direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: RO Uitbreiding HS-station Schoonbron
Status: onherroepelijk
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0986.OVSchoonbronHS-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Enexis heeft het voornemen om een nieuw modulair blok te plaatsen bij het hoogspanningsstation te Schoonbron. De aanleiding hiervoor is de energietransitie. De energietransitie houdt in, de overgang van stroom uit fossiele brandstoffen, zoals gas, naar volledig groene energie. Duurzame energie wordt onder meer opgewekt vanuit zon, wind, biomassa en water. Het doel van de transitie is om in Nederland een geheel duurzame energievoorziening te hebben in 2050, die dan voor 100% bestaat uit groene energie. Ook Enexis draagt hieraan bij door haar infrastructuur aan te passen en de capaciteit te vergroten. In de huidige situatie kan het hoogspanningsstation in Schoonbron de capaciteit niet vergroten. Om een uitbreiding van de capaciteit toch te kunnen realiseren, is het noodzakelijk om het hoogspanningsstation uit te breiden met een extra modulair blok.

De uitbreiding van het hoogspanningsstation is voorzien op het terrein van Enexis. De realisatie van het modulair blok past niet in het bestemmingsplan. Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken zal een omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd op grond van een buitenplanse vrijstelling (artikel 2.12 lid 1 sub a onder 3 Wabo). Deze ruimtelijke motivering dient ter onderbouwing van de aanvraag omgevingsvergunning.

1.2 Projectgebied

Het projectgebied omvat het hoogspanningsstation met de daarbij behorende voorgenomen ontwikkeling. Het projectgebied ligt in het zuidwesten van de gemeente Voerendaal. De kadastrale aanduiding van het perceel van het hoogspanningsstation is Voerendaal I-311. Het hoogspanningsstation wordt enkel omringd door agrarische gronden. De dichtstbijzijnde woonwijk (centrum Schoonbron) ligt op meer dan 300 meter ten zuiden van het projectgebied. Daarnaast ligt ten oosten van het projectgebied het Natura 2000-gebied Geuldal, op meer dan 500 meter afstand. Dit Natura 2000 gebied is achter het dorp Schoonbron gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.OVSchoonbronHS-VG01_0001.jpg"
Figuur 1: Projectlocatie van het hoogspanningsstation. In het wit omlijnd is het perceel van het totale terrein van het hoogspanningsstation aangegeven.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Binnen het projectgebied vigeert een enkel bestemmingsplan. De huidige juridische regeling van de betreffende grond is neergelegd in het volgende ruimtelijke plan:

  • Bestemmingsplan Buitengebied 2013, vastgesteld op 13 november 2014.

Het hoogspanningsstation ligt op het perceel Voerendaal I311. Binnen het perceel zijn in het vigerend bestemmingsplan verschillende bestemmingen gelegen:

  • Enkelbestemming 'Bedrijf - nutsvoorziening'
  • Dubbelbestemming 'Leiding - hoogspanningsverbinding'
  • Dubbelbestemming 'Waarde - archeologie'
  • Gebiedsaanduiding 'Milieuzone - bodembeschermingsgebied'

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.OVSchoonbronHS-VG01_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0986.OVSchoonbronHS-VG01_0003.png"

Enkelbestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen (waaronder begrepen de aanleg en instandhouding van een afsluitervoorziening ten behoeve van een aardgastransportleiding), ondergrondse en bovengrondse leidingen met toebehoren. Hieraan ondergeschikt zijn toegestaan wegen, paden en parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, landschappelijke inpassing en wonen in een bedrijfswoning.

In de bouwregels is aangegeven dat op de aangewezen gronden gebouwen enkel gebouwd mogen worden ter plaatse van de aanduiding bouwvlak. Voor gebouwen gelden voorts de volgende maatvoeringseisen:

  • Het bouwvlak mag voor maximaal 100% worden bebouwd
  • De goothoogte mag maximaal 5 meter bedragen.
  • Bouwhoogte mag maximaal 10 meter bedragen
  • De inhoud van de bedrijfswoning mag minimaal 250 m³ en maximaal 750 m³ bedragen.

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een bouwhoogte van maximaal 10 meter, met dien verstande dat de hoogte van erfafscheidingen niet hoger mag zijn dan 3 meter en de hoogte van zendmasten maximaal 40 meter mag bedragen.

Binnen het hoogspanningsstation zijn twee bouwvlakken opgenomen. Voor een mogelijke uitbreiding ten behoeve van het beoogde modulaire blok (een gebouw zijnde), is geen ruimte binnen de bestaande bouwvlakken, zodat het voornemen niet binnen het vigerende bestemmingsplan kan worden uitgevoerd.

Dubbelbestemming 'Leiding - hoogspanningsverbinding'

De gronden die zijn aangewezen als 'Leiding - hoogspanningsverbinding' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de aanleg, beheer en onderhoud van de bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding met een belemmeringenstrook van 20 meter aan weerszijden van de hartlijn van de verbinding.

Op de aangewezen gronden mogen uitsluitend bebouwd worden:

  • Bouwwerken ten behoeve van een hoogspanningsverbinding met een bouwhoogte van maximaal 3 meter.
  • Bouwwerken ten behoeve van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande, op basis van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen toegestane bouwwerken, waarbij de oppervlakte en bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • het aanbrengen van beplantingen en bomen.
  • Het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
  • het indrijven van voorwerpen in de bodem,
  • het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen.
  • het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren,
  • het permanent opslaan van goederen,

De voorgenomen uitbreiding vindt plaats buiten deze dubbelbestemming en is daarom niet in strijd met de dubbelbestemming 'Leiding - hoogspanningsverbinding'.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'

De gronden die zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie' zijn tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. In de bestemming wordt aangegeven dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • Het uitvoeren van grondbewerking, waaronder ontgronden, afgraven, diepploegen en aanbrengen van leidingen, op een grotere diepte dan 0,40 meter.
  • Het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van (scherpe) voorwerpen in de bodem.
  • Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen.
  • Het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd.
  • Het verlagen of het verhogen van het waterpeil.

Bovenstaande verboden zijn niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die plaatsvinden in een archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de kaart 'Archeologie' en waarbij die verstoring plaatsvindt:

  • In een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde en binnen een straal van 50 meter geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn.
  • In een gebied met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde, niet zijnde een historische dorpskern, en het te verstoren gebied kleiner is dan 2.500 m² en binnen een straal van 50 meter geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn.
  • In een gebied met een hoge archeologische waarde in een historische dorpskern, en het te verstoren gebied kleiner is dan 2.500 m² en binnen een straal van 50 meter geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn.

Het bestemmingsplan laat zien dat het projectgebied een hoge archeologische waarde heeft. Maar op de bestemmingenkaart zijn er binnen 50 meter geen archeologische vindplaatsen zichtbaar. Daarnaast is het te verstoren gebied kleiner dan 2.500 m². Daarom is er op basis van deze dubbelbestemming geen verbod op bebouwing in het projectgebied aanwezig.

Gebiedsaanduiding milieuzone - bodembeschermingsgebied

De gronden met de gebiedsaanduiding 'Milieuzone - bodembeschermingsgebied' zijn aangewezen voor duurzaam behoud van kwetsbare functies en waarden en voor bijzondere bescherming van de bodem van het bodembeschermingsgebied Mergelland. Daarbij dient rekening te worden gehouden met, dan wel afstemming te worden gezocht, bij het hieromtrent bepaalde in de Omgevingsverordening Limburg (zie paragraaf 3.2.2).

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de huidige en beoogde situatie van het HS-station. In Hoofdstuk 3 worden de beleidscontext en de relatie met de voorgenomen omgevingsvergunning beschreven. Hoofdstuk 4 gaat in op diverse milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 beschrijft de uitvoerbaarheid van het project. In hoofdstuk 6 wordt de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de ontwikkeling onderbouwd.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het projectgebied omvat het hoogspanningsstation met de daarbij voorgenomen uitbreiding. Het projectgebied heeft in totaal een oppervlakte van 20.000 m². Het projectgebied ligt ten zuidoosten van de kruising tussen de Scheumer-Veldweg en de Ransdalerstraat in de gemeente Voerendaal. Verder is het projectgebied voornamelijk omgeven door landbouwgrond.

De voorgenomen activiteit vindt plaats op het terrein van het hoogspanningsstation. In de huidige situatie heeft het hoogspanningsstation een vermogen van 150 kV, waarbij het schakelveld met vermogensschakelaars en C-bank in het beheer van Enexis zijn. Het huidige hoogspanningsstation bestaat op dit moment uit twee transformatoren. De transformatoren zelf staan opgesteld in half-open betonnen cellen, waarbij ondergrondse- en bovengrondse kabels aanwezig zijn. Het vermogen van de twee transformatoren bedraagt 80-100 MVA elk, waarbij wordt opgemerkt dat de twee transformatoren niet tegelijkertijd ingeschakeld kunnen zijn. De bovengrondse kabels lopen vanaf de transformatoren naar de noordzijde van het projectgebied naar het hoogspanningsnet. Het huidige hoogspanningsstation is deels verhard. Aan de randen van het hoogspanningsstation zijn bomen aanwezig.

Momenteel geldt ter plaatse het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' van de gemeente Voerendaal. Het hoogspanningsstation heeft in het huidige bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Ten oosten van het hoogspanningsstation binnen hetzelfde kadastrale perceel Voerendaal I-311, ligt een onbebouwd stuk grond. Op deze locatie is de uitbreiding voorzien.

2.2 Beoogde situatie

In het kader van de energietransitie wenst Enexis de capaciteit van het hoogspanningsstation te Schoonbron uit te breiden zoals weergegeven in onderstaand figuur. Deze uitbreiding zal plaatsvinden ten oosten van het bestaande station. De voorgenomen activiteit omvat een uitbreiding van een modulair blok. Het nieuwe modulaire blok zal extra 10kv aansluitingen mogelijk maken naar de omliggende omgeving. Het modulaire blok zorgt overigens niet voor een toename in MVA; dit blijft dus 80 - 100 MVA. Het blok heeft een afmeting van 24,5 bij 7,01 meter, met een totaaloppervlak van circa 172 m². De hoogte van het modulair blok bedraagt 4,37 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.OVSchoonbronHS-VG01_0004.jpg"

Figuur: HS-station Schoonbron (wit omkaderd) met voorgenomen plaatsing nieuw modulair blok (oranje omkaderd)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en de opvolger van de SVIR. Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergrond, is een schaars goed.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De NOVI richt zich daarbij op vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden.
  • 3. De steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Het landelijke gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Ad.1 ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie

Nederland dient zich aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur. In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windturbines en zonnepanelen. Het Rijk zet zich daarnaast in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal. Door middel van het Programma Energiehoofdstructuur zet het Rijk zich in op deze reserveringen te garanderen.

Ad. 2 duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan Nederland zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners, Het Rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de Nederlandse economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.

Om de beleidskeuzes op een heldere manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.OVSchoonbronHS-VG01_0005.png"

Figuur 4: prioriteiten en afwegingsprincipes NOVI

De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:

  • We werken als één overheid, samen met de samenleving.
  • We stellen de opgave(n) centraal.
  • We werken gebiedsgericht.
  • We werken permanent en adaptief aan de opgaven

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De ontwikkeling die met onderhavige omgevingsvergunning mogelijk wordt gemaakt, past binnen het ruimtelijke beleid van het Rijk dat in de NOVI wordt beschreven. Het Rijk maakt een betrouwbaar en veilig netwerk mogelijk om de transitie naar een circulaire economie en CO2-arme energievoorziening te realiseren.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Een aantal kaderstellende ruimtelijke ordeningsaspecten op nationaal niveau wordt geborgd in het Barro. Die aspecten onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende randvoorwaarden. Voor de energievoorziening is er onder andere ruimte gereserveerd voor bestaande en nieuwe vestigingsplaatsen met een vermogen van 500 MW, globale trajecten van bestaande en nieuwe hoogspanningsverbindingen met een spanning vanaf 220 kV en locaties voor kernenergie.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het voornemen van de plaatsing van een extra modulair blok is in lijn met het Barro. Het Barro bevat geen relevante gebieden of regelingen voor de voorgenomen ontwikkeling, waardoor deze dan ook niet in strijd is met de doelstellingen van het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Limburg

De Omgevingsvisie Limburg (vastgesteld 1 oktober 2021) vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is in een interactief proces met overheden, semioverheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. Deze visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes, op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt door de Provincie Limburg.

Toekomstvisie Zuid-Limburg

In de toekomstvisie is het toekomstbeeld voor Zuid-Limburg in 2030 – 2050 beschreven. De regio Zuid-Limburg heeft in 2050 haar potentie als 'Europese schakelregio' optimaal weten te ontwikkelen. Met een hoge ruimtelijke kwaliteit en een eigen economische kracht, gebruik makend van de gunstige positie tussen de nabijgelegen West-Europese metropolen. Naast snelle verbindingen met de rest van Nederland (via Eindhoven naar de Randstad), zijn gelijkwaardige verbindingen gerealiseerd over de grens richting België en Duitsland. Ook is een duurzame, betrouwbare en veilige energievoorziening gerealiseerd, met bijbehorende (grensoverschrijdende) energie- hoofdstructuur.

De regio biedt een bijzonder aantrekkelijke omgeving om te wonen, te werken en te recreëren, voor zowel inwoners als toeristen. De regio trekt nieuwe inwoners aan, want het op peil houden van het inwoneraantal draagt bij aan het behoud en het verbeteren van een brede welvaart. Zuid-Limburg heeft zich ontwikkeld tot een circulaire samenleving, waarin onder andere de Chemelot-site en campus als motor en proeftuin functioneert. De omschakeling naar een niet-fossiele samenleving is ook in de mobiliteitssystemen doorgevoerd.

Zuid-Limburg beschikt over een uniek en prettig leefklimaat waar twee omgevingen op te zoeken zijn: zowel een snelle stedelijke omgeving als een rustige, ontspannen, natuurlijke en natuurrijke omgeving. Daarnaast zijn er suburbane gebieden die een groen en aantrekkelijk woonmilieu bieden. Bij de ontwikkeling geeft het principe 'meer stad, meer land' richting. In het unieke buitengebied zijn de bijzondere landschappelijke kwaliteiten in combinatie met een hoge dichtheid aan cultuurhistorische elementen en een omgeving van onthaasting in stand gehouden, waardoor het gebied van grote waarde is voor de regio. Het (ruimtelijk) raamwerk, waarbij de focus ligt op het borgen van de kwaliteit van het landelijk gebied, de relatie stad-land, duurzame mobiliteit en een klimaatbestendig landschap, is goed op orde. De transformatieopgaven waar Zuid-Limburg voor staat, zijn gerealiseerd en sociale achterstanden ten opzichte van het gemiddelde in Nederland zijn ingelopen.

Energie

In hoofdstuk 11 wordt in de visie ingegaan op het thema Energie. De provincie ziet een innovatieve energietransitie, die de economische structuur versterkt, ons minder afhankelijk maakt van fossiele energie, de gevolgen van uitstoot vermindert en rekening houdt met de biodiversiteit, van provinciaal belang. Er wordt verder aangegeven dat de energietransitie vraagt om aanpassingen aan onze boven- en ondergrondse infrastructuur. En dat het bestaande energienetwerk zal gaan veranderen, zowel op lokale, regionale, nationale én internationale schaal. Er zal volgens de provincie geïnvesteerd moeten worden in de vernieuwing en/of uitbreiding van het bestaande netwerk. De energietransitie vergt dus ruimte, zowel bovengronds als ondergronds, en die ruimte moet vrijgemaakt worden. De Provincie geeft aan zich sterk te maken voor ruimtelijke reserveringen en een goede aanhaking op (inter-)nationale energienetwerken. Om het mogelijke ruimtegebruik van de energietransitie goed af te stemmen met ontwikkelingen vanuit bijvoorbeeld industrie, landbouw, mobiliteit en klimaat voert de provincie samen met partners een systeemstudie energie-infrastructuur uit.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het voornemen van de uitbreiding van het hoogspanningsstation sluit aan bij de doelstellingen die worden gesteld met betrekking tot de energietransitie. De voorgenomen activiteit draagt daarnaast bij aan het doel om de productie van energie te verduurzamen. Zoals de provincie Limburg aangeeft, is er een innovatieve energietransitie nodig waarbij uitstootvermindering en de economische structuurversterking centraal staat. Om dit te realiseren is er een sterk elektriciteitsnetwerk nodig, waarvoor het bestaande netwerk moet worden uitgebreid. Hiermee sluit de voorgenomen ontwikkeling aan op de Omgevingsvisie Limburg.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg (2014)

De Omgevingsverordening Limburg is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening gewijzigd, vanwege de vaststelling van het POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Het hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Deze verordening blijft gelden tot het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet en de Omgevingsverordening Limburg (2023).

Met de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt beoogd om de doorwerking van het provinciaal beleid naar gemeenten en andere partners te borgen. De ruimteverordening richt zich tot de gemeenten. De instructies die in de ruimteverordening staan, moeten door de gemeenten in acht worden genomen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Hierbij gaat het onder meer om het toepassen van de ladder voor duurzame verstedelijking en het geven van een toelichting wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling plaatsvindt. Daarnaast wordt in artikel 2.4 gesteld dat er niet zonder meer nieuwe woningen, kantoren, detailhandel, bedrijventerrein en recreatieve voorzieningen mogen worden toegevoegd aan de bestaande voorraad. Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet hiervoor de behoefte worden aangetoond. Dit is onder meer het geval wanneer de voorgenomen ontwikkeling meer dan 500 m2 bedraagt. Indien de geplande ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, dient dit ook te worden onderbouwd.

Het plangebied is gelegen in twee landschapsgebieden zoals opgenomen in de omgevingsverordening, het gaat om het Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg en de Bronsgroene landschapszone. In de omgevingsverordening is hierover opgenomen dat het ruimtelijk plan voor ontwikkelingen in deze gebieden, een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Bij de compensatie van de negatieve effecten op natuurwaarden zal er een compensatieplan moeten worden opgesteld.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Omdat de uitbreiding van het hoogspanningsstation minder dan 500m2 bedraagt, is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met de uitbreiding van het hoogspanningsstation wordt invulling gegeven aan de landelijke energietransitie doelstelling om een geheel duurzame energievoorziening te realiseren in 2050, waarvoor de uitbreiding van de huidige capaciteit noodzakelijk wordt geacht. Daarmee is de behoefte aan de uitbreiding van het hoogspanningsstation aangetoond. De voorgenomen ontwikkeling past op dit punt binnen de omgevingsverordening Limburg 2014.

Verder is gebleken dat het plangebied gelegen is binnen twee landschapsgebieden (Bronsgroene landschapszone en Nationaal Landschap Zuid-Limburg). Voor een ontwikkeling in deze gebieden is het nodig dat er een beschrijving wordt opgenomen van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Bij negatieve effecten op natuurwaarden zal er ook een compensatieplan moeten worden opgesteld. De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf. De kernkwaliteiten in het Beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg zijn: het reliëf, het open-besloten karakter, het groene karakter en het cultuurhistorisch erfgoed. Voor een verdere beschrijving van de kernkwaliteiten en de wijze waarop de ontwikkeling wordt ingepast, wordt verwezen naar paragraaf 4.11 van deze ruimtelijke onderbouwing.

3.2.3 Ontwerp omgevingsverordening Limburg 2021

Met de komst van de Omgevingswet zullen er in de toekomst andere eisen gesteld worden aan het omgevingsbeleid en de daar toebehorende ruimtelijke kaders. De ontwerp omgevingsverordening Limburg 2021 zal hierin de Omgevingsverordening Limburg 2014 vervangen, waarbij het ontwerp reeds gereed is en doorgevoerd zal worden met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Net zoals de Omgevingsverordening Limburg 2014 zullen de ruimtelijke kaders uit de nieuwe Omgevingsvisie worden vertaald naar het gemeentelijke niveau.

In de ontwerp Omgevingsverordening Limburg 2021 staan nieuwe regels op het gebied van milieu, wegen, water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. In tegenstelling tot de Omgevingsverordening Limburg 2014 worden de regels ondergebracht in één verordening. Tevens op het gebied van energie zal de ontwerp Omgevingsverordening Limburg 2021 nieuwe kaders stellen aan de ruimtelijke ontwikkelingen binnen de provincie Limburg. De ontwerp Omgevingsverordening Limburg 2021 zal op deze manier het nieuwe kader stellen voor de energietransitie. Dit nieuwe kader zal voornamelijk betrekking hebben op nieuwe ontwikkelingen op het gebied van zonne- en windenergie. Op deze manier zal de energietransitie ook in de ontwerp Omgevingsverordening Limburg 2021 centraal staan.

Het plangebied is gelegen in twee landschapsgebieden zoals opgenomen in de ontwerp Omgevingsverordening, het gaat om het Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg en de Groenblauwe mantel. In de ontwerp Omgevingsverordening is hierover in hoofdstuk zeven opgenomen dat voor ontwikkelingen in gebieden binnen de Groenblauwe mantel er een motivering in het omgevingsplan moet worden opgenomen met hierin onder meer een beschrijving van de in het plangebied aanwezige kernkwaliteiten, de waarde van het gebied voor ecologie, water en natuur en de wijze waarop hiermee rekening is gehouden, het kwaliteitsverlies op gebiedsniveau per saldo nihil is en hoe de negatieve effecten worden gecompenseerd. Voor een verdere uitwerking wordt verwezen naar paragraaf 4.11 van deze ruimtelijke onderbouwing.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Hoewel het voornemen van de uitbreiding van het hoogspanningsstation formeel nog niet aan deze verordening behoeft te worden getoetst, kan in ieder geval wel opgemerkt worden dat het voornemen niet in strijd is met de ontwerp Omgevingsverordening Limburg 2021.

3.3 Beleid Waterschap Limburg

3.3.1 Waterbeheerprogramma 2022 - 2027

Het Waterbeheerprogramma 2022 – 2027 (vastgesteld op 8 december 2021) is de opvolger van het Waterbeheerplan 2016 – 2021. Het programma biedt onder kaders voor het strategische grondwaterbeheer, de regionale normering wateroverlast, de functietoekenning voor de oppervlaktewateren en de waterkwaliteitsdoelen voor de KRW-waterlichamen en de overige wateren. Aan de hand van vier overkoepelende thema's zijn er doelen opgesteld voor de komende planperiode:

  • Hoogwaterbescherming Maasvallei: de Maas beschermen tegen overstromingen.
  • Klimaatadaptatie: een goede balans realiseren tussen water afvoeren én water vasthouden.
  • Waterkwaliteit en ecologie: wateren natuurlijk inrichten waarbij het water schoon blijft.
  • Zuiveren en waterketen: rioolwater zuiveren en grondstoffen terugwinnen en gebruiken. Regionaal beleid.

Een onderliggend speerpunt van het Waterschap Limburg is het verduurzamen van de huidige processen. Waterschap Limburg heeft zich verbonden aan landelijke doelen rondom klimaat en energie, waarbij het Waterschap in het streven heeft om in 2025 energieneutraal te zijn.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Met het voornemen om het hoogspanningsstation uit te breiden wordt er geen inbreuk gedaan op het toekomstige beleid uit het waterbeheerprogramma van de provincie Limburg (zie ook paragraaf 4.3). Deze ontwikkeling is gezien het bovenstaande niet strijdig met het waterbeheerprogramma van het Waterschap Limburg.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad Limburg 2030

Met de Intergemeentelijke Structuurvisie hebben de Parkstadgemeenten in 2009 hun gezamenlijke ruimtelijke beleid geformuleerd, aan de hand van vier thema's: ruimtelijke identiteit, economie, wonen en mobiliteit.

Deze thema's zijn in de intergemeentelijke structuurvisie gekoppeld aan twee overkoepelende doelstellingen; maatschappelijke en economische groei en het creëren van ruimtelijke kwaliteit. Om deze doelstellingen te kunnen bepalen zijn er zes pijlers geformuleerd waaraan zowel de visie als de afspraken aan worden getoetst:

  • 1. Landschap leidt: sterke ruimtelijke kwaliteit en identiteit bij verantwoorde ontwikkelingen.
  • 2. Éen hoofdcentrum: één kern met euregionale uitstraling.
  • 3. Energie als fundament: een focus op duurzame energie waar innovatie centraal staat.
  • 4. Netwerk van Park en Stad: goede verkeersverbindingen op lokaal en regionaal niveau.
  • 5. Buitenring = Parkstadring: stevige verankering van Parkstad Limburg in het internationale wegennetwerk.
  • 6. Economische slagader N281: dé hoofdas van de economie.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het voornemen om het hoogspanningsstation uit te breiden sluit aan bij de derde pijler van de Intergemeentelijke Structuurvisie: energie als fundament. Met de uitbreiding van het hoogspanningsstation wordt de beoogde transitie naar duurzame energieopwekking mogelijk gemaakt, aangezien de capaciteit van het huidige energienetwerk wordt vergroot.

3.4.2 Parkstad Limburg Energietransitie (PALET 3.0) 2016 - 2020

Door het veranderende klimaat en de dreigende nadelige gevolgen staat heel Nederland de komende jaren voor een grote opgave omtrent de energietransitie. Het doel van de energietransitie is om het gebruik van fossiele brandstoffen te verminderen en over te gaan op schone, duurzame energiebronnen. Met het traject Parkstad Limburg EnergieTransitie (PALET) tracht de regio op een afgestemde en samenhangende wijze deze energietransitie te realiseren. Met PALET 1.0 en met PALET 2.0 heeft de regio het beleid en de visie vastgelegd, PALET 3.0 vormt het uitvoeringsprogramma. De Stadsregio Parkstad Limburg sluit zich aan bij het algemene doel van de Nederlandse energietransitie en stelt zichzelf ten doel om in 2040 energieneutraal te zijn.

Om dit doel te bereiken zal Stadspark Limburg tot 2020 jaarlijks 1,5% besparen op het finale energiegebruik en moet 14% van alle overige energie duurzaam opgewekt zijn. Dit percentage moet in 2023 opgelopen zijn tot 16%.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het voornemen om het hoogspanningsstation uit te breiden sluit aan bij de doelstellingen die Parkstad Limburg stelt in het PALET. De doelstellingen van het PALET zijn gericht op de realisatie van de energietransitie en daarom is de uitbreiding van het hoogspanningsstation noodzakelijk en in lijn met het regionale beleid van Parkstad Limburg.

3.4.3 Regionale energiestrategie Zuid-Limburg

Nederland heeft te maken met een groeiende bevolking, klimaatverandering, milieuvervuiling en het opraken van fossiele brand- en grondstoffen. Voor het huidige energieverbruik brengt dit grote uitdagingen met zich mee, nu er een grote noodzaak is om fossiele energiebronnen te vervangen door hernieuwbare. De ambitie van de regio Zuid-Limburg is:

“Samen met deelregio's en gemeenten naar vermogen bijdragen aan de energietransitie én de regie in eigen handen houden. Er wordt gestreefd om het maximale uit bestaande en toekomstige technologieën te halen, binnen de grenzen van wat er ruimtelijk en maatschappelijk aanvaardbaar is”.

Nederland heeft de landelijke doelstelling om in 2030 35 TWh aan duurzame elektriciteit op land op te wekken, waarbij iedere RES-regio op dit moment onderzoekt hoeveel zij daaraan kan bijdragen. Op dit moment wordt 0,056 TWh duurzame energie opgewekt binnen de regio Zuid-Limburg. In de toekomst heeft Zuid-Limburg de intentie om dit aandeel nog meer te vergroten. Zuid-Limburg heeft daarom het voornemen om nog meer in te zetten op energie efficiency, de toepassing van duurzame energie en restwarmte en het inzetten van innovatieve CO2-arme productieprocessen.

Op basis van de 'Trias Energetica' zullen verschillende maatregelen genomen worden. De 'Trias Energetica' wordt gezien als de meest toegepaste manier om op het gebied van energievoorziening verschillende, elkaar versterkende, maatregelen te nemen. De 'Trias Energetica' bestaat uit drie onderdelen die samen de basis vormen:

  • Verminderen: een vermindering in het energiegebruik door verspilling tegen te gaan.
  • Vergroenen: de energie komt zoveel mogelijk uit duurzame bronnen.
  • Verschonen: de resterende energie, die niet met duurzame bronnen kan worden ingevuld, wordt zo efficiënt en schoon mogelijk ingezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.OVSchoonbronHS-VG01_0006.png"

Figuur 6: Trias Energetica

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling 

Met het voornemen om het hoogspanningsstation uit te breiden wordt de transitie naar duurzame energie ondersteund. De voorgenomen uitbreiding wordt als noodzakelijk geacht omdat het huidige energienet moet worden verbeterd. Daarnaast zal de voorgenomen uitbreiding bijdragen aan de doelstelling om het aandeel van duurzame opgewekte energie te vergroten.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Omgevingsvisie Voerendaal

De omgevingsvisie Voerendaal 2016 – 2030 is op 22 december 2016 vastgesteld in samenwerking tussen de gemeente, inwoners, ondernemers en andere partijen. In de Omgevingsvisie staat de kwaliteit van de leefbaarheid centraal, waarbij er aandacht wordt besteed aan thema's als wonen, ondernemen, natuur en duurzaamheid.

Met het vaststellen van PALET heeft de gemeente Voerendaal verschillende duurzaamheidsambities opgesteld. De gemeente streeft ernaar om voor 2040 volledige energieneutraal te zijn. Om dit te kunnen realiseren moet het totale energieverbruik van de gemeente met een derde verminderd zijn. De resterende benodigde energie wordt duurzaam en bij voorkeur regionaal opgewekt. Om deze doelstelling daadwerkelijk te behalen gaat de gemeente Voerendaal in op een drietal kansen:

  • 1. De gemeente neemt een voorbeeldrol aan in de wijze waarop er met energiebeperking- en opwekking wordt omgegaan in de openbare ruimte.
  • 2. De gemeente vindt het belangrijk om inwoners te stimuleren en faciliteren bij het nemen van energiemaatregelen en waar nodig te ontzorgen. Daarnaast zet de gemeente zich in om door middel van communicatie en educatie een mentaliteitsverandering te bewerkstelligen.
  • 3. De genomen maatregelen worden door de gemeente afgewogen op hun toegevoegde waarde ten opzichte van hun effecten.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Met het voornemen om het hoogspanningsstation uit te breiden wordt de transitie van fossiele brandstoffen naar duurzame energieopwekking ondersteund. De uitbreiding sluit aan op de doelstelling die de gemeente Voerendaal heeft gesteld om het energieverbruik te verminderen en uiteindelijk energieneutraal te worden. De voorgenomen uitbreiding maakt deel uit van deze energietransitie en wordt daarom noodzakelijk geacht.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Door de plaatsing van het modulaire blok zal de bebouwde oppervlakte van het HS-station toenemen met 172 m2. De archeologische verwachtingen hebben aanleiding gegeven om een bureauonderzoek uit te voeren (zie Bijlage 1). Dit bureauonderzoek wordt uitgevoerd om een beter inzicht te verkrijgen in de aanwezige archeologische waarden en welk risico deze vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Beleid

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Voerendaal valt het projectgebied in verschillende archeologische categoriën. Het projectgebied is gelopen op de grens tussen een gebied met zowel hoge als lage archeologische verwachting. Echter kan er geconcludeerd worden dat de voorgenomen uitbreiding grotendeels in zone waardecategorie 5 ligt. In de gemeente Voerendaal geldt voor de hoge verwachting in het buitengebied een vrijstellingsgrens van 250 m² en 40 centimeter diep. Voor de lage verwachting geldt een archeologische onderzoeksplicht bij ingrepen groter dan 10.000 m² en 40 centimeter diep.

In het projectgebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' (vastgesteld op 13 november 2014) vigerend, waarin een vrijstellingsgrens tot 100 m² en 40 centimeter diepte is opgenomen. Daarnaast zijn er enkele uitzonderingen opgesteld. Indien de werkzaamheden plaatsvinden in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde en er in een straal van 50 meter geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, is een archeologisch onderzoek niet vereist. Voor gebieden met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde, die niet in een historische dorpskern of binnen 50 meter van bekende archeologische vindplaatsen gelegen zijn, geldt een vrijstellingsgrens van 2.500 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.OVSchoonbronHS-VG01_0007.png"

Figuur 7: projectgebied geprojecteerd op de archeologische beleidskaart van de gemeente Voerendaal

Bekende waarden en voorafgaand onderzoek

In het onderzoeksgebied (projectgebied en 200m bufferzone) heeft in 2019 een archeologisch bureauonderzoek plaatsgevonden, voorafgaand aan het opnieuw aarden van het hekwerk rond het bestaande HS-station. Uit dit onderzoek is gebleken dat voor het onderzoeksgebied een hoge verwachting geldt voor archeologische resten uit alle archeologische periode vanaf het Paleolithicum. Deze verwachting is gebaseerd aan de hand van onderstaande bevindingen:

  • Het HS-station ligt ter plaatse van een afbraakwand.
  • Boringen in het Dinoloket geven aan dat er vanaf het maaiveld, of onder een kleilaag, kalksteen aanwezig is.
  • Er is sprake van kleefaarde en mariene afzettingen onder dan het Pleistoceen.
  • Onder een laag colluvium bevinden zich mogelijk intacte Lösslagen in de bodem.
  • In het projectgebied is tot 1968 sprake geweest van agrarische activiteiten.

Archeologische verwachtingskaart

Ter plaatse van het projectgebied (de beoogde locatie van het modulaire blok) zijn geen archeologische vindplaatsen bekend. Op basis van de archeologische verwachtingskaart geldt een lage, en in het uiterste noordoostelijk deel een middelhoge verwachting voor archeologische resten uit alle archeologische perioden vanaf het Paleolithicum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.OVSchoonbronHS-VG01_0008.png"

Figuur 8: projectgebied geprojecteerd op de gemeentelijke verwachtingskaart

Conclusie

Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Voerendaal geldt dat er voor werkzaamheden in een zone met een lage archeologiche verwachting geen onderzoeksplicht. Gezien de geringe omvang van het projectgebied (172 m²) wordt ook de zone met een middelhoge tot hoge archeologische verwachting vrijgesteld van een onderzoeksplicht. Daarnaast ligt het projectgebied grotendeels in reeds gebouwd en verstoord gebied, waardoor de kans op archeologische complexen klein wordt geschat.

Het projectgebied kan vrij worden gesteld van archeologische onderzoek. Echter kan niet worden uitgesloten dat er bij graafwerkzaamheden (niet voorspelbare) archeologische toevalsvondsten vondsten kunnen worden aangetroffen, zoals bedoeld in artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016. In dat geval moet hiervan melding worden gedaan bij het Bevoegd Gezag.

4.2 Ecologie

Bij deze ruimtelijke onderbouwing is het van belang om na te gaan of de voorgenomen ontwikkeling een negatief effect heeft op beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb). Arcadis is gevraagd inzicht te geven in de mogelijke ecologische risico's en eventuele vervolgstappen in beeld te brengen. Voor deze quickscan hebben een bureauonderzoek en een veldbezoek plaatsgevonden in december 2021 (Bijlage 2). Voor het bureauonderzoek is er gebruik gemaakt van vrij beschikbare informatie, zoals verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) van de afgelopen vijf jaar. Tevens is er ook gebruik gemaakt van www.verspreidingsatlas.nl. Het bureauonderzoek vormt de basis voor het veldbezoek, waar daarnaast binnen een kilometer rondom het projectgebied ook nog gekeken is naar waarnemingen.

Het is onbekend waar het werkterrein gerealiseerd wordt. Dit kan op de bestaande verharding ten westen van het plangebied zijn. Ook is het mogelijk dat het grasland ten oosten tijdelijk gebruikt gaat worden als werkterrein. Voor dit oostelijk gelegen werkterrein zal ook een werkpad aangelegd moeten worden over het grasland. In figuur 9 zijn deze potentiële werkterreinen en werkpaden opgenomen*.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.OVSchoonbronHS-VG01_0009.png"

Figuur 9: Huidige situatie HS-station Schoonbron. Binnen het rode kader is het toekomstig modulair blok voorzien. Globale ligging potentieel werkterrein oost (geel omkaderd) met potentiële werkpaden (gele stippellijn). Globale ligging potentieel werkterrein west (blauw omkaderd).

* Indien voor het gele werkterrein wordt gekozen, dient een nieuwe ruimtelijke procedure te worden doorgelopen, omdat dit gebied buiten de bestemming bedrijf - nutsvoorziening ligt en daarmee niet vergunningvrij is. Dit vormt geen onderdeel van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing.

Projectgebied

Het projectgebied maakt geen deel uit van het Goudgroene natuurzone (ook wel Natuurnetwerk Nederland) en Zilvergroene natuurzone . Effecten op deze gebieden zijn dan ook uitgesloten. Het projectgebied maakt wel onderdeel uit van de Bronsgroene landschapszone en het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Deze landschappen vallen niet onder bescherming van de NNN; verdere toetsing is niet aan de orde. Daarnaast is het projectgebied ook geen onderdeel van een Natura-2000 gebied. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied, Geuldal, ligt op circa 800 m afstand. Het ondernemen van projecten of activiteiten in en/of in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Negatieve effecten van verstoring door geluid, licht, trillingen etc. zijn op voorhand uit te sluiten door de afstand tot de Natura 2000-gebieden. Met de ontwikkeling worden geen voorzieningen gerealiseerd die stikstof emitteren in de gebruiksfase. Het aantal verkeersbewegingen zal in de gebruiksfase ook niet of nauwelijks toenemen vanwege de vervanging en verplaatsing van de transformatoren, zodat effecten vanwege stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden kunnen worden uitgesloten. Door Pondera Consult is uitgerekend dat de activiteiten in de bouw/aanlegfase niet leiden tot een stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden. De bouw kan dus plaatsvinden zonder een ontheffing in het kader van de Wet

Natuurbescherming voor wat betreft het onderdeel stikstof.

Uit de onderzoeken zijn de volgende resultaten gebleken:

  • Flora: aanwezigheid van beschermde planten is niet uitgesloten.
  • Broedvogels (nest beschermd gedurende broed-seizoen): binnen het plangebied kan mogelijk gebroed worden door broedvogels zoals zwarte kraai, ekster, houtduif, winterkoning en roodborst. Gelet op de relatief groene omgeving is het uitgesloten dat het plangebied een essentiële functie als foerageergebied heeft.
  • Broedvogels (met jaarrond beschermd nest): binnen het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten aanwezig. Wel kan er mogelijk gebroed worden door broedvogels zoals de buizerd, havik, sperwer en ransuil. Gelet op de relatief groene omgeving is het uitgesloten dat het plangebied een essentiële functie als foerageergebied heeft.
  • Grondgebonden zoogdieren: aanwezigheid van essentieel leefgebied van muisachtigen en wezel is niet uitgesloten. Aanwezigheid van essentieel leefgebied van andere grondgebonden zoogdieren is niet aannemelijk.
  • Vleermuizen: het projectgebied kan functioneren als foerageergebied en vliegroute voor vleermuizen.
  • Reptielen: reptielen kunnen aanwezig zijn. De bosschage en houtsingel ten oosten van de locatie voor het modulair blok vormt mogelijk essentieel leefgebied. Overige terreinen vormen geen essentieel leefgebied.
  • Amfibieën: het projectgebied heeft geen essentiële functie voor amfibieën.
  • Vissen: er komen geen beschermde vissen voor in het projectgebied.
  • Ongewervelden: ongewervelden zijn in het projectgebied niet aanwezig.

Op basis van resultaten van zowel het bureauonderzoek als het veldonderzoek is er geconcludeerd dat het projectgebied mogelijk een (essentiële) functie heeft voor broedvogels (zoals zwarte kraai, winterkoning, buizerd en havik), grondgebonden zoogdieren (wezel en muisachtigen), vleermuizen en reptielen.

Mitigerende maatregelen

Op basis van de resultaten is geconcludeerd dat er mogelijk beschermde soorten in het projectgebied voorkomen. Op basis van toetsing is geconcludeerd dat bepaalde werkzaamheden kunnen leiden tot conflict met de Wnb. Met onderstaande maatregelen wordt er getracht om de negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zo goed als mogelijk te mitigeren:

  • Planten: Negatieve effecten, als gevolg van de voorgenomen ingreep, kunnen niet door mitigerende maatregelen voorkomen worden. Eventueel is aanvullend soortgericht onderzoek noodzakelijk.
  • Broedvogels (nest beschermd gedurende broed-seizoen): Voer werkzaamheden buiten het broedseizoen uit (het broedseizoen loopt ongeveer van 15 maart tot 15 juli, maar kan afhankelijk zijn van weer en andere factoren). Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken, dienen geschikte broedlocaties voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt te worden gemaakt door bomen, struiken en/of ruigte voorafgaand aan de broedperiode te verwijderen.
  • Broedvogels (nest jaarrond beschermd): Start de kapwerkzaamheden buiten de broedperiode. Indien binnen broedperiode gewerkt wordt dient gedurende broedperiode uitstraling van kunstlicht tussen een half uur voor zonsondergang tot een half uur na zonsopkomst.
  • Grondgebonden zoogdieren: Negatieve effecten, als gevolg van de voorgenomen ingreep, kunnen niet door mitigerende maatregelen voorkomen worden. Eventueel is aanvullend soortgericht onderzoek noodzakelijk.
  • Vleermuizen: Voorkom het gebruik van kunstlicht tussen een half uur voor zonsondergang tot een half uur na zonsopkomst voorkomen te worden.
  • Reptielen: Negatieve effecten, als gevolg van de voorgenomen ingreep, kunnen niet door mitigerende maatregelen voorkomen worden. Eventueel is aanvullend soortgericht onderzoek noodzakelijk.

Voor alle soorten geldt, inclusief de vrijstelde soorten, dat er een zorgplicht van toepassing is.

Zoals eerder aangegeven geldt voor een aantal soorten dat mitigerende maatregelen niet toereikend zijn om negatieve effecten, als gevolg van de werkzaamheden, op voorhand te voorkomen. Indien er gekozen wordt om het werkterrein ten oosten van de ontwikkeling te realiseren, dient conform Wnb aanvullend soortgericht onderzoek plaats te vinden (zie Bijlage 2).

Conclusie

Op basis van de resultaten uit de quickscan is geconcludeerd dat binnen het projectgebied mogelijk beschermde soorten voorkomen. Gelet op de bevindingen heeft het de voorkeur om het werkterrein ten westen van de locatie van het modulair blok te realiseren. In dit geval hoeven, aanvullend op de voorgestelde mitigerende maatregelen, geen extra vervolgstappen getroffen te worden. In dit geval hoeft ook geen ontheffing Wnb aangevraagd te worden. Indien wordt afgeweken van de mitigerende maatregelen vindt mogelijk wel conflict met de Wnb plaats.

Indien ervoor gekozen wordt om het werkterrein ten oosten van de locatie van het modulair blok te realiseren dient, naast het treffen van mitigerende maatregelen, ook rekening gehouden te worden met aanvullend soortgericht onderzoek naar beschermde planten, grondgebonden zoogdieren en reptielen (zie Bijlage 2). Indien uit het soortgericht onderzoek blijkt dat deze soorten aanwezig zijn en negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden niet uitgesloten kunnen worden, dient een ontheffing Wnb aangevraagd te worden. In dit geval dient er rekening mee gehouden te worden dat het werkterrein aangepast zal moeten worden. Hierbij bestaat de mogelijkheid dat, op basis van een alternatievenstudie, de ontheffing Wnb alleen verleend wordt als het werkterrein ten westen van de locatie van het modulair blok gerealiseerd wordt.

4.3 Water

Om de plaatsing van het modulair blok planologisch mogelijk te maken, is door Arcadis een waterparagraaf opgesteld (zie Bijlage 3). Het doel van de Watertoets is om in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Er wordt met name ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en beschreven wordt welke maatregelen er worden getroffen.

Beleid

Europese kaderrichtlijn water

Op 22 december 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De KRW is een Europese richtlijn, die bedoeld is om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater op goed niveau te krijgen en te houden. Het Rijk is verantwoordelijk voor het nationale beleidskader en de strategische doelen en maatregelen voor het waterbeheer in Nederland. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Het Rijk is opsteller van het Nationaal Waterplan 2016-2021. In het Bestuursakkoord Water (BAW, 2011) zijn het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven maatregelen voor een doelmatig waterbeheer overeengekomen. Samenwerking tussen overheden is geen vrijblijvende opgave.

Nationaal bestuursakkoord water

In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water dient in de toekomst de wateropgave (zowel in het stedelijk als ook in het landelijk gebied) te worden uitgewerkt. Hierbij zijn de genoemde werknormen, die afhankelijk zijn van het grondgebruik, maatgevend. Ten behoeve van deze wateropgave kan ruimte voor waterberging benodigd zijn binnen de bestemmingsplangrenzen. Op basis van de thans beschikbare informatie is echter hiervoor nog geen ruimtelijke reservering voorzien. In voorkomende gevallen zal de gemeente deze mogelijke functieveranderingen (bijvoorbeeld dubbelbestemming) door middel van een 'partiële herziening' of een 'afwijking' wijzigen. De watertoets zal dan worden doorlopen, het betreffende 'plangebied' zal worden besproken in het waterpanel en er zal een waterparagraaf worden opgesteld. Op deze wijze is het aspect water ook in de toekomst op een zorgvuldige wijze ingebed in het bestemmingsplan. Indien sprake is van nieuw verhard oppervlak, wordt op basis van de werknormen in het 'Nationaal Bestuursakkoord Water' voor het stedelijk gebied T=100 geëist. Het is het meest voor de hand liggend (vaak eenvoudig mogelijk door toestaan van peilstijging tot aan het maaiveld) dat deze wordt meegenomen in de aan te leggen infiltratie/retentievoorziening. Het is alleen toegestaan om deze retentie te realiseren in groenstroken en op straat, als er geen afwenteling plaatsvindt op andere gebieden en geen wateroverlast optreedt in woningen en bedrijven.

Provincie Limburg

In de Omgevingsvisie Limburg staan vanuit een langetermijnperspectief de belangrijkste wateropgaven, provinciale belangen en rolopgaven. In het Waterprogramma en de daarmee samenhangende uitvoeringsprogramma's en projecten worden die concreet uitgewerkt. De verplichtende keuzes en regels komen in de Omgevingsverordening. Samen met hun partners voorziet de Provincie in monitoringssystemen en een regelmatige herijking van beleid.

Het provinciaal Waterprogramma werkt, voor zover het de uitvoering van de EU-waterrichtlijnen betreft, op grond van de Omgevingswet rechtstreeks door naar het Waterschap. In het Waterprogramma wordt de doorwerking van andere aspecten van het waterbeleid naar het Waterschap en de doorwerking naar andere partijen door middel van de inzet van de instrumenten van de Omgevingswet uitgewerkt.

Keuzes en ambities worden verder geconcretiseerd in het Provinciaal Waterprogramma 2022-2027. Die gaan onder andere over:

  • Een ecologisch gezond, veerkrachtig en adaptief watersysteem om weersextremen zoveel mogelijk op een natuurlijke wijze op te vangen.
  • Een integrale en realistische benadering van hoogwaterbescherming, wateroverlast, watertekort, verdroging en de verbetering van de waterkwaliteit in het gehele stroomgebied van de Maas.
  • De zoetwatervoorziening (voor drinkwater en andere functies), natuurherstel, watersysteemherstel, waterveiligheid, landbouw, landschap en de stikstofproblematiek wordt in samenhang bezien en aangepakt.

Waterschap Limburg

Een deel van het beleid van het waterschap ligt vast in de Keur (01-04-2019). De regels in de Keur hebben betrekking op het lozen, afvoeren, onttrekken of aanvoeren van grondwater en water uit beken en andere wateren. Ook kent de Keur gebods- en verbodsbepalingen over zaken die niet mogen in of om watergangen, dijken en lijnvormige elementen. Iedereen die werkzaamheden uitvoert of activiteiten plant in en om water of dijken, heeft met de Keur te maken.

Bij afvoer en lozing van hemelwater afkomstig van nieuw aangelegd verhard oppervlak wordt het stand-still beginsel (waterneutraal bouwen) gehanteerd. Dit wil zeggen dat er bij een toename van het verhard oppervlak het debiet van de lozing uit een gebied niet toe mag nemen. Een ontwikkeling waar bestaande verharding wordt vervangen voor nieuwe verharding wordt ook gezien als een toename aan verharding. Ook bij kleine ontwikkelingen vangt de initiatiefnemer zijn eigen water op. Waterschap Limburg hanteert geen ondergrens. Dynamische bergings- en infiltratievoorzieningen dienen minimaal gedimensioneerd te worden op met een inhoud van 100 mm in het beheergebied van Waterschap Limburg. In het Heuvelland wordt er uitgegaan van een bui van 80 mm in 2 uur met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur. Voor dit plangebied geldt de bergingseis van 80 mm.

Als infiltreren aantoonbaar niet of nauwelijks mogelijk is, kan een dynamische bergings-/infiltratievoorziening aangelegd worden met leegloopvoorziening. Om afwenteling naar benedenstrooms te voorkomen, mag hiermee in Limburg maximaal 2 l/s/ha geloosd worden. Er dient boven de inhoud van de dynamische berging een waking gehanteerd te worden van minimaal 25 cm. Geadviseerd wordt een waking van 50 cm te hanteren.

Gemeente Voerendaal

Het gemeentelijk beleid dat betrekking heeft op deze waterparagraaf is vastgelegd in het Watertakenplan van 2020-2024. Hieruit volgt dat de gemeente Voerendaal de landelijke trits van vasthouden, bergen en afvoeren van het hemelwater aanhoudt.

Met betrekking tot de omgang met afstromend hemelwater van daken en particuliere terreinverharding ligt de verantwoordelijkheid primair bij de perceeleigenaar. Dit betekent dat de eigenaar van een perceel zelf het hemelwater dat op het perceel valt binnen de perceelsgrenzen moet verwerken. De gemeente streeft ernaar om het hemelwater bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de plaats waar het valt te infiltreren, eventueel na tijdelijke berging, in de bodem. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, wordt het hemelwater na tijdelijke berging geknepen afgevoerd naar het oppervlaktewater. Als tot slot ook afvoer naar oppervlaktewater niet mogelijk is, dan wordt het hemelwater getransporteerd naar de RWZI (ook middels een geknepen constructie met een buffer).

Analyse

Toename verharding

In de toekomstige situatie wordt een modulair blok gerealiseerd. Een deel van het terrein is al verhard. Het hemelwater dat op de bestaande verharding valt, wordt ondergronds afgevoerd op de wadi. In de toename van de verharding wordt enkel het modulair blok meegenomen. De afmetingen hiervan zijn gebaseerd op de ontwerptekening, met een lengte van 24,51 m en een breedte van 7,01 m. Deze afmetingen leiden tot een toename van de verharding van 172 m².

Bergingsopgave

Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt mogelijk tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Hierom dient de toename in verharding gecompenseerd te worden. Voor de omgang met hemelwater wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

  • Hemelwater wordt gescheiden ingezameld van het vuilwater.
  • Voor de bergingscompensatie van het verhard oppervlak is uitgegaan van de beleidsregels van het Waterschap Limburg. Dit komt voor het projectgebied neer op een bergingseis van 80 mm.
  • Bij de dimensionering van de waterpartijen moet erop toegezien worden dat de waterpartijen voldoende capaciteit hebben om aanhoudende hevige regenval op te vangen, anderzijds mogen de permanente waterpartijen bij periodes van droogte niet droog komen te staan.

De toename van het verhard oppervlak leidt tot een bergingsopgave van circa 14 m³.

Inpassing bergingsopgave

Binnen de projectgrenzen is er bovengronds nog voldoende ruimte beschikbaar, daarom wordt geadviseerd om binnen het plangebied een bovengrondse voorziening uit te breiden of een nieuw voorziening te realiseren.

In het midden van het projectgebied is een verlaging in het maaiveld aangebracht om water te bergen van de huidige verharding. De capaciteit van deze huidige waterberging is minimaal omdat de diepte van de voorziening aan de westkant (door de helling van het gebied) maar enkele centimeters bedraagt (zie oranje stippellijn in figuur 10). Omdat het om ruim 2000 m² verlaagd oppervlak gaat, veroorzaakt dit waarschijnlijk geen wateroverlast of versnelde afwenteling van hemelwater naar de omgeving. Om aan de aanvullende bergingseis van 14 m³ te voldoen, wordt dit water op dezelfde voorziening geloosd. Over dit oppervlak (2000 m²) zal dit bij 80 mm neerslag tot een extra theoretische peilstijging van 7 mm leiden. Omdat de ondergrond maar een zeer beperkte infiltratiecapaciteit heeft, wordt het niet doelmatig geacht om de huidige voorziening dieper te maken. Omdat de toename van verharding zeer beperkt is en het binnen het plangebied op het maaiveld geloosd wordt, is aangenomen dat er geen versnelde afwenteling naar de omgeving zal plaatsvinden. Om zeker te zijn dat de neerslag wordt vastgehouden, zal bij het hekwerk (zie oranje stippellijn figuur 10) gecontroleerd worden of het voldoende hoog is om het water binnen de voorziening vast te houden. Indien nodig, wordt er bij het hekwerk aanvullend grond aangebracht. Om het water van de verhardingstoename naar de voorziening te krijgen, dient het dakoppervlak aangesloten op de aanwezige HWA terreinriolering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.OVSchoonbronHS-VG01_0010.png"

Figuur 10: Locatie hwa-voorziening in huidige situatie

Waterkwaliteit

In de waterparagraaf wordt geadviseerd gebruik te maken van milieuvriendelijke bouwmaterialen en het achterwege laten van uitlogende bouwmaterialen zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Deze stoffen kunnen zich ophopen in het water(bodem)systeem en hebben hierdoor een zeer nadelige invloed op de water(bodem)kwaliteit en ecologie.

Conclusie

Voor de bouw van het modulair blok dient 14 m³ waterberging te worden gerealiseerd. In het uit te werken ontwerp voor de ontwikkeling wordt er rekening gehouden met deze bergingsopgave. De afvoer van de toegenomen bergingseis (14 m³) zal afwateren op het maaiveld binnen het plangebied (in de bestaande voorziening). Omdat de voorziening horizontaal vlak is en een groot oppervlak heeft (2000 m²) wordt verwacht dat de toename van de verharding niet tot versnelde afwenteling van hemelwater leidt. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.4 Verkeer

De huidige functie van het HS-station zal in het voorgenomen plan niet veranderen, er wordt enkel een nieuw modulair blok geplaatst. Deze ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de verkeerssituatie, omdat het niet zal leiden tot een toename in verkeersdruk.

4.5 Bodemkwaliteit

De kwaliteit van zowel de bodem als het (grond)water, zijn van invloed op de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Wanneer er sprake is van verontreiniging kan dit de volksgezondheid negatief beïnvloeden. Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder d van het Besluit ruimtelijke ordening is een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt onderdeel uit van deze afweging.

In het kader van de voorgenomen uitbreiding is in opdracht van Enexis Netbeheer B.V. door Arcadis in februari 2022 een vooronderzoek Bodemkwaliteit conform NEN 5725 (zie Bijlage 4) uitgevoerd. De doelstelling van het vooronderzoek is het vaststellen wat de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie is, op basis van de reeds beschikbare (digitale) bodeminformatie.

Bodemkwaliteitskaart

De gemeente Voerendaal beschikt niet over een Nota Bodembeheer met bijbehorende Bodemkwaliteitskaarten. Mocht er grond van de onderzoekslocatie vrijkomen, dan kan deze alleen met één van de overige bewijsmiddelen uit het Besluit bodemkwaliteit, zoals een AP04-keuringscertificaat, worden afgevoerd naar een daarvoor geschikte verwerkings- of hergebruikslocatie.

Historische activiteiten

Vanaf 1979 is een hoogspanningsstation op de locatie aanwezig. Het HS-station wordt omringd door percelen met agrarisch terreingebruik. Vanuit het Historisch Bodembestand (HBB) is de bodem op dergelijke hoogspanningsstations verdacht voor het voorkomen van verontreinigingen, zoals met de stofgroepen: minerale olie, vluchtige aromatische koolwaterstoffen en PCB.

Bodemonderzoeken

Er zijn voor de locatie 3 rapportages van (recente) bodemonderzoeken bekend. Uit alle rapportages blijkt dat de kwaliteit van de bodem op de onderzoekslocatie goed is en (nagenoeg) overeenkomt met de bodemkwaliteit van zone waarbinnen het HS-station is gelegen. De onderzoekslocatie voor de herinrichting valt grotendeels samen met een van de eerder onderzochte locaties uit 2016. Een deel van het nieuwe kabeltracé (40 meter lengte) valt buiten de onderzoekslocatie. Er is geen aanwijzing in het vooronderzoek, dat het gehele terrein van het hoogspanningstation betreft, dat ter plaatse van het niet-onderzochte terreindeel (rode rechthoek) verdachte activiteiten zijn uitgevoerd die geleid kunnen hebben tot bodemverontreiniging. De verwachting is dat de bodemkwaliteit ter plaatse niet zal afwijken van de goede bodemkwaliteit die in de drie onderzoeken op het verschillende delen van het terrein is aangetoond. Daar komt bij dat in het dichtstbij gelegen onderzoek uit 2016 op 30 cm diepte een kalkzandsteenlaag aangetrofen is, waarop alle boringen zijn gestuit en gestaakt. Er van uitgaande dat de bovenzijde van de klinkerverharding (dikte 10 cm, op minimaal 10 cm straatzand) op dezelfde maaiveldhoogte ligt als het grasveld ter plaatse van de boringen 1, 2 en 3 uit het bodemonderzoek uit 2016, blijft er tussen de straatzandlaag en de kalkzandsteenlaag maximaal 10 cm grond over. Een aanvullend verkennend bodemonderzoek is gezien het bovenstaande niet noodzakelijk.

Conclusie

De bodemkwaliteit bij het modulair blok, inclusief de te leggen kabels en leidingen, is goed. De bodemkwaliteit is op basis van de reeds bekende onderzoeken voldoende voor de geplande herinrichting van het terrein. Er is geen aanleiding voor het uitvoeren van een aanvullend verkennend bodemonderzoek op de locatie.

Eventuele graafwerkzaamheden kunnen onder veiligheidsmaatregelen binnen Basishygiëne worden uitgevoerd.

4.6 Geluid

Wegverkeerlawaai

Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij het voorbereiden van een omgevingsvergunning voor afwijken, waarmee nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De Wet geluidhinder maakt voor de normering en de te volgen procedure onderscheid in nieuwe en bestaande situaties. In principe hebben alle voor het openbaar rijverkeer toegankelijke wegen een onderzoekszone. Deze zone is een gebied aan weerzijden van de weg waar onderzoek naar eventuele geluidshinder moet plaatsvinden. De plaatsing van een modulair blok is geen geluidgevoelige ontwikkeling en geeft geen toename van het aantal verkeersbewegingen. Een onderzoek naar wegverkeerlawaai wordt daarom niet nodig geacht en is niet uitgevoerd.

Industrielawaai 

Het verdeelstation is geen geluidzoneplichtige bedrijf. Nabij het HS-station zijn geen geluidzoneringsplichtige bedrijven overeenkomstig het bepaalde in de Wet geluidhinder gelokaliseerd. Het projectgebied ligt niet in een zone voor industrielawaai. Derhalve zijn er geen beperkingen waarmee rekening moet worden gehouden.

Inrichting 

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient te worden beoordeeld in hoeverre de beoogde uitbreiding inpasbaar is in de lokale omgeving. Voor de beoordeling in hoeverre de plannen vanuit akoestisch oogpunt inpasbaar zijn, is aansluiting gezocht bij de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering 2009’. Deze methode is gebaseerd op richtafstanden tussen enerzijds bedrijven en anderzijds geluidgevoelige bestemmingen. Hierbij wordt rekening gehouden met de aard van de betreffende inrichting en het type van de lokale omgeving. Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee gebiedstyperingen: ‘rustige woonwijk of rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. Gesteld wordt dat in een gemengd gebied een kleinere richtafstand gehanteerd kan worden dan in een rustig gebied, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat ter plaatse.

In paragraaf 4.9 zijn de milieuzoneringscontouren van het hoogspanningsstation en de voorgenomen uitbreiding in beeld gebracht. Hieruit blijkt dat er geen gevoelige functies binnen de richtafstand voor het aspect geluid liggen.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Vanaf 15 november 2007 is de wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit gewijzigd. Deze wetswijziging is sindsdien opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Deze wijziging wordt ook wel kortweg de Wet Luchtkwaliteit 2007 genoemd. In artikel 5.16 van de gewijzigde Wet milieubeheer is vastgelegd onder welke voorwaarden bestuursorganen de bevoegdheden uit lid 2 mogen uitoefenen. Als aan één van de volgende voorwaarden is voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen
geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde (grenswaarde zoals vastgelegd in titel 5.2 en bijlage 2 Wet milieubeheer);
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt "niet in betekenende mate" bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, wat inhoudt dat door het project de luchtkwaliteit met minder dan 1% verslechtert;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de Regeling NIBM (niet in betekende mate bijdragen) is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Dit betekent dat ontwikkelingen op dit gebied zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

Conclusie

De plaatsing van een nieuw modulair blok draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging omdat er geen sprake is van een substantiële toename van het aantal verkeersbewegingen of toename van relevante emissies vanuit het station. De luchtkwaliteitsaspecten vormen daarmee geen belemmering voor het project.

4.8 Externe veiligheid

Bij Externe Veiligheid gaat het om de risico's voor de directe omgeving in het geval dat er iets mis gaat tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De verbonden risico's moeten binnen de perken blijven. Hiervoor worden twee soorten risico's gehanteerd:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) is vooral gericht op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • Het groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is vastgelegd dat voor iedere toename in het groepsrisico een verantwoordingsplicht geldt, ongeacht of er door de wijziging een norm wordt overschreden.

Voor het plaatsgebonden risico PR zijn risicocontouren (10-6) vastgesteld waarbinnen kwetsbare of beperkt kwetsbare bebouwing niet is toegestaan. Deze contouren liggen:

  • rond inrichtingen waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Gevaarlijke stoffen die worden vervoerd over de weg, het spoor, het water of per buisleiding leiden tot knelpunten voor het plaatsgebonden risico indien er langs de transportassen een 10-6 contour ligt.

Analyse

Op basis van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van de voorgenomen ontwikkeling zich enkele kwetsbare objecten bevinden, namelijk enkele hotels/pensions op meer dan 500 meter afstand (zie figuur 11). De activiteiten die binnen het projectgebied zullen plaatsvinden, zijn binnen het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) niet aangewezen als (niet-)categoriale inrichting; het projectgebied veroorzaakt dan ook geen externe veiligheidsrisico's voor de omgeving waarin deze is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.OVSchoonbronHS-VG01_0011.png"

Figuur 11: Uitsnede risicokaart met het plangebied (blauwe stip), kwetsbare objecten (groene figuren), risicovolle inrichtingen (rode contouren) en risicocontouren (zwart gestreepte lijnen).

Objecten met een hoge infrastructurele waarde worden ingevolge artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) aangemerkt als beperkt kwetsbaar object. De vraag of het hoogspanningsstation Schoonbron als zodanig aangemerkt dient te worden, is uitsluitend van
belang indien in de directe omgeving risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. In de nabije omgeving van het projectgebied vinden geen risicovolle bedrijfsactiviteiten plaats. De dichtsbijzijnde terreingrens van risicovolle inrichtingen, in dit geval TopParken - Résidence Valkenburg ten zuiden en een propaantank ten noorden van het HS-station, liggen op meer dan 500 meter afstand. Er zijn geen dus risicocontouren in of rondom het HS-station. Tevens zijn er ook geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen waar rekening mee dient te worden gehouden.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat met de uitbreiding van het hoogspanningsstation Schoonbron geen sprake zal zijn van een gevaarlijke inrichting in de zin van het Bevi. Daarnaast wordt geconcludeerd dat in de directe omgeving van het plangebied geen gevaarlijke inrichtingen of transportroutes aanwezig zijn.

4.9 Bedrijven en milieuzoneringen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies (zoals bijvoorbeeld woningen):

  • ter plaatse van deze gevoelige functies een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Een (buitenwettelijk) toetsingskader voor milieuzonering wordt geboden door de uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlands Gemeenten. Op basis van deze uitgave kan worden bepaald in hoeverre de inrichtingen en bedrijven gelegen op het bedrijventerrein beperkend zijn voor het tot stand brengen van een goed woon- en leefmilieu in de omgeving van dit terrein. In deze uitgave zijn per (milieu)categorie bedrijvigheid richtafstanden genoemd welke kunnen worden aangehouden ten einde de hinderlijke invloed van bedrijfsactiviteiten op gevoelige functies te beperken. Een wettelijk kader wordt gevormd door geluidszones op grond van de Wet geluidhinder en de afstandseisen op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Analyse

Op het hoogspanningsstation staan momenteel twee transformatoren welke in de toekomst vervangen gaan worden door twee nieuwe transformatoren met elk een vermogen van 80-100 MVA. Het modulaire blok zorgt niet voor een toename in MVA.

Op het station staat altijd maar één transformator aan, de tweede transformator dient als reserve om zo leveringsgarantie te bieden aan de omgeving. Wanneer een transformator uitvalt wegens een storing kan Enexis overschaken naar de reserve transformator en zo weer elektriciteit leveren aan de omgeving. Het is technisch niet mogelijk om beide transformatoren tegelijk te bedrijven. Het station heeft daarmee een totaal vermogen van 80-100 MVA. Bij de voorgenomen ontwikkeling blijft het elektrisch vermogen van HS-station onder 200 MVA. Het HS-station is daarmee niet milieuvergunningplichtig.

ln de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is voor 'Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen' een richtafstand opgenomen. Voor een hoogspanningsstation van 10 - 100 MVA geldt een mileucategorie van 3.1 en daarmee een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid tot gevoelige functies.

De dichtsbijzijnde gevoelige functies (woningen) liggen op 300 meter afstand ten noord-westen en zuid-westen van het hoogspanningsstation. Zoals onderstaand figuur aantoont liggen de gevoelige functies op ruim voldoende afstand van het hoogspanningsstation.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.OVSchoonbronHS-VG01_0012.jpg"

Figuur 12: Ligging van gevoelige functies (woningen) ten opzichte van de milieuzoneringscontour van het hoogspanningsstation op basis van richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Elektromagnetische straling

In Nederland zijn voor elektromagnetische gevaren alleen adviezen uitgebracht voor bovengrondse hoogspanningslijnen. In de provincie Limburg hebben de hoogspanningslijnen een nominale spanning van 150 kV. De genoemde adviezen hangen samen met de effecten op de gezondheid van magnetische velden afkomstig van deze hoogspanningslijnen.

Voor de regionale distributiebedrijven, die een bedrijfsspanning hebben van 10/20 kV, is een dergelijk advies niet gegeven. De waarden van veldsterktes voor de regionale distributiebedrijven zijn significant lager dan bij hoogspanningslijnen. De installaties van de distributiebedrijven (omgeven door een eigen geïsoleerde omkasting) bevinden zich bovendien, in tegenstelling tot hoogspanningslijnen, binnen een gesloten bedrijfsruimte is die de intensiteit van de straling reduceert.

De internationale norm is dat voorkomen moet worden dat burgers worden blootgesteld aan magneetvelden van meer dan 100 microTesla (µT). Deze norm wordt in Nederland op maaiveldniveau nergens overschreden.

Voor bovengrondse hoogspanningslijnen heeft het Ministerie van VROM in 2015 (nader verduidelijkt in 2008) een voorzorgbeleid geformuleerd met als norm 0,4 µT (microtesla) voor gevoelige bestemmingen (kinderdagverblijven, woningen). Dit voorzorgprincipe is niet van toepassing op hoogspanningstations. Voor publiekstoegankelijke locaties geldt een norm van 100 µT en voor werknemers binnen locaties geldt een norm van 500 µT.

Voor modulair blokken geldt dat de 0,4 µT contour niet verder reikt dan circa 8 meter vanaf de buitenzijde van de gebouwen. In onderstaande figuur is de 0,4 µT contour voor het modulair blok van de voorgenomen ontwikkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.OVSchoonbronHS-VG01_0013.jpg"

Figuur 12: magneetveldcontour (blauw) van het modulair blok.

Conclusie

De magneetveldcontour van 0,4 µT ligt bij de voorgenomen plaatsing van het modulair blok binnen het projectgebied. Binnen deze contour liggen geen gevoelige objecten. De Rijksnorm voor de toegestane elektromagnetische velden wordt daarmee niet overschreden

4.11 Landschappelijke inpassing en compensatie

Enexis heeft het voornemen om een nieuw modulair blok te plaatsen bij het hoogspanningsstation te Schoonbron. De uitbreiding van het hoogspanningsstation is voorzien op het terrein van Enexis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.OVSchoonbronHS-VG01_0014.png"

Toekomstige bebouwing HS-station in rood gemarkeerd

Het plangebied is gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg en een Bronsgroene landschapszone (Omgevingsverordening Limburg (2014)). Voor ontwikkelingen in deze gebieden is het vereist dat in het ruimtelijk plan een beschrijving wordt gegeven van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Met het landschapsinpassingsplan (Bijlage 5) wordt hieraan voldaan. Tevens is er een compensatieplan toegevoegd aan deze paragraaf.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf. De kernkwaliteiten in het Beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg zijn: het reliëf, het open-besloten karakter, het groene karakter en het cultuurhistorisch erfgoed.

Het plangebied

Het huidige transformatorstation, waar de nieuwe ontwikkeling onderdeel van wordt is gesitueerd op een flauwe helling op de overgang van het plateau (Ubachsberg) en Geuldal.

Dalen, hellingen en plateau's vormen de basis van het Zuid-Limburgse heuvelland. Dit reliëf, de groene uitstraling, het cultuurhistorisch erfgoed en het contrast tussen open en besloten (het visueel-ruimtelijk karakter) vormen de kernkwaliteiten. Boomgaarden, hagen en beplante holle wegen en hellingbossen vormen de beplantingsstructuur en geven de locatie zijn groene uitstraling.

(Cultuur) historisch gezien was deze plek voornamelijk in gebruik als akker of weide. Boomgaarden waren van oudsher veelal op steile hellingen en in de dalen gesitueerd. Dit contrast is goed te zien op de kaart van 1930.
Enkele boomgaarden zoals op deze plek werden ook op de overgangen naar de open plateau's aangelegd. Op de kaart van 1965 zijn deze boomgaarden duidelijke zichtbaar.
Bij de ontwikkeling van het transformatorstation zijn deze boomgaarden deels behouden. Op de kaart van 1990 tot 2021 is een smalle strook bos zichtbaar. Mogelijk is dit als inpassing van het station aangeplant.

De groenstructuur van het transformatorstation draagt hiermee bij aan een half open landschap en verzacht het contrast tussen het meer besloten dal en het open plateau.

Huidig landschap

Het huidige transformatorstation, waar het nieuwe HS station onderdeel van wordt is gesitueerd op een flauwe helling op de overgang van het open plateau (Ubachsberg) en Geuldal. Het station is voor een groot deel ingepakt met een smalle strook bos, een bomenrij, weiden afgewisseld met boomgaarden en heggen. De weiden en boomgaarden zijn ook eigendom van Enexis en zijn verpacht aan een agrarisch bedrijf.

Landschappelijke inpassing

Visie – bescherming en versterking kernkwaliteiten

De inpassing van het station voorziet in het zoveel mogelijk herstellen en behouden van een dichte beplantingsrand aan de zuidoostzijde van het transformatorstation. ZZowel het bestaande station als de nieuwe ontwikkeling zullen hierdoor minder zichtbaar zijn vanaf de Scheumerweg. De boomgaard en hagen zijn belangrijke elementen uit het Limburgs landschap en dragen hierdoor al bij aan de landschappelijke inpassing. Het is daarom belangrijk deze goed te beheren en te herstellen.

 

Compensatieplan

Een klein gedeelte van het bos heeft recent plaats gemaakt voor de ontwikkeling van het nieuwe HS-station en ondergrondse kabelbed. Hierdoor zijn op twee plekken openingen in bos ontstaan waardoor het silhouet in aanzicht is veranderd.

Om de nadelige effecten op de natuurwaarden te compenseren is er gekozen om op de locaties waar bomen zijn verwijderd, deze te vervangen met nieuwe bomen.

De openingen in de bosrand worden hiermee herstelt en op langere termijn zal het aanzicht van het bos één gesloten geheel vormen. Naast nieuwe bomen is er een struweelrand voorgesteld. Dit zal de afscherming op ooghoogte versterken en zal bijdragen aan een nog meer natuurlijk en landschappelijk beeld. De combinatie van bomen en struiken (ca. 5-7 meter hoog) zorgen ook voor een ecologische impuls. De geleidelijke overgang creëert een divers leefgebied voor fauna. Omdat op diverse plekken de bosrand transparant is, wordt struweelrand aan de zuidkant volledig doorgezet. Ter hoogte van de nieuwbouw zijn ook nog fruitbomen voorgesteld wat de afscherming zal vergroten, maar ook bijdraagt aan de instandhouding van de boomgaard. In verband met de bescherming van de boomgaard is het wenselijk de struweel beplanting niet al te breed uit te laten groeien, mogelijk zelfs als ruige haag te beheren.

De openingen in de bestaande haag worden hersteld.

Op maaiveld niveau is de bosrand +struweel (zoom) te versterken door de eerste 5-10 m van de weide extensief te beheren tot kruidenrijk gras.

De nieuwe beplanting wordt buiten het hekwerk geplant waardoor er ca. 2450 m2 van het huidige weiland wordt omgevormd tot bomen en struweelrijke bosrand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.OVSchoonbronHS-VG01_0015.png"

Landschappelijk profiel

Invulling van compensatie

Om dit negatieve effect op de natuurwaarden te compenseren zullen er 19 nieuwe bomen, 2 fruitbomen en struweel worden aangeplant. Zoals hiervoor is aangegeven, wordt de nieuwe beplanting buiten het hekwerk geplant waardoor het huidige weiland wordt omgevormd tot bomen en struweelrijke bosrand (zie onderstaande figuur). Het assortiment bestaat uit inheemse boomsoorten en struiken met een goede ecologische waarde. Enkele soorten hebben een rijke bloei wat in het voorjaar.

Bomen 

Haagbeuk (Carpinus betulus), Gewone es (Fraxinus excelsior), Zoete kers (Prunus Avium), Winterlinde (Tilia cordata).

Ongewenste soorten

- Zomer eik (Quercus Robur) i.v.m. eiken processierups

- Esdoorn (Acer spec.) i.v.m. mogelijk verstoring installaties (vleugelzaden)

- snelgroeiende soorten i.v.m. beheercyclus

Fruitboom 

Wilde appel (Malus sylvestris)

Struweel

Eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna), Sleedoorn (Prunus spinosa), Egelantier (Rosa rubiginosa), Gewone hazelaar (Corylus avellana), Wilde kardinaalsmuts (Euonymus europaeus).

Beplanting

De stamomtrek bij aanplant dient voor de 19 bomen 18 – 25 cm te bedragen, en voor de 2 fruitboom 16 - 18 cm te bedragen. Dit verzekert dat de bomen voldoende grootte zullen hebben en kunnen gelden als volwaardige vervangers van de gekapte bomen. Op de onderstaande kaart is te zien waar de beplanting gepland is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.OVSchoonbronHS-VG01_0016.png" Voorstel landschappelijke inpassing

Beheer

Het assortiment van het struweel kan een hoogte bereiken van ca. 6-8 meter. De ingetekende zone is ca. 8 meter breed. Afhankelijk van de hoeveelheid beschikbare ruimte kan het beheer aangepast worden. Ter hoogte van de boomgaarden zal tussen 5-10 jaar het struweel (gefaseerd) afgezaagd kunnen worden. Ter hoogte van de weiden kan dit mogelijk uitgesteld worden tot 15-20 jaar.

Extensief maaien betekent 1 à 2 keer per jaar maaien. Wenselijk is het maaisel af te voeren waardoor ontwikkeling van kruidenrijk gras gestimuleerd wordt.

Vanwege de aanplant van het struweel zullen de bomen tot de 5-7m naar verwachting een opgaande groei hebben. Beheer van laag hangende takken zal hierdoor minder aan de orde zijn.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Zoals toegelicht in paragraaf 1.3 is de voorgenomen ontwikkeling in strijd met de vigerende bestemmingsplannen en kan met toepassing van artikel 2.12 lid 1 Wabo worden afgeweken van het bestemmingsplan.

De aanvraag omgevingsvergunning wordt behandeld conform de uitgebreide procedure ex paragraaf 3.3 Wabo. Dit betekent dat de omgevingsvergunning in ontwerp ter inzage wordt gelegd, en vervolgens ter besluitvorming bij de gemeente wordt gelegd. De beslistermijn is 6 maanden. Binnen de eerste 8 weken dient beslist te worden of termijn wordt verlengd met 6 weken. De verleende vergunning wordt verwerkt in de volgende reguliere herziening van het bestemmingsplan. Het college van B&W neemt een definitief besluit over het al dan niet afgeven van de omgevingsvergunning.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het kader van de planologische planprocedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht.

Enexis Netbeheer B.V. heeft de benodigde grond in eigendom. Er hoeft dus geen grond te worden aangekocht.

Er is bij dit plan geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Er hoeft geen dus exploitatieplan vastgesteld te worden. De kosten voor het opstellen van het ruimtelijke onderbouwing , de bijbehorende onderzoeken en planschade komen voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente acht het het project economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 6 Ruimtelijke aanvaardbaarheid

Deze ruimtelijke onderbouwing dient ter afweging voor het verlenen van een omgevingsvergunning buitenplans afwijken van het bestemmingsplan op grond artikel 2.12 lid 1 Wabo, waarmee de realisatie van het modulair blok in afwijking van het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. De afwijking bedraagt hier het plaatsen van een modulair blok buiten de aangegeven bouwvlakken, met een oppervlakte van maximaal 172m2 en tot een hoogte van circa 4,4 meter. In voorgaande hoofdstukken is het voornemen getoetst aan het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid en is onderbouwd dat dit past binnen de genoemde beleidskaders. Daarnaast is het voornemen getoetst aan de ruimtelijk relevante milieuaspecten. Bij deze verschillende thema's is geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn, of negatieve effecten op de thema's optreden.

Het verlenen van een omgevingsvergunning voor de plaatsing van het modulair blok, gelet op het voorstaande, is niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.