Plan: | Heerlerweg 114 Voerendaal |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0986.BPheerlerweg114-VG01 |
Ter plekke van het adres Heerlerweg 114 te Voerendaal is een pallethandel gevestigd. De werkzaamheden van de pallethandel bestaan uit het assembleren, repareren en verhandelen van pallets. Ten behoeve van het bedrijf is een timmer- en assemblagewerkplaats aanwezig. Het bedrijf wordt omwille van de aanwezigheid van de werkplaats gekwalificeerd als milieucategorie 3.1.
Topografische kaart met aanduiding plangebied
De gemeente Voerendaal voert het beleid dat bedrijven in de milieucategorieën hoger dan categorie 2 gevestigd dienen te worden op het bedrijventerrein Lindelaufer Gewande. Ter voorkoming dat zich - na beëindiging van de pallethandel ter plekke van de Heerlerweg 114 - nieuwe bedrijvigheid in het milieucategorie 3.1 kan vestigen, is op 29 mei 2019 door de gemeenteraad een voorbereidingsbesluit genomen. Het voorbereidingsbesluit heeft een werkingsduur van één jaar. Binnen dit jaar dient een ontwerp-bestemmingsplan ter inzage te worden gelegd.
Voorliggend document voorziet in een toelichting op de bijbehorende regels en verbeelding van de bestemmingswijziging.
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het planvoornemen beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Onderhavig plangebied is gelegen aan de Heerlerweg 114 te Voerendaal.
Luchtfoto met aanduiding plangebied
Kadastraal betreft het plangebied de percelen gemeente Voerendaal - sectie B - nummers 2615 en 2679 (beiden gedeeltelijk).
Kadastrale kaart met aanduiding plangebied
Onderhavig plangebied ligt 'achter' de bebouwing Heerlerweg 114a ('Friterie Kunderkruis') en 114b ('Motivero').
Foto straatbeeld
Op dit moment is ter plaatse van de gronden van het perceel Heerlerweg 114, waarop milieucategorie 3.1 is toegestaan, een pallethandel gevestigd. De werkzaamheden van de pallethandel bestaan uit het assembleren, repareren en verhandelen van pallets. Ten behoeve van het bedrijf is een timmer- en assemblagewerkplaats aanwezig.
Het bedrijf is in het bestemmingsplan 'Voerendaal-Kunrade' vanwege de aanwezigheid van de werkplaats bestemd als een bedrijf in de milieucategorie 3.1. De gemeente wenst (pro-actief) voorbereid te zijn op toekomstige ontwikkelingen en is van oordeel dat het, gezien de impact die milieucategorie 3.1 in beginsel op de (woon)omgeving kan hebben, niet langer gewenst is dat de locatie op grond van het bestemmingsplan langjarig voor relatief zware bedrijvigheid beschikbaar is.
Concreet houdt het voornemen in dat de planologische mogelijkheid om bedrijvigheid ter plekke te exploiteren in de milieucategorie 3.1 komt te vervallen en bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 2 - analoog aan de planregels zoals die voor de rest van de gemeente gelden.
Voorliggende planontwikkeling voorziet primair in het laten vervallen van de mogelijkheid om bedrijvigheid ter plekke te kunnen bezigen in de milieucategorie 3.1, en de locatie - na eventuele beëindiging van de huidig gevestigde pallethandel - vervolgens als bedrijfslocatie voor activiteiten tot en met milieucategorie 2 te kunnen (laten) benutten.
Ter plekke van onderhavig plangebied is het bestemmingsplan 'Voerendaal-Kunrade', vastgesteld door de gemeenteraad van Voerendaal op 1 oktober 2015, van kracht.
Uitsnede bestemmingsplan 'Voerendaal-Kunrade' met aanduiding plangebied
Op grond van dit bestemmingsplan geldt de bestemming 'Bedrijf' met bijbehorend bouwvlak. Verder is vanwege de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - diverse bedrijfsactiviteiten' bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.1 toegestaan. Het bouwvlak met voor maximaal 50% worden bebouwd, waarbij de maximale bouwhoogte 4 meter mag bedfragen.
Ten laatste is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' van kracht, en is de locatie gelegen in de gebiedsaanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied'.
Op 29 mei 2019 heeft de gemeenteraad van Voerendaal een voorbereidingsbesluit (nummer: 2019/3/20) genomen. Met het vaststellen van dit voorbereidingsbesluit heeft de gemeenteraad verklaard dat een bestemmingsplanwijziging voor de locatie wordt voorbereid. Als gevolg van eventuele ongewenste ontwikkelingen (nieuwvestiging van milieucategorie 3.1 bedrijven) die niet in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan passen, worden voorkomen.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) en de Omgevinsverordening Limburg (OvL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de Omgevingsvisie 2030.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld, waarin de toekomstvisie wordt gegeven van het kabinet met betrekking tot onder andere de ruimtelijke ordening. Deze structuurvisie vervangt (onder andere) de Nota Ruimte. Hiernavolgend wordt ingegaan op deze structuurvisie.
De structuurvisie beschrijft de principes voor de ruimtelijke inrichting in Nederland. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de beoogde ambities tot en met 2040. In de structuurvisie worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarbij de nationale ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een grote rol speelt.
In deze structuurvisie wordt benadrukt dat het van het grootste belang is dat de concurrentiepositie van Nederland verbetert. Hiertoe is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd, te weten:
Om de regeldruk te verlagen heeft het kabinet besloten dat de ruimtelijke afwegingen zo dicht mogelijk bij de burger plaats moet vinden. Daarom zal er op basis van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar gestreefd worden om zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de gemeenten en provincies onder te brengen. Het Rijk zal zeer terughoudend, en met name achteraf, bij het toezicht betrokken zijn.
Er zijn echter wel enkele ontwikkelingen waarbij het Rijk bij voorbaat al aangeeft dat er een rijksverantwoordelijkheid aan de orde kan zijn. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten/lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Voorbeelden hiervan zijn ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports. Maar ook onderwerpen waarover internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed. Daarnaast kunnen ook onderwerpen die provincie- of landgrensoverschrijdend of een hoog afwentelingsrisico kennen een rijksverantwoordelijkheid zijn.
Ontwikkelingen die niet onder het bovenstaande vallen zullen in principe alleen achteraf gecontroleerd worden door het Rijk. Rijkswaterstaat en de ministeries van Defensie en EL&I zullen als direct belanghebbenden wel de plannen vooraf blijven beoordelen.
De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden. In paragraaf 4.2.3 wordt nader ingegaan op deze ladder voor duurzame verstedelijking.
Het Rijk streeft met het opstellen van de structuurvisie een goed werkende woningmarkt in Nederland na. Dit wil zeggen dat er qua omvang, kwaliteit en differentiatie een goede balans dient te zijn. Bovendien dient er ruimte te zijn voor het in stand houden van de bereikbaarheid van Nederland en dient er rekening gehouden te worden met het behoud van de natuur.
Meer specifiek heeft het Rijk in de provincie Limburg enkele belangrijke gebieden aangewezen. Het Rijk kent de Greenport Venlo en Brainport Zuidoost Nederland een belangrijke waarde toe voor de concurrentiepositie van Nederland. Het verstedelijkte gebied rondom Sittard-Geleen en Maastricht is zodoende dan ook aangewezen als een voor de concurrentiepositie essentieel gebied. Met name de bereikbaarheid van deze gebieden verdient derhalve extra aandacht.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de SVIR en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is de provincie opgedeeld in zoneringen.
Onderhavig plangebied is gelegen binnen de zonering 'overig bebouwd gebied'.
Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met ligging plangebied
Overig bebouwd gebied
Het 'overig bebouwd gebied' betreft gemengde woon-/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. De provinciale beleidsaccenten binnen deze zone zijn gericht op de transformatie van de regionale woningvoorraad, bereikbaarheid, een balans in voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en de kwaliteit van de leefomgeving.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' niet gelegen in een vanuit provinciaal oogpunt te beschemen gebied.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen worden onderzocht.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.
De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'overig bebouwd gebied' impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van een provinciaal beschermingsgebied en geen sprake van een stedelijke ontwikkeling waarvoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Ten laatste is geen sprake van het van toepassing van zijn het kwaliteitsmenu.
ln de vastgestelde Omgevingsvisie 2030 is vastgelegd dat een belangrijke verantwoordelijkheid van de gemeente is gelegen in het voeren van regie op de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Het gaat in deze visie nadrukkelijk om een integrale blik op het toekomstig functioneren van de fysieke leefomgeving, die is gericht op het bevorderen van een vitaalVoerendaal. Primair is Voerendaal een woongemeente. Economische activiteiten zijn belangrijk maar, zeker voor zover gelegen buiten het bedrijventerrein, functioneelondergeschikt aan het behoud van een goed woon- en leefklimaat. Onze inwoners waarderen de rustige omgeving, de landelijkheid en het dorpse karakter van de woonkernen. Het verlagen van de milieucategorie past binnen de algemene uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een project moet rekening worden gehouden met diverse aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Bij voorliggende planontwikkeling is geen sprake van een planologische functiewijziging, waardoor een bodemonderzoek niet aan de orde is.
Conclusie bodem
Het aspect bodem vormt geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Bij het realiseren van nieuwe geluidgevoelige functies dient het aspect nader onderzocht te worden. Omdat bij voorliggende planontwikkeling geen sprake is van het realiseren van nieuwe geluidgevoelige functies, behoeft geen akoestisch onderzoek te worden verricht.
Conclusie geluid
Het aspect geluid vormt geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
Middels voorliggende planontwikkeling wordt de mogelijkheid om bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.1 - en daarmee gepaard gaande mogelijke milieuhinder voor de omgeving - te exploiteren weg bestemd. Ter plekke van onderhavig plangebied zijn vervolgens bedrijfsactiteiten toegestaan tot en met (de lichtere) milieucategorie 2.
Vanuit oogpunt van milieuzonering impliceert voorliggende planontwikkeling een verbetering voor het woon- en leefklimaat in de directe (woon)omgeving.
Conclusie milieuzonering
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
De Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat bijvoorbeeld een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend project is geenszins vergelijkbaar met dit genoemde ruime aantal woningen.
Conclusie luchtkwaliteit
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
In onderhavig geval is geen sprake van het realiseren van een zogenaamd (beperkt) kwetsbaar object. Het beleid is derhalve niet van toepassing en er behoeft geen afweging ge worden gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
Conclusie externe veiligheid
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.
De gemeente Voerendaal heeft de archeologischhe verwachtingswaarden publiekrechtelijk verankerd in het bestemmingsplan 'Voerendaal-Kunrade'. Ter plekke van onderhavig plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' van kracht. Gelet op de bijbehorende kaart 'Archeologie' is sprake van een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor deze categorisering geldt dat bij bodemverstoringen dieper dan 0,40 meter beneden maaiveld én met een groter oppervlak van 10.000 m² archeologisch onderzoek dient te worden verricht.
In het kader van voorliggende planontwikkeling is geen sprake van (nieuwe) bodemverstoringen. Bovendien zal nimmer een verstoringsoppervlak van 10.000 m² aan de orde kunnen zijn. Archeologisch onderzoek is zodoende niet aan de orde.
Conclusie archeologie
Het aspect archeologie vormt geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het eventueel nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Conclusie kabels en leidingen
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Bij voorliggende planontwikkeling is primair sprake van het weg bestemmen van de mogelijkheid om ter plekke van onderhavig plangebied bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.1. te vestigen. Als gevolg hiervan vinden er geen aanpassingen plaats in de verkeersstructuur en/of parkeerbehoefte.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Bij voorliggende planontwikkeling is primair sprake van het weg bestemmen van de mogelijkheid om ter plekke van onderhavig plangebied bedrijvigheid tot en met milieucategorie 3.1. te vestigen. Ten aanzien van de afvoer van afval- en hemelwater vinden geen veranderingen plaats ten opzichte van de bestaande situatie.
Conclusie waterhuishouding
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Blijkens de kaart 'Natuur' van het POL2014 is onderhavig plangebied niet gelegen binnen het Nationaal Natuur Netwerk en een Natura2000 gebied. Omdat onderhavig planontwikkeling primair voorziet in een planologische wijziging, zal geen sprake zijn van negatieve effecten op beschermde flora en fauna in de omgeving.
Kaart 'Natuur' POL2014
Conclusie natuurbescherming
Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
Voorliggende planontwikkeling is op initiatief van de gemeente Voerendaal. Met dergelijke ruimtelijke plannen is rekening gehouden in de gemeentelijke begroting.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan.
Voorliggende planontwikkeling is op initiatief van de gemeente Voerendaal. Met dergelijke ruimtelijke plannen is rekening gehouden in de gemeentelijke begroting, daarbij tevens eventuele planschade.
Het bestemmingsplan 'Heerlerweg 114 Voerendaal' van de gemeente Voerendaal bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
o Begrippen
o Wijze van meten
o Bestemmingen
o Voorlopige bestemmingen
o Uit te werken bestemmingen
o Dubbelbestemmingen
o Anti-dubbeltelregel
o Algemene bouwregels
o Algemene gebruiksregels
o Algemene aanduidingsregels
o Algemene afwijkingssregels
o Algemene wijzigingsregels
o Verwezelijking in de naaste toekomst
o Algemene procedureregels
o Overige regels
o Overgangsrecht
o Slotregel
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Hierbij heeft de planologisch-juridische regeling van het bestemmingsplan 'Voerendaal-Kunrade' het uitgangspunt gevormd.
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
De gemeente Voerendaal heeft kenbaar gemaakt dat zij, alvorens de formele bestemmingsplanprocedure op te zullen starten, géén voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan ter inzage zal wordn gelegd.
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 18 juni 2020 tot en met 29 juli 2020 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.