direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Roebroekstraat ong. te Voerendaal
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

Initiatiefnemer is voornemens om ter plekke van de Roebroekstraat, gelegen aan het Kerkpad tussen de Hunsstraat en Klaverweerd, twee levensloopbestendige woningen te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0001.jpg"

Topografische kaart met aanduiding projectgebied

Het realiseren van twee levensloopbestendige woningen is op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan 'Kernen, Klimmen, Ransdaal e.o.' niet toegestaan. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog mogelijk te maken. De gemeente heeft kenbaar gemaakt in principe medewerking te willen verlenen aan het voornemen. Betreffend schrijven d.d. 17 november 2022 is bijgevoegd als Bijlage 1.

Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een omgevingsvergunningprocedure (afwijkingsprocedure). Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat, ondanks de strijdigheden met het geldende planologisch-juridische kader, sprake is van goede ruimtelijke ordening.

Voorliggend document voorziet in de vereiste ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 2 Project en projectgebied

In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Ligging projectgebied

Het projectgebied is gelegen aan de Roebroekstraat ongenummerd in de kern Ubachsberg, gemeente Voerendaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0002.jpg"

Luchtfoto met aanduiding projectgebied

Het projectgebied staat kadastraal bekend als gemeente Voerendaal - sectie C - nummers 1352, 3150, 3666, 3701 en 3703.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0003.jpg"

Kadastrale kaart met aanduiding projectgebied

2.2 Bestaande situatie

Ter plekke van het projectgebied is in de bestaande situatie sprake van een weiland. De bestaande situatie wordt weergeven aan de hand van navolgende obliek foto's waarin met rode lijnen het projectgebied is aangeduid (Slagboom & Peeters, maart 2022).

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0004.jpg"  afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0005.jpg"

Obliek noord - aanzicht Obliek oost - aanzicht

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0006.jpg"  afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0007.jpg"

Obliek zuid - aanzicht Obliek west - aanzicht

2.3 Beoogd project

Het voornemen bestaat om ter plekke van deze locatie twee levensloopbestendige woningen ter realiseren. Voor deze twee woningen is een ontwerp vervaardigd. Dit ontwerp wordt inzichtelijke gemaakt in onderstaande afbeeldingen. Het volledige ontwerp is opgenomen als Bijlage 2. Bijbehorend overzicht van het netto vloeroppervlak en de oppervlaktebestrating is opgenomen Bijlage 3.

Omschrijving
De nieuwe bebouwing zal ten opzichte van elkaar ongeveer dezelfde verschijningsvorm krijgen. Elke woning wordt voorzien van alle primaire voorzieningen op de begane grond waardoor de woningen levensloopbestendig zijn uitgevoerd. De totaal vloeroppervlak van woning A betreft circa 113 m². De totaal vloeroppervlak van woning B betreft circa 111 m² en zijn aan de achterzijde (zuidzijd) op circa 7 meter afstand gelegen van de perceelsgrens. Een impressie van de woningen is in onderstaande afbeelding gevisualiseed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0008.jpg" Schetsontwerp - impressie t.o.v. omgeving

De twee woningen wijken af van het bestaande straatbeeld, aangezien ze niet in dezelfde bouwrichting gesitueerd zijn. Ter plaatse van de percelen direct grenzend aan het projectgebied zijn diverse tuinen van derden gelegen waarop (beschermd) groen aanwezig is. In paragraaf 6.5 wordt verder ingegaan op welke wijze is omgegaan met dit groen. Gelet op de kavelvorm en het aanwezige groen is bouwen in dezelfde bouwrichting als de aansluitend gelegen woonwijk vrijwel onmogelijk. Het wijzigen van de bouwrichting vormt een logische oplossing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0009.jpg"

Schetsontwerp - impressie


afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0010.jpg"
Schetsontwerp - zijgevels

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0011.jpg"

Schetsontwerp - begane grond

Omschrijving
In bovenstaande afbeelding van de begane grond zijn de volgende ruimtes weergeven:

  • 1. Slaapkamer 1 (netto vloeroppervlakte = circa 16.8 m²)
  • 2. Woonkamer en keuken (netto vloeroppervlakte = circa 51.9 m²)
  • 3. Badkamer (netto vloeroppervlakte = circa 6.3 m²)
  • 4. Berging (netto vloeroppervlakte = circa 9.5 m²)
  • 5. Entree (netto vloeroppervlakte = circa 9.1 m²)

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0012.jpg"

Schetsontwerp - 1e verdieping

Omschrijving
In bovenstaande afbeelding van de 1e verdieping zijn de volgende ruimtes:

  • 6. Slaapkamer 2 (netto vloeroppervlakte = circa 18.6 m²)
  • 7. Overloop (netto vloeroppervlakte = circa 7.7 m²)
  • 8. Badkamer (netto vloeroppervlakte = circa 3.3 m²)
  • 9. Slaapkamer 3 (netto vloeroppervlakte = circa 7.6 m²)

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0013.jpg"

Schetsontwerp - tweede verdieping

Omschrijving
In bovenstaande afbeelding is de vliering weergegeven.

Openbare ruimte
Ten behoeve van het project worden ook enkel aanpassingen aan de openbare ruimte gevraagd. Ten eerste dient ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied twee nieuwe inritten te worden gerealiseerd. In paragraaf 6.3 (Verkeer en parkeren) wordt hierop verder ingegaan. Voor niet-gemotoriseerd verkeer zijn de woningen ook bereikbaar via het Kerkpad. Voorts worden nog enkele aanpassingen van het openbaar groen verwacht. De aanpassingen zijn gevisualiseerd in onderstaande afbeelding. De volledige tekening is opgenomen in Bijlage 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0014.png"

Gelet op bovenstaande visualisatie beperken de gevolgen in de openbare ruimte zich tot minimale aanpassingen aan het groen:

  • 1. rooien van één boom, en;
  • 2. het onderbreken van bestaande groenstroken.

2.4 Ruimtelijke effecten

Ieder nieuwbouwplan gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. Beoordeeld dient te worden of de effecten die optreden vanuit ruimtelijk-visueel oogpunt aanvaardbaar worden bevonden.

Het project voorziet in de bouw van twee levensloopbestendige woningen midden in de kern van Ubachsberg, grenzend aan bestaande tuinpercelen. Gelet op de grote opgave om te zorgen voor voldoende woningen voor de juiste doelgroep, is inbreiding van woningbouwplannen in bestaande kernen de minst bezwarende manier om te voorzien in de behoefte. De ligging van het onbebouwde perceel aansluitend aan de Roebroekstraat vormt een geschikte inbreidingslocatie.

De bouw van twee vrijstaande woningen sluit aan op de bestaande woningbouwtypologie van de kern Ubachsberg, waarin overwegend vrijstaande en geschakelde grondgebonden woningen liggen. Zoals omschreven in voorgaande paragraaf is het voorgestelde woningbouwontwerp vrijwel de enige oplossing om twee volwaardige woningen te kunnen realiseren.

Op 27 juni 2013 is de Welstandsnota Voerendaal vastgesteld. In deze welstandsnota zijn door de gemeente Voerendaal welstandsgebieden met bijbehorende welstandsniveaus bepaald. Aan de hand van deze gebieden worden criteria gesteld voor nieuw- of verbouw van bouwwerken. De gebiedscriteria zijn opgesteld per gebied dat een samenhangend karakter heeft. Ter plaatse van de beoogde planlocatie geldt het welstandniveau 2. Het bouwplan is voor advies voorgelegd aan de dorpsbouwmeester en 26 oktober 2022 en onder voorwaarden akkoord bevonden.

Gelet op het vorenstaande worden de ruimtelijk-visuele effecten vanwege voorliggend project aanvaardbaar geacht.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

3.1 Bestemmingsplan 'Kernen Klimmen, Ransdaal, Ubachsberg e.o.'

Ter plekke van de beoogde projectlocatie geldt het bestemmingsplan 'Kernen, Klimmen, Ransdaal, Ubachsberg e.o.', vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013. Aan de projectlocatie is de bestemming 'Woongebied' toegekend. Tevens is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal bouwlagen: 1' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0015.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan (met aanduiding projectgebied)

3.2 Strijdigheid bestemmingsplan

Op grond van de bouwregels van het vigerende bestemmingsplan mag geen nieuwbouw worden opgericht met uitzondering van ter plekke van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - directe bouwtitel' of 'specifieke vorm van wonen - indirecte bouwtitel'. Deze aanduiding ontbreekt ter plekke van de projectlocatie. Dientengevolge is bouw van een woning ter plekke van onderhavige locatie niet rechtstreeks toegestaan.

Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan door middel van een omgevingsvergunningprocedure, ook bekend als projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld. Voorliggend document voorziet in de ruimtelijke onderbouwing.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciaal beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg 2014/2021 (OvL2014/OvL2021). Het regionale beleid wordt beschreven aan de hand van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg. Tot slot is het gemeentelijke beleid ontleend aan de 'Omgevingsvisie Voerendaal 2016-2030.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: 'NOVI') vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.

In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
  • Afwentelen wordt voorkomen.

In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zodanig wordt ingericht dat het land de klimaatverandering aan kan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie dient oog te zijn voor omgevingskwaliteit;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij Nederland tegelijk goed kan blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat kan bieden;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland, waarmee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap.

Daarbij wordt bijvoorbeeld gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.

Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met mede overheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.

In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid-Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde ontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het voornemen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciaal Omgevingsvisie (POVI)

Met inwerkingtreding van de Omgevingswet beschikt de provincie over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie heeft in dat verband het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna te noemen: de POVl). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed maar ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving worden in de omgevingsvisie meegenomen. De projectlocatie is gelegen binnen het gebied aangewezen als 'Landelijke kernen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0016.jpg"

Uitsnede provinciale kaart met aanduiding projectgebied

Landelijke kernen
De voor 'Landelijke Kern' aangewezen zones betreffen de bestaande bebouwing in dorpen en stedelijke gebieden. De provinciale beleidsaccenten binnen deze zone zijn gericht op eerst de kwaliteit van bebouwd gebied op orde maken voordat nieuwe bebouwing wordt toegevoegd. In beginsel betekent dit, dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt. In dit kader wordt echter overwogen dat ter plekke sprake is van een woongebied waar nauwelijks leegstaand vastgoed ligt. Daarnaast sluit onderhavig plan aan op de bestaande bebouwing in de omgeving en is daarmee een passende en logische invulling.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg specifieke regelgeving geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0017.jpg"

Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg met aanduiding projectgebied

De projectlocatie is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' niet gelegen in een beschermingsgebied.

4.2.3 Provinciaal woonbeleid

In de (voormalige) OvL2014 wordt in paragraaf 2.4.2 Wonen ingegaan op woningbouwplannen. Deze paragraaf is bij besluit d.d. 5 oktober 2020 door Provinciale Staten van Limburg gewijzigd. Ten aanzien van nieuwe woningen geldt op provinciaal niveau het volgende:

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
  • 2. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.
  • 3. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
  • 4. Als een ruimtelijk plan niet voldoet aan het gestelde in het eerste, tweede of derde lid , kunnen Gedeputeerde Staten, rekening houdend met het standpunt van het Regionaal Bestuurlijk Overleg, gelegenheid bieden voor maatwerk in afwijking van het bepaalde in die leden.
  • 5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het derde lid, dan wel van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het vierde lid.

De gemeenteraad van Voerendaal heeft de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg vastgesteld op 13 oktober 2016. Onderhavig plan voldoet aan het bepaalde in die structuurvisie. In paragraaf 4.3.1 van voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt daarop ingegaan.

4.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op het toevoegen van twee woningen. Op basis van jurisprudentie is bepaald dat vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Voorliggend plan wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

Of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte wordt nader beschouwd aan de hand van het gemeentelijke beleid in paragraaf 4.4.

4.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het geldende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggend project.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL)

Op 13 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Voerendaal ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten.

Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), die eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.

De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:

  • a. het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
  • b. het terugdringen van de ongewenste planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave;
  • c. het toevoegen van woonproducten waar een tekort van is, passend binnen de uitgangspunten van de SVWZL.

Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Één van de afspraken luidt als volgt:

Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:

  • A. Compenseren met direct gekoppelde sloop of onttrekking;
  • B. Elke nieuw toe te voegen woning wordt financieel gecompenseerd door middel van een op Zuid-Limburgs niveau uitwerkte uniforme financiële compensatieregeling, waarvan de middelen in een sub regionaal op te zetten sloopfonds vloeien;
  • C. De gemeente neemt de sloopverplichting over en voert deze binnen de raadstermijn uit, waarbinnen dit besluit is genomen;
  • D. Door middel van het schrappen van reeds bestaande harde plancapaciteit in de regionale woningmarktprogrammering. Hiervan mag ¼ deel gezet worden als compensatie voor het nieuwe woningbouwinitiatief. In het geval van een woningbouwinitiatief in een monument of beeldbepalend pand kan volstaan worden met een één op één compensatie.

Op grond van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) dienen aan de bestaande planvoorraad toe te voegen woningen in beginsel te worden gecompenseerd, hetzij middels fysieke sloop hetzij middels doen van een financiële storting in het (regionale) sloopfonds.

4.3.2 Regionale en lokale Woonvisie 2023-2028

In de 'Regionale Woonvisie Parkstad Limburg 2023-2028 - onderdeel gemeente Voerendaal' wordt - naast de woonvisie in regionaal verband - specifiek ingegaan op de woonvisie van de gemeente Voerendaal. De lokale visie op wonen is gericht op onder anderen de volgende uitgangspunten:

  • de gemeente wil met betrekking tot nieuwbouw inzetten op kwaliteit en aantrekkelijkheid van de woon- en leefomgeving door de integrale afstemming van alle gebieden in het fysieke domein te bevorderen;
  • de gemeente wil actief blijven inzetten om verbetering van de woon- en leefomgeving te bewerkstelligen middels herstructurering en transformatie;
  • de gemeente wil het aanbod van sociale huurwoningen middels nieuwbouw en tranformatie of door het inponden van langdurige leegstaande woningen door corporaties;
  • de gemeente vindt de betaalbaarheid van woningen belangrijk;
  • de gemeente wil inzetten op energiebesparing en opwekking, aardgasvrij wonen en het gebruik van minder en hernieuwbare grondstoffen.

Voorliggend project voorziet in het realiseren van twee levensloopbestendige woningen ter plaatse van een braakliggend terrein. Door de herinvulling van onderhavelige locatie wordt als gevolg van het project de ruimtelijke kwaliteit van de woon- en leefomgeving ter plekke opgewaardeerd. Voorts worden de woning levensloopbestendig uitgevoerd waardoor de woningen geschikt zijn voor starters, senioren en eventueel sociale huur. Gelet op bovenstaande sluit onderhavig project aan bij regionale en lokale woonvisie.

4.3.3 Beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'

Op 27 februari 2021 is de nieuwe beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwinitiatieven 2021' binnen de gemeente Voerendaal in werking getreden. Ook is gelijktijdig de beleidsregel 'Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg' ingetrokken.

Op grond van de nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:

Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:

  • Aantoonbare verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen;
  • Herstructurering/vervangingsbouw van woningen;
  • Hergebruik van winkels of (ander) bestaand waardevol vastgoed met passende woningbouw;
  • Aantoonbare bijdrage aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad.

Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.

Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:

  • Criterium 2a: Het plan sluit aan bij de kwantitatieve behoefte
  • Criterium 2b: Het plan sluit aan bij de kwalitatieve behoefte


Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionale niveau). De sub regio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd.

Ad 1. Maatschappelijke meerwaarde
Voorliggend project voorziet in het realiseren van twee levensloopbestendige woningen ter plaatse van een weilandje in de kern Ubachsberg. Aan dit type woningen is veel behoefte. Tevens wordt een passende invulling gegeven aan een vrijliggend terrein binnen het bestaand bebouwd gebied.

Ad 2. Planologische aanvaardbaarheid
Omdat het voornemen voorziet in de toevoeging van twee woningen is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking niet van toepassing. Weliswaar dient op grond van dit criterium de kwalitatieve alsook kwantitatieve behoefte van de woningtoevoeging te worden onderbouwd. In casu worden twee levensloopbestendige woningen gerealiseerd welke ook geschikt zijn voor senioren. Er is behoefte aan dit woningtype voor deze doelgroepen. Het toevoegen van twee levensloopbestendige woningen voorziet in een behoefte in de kern Ubachsberg. Senioren zijn vaak op andere kernen aangewezen als zij een passende woning zoeken.

Ad 3. (Sub)regionale afstemming
Het voornemen voorziet in de toevoeging van twee woningen. Dientengevolge is onderhavig plan voorgelegd aan de Bestuurscommissie Wonen & Herstructurering Stadsregio Parkstad Limburg en op 3 februari 2022 akkoord bevonden. In overeenstemming met dit besluit is geen sprake van een financiële compensatieverplichting, omdat sprake is van de realisatie van levensloopbestendige woningen.

4.3.4 Conclusie regionaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het regionale beleid wordt geconcludeerd dat onderhavig project niet strijdig is met dit beleid.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Voerendaal 2016-2030

De gemeenteraad van Voerendaal heeft op 22 december 2016 de 'Omgevingsvisie Voerendaal 2016-2030' vastgesteld. Daarin wordt onder andere aangegeven dat de gemeente een aantrekkelijke woongemeente wil zijn (blijven) voor onder anderen starters. Daarbij wil de gemeente ook dat de ouder wordende inwoner in staat stellen zo goed mogelijk zelfstandig te blijven laten wonen, waarbij wordt ingezet op de levensloopbestendigheid van woningen.

Onderhavig project voorziet in de bouw van twee levensloopbestendige woningen die geschikt zijn voor zowel starters- als senioren. Het project draagt hiermee bij aan het aantrekkelijk houden voor starters als het langer zelfstandig kunnen wonen van ouderen. Onderhavig project past daarmee binnen de uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie van de gemeente.

4.4.2 Welstandsnota 2013

De welstandsnota biedt naast het bestemmingsplan het kader waarbinnen bouwplannen ontworpen en beoordeeld moeten worden. Op 27 juni 2013 is de Welstandsnota Voerendaal 2013 vastgesteld. Door de gemeente zijn in deze nota welstandsgebieden met bijbehorende welstandsniveaus bepaald. Per gebied gelden specifieke criteria voor nieuw- of verbouw van bouwwerken. De gebiedscriteria zijn opgesteld per gebied dat een samenhangend karakter heeft.

De beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning vindt plaats op verschillende schaalniveaus. In de welstandsnota is sprake van drie welstandsniveaus. Per welstandsniveau wordt getoetst op specifieke onderdelen. Dit is in onderstaande tabel aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0018.png"

Onderhavig plangebied is gelegen binnen welstandsniveau 1, waarvoor de zware welstandstoets van toepassing is.

4.4.3 Conclusie gemeentelijke beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavig project niet strijdig is met dit beleid. Voorts is onderhavig plan voorgelegd aan de dorpsbouwmeester en akkoord bevonden.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een project moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Bodem

5.1.1 Algemeen

Indien sprake is van een planologische functiewijziging dan wel indien nieuwe verblijfsruimten worden gerealiseerd, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plekke geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

5.1.2 Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Ten behoeve van onderhavig project is, vanwege het toevoegen van nieuwe verblijfsruimten (de twee woningen), een bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. Op grond van dit onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

  • analytisch vertoont de bovengrond diverse parameters die de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden, doch niet niet bodemindex dan wel de interventiewaarden.

Op grond hiervan kan de bovengrond als klasse industrie grond bestempeld worden.

  • analytisch vertoont de ondergrond een concentratie nikkel die de achtegrondgrondwaarde overschrijdt, doch niet de bodemindex en/of interventiewaarde.

Op grond hiervan kan de ondergrond als klasse AW2000 grond bestempeld worden.

  • analytisch zijn geen verhoogde concentraties asbest aangetroffen.

Op basis van het verrichte bodemonderzoek blijkt dat ondanks de licht verhoogde concentraties in de bovengrond, dit vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering vormt voor het voorgenomen gebruik.

5.1.3 Conclusie bodem

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor het beoogde project.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting op de nieuw te realiseren woningen als gevolg van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. In dit kader dient te worden beoordeeld of ter plekke van het projectgebied een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd kan worden.

5.2.2 Wegverkeerlawaai

Onderhavig projectgebied is gelegen aan de Roebroekstraat. Voor deze weg geldt een maximum snelheidsregime van 30 km/u. Daarnaast is het projectgebied gelegen een 30 km/u zone, zijnde vrijwel de gehele kern Ubachsberg. Dergelijke wegen en zones zijn op basis van de Wet geluidhinder niet gezoneerd.

Gelet op de ligging van het projectgebied in een 30 km/u zone met relatief weinig vrachtverkeer en geen klinkerbestrating wordt onderzoek naar wegverkeerlawaai niet nodig geacht. Voort is volgens de beschikbare informatie op Icinity ter plaats van onderhavige locatie geen geluidscontour aanwezig en bedraagt volgens de Atlas van de leefomgeving de gecumuleerde geluidbelasting circa 45 dB(A). Hiermee is sprake van een aanvaarbaar woon- en leefklimaat en is onderzoek naar de geluidwering van de gevels niet noodzakelijk.

5.2.3 Spoorweglawaai

De projectlocatie is niet gelegen in een Wettelijke geluidzone van een spoortraject. Dientengevolge is onderzoek naar spoorweglawaai niet aan de orde.

5.2.4 Industrielawaai

In nabije van het projectgebied is geen sprake van bedrijvigheid welke in het kader van geluid van invloed is op onderhavig project. Wel is de nabijheid sprake van een bedrijvigheid die in het kader van milieuzonering mogelijk van invloed is op onderhavig project. Dit wordt nader toegelicht in de paragraaf 5.3.

5.2.5 Conclusie geluid

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het project.

5.3 Milieuzonering

5.3.1 Algemeen

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voorliggend project voorziet in het realiseren van milieugevoelige objecten (twee woningen). De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

Beoordeeld dient te worden of in de nieuw te realiseren woningen vanwege omliggende bestaande bedrijfsactiviteiten een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. In dat verband wordt geconstateerd dat de locatie is gelegen in de nabijheid van bedrijfskavels die mogelijk van invloed zijn op onderhavig projectgebied.

5.3.2 Bestaande bedrijfsactiviteiten

Hunsstraat 33 - Autogarage
Ter plekke van de Hunsstraat 33 is sprake van een autobedrijf. Op grond van het bestemmingsplan is ter plekke is de mogelijkheid tot het bezigen van een autobedrijf in maximaal milieucategorie 2. Voor die categorie geldt op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' een grootste richtafstand van 28 meter.

Hunsstraat 52 - Loon- en grondverzetbedrijf
Ter plekke van de Hunsstraat 52 is sprake van een loon- en grondverzetbedrijf. Op grond van het bestemmingsplan is ter plekke de mogelijkheid tot het bezigen van een loonbedrijf (verhuur van machines/werktuigen). Voor die categorie geldt op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' een grootste richtafstand van 50 meter.

Hunsstraat 54 - Landbouwbedrijf
Ter plekke van de Hunsstraat 54 is sprake van een landbouwbedrijf. Op grond van het bestemmingsplan is ter plekke de mogelijkheid tot het bezigen van een agrarisch (landbouw) bedrijf. Voorts blijkt uit gegevens van de Provincie Limburg dat het bedrijf een vergunning ingevolge de Wet Natuurbescherming heeft. Deze vergunning is verleend voor het houden van rundee en enkele paarden. Voor dergelijke bedrijven geldt op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' een richtafstand van 100 meter.

Overige bedrijvigheid
Overige bedrijvigheid in de directe omgeving is gelegen op een dermate ruime afstand,waardoor in vergelijking met bovengenoemde bedrijvigheid ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstanden. Deze bedrijven hoeven niet beschouwd te worden.

5.3.3 Functiemenging

In paragraaf 5.3.2 is een uiteenzetting gegeven van bestaande bedrijvigheid in de nabijheid van de projectlocatie. Indien de feitelijke afstand tussen de projectlocatie en de bedrijfslocaties wordt getoetst aan de richtafstanden genoemd in de VNG-handreiking, blijkt dat enkel de richtafstand van het aspect geluid vanwege de activiteit 'Handel in auto's en motorfietsen, reparatie en servicebedrijven' niet voldoet.

In bepaalde gebieden is echter sprake van functiemenging. Dit betreft onder andere (delen) van woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Voorliggende project kan daaronder worden geschaard. Een dergelijke benadering van functiemenging is voorts gehanteerd voor de dorpskern Ubachsberg in het bestemmingsplan 'Kernen Klimmen, Ransdaal en Ubachsberg e.o.' van de gemeente Voerendaal, waarvan voorliggend project in ruimtelijke zin onderdeel uitmaakt. Het toepassen van functiemenging, zoals deze geldt voor de overige omliggende bebouwing, is voor voorliggende project gerechtvaardigd.

De VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) gaat in op de toepassing van functiemenging. Daarbij wordt niet gewerkt met richtafstanden (zoals omschreven in paragraaf 5.3.2) echter met een indeling in categorieën van (bedrijfs)activiteiten:

  • Categorie A : Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun woonomgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
  • Categorie B : Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
  • Categorie C : De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking en ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de navolgende randvoorwaarden:

  • Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • Productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • De activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;

Activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur. Conform de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) is bij voorliggend project sprake van de categorieën A en B bij toepassing van functiemenging. Gelet hierop vormen de bedrijfsbestemmingen in de directe omgeving (en anders om) geen belemmering voor onderhavig project.

5.3.4 Conclusie milieuzonering

Gelet op vorenstaande motivering vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor onderhavig project.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16

Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan 1.500 tot woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend voornemen voorziet in de realisatie van twee woningen en is daarmee dermate kleinschalig, dat het niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

NIBM-tool
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.278 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.

5.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig voornemen.

5.4.4 Conclusie luchtkwaliteit

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor onderhavig project.

5.5 Externe veiligheid

Omdat twee nieuwe woningen worden beoogd, is in onderhavig geval sprake van het realiseren van kwetsbare objecten. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van externe veiligheid.

5.5.1 Algemeen

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico’s worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

Plaatsgebond
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.

Verantwoording groepsrisico
Voor bepaalde situaties geldt op basis van het beleid een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht.

In het Bevi, de Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) en het Bevb (Besluit externeveiligheid buisleidingen) zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.

De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.

Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%- letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kan een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.

Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden. V

oorliggend project impliceert een toename van het (potentieel) aantal personen binnen het projectgebied. Sprake is van een kleinschalige ontwikkeling binnen een dorpskern. Een significante toename in het (groeps)risico behoeft niet te worden verwacht.

5.5.2 Beoordeling externe veiligheidsrisico's

Ten behoeve van de beoordeling van de mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0019.jpg"  

Uitsnede risicokaart met straal vanaf projectgebied

Situatie projectgebied inzake Bevi / risicovolle inrichtingen
Binnen een straal van circa 1,3 kilometer rondom het projectgebied is geen risicovolle inrichting gelegen.

Transportroutes gevaarlijke stoffen
Het projectgebied is gesitueerd op circa 1,5 kilometer van de A76 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze Rijksweg is aangewezen als Basisnetroute van dientengevolge relevant vanuit oopgunt van externe veiligheid. Gelet op de afstand zijn het plaatsgebonden risico als het (PAG) niet relevant voor het project. Het invloedsgebied van de A76 wordt gevormd door het vervoer van toxische gassen, en bedraagt meer dan 4.000 meter. Zodoende ligt het projectgebied binnen het invloedsgebied van de A76 en is deze relevant vanuit oogpunt van externe veiligheid. Op basis van artikel 9 van het Bevt dient de Veiligheidsregio Zuid-limburg om advies te worden gevraagd.

Transportleidingen gevaarlijke stoffen
Binnen een straal van circa 1,3 kilometer rondom het projectgebied is geen sprake van transportleidingen voor gevaarlijke stoffen.

5.5.3 Beperkte verantwoording

Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de A76 geldt een beperkte verantwoordingsplicht. In dit verband is advies door de Veiligheidsregio Zuid-Limburg uitgebracht. Betreffend advies is bijgevoegd als Bijlage 6.

Door de veiligheidsregio is één maatregel geadviseerd om de effecten van de risico's te minimaliseren en/of de zelfredzaamheid van aanwezigen te vergroten. Deze maatregel betreft dat indien gebruik gemaakt wordt van ventilatiesystemen deze volledig uit gezet moeten kunnen worden om het binnendringen van de toxische stof te voorkomen en binnenshuis een veilige ruimte te creëren. Indien er geen mechanisch ventilatiesysteem wordt toegepast, geldt gewoon het sluiten van ramen en deuren. In het kader van de te verlenen omgevingsvergunning zal de gemeente de aanvraag mede aan de hierboven genoemde maatregel toetsen.

Verder is geen noodzaak om vanuit externe veiligheid aanvullend advies te geven.

5.5.4 Conclusie externe veiligheid

Als gevolg van onderhavig project ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is het project in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Hoofdstuk 6 Overige ruimtelijke aspecten

6.1 Archeologie en cultuurhistorie

6.1.1 Algemeen

Onderhavige projectgebied is gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Ter plekke van deze gronden mag op grond van de planregels geen bebouwing worden opgericht, met uitzondering van:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waar bij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of;
  • b. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden niet dieper dan 0,40 meter reiken, of;
  • c. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden een oppervlak beslaan van minder dan 100 m².

Op grond van de gemeentelijke archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart is de projectlocatie gelegen binnen het gebied gekenmerkt als gebied met een hoge archeologische verwachting, niet zijnde een historische dorpskern.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0020.png"

Uitsnede gemeentelijke archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart met aanduiding projectgebied

6.1.2 Uitzondering (artikel 22.2.2.)

Het verbod, zoals hierboven genoemd, is niet van toepassing indien het een verstoring betreft van een archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de kaart 'Archeologie', niet zijnde een archeologisch monument, en waarbij die verstoring plaatsvindt:

  • a. in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 10.000 m² en binnen een straal van 50 meter geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, of;
  • b. in een gebied met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde, niet zijnde een historische dorpskern, en het te verstoren gebied kleiner is dan 2.500 m² en binnen een straal van 50 meter geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, of:
  • c. in een gebied met een hoge archeologische waarde in een historische dorpskern, en het te verstoren gebied kleiner is dan 250 m² en binnen een straal van 50 meter geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn.


Onderhavig project is gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde, niet zijnde een historische dorpskern waarbij het te verstoren gebied kleiner is dan 2.500 m² en waarbij binnen een straal van 50 meter geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn.

Onderhavig project is niet gelegen binnen een afstand van 50 meter van een archeologische vindplaats en heeft in totaliteit een oppervlak van circa 1000 m². Onderhavig project voldoet daarmee aan de voorwaarde waardoor een archeologisch onderzoek niet aan de orde is.

6.1.3 Conclusie archeologie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het project.

6.2 Kabels en leidingen

6.2.1 Boven-/ ondergrondse leidingen

Door de projectlocatie lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

6.2.2 Nutsvoorzieningen

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

6.2.3 Conclusie kabels en leidingen

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het project.

6.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige project dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

6.3.1 Verkeersstructuur

De nieuw te realiseren woningen zullen worden ontsloten via een nieuw aan te leggen oprit aan de Roebroekstraat. Om dit mogelijke te maken is gewenst om een klein gedeelte van de openbare ruimte te wijzigen. In onderstaande afbeelding zijn de ontsluitingswegen (geel) en de aan te passen openbare ruimte t.b.v. van de onstluiting van het projectgebied (rood) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0021.jpg"

Visualisatie verkeer- en parkeerstructuur

Verder dient de toename van het aantal verkeersbewegingen inzichtelijk te worden gemaakt. CROW publicatie 381 voorziet in een norm voor verkeersgeneratie voor de in casu te realiseren woningen, welke geschaard kunnen worden onder de categorie 'koop, huis, vrijstaand'. Voor een gebied gekenmerkt als 'matig stedelijke' en 'rest bebouwde kom' wordt uitgegaan van 7,8 tot 8,6 verplaatsingen per woning per werkdagetmaal. Met betrekking tot onderhavig project impliceeert dit een verkeersgeneratie van 15,6 tot 17,2 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Onderhavige locatie ligt prima ontsloten via de ontsluiting tussen de Roebroekstraat en Crombagstraat en de Grootenstraat zoals is weergegeven in bovenstaande afbeelding. Gelet hierop kunnen deze wegen de verwachte toename moeiteloos aan. De toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van onderhavig project is beperkt en zal niet leiden tot problemen in de verkeersdoorstroming, - afwikkeling, en - veiligheid.

6.3.2 Parkeren

Met betrekking tot parkeren dient te worden voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein. Op grond van de CROW-richtlijnen dient voor één woning uit de categorie 'koop, huis, vrijstaand' gelegen in geen gebied gekenmerkt als 'matig stedelijk' en 'rest bebouwde kom' te worden uitgegaan van minimaal 1,8 parkeerplaatsen. Ten behoeve van voorliggend project dient per woning minimaal twee parkeerplaatsen per woning te worden gerealiseerd. De wijze van parkeren ter plekke van onderhavige locatie is in navolgende afbeelding gevisualiseerd. Gelet hierop wordt voldaan aan de geldende parkeernorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0022.jpg"

Situatietekening met aanduiding parkeerplaatsen

6.3.3 Conclusie verkeer en parkeren

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het project.

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

6.4.2 Watertoets Waterschap Limburg

Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap geeft haar advies over de plannen. De hele oppervlakte van de nieuw woning dient te worden gezien als nieuw verhard oppervlakte en daarom dient het hemelwater te worden verwerkt in het plangebied. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dienen gedimensioneerd te worden 80 mm per twee uur met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.

6.4.3 Afvalwater en hemelwater

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen onderhavig projectgebied wordt hierna uiteengezet.

Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavig project zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Voerendaal. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.

Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein.
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terrein delen binnen de locatie zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Hemelwater (dak)verharding
De gemeente Voerendaal heeft op 10 februari 2022 de verordening 'Stimuleringsregeling afkoppelen hemelwater private terreinen gemeente Voerendaal 2022-2023' vastgesteld en is de verordening 'Hemelwaterverordening gemeente Voerendaal 2022' sinds 30-12-2022 van toepassing. Middels deze verordening(en) stimuleert de gemeente de opvang van hemelwater op eigen terrein zodat het rioolstelsel minder hemelwater hoeft te verwerken. In dat kader zal het hemelwater worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een hemelwatervoorziening, alwaar het hemelwater rechtstreeks kan infiltreren in de bodem.

Capaciteit hemelwatervoorziening
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaat adaptief aan te leggen. Het opgevangen hemelwater dient binnen de eigen perceelsgrenzen te worden afgehandeld. Zo kan het hemelwater worden benut voor hergebruik, bijvoorbeeld middels een grijswatercircuit. Overtollig hemelwater dient op eigen terrein te kunnen worden gebufferd om vervolgens in de bodem te infiltreren.

Op 1 april 2019 zijn de nieuwe Beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019 in werking getreden. In deze beleidsregels is vastgelegd dat bergings-/infiltratievoorziening minimaal gedimensioneerd dienen te worden op een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd eens in de 100 jaar gebaseerd op het gemiddelde klimaatscenario 2050. Voor Zuid-Limburg (Heuvelland) geldt bij maatwerk een buiduur van twee uur, zijnde 80 mm.

Momenteel is het projectgebied onverhard. In de nieuwe situatie wordt op basis van de tekeningen een nieuwe woningen (woning A) gebouwd met een totaal verhard oppervlak van circa 208,9 m². De tweede woning (woning B) heeft een verhard oppervlak van totaal circa 197,8 m². Vanwege voorliggend planvoornemen dient de hemelwatervoorziening een minimale capaciteit te hebben van circa 16.7 m³ (208,9 x 80 mm) en 15.8 m³ (197,8 x 80 mm). De hemelwatervoorziening is in het ontwerp gesitueerd onder de parkeerplaatsen. Ter plekke worden infiltratiekratten ingegraven omwikkeld met geotextiel.

Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorziening mag enkel schoon hemelwater opgevangen worden waaraan geen verontreinigde stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.

Voorkomen van wateroverlast
Bij het bepalen van het bouwpeil en afschot wordt rekening gehouden dat geen water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Gelet op het overwegend vlakke terrein is geen sprake van wateroverlast voor derden.

6.4.4 Waterdoorlatendheid ondergrond

Ten behoeve van het bepalen van de waterinfiltratievoorziening ter plekke is een onderzoek uitgevoerd naar de waterdoorlatendheid van de bodem. De volledige rapportage is bijgevoegd als Bijlage 7 bij voorliggend plan. Uit het onderzoek blijkt dat de mogelijkheden voor infiltratie als volgt zijn:

  • 1. Oppervlakkige infiltratie via doorlatende verharde oppervlakten. Hierbij zal rekening moeten worden gehouden met een geroerde toplaag. Deze zal moeten worden verwijderd en vervangen door goed doorlatend materiaal. Oppervlakkige infiltratie is sterk onderhoudsgevoelig en over het algemeen geen economisch aantrekkelijke optie. Uitzondering hierop betreft een zogenaamde waterbergende weg (Aquaflow).
  • 2. Infiltratie in de ondiepe ondergrond. Hierbij valt te denken aan infiltratie via een greppel (wadi) infiltratiekoffers, putten en of infiltratieriool. Dit behoort niet tot de mogelijkheden, de doorlatendheid van de ondiepe ondergrond is onvoldoende.
  • 3. Infiltratie naar de diepere ondergrond. Dit kan middels grindpalen etc. naar diepere zand-/ grindlagen. Dit zal zeker tot de mogelijkheden behoren, maar zou nader moeten worden onderzocht. Infiltratie beneden NAP +175 m lijkt ons opportuun.

In de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' wordt de afwikkeling van het hemelwater technisch uitgewerkt.

6.4.5 Conclusie waterhuishouding

Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor onderhavig project.

6.5 Natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

6.5.1 Natuurnetwerk

Blijkens de kaart 'Natuur' van het OvL2014 is onderhavig projectgebied niet gelegen binnen een onderdeel van het 'Natuurnetwerk' (NNN). Tevens is geen sprake van de ligging binnen het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Derhalve is geen sprake van aantasting van het Limburgs buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0023.jpg"

Uitsnede kaart 'Natuur' OvL2021 met aanduiding projectgebied

6.5.2 Natura2000

Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onderhavig projectgebied is op een afstand circa 540 meter gelegen van het meest nabijgelegen Natura2000 gebied 'Kunderberg'.

In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstof toename ter plekke van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemmingverlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.

Effecten kunnen in beginsel alleen optreden door zogenaamde externe werking, waarbij veranderingen en activiteiten binnen het projectgebied kunnen leiden tot veranderingen van de milieusituatie in de natuurgebieden; in onderhavig plan betreft dit de uitstoot van stikstof als gevolg van het project. Voor projecten, zoals onderhavig bouwplan, betekent dit dat moet worden beoordeeld of een natuurvergunning is vereist als gevolg van de uitstoot van stikstof tijdens de bouw- als de gebruiksfase. Blijkt uit bovenstaande beoordeling dat geen natuurvergunning is vereist, dan kan volstaan worden met de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het aspect natuur vormt dan geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Uit de berekeningen met AERIUS (zie Bijlage 8) blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op, voor stikstof gevoelige, natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. De uitkomsten van de AERIUS berekening geven geen aanleiding een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen te vragen vanwege mogelijke effecten op N2000-gebieden.

6.5.3 Flora & fauna

In de Wet natuurbescherming zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.

Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Quickscan flora & fauna
Ter plaatse van onderhavige locatie worden twee nieuwe woningen gerealiseerd. In dat kader is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 9. Op grond van de quickscan zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

  • Gezien bebouwing en agrarische percelen tussen de natuurgebieden en de onderzoekslocatie liggen, worden geen negatieve effecten verwacht op de meest nabijgelegen natuurgebieden (LNN /Natura 2000). De ruimtelijke ontwikkeling leidt vermoedelijk mogelijk tot een toename van de stikstofdepositie op de naburige Natura 2000 gebieden. Om te bepalen of dit het geval is zou een Aerius-berekening kunnen worden uitgevoerd.
  • Voor de geplande ingreep wordt de haag rondom de onderzoekslocatie gerooid welke als nestgelegenheid kan dienen voor diverse vogels. Op basis van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (Wnb) is het verboden om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen (15 maart - 1 augustus) uitgevoerd te worden.
  • Gezien er op de onderzoekslocatie vrijgestelde en/of algemene soorten voor kunnen komen dient men zich aan de zorgplicht te houden. Geadviseerd wordt om een ecologisch werkprotocol aan te houden. Door bijvoorbeeld één werkrichting vast te leggen kunnen dieren wegvluchten van de werkzaamheden. De vluchtrichting moet wel naar een realistisch vluchtgebied leiden.
  • Door tijdens de ontwerpfase te denken aan "natuurinclusief" bouwen kunnen de twee nieuwe woonhuizen meer natuurwaarde bieden. Denk hierbij aan bijvoorbeeld ingebouwde nestkasten voor vleermuizen of huismussen en gierzwaluwen, maar ook aan het aanleggen van een groene erfafscheiding bestaande uit inheemse struiken of bomen.

Op basis van de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van het perceel Roebroekstraat te Ubachsberg kan worden uitgesloten dat de voorgenomen bouwwerkzaamheden een negatieve invloed hebben op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming en natuurgebieden.

Voorts wordt opgemerkt dat in de nabije omgevings sprake is van een beschermd boomvlak en een beschermde boom, waarvan de kruin reikt over de het projectgebied. Desbetreffende locaties zijn in onderstaande afbeelding gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.Roebroekstraatong-ON01_0024.jpg"

Kadastrale kaart op luchtfoto met aanduiding boom

Gelet op de afstand van deze boom tot aan de bouwlocatie vormt deze boom geen belemmering voor onderhavig project. Ook zijn de beoogde woning op aanzienlijke afstand gelegen dat zij geen directe belemmering vormt voor eventueel aanwezige beschermd groen. Voorts zijn de woningen gelegen aan de noordzijde van de groenstructuren waardoor het groen, gelet op de draairichting van de zon van oost, naar zuid, naar west, geen belemmering vormt.

Algemene zorgplicht
Dit laat onverlet dat artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor eenieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzonder nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun direct leefomgeving. In dit kader zal zo veel mogelijk worden getracht bestaande beplanting ter plekke van de projectlocatie te behouden. Geadviseerd wordt bijvoorbeeld om:

  • I. de ter plekke aanwezig haag waar mogelijk te behouden, en te versterken (de haag bij te planten) op plaatsen waar alleen hekwerk aanwezig is.
  • II. aanwezige bomen en struiken in het perceel en in de randen zo veel mogelijk te laten staan;
  • III. Om te voorkomen dat broedvogels worden verstoord en amfibieën en kleine zoogdieren worden verstoord of gedood dient de vegetatie te worden verwijderd buiten het broedseizoen, en buiten vorstperiodes.
  • IV. Vooraf aan het verwijderen van vegetatie dient de vegetatie te worden gecontroleerd op aanwezigheid van nesten en dient dit in een rapport van bevindingen te worden opgenomen. Alleen wanneer de zekerheid is dat er geen broedgevallen aanwezig zijn dan mag de vegetatie worden verwijderd.
6.5.4 Conclusie natuurbescherming

Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor het project.

6.6 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).

Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan om welke bouwplannen het gaat. Onder artikel 6.2.1, sub a, zijn vervolgens gevallen opgenomen waarvoor geen exploitatieplan behoeft te worden opgesteld.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of
  • branches in de detailhandel.

De gemeente Voerendaal sluit een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer. Het verhaal van kosten is daarmee anderszins verzekerd.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

Tussen de gemeente Voerendaal en de initiatiefnemer van voorliggend project is een overeenkomst gesloten waardoor eventuele voor vergoeding in aanmerking komende planschadeclaims voor rekening komen van initiatiefnemer.

7.3 Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer hecht veel waarde aan communicatie met de omgeving. In dat kader is ten behoeve van voorliggend project een omgevingsdialoog uitgevoerd met de buren in de directe omgeving. Initiatiefnemer heeft de omgeving dan ook actief betrokken bij de plannen. Onderstaand is een uiteenzettting opgenomen van de overleg- en contactmomenten met de buurtbewoners.

De bewoners die zijn gesproken zijn niet negatief over de plannen en zelfs blij dat ze tijdig bij de planontwikkeling worden betrokken. De bewoners die niet gesproken konden worden zijn geïnformeerd middels een brief.

Hoofdstuk 8 Afweging van belangen en conclusies

Initiatiefnemer is voornemens om aan de Roebroekstraat ongenummerd te Ubachsberg twee levensloopbestendige woningen te realiseren. Het realiseren van de nieuwe woningen is op grond van het ter plekke geldende bestemmingsplan 'Kernen Klimmen, Ransdaal, Ubachsberg e.o.' niet mogelijk. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een omgevingsvergunning voor de activiteit 'handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening'. Ten behoeve van de vergunningprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat de nieuwbouw ter plekke van de projectlocatie niet bezwaarlijk is.

Tegen het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:

  • het project is niet strijdig met het Rijks-, provinciale en regionale beleid;
  • het project past binnen het gemeentelijke beleid en voldoet aan de door de gemeente gestelde randvoorwaarden;
  • door de realisering van het project treden er geen conflicterende belangen op ten aanzien van bedrijven en woningen in de omgeving;
  • de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid vormen geen beletsel voor de realisatie van het project;
  • het project heeft geen negatieve invloed op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, en natuur en landschap;
  • de financiële consequenties van het project worden volledig gedragen door de initiatiefnemer.


Op grond van vorenstaande overwegingen wordt geconcludeerd dat bij onderhavig project, ondanks strijdigheid met het geldende bestemmingsplan, sprake is van goede ruimtelijke ordening.