8 x 80 mm). De hemelwatervoorziening is in het ontwerp gesitueerd onder de parkeerplaatsen. Ter plekke worden infiltratiekratten ingegraven omwikkeld met geotextiel.
Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorziening mag enkel schoon hemelwater opgevangen worden waaraan geen verontreinigde stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.
Voorkomen van wateroverlast
Bij het bepalen van het bouwpeil en afschot wordt rekening gehouden dat geen water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Gelet op het overwegend vlakke terrein is geen sprake van wateroverlast voor derden.
Ten behoeve van het bepalen van de waterinfiltratievoorziening ter plekke is een onderzoek uitgevoerd naar de waterdoorlatendheid van de bodem. De volledige rapportage is bijgevoegd als Bijlage 7 bij voorliggend plan. Uit het onderzoek blijkt dat de mogelijkheden voor infiltratie als volgt zijn:
In de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' wordt de afwikkeling van het hemelwater technisch uitgewerkt.
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor onderhavig project.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Blijkens de kaart 'Natuur' van het OvL2014 is onderhavig projectgebied niet gelegen binnen een onderdeel van het 'Natuurnetwerk' (NNN). Tevens is geen sprake van de ligging binnen het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Derhalve is geen sprake van aantasting van het Limburgs buitengebied.
Uitsnede kaart 'Natuur' OvL2021 met aanduiding projectgebied
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onderhavig projectgebied is op een afstand circa 540 meter gelegen van het meest nabijgelegen Natura2000 gebied 'Kunderberg'.
In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstof toename ter plekke van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemmingverlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.
Effecten kunnen in beginsel alleen optreden door zogenaamde externe werking, waarbij veranderingen en activiteiten binnen het projectgebied kunnen leiden tot veranderingen van de milieusituatie in de natuurgebieden; in onderhavig plan betreft dit de uitstoot van stikstof als gevolg van het project. Voor projecten, zoals onderhavig bouwplan, betekent dit dat moet worden beoordeeld of een natuurvergunning is vereist als gevolg van de uitstoot van stikstof tijdens de bouw- als de gebruiksfase. Blijkt uit bovenstaande beoordeling dat geen natuurvergunning is vereist, dan kan volstaan worden met de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het aspect natuur vormt dan geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Uit de berekeningen met AERIUS (zie Bijlage 8) blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op, voor stikstof gevoelige, natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. De uitkomsten van de AERIUS berekening geven geen aanleiding een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen te vragen vanwege mogelijke effecten op N2000-gebieden.
In de Wet natuurbescherming zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Quickscan flora & fauna
Ter plaatse van onderhavige locatie worden twee nieuwe woningen gerealiseerd. In dat kader is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 9. Op grond van de quickscan zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Op basis van de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van het perceel Roebroekstraat te Ubachsberg kan worden uitgesloten dat de voorgenomen bouwwerkzaamheden een negatieve invloed hebben op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming en natuurgebieden.
Voorts wordt opgemerkt dat in de nabije omgevings sprake is van een beschermd boomvlak en een beschermde boom, waarvan de kruin reikt over de het projectgebied. Desbetreffende locaties zijn in onderstaande afbeelding gevisualiseerd.
Kadastrale kaart op luchtfoto met aanduiding boom
Gelet op de afstand van deze boom tot aan de bouwlocatie vormt deze boom geen belemmering voor onderhavig project. Ook zijn de beoogde woning op aanzienlijke afstand gelegen dat zij geen directe belemmering vormt voor eventueel aanwezige beschermd groen. Voorts zijn de woningen gelegen aan de noordzijde van de groenstructuren waardoor het groen, gelet op de draairichting van de zon van oost, naar zuid, naar west, geen belemmering vormt.
Algemene zorgplicht
Dit laat onverlet dat artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor eenieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzonder nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun direct leefomgeving. In dit kader zal zo veel mogelijk worden getracht bestaande beplanting ter plekke van de projectlocatie te behouden. Geadviseerd wordt bijvoorbeeld om:
Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor het project.
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan om welke bouwplannen het gaat. Onder artikel 6.2.1, sub a, zijn vervolgens gevallen opgenomen waarvoor geen exploitatieplan behoeft te worden opgesteld.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Voerendaal sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is daarmee anderszins verzekerd.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
Tussen de gemeente Voerendaal en de initiatiefnemer van voorliggend project is een overeenkomst gesloten waardoor eventuele voor vergoeding in aanmerking komende planschadeclaims voor rekening komen van initiatiefnemer.
Initiatiefnemer hecht veel waarde aan communicatie met de omgeving. In dat kader is ten behoeve van voorliggend project een omgevingsdialoog uitgevoerd met de buren in de directe omgeving. Initiatiefnemer heeft de omgeving dan ook actief betrokken bij de plannen. Onderstaand is een uiteenzettting opgenomen van de overleg- en contactmomenten met de buurtbewoners.
De bewoners die zijn gesproken zijn niet negatief over de plannen en zelfs blij dat ze tijdig bij de planontwikkeling worden betrokken. De bewoners die niet gesproken konden worden zijn geïnformeerd middels een brief.
Initiatiefnemer is voornemens om aan de Roebroekstraat ongenummerd te Ubachsberg twee levensloopbestendige woningen te realiseren. Het realiseren van de nieuwe woningen is op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan 'Kernen Klimmen, Ransdaal, Ubachsberg e.o.' niet mogelijk. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een omgevingsvergunning voor de activiteit 'handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening'. Ten behoeve van de vergunningprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat de nieuwbouw ter plekke van de projectlocatie niet bezwaarlijk is.
Tegen het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:
Op grond van vorenstaande overwegingen wordt geconcludeerd dat bij onderhavig project, ondanks strijdigheid met het geldende bestemmingsplan, sprake is van goede ruimtelijke ordening.