direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gasstraat 6 Venray
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP20004-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

De aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is het voornemen van initiatiefnemer om op het voormalig fabrieksterrein van de gasfabriek en isolatiebedrijf De la Roy aan de Gasstraat 6 te Venray zeven grondgebonden woningen en elf appartementen op te richten. De voormalige bedrijfsgebouwen zijn inmiddels gesloopt en de vervuilde gronden binnen het plangebied zijn gesaneerd. Met de inrichting van het plangebied tot woongebied wordt de voor de kern van Venray ongeschikte bedrijfsfunctie opgeheven. Hiermee wordt een passende invulling gegeven aan een voormalige bedrijfslocatie in een gebied dat overwegend functioneert als woongebied.

Voor de oprichting van zeven woningen en elf appartementen is een stedenbouwkundig plan opgesteld en is gezamenlijk met toekomstige bewoners een definitieve inrichting bepaald. In de voorliggende toelichting wordt dit voornemen getoetst op de beleidskaders van verschillende overheidslagen en de relevante milieu- en omgevingsaspecten.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in de kern van Venray en is kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie C, nummers 9424, 9747, 9942, 9943, 9945 (gedeeltelijk) en 9946 (gedeeltelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20004-va01_0001.png"

Globale ligging van het plangebied in de kern van Venray

1.3 Aanpak

Het voornemen wordt mogelijk gemaakt door middel van een bestemmingsplanherziening. Deze toelichting maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Gasstraat 6 te Venray' en vormt de ruimtelijke onderbouwing van het initiatief. Tezamen met de regels en de verbeelding wordt het bestemmingsplan gevormd. Met deze bestemmingsplanherziening wordt de vigerende bestemmingsplanregeling aangepast.

1.4 Geldend bestemmingsplan

1.4.1 Geldend bestemmingsplan 'Jerusalem c.a. (2005)'

De planologische situatie van het grootste gedeelte van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Jerusalem c.a. (2005)', dat onherroepelijk is geworden op 2 december 2005.

In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd voor bedrijfsdoeleinden. Er is een bouwvlak opgenomen met een maximaal bebouwingspercentage van 60% en een maximale bebouwingshoogte van 6 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20004-va01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Jerusalem c.a. (2005)'

1.4.2 Geldend bestemmingsplan 'omgevingsplan Centrum Venray'

Voor een gedeelte van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'omgevingsplan Centrum Venray' (vastgesteld, 27 oktober 2020). Het bestemmingsplan is een plan met verbrede reikweidte in het kader van de Crisis- en herstelwet.

De oostelijke strook tussen de adressen Gasstraat 2 en 4 is voorzien van de bestemming 'Woongebied - Grondgebonden'. Voor het woongebied zijn binnen de gebiedsgerichte regels verschillende functies rechtstreeks mogelijk, waaronder de bestaande functie van het gebied als ontsluiting van de omliggende woongronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20004-va01_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Centrum Venray

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting vormt de ruimtelijke onderbouwing van het initiatief en is als volgt opgebouwd:

  • in Hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie in het plangebied beschreven;
  • in Hoofdstuk 3 wordt het voorgenomen plan beschreven;
  • in Hoofdstuk 4 volgt een beschrijving van het ruimtelijke beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • in Hoofdstuk 5 komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod;
  • in Hoofdstuk 6 volgt de beschrijving van het juridische deel van het plan;
  • in Hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • in Hoofdstuk 8 worden tenslotte de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

Van oorsprong is het bouwlandencomplex van Venray in het westen en noorden begrensd door bossen, stuifduinen en heidevelden. In het zuidoosten liggen de bouwlanden tegen het beekdal van de Oostrumsebeek. Venray bestaat rond 1850 uit twee bebouwde wegen, linten, met een sterke noord-zuid oriëntatie. Daar waar beide linten elkaar bijna raken, is sprake van een zekere centrumvorming. Rond het dorp, over de akkers ligt een enigszins verdicht, grillig wegenpatroon.

De echte verstedelijking van Venray begint rond 1965 zichtbaar te worden. De contour van het verstedelijkte gebied wordt vooral bepaald door de West- en Oostsingel. Beide singels bestaan uit een combinatie van “opgewaardeerde” landwegen en nieuwe tracés. Binnen de singels vinden planmatig stedelijke ontwikkelingen plaats.

Voor de periode tussen 1975 en 1985 is de voltooiing van de stedelijke infrastructuur kenmerkend. De buitensingel wordt compleet met de aanleg van de Zuidsingel en het doortrekken van de Noordsingel in combinatie met de aanleg van de nieuwe Maasheseweg die in dit deel de functie van de oorspronkelijke structuur overneemt. De huidige Noordsingel – die langs het plangebied loopt – en de Deurneseweg zorgen voor verbindingen met Brabant.

De Singels vormen één van de belangrijkste ruimtelijke dragers binnen Venray en vervullen een zeer belangrijke functie als voorziening voor de bereikbaarheid van enerzijds het centrum van Venray en anderzijds de woonwijken. Met een volwassen groenstructuur hebben de singels een vrij dominante groene uitstraling. Binnen de singels is sprake van centrumvorming met een verscheidenheid aan voorzieningen.

2.2 Functionele structuur

Het plangebied bestaat uit een voormalig fabrieksterrein van een gas- en isolatiefabriek en is gelegen in een gebied dat overwegend bestaat uit woongebied. Er was gedurende langere tijd sprake van vervallen en verlaten bedrijfsgebouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20004-va01_0004.png"

Aanzicht van de planlocatie vanaf de Gasstraat in september 2015

Inmiddels zijn alle bedrijfsgebouwen gesloopt en heeft een uitgebreide bodemsanering plaatsgevonden (zie hiervoor paragraaf 5.5 Bodem). Het plangebied bestaat op dit moment uit een braakliggend terrein, waarop een asfaltgranulaat is aangebracht. Op het terrein bevindt zich verder een voormalige nutsvoorziening. Op de onderstaande foto's het aanzicht van de planlocatie in de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20004-va01_0005.png"

Aanzicht van de planlocatie vanaf de Gasstraat in de huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20004-va01_0006.png"

Aanzicht van de planlocatie vanaf de Noordsingel in de huidige situatie

Het plangebied is gelegen tussen de Gasstraat, de Noordsingel en enkele woonpercelen aan de Gasstraat en de Raadhuisstraat. Aan de overzijde van de Noordsingel ligt het voormalige zorgpark Sint Annapark. Het plangebied maakt deel uit van het centrum van Venray, waarin door de aanwezigheid van centrumvoorzieningen naast de dominante woonfunctie sprake is van een menging aan andere functies. In de directe omgeving van het plangebied zijn onder andere horecavoorzieningen, maatschappelijke voorzieningen en een supermarkt te vinden. De verouderde fabriekslocatie paste qua uitstraling en functie niet in deze centrumomgeving. De gasfabriek – waaraan de Gasstraat haar naam verleend – is met de komst van het mijngas en later het aardgasnetwerk te komen vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20004-va01_0007.png"

Ligging plangebied

Hoofdstuk 3 Planontwikkeling

Het voornemen bestaat uit de ontwikkeling van zes aaneengeschakelde eengezinswoningen in twee woonblokken, één vrijstaande woning en de oprichting van één appartementengebouw met elf appartementen. Feitelijk bestaat het plan uit twee onderdelen: het oprichten van zeven grondgebonden woningen en de oprichting van één appartementengebouw.

3.1 Grondgebonden woningen

Tussen de Gasstraat 4 en Gasstraat 8 wordt een nieuwe erfontsluiting gerealiseerd. Aan weerszijden van de nieuwe ontsluitingsweg worden zes grondgebonden woningen opgericht. Aan de noordzijde van deze woningen wordt één vrijstaande woning opgericht.

De grondgebonden woningen kunnen worden voorzien van een garage, die in de toekomst eventueel kan worden omgebouwd tot slaapkamer. Daardoor is het mogelijk om de woningen in de toekomst op een eenvoudige wijze om te bouwen naar levensloopbestendige woningen. De woningen worden energiezuinig opgericht, conform de vereisten 'Bijna EnergieNeutrale Gebouwen' (Beng).

3.2 Appartementengebouw

Het appartementengebouw bestaat uit elf reguliere appartementen. Het appartementengebouw wordt gerealiseerd in vier bouwlagen, waarbij de begane grond benut zal worden voor het realiseren van parkeerruimte en bergingen. De eerste tot en met de derde verdieping worden gebruikt om het beoogde aantal appartementen te realiseren. De entree van het appartementengebouw bevindt zich aan de oostzijde van het gebouw. De appartementen zullen worden verkocht of verhuurd in het vrije marktsegment. In de uitvoering wordt het plan afgestemd op de concrete vraag in de plaatselijke markt.

3.3 Stedenbouwkundig plan en inrichting

Het plangebied wordt ontsloten via een nieuwe ontsluitingsweg tussen Gasstraat 4 en Gasstraat 8 en een bestaande inrit ten oosten van Gasstraat 4. Over het plangebied wordt een ontsluiting aangelegd.

Langs de Noordsingel worden nieuwe landschappelijke elementen aangebracht. Hiermee wordt de nieuwe bebouwing landschappelijk gescheiden van de verkeersader Noordsingel en wordt aangesloten bij de karakteristieke groenstructuur van de 'singels' van Venray. De bestaande groenstructuur wordt met de bouw van het nieuwe appartementengebouw niet aangetast. Het college van B&W kan daarvoor nadere eisen stellen aan de omgevingsvergunning voor bouwen (zie regels art. 5.3).

Het stedenbouwkundig plan inclusief impressies is weergegeven in Bijlage 1 bij deze toelichting. De inrichting van de openbare ruimte is weergegeven in de onderstaande figuur en toegevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting.

In de nabije omgeving zijn veel woningen afgedekt met een plat dak. Met het voorgestelde stedenbouwkundig ontwerp, krijgen de nieuwe woningen een relatie met de bestaande woningen, door deze eveneens af te dekken met een plat dak. De woningen en appartementen worden zodanig uitgewerkt, dat sprake is van een samenhangend geheel in het gebied.

Hittegolven, hoosbuien en droogte zijn inmiddels bekende gevolgen van de niet meer te ontkennen klimaatverandering en gaan vaak gepaard met aanzienlijke schade en risico’s voor economie, gezondheid en veiligheid. Om schadelijke gevolgen van klimaatverandering zoveel mogelijk tegen te gaan, worden in de nieuwe woonomgeving klimaatadaptatiemaatregelen toegepast. In paragraaf 5.8 Waterhuishouding is omschreven op welke manier met hevige regenval wordt omgegaan. Daarnaast wordt bij de definitieve inrichting rekening gehouden met licht materiaalgebruik (bestrating en stuwerk van de woningen) in verband met hittestress. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van groene terreinafscheidingen.

Het stedenbouwkundige plan is op 1 september 2020 behandeld door het Adviesbureau Ruimtelijke Kwaliteit van de gemeente Venray.

De inrichting van de openbare ruimte wordt naar aanleiding afstemming met omwonenden gerealiseerd in afwijking van de tekening die is toegevoegd als Bijlage 2. Het betreft een aanpassing aan de inrichting van de openbare ruimte ter plaatse van de oostelijke ontsluiting (zie paragraaf 5.9.1) en de keuze om een aantal boomsoorten te vervangen. In de inrichtingstekening is 2 x Parrotia persica 'Vanessa' en 1x Koelreuteria paniculata 'Fastigiatia' opgenomen. Deze bomen worden in de definitieve bestektekeningen vervangen door 2 x Acer rubrum 'Franksred' en daar middenin 1x de Sequoia sempervirens. Er is gekozen voor boomsoorten die hoger worden, om zo het zicht op een nabijgelegen woning en tuin te verminderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20004-va01_0008.png"

Inrichting openbare ruimte Gasstraat

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Nationaal beleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die per 1 juli 2022 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnsvisie in beeld gebracht. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen een richting geven.

Samengevat zijn binnen de NOVI de opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk vertaald in vier integrale prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's
  • Toekomstbestendige ontwikkelingen van het landelijk gebied

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

De aard en omvang van het planvoornemen is dusdanig gering, dat de kaders geschetst in het NOVI hiermee niet botsen. Met het realiseren van het planvoornemen is er sprake van een toekomstbestendige ontwikkeling van het stedelijk gebied van Venray, waarbij de kenmerken en de identiteit van het gebied behouden blijven. Hiermee ligt het plan in lijn met de NOVI.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen met het oog op een goede ruimtelijke ordening.

Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit betreft onder meer het Nationale Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Deze ontwikkeling ligt niet in of nabij een gebied waar het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. Daarom heeft het Barro geen consequenties voor het voorliggend plan.

4.1.3 Bro; motivering duurzame verstedelijking

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is per 1 oktober 2012 op onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'motivering duurzame verstedelijking' (voormalige ladder) opgenomen. Dit stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken.

De motivering duurzame verstedelijking richt zich op substantiële veranderingen en bouwplannen, die qua aard en omvang zodanig zijn, dat voor mogelijke leegstand elders gevreesd zou kunnen worden. Het doel is om overbodige bouwplannen (kantoren, woningen) te voorkomen en hergebruik te stimuleren.

Per 1 juli 2017 zijn een aantal wijzigingen op de eerdere ladder van kracht geworden. Op basis van deze gewijzigde tekst geldt in het geval dat het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dat de toelichting een beschrijving dient te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient de toelichting, aanvullend op de beschrijving van de behoefte tevens een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. Daarbij kunnen de beschikbaarheid en geschiktheid van de ontwikkelingsmogelijkheden in bestaand stedelijk gebied een rol spelen.

Relevantie voor het voornemen: Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Het gaat hierbij zowel om fysiek ruimtebeslag als de wijziging of toevoeging van functies. Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal achttien woningen mogelijk. Op basis van jurisprudentie is er vanaf de ontwikkeling van twaalf woningen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Voorliggend bestemmingsplan is daarmee dus ‘ladderplichtig’.

De behoefte van nieuwe stedelijke ontwikkelingen dient kwantitatief én kwalitatief te worden onderbouwd. Wanneer de regionale ruimtevraag in beeld is, kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

Kwantitatieve behoefte: De kwantitatieve behoefte wordt bepaald door de woningbehoefte op basis van bevolkingsprognoses te confronteren met de plancapaciteit. In de gemeentelijke ‘Woonvisie Venray 2017’ (vastgesteld op 16 mei 2017) is de visie op gebied van wonen van de gemeente voor de komende jaren beschreven. De gemeentelijke woonvisie is een lokale vertaling van de regionale gemaakte woningbouwafspraken in de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

Demografische ontwikkeling: De provincie Limburg heeft een bevolkingsprognose uitgevoerd (Progneff update 2019). De gehanteerde prognoses betreffen de in februari 2020 uitgevoerde prognoses met als basispeildatum 1 januari 2019, gebaseerd op de herziene bevolkingsprognose van CBS in december 2019. Uit de prognose blijkt dat de bevolking van de gemeente Venray zal groeien tot circa 2035 tot een inwoneraantal van circa 45.000 (huidig, circa 43.500). Het aantal huishoudens groeit in dezelfde periode met circa 1.000 (+10%). Dit betekent dat tegelijkertijd ook het aantal personen per huishouden afneemt, hetgeen gepaard gaat met een gewijzigde woonbehoefte (zie ook kwalitatieve behoefteonderbouwing).

Woningvoorraad en woningvraag: Via gegevens van de gemeente kan op lokaal niveau gekeken worden naar de woningvoorraad in de gemeente en haar kernen. De woningvoorraad in de gemeente Venray bedraagt op dit moment 18.750 woningen (peil 2019). Om in de vraag tot 2035 (19.960 woningen) te kunnen voldoen zijn nog 1.210 woningen noodzakelijk.

Plancapaciteit en kwantitatieve behoefte:  Of nog behoefte is aan nieuwe woningbouwplannen is afhankelijk van de resterende harde planvoorraad. Dit zijn woningbouwtitels die zijn vastgesteld in bestemmingsplannen, maar nog niet gerealiseerd. Daarnaast is er nog de zogenaamde zachte planvoorraad. Dit zijn lopende initiatieven, zoals ook het voorliggend plan aan de Gasstraat.

De totale harde planvoorraad (ontwerp, vastgesteld of onherroepelijk bestemmingsplan) in Venray bedraagt volgens plancapaciteitsmonitor van de provincie 923 woningen (geraadpleegd op 4 maart 2021). Daarnaast zijn er nog 252 woningen voorzien in woningbouwplannen die nog in de ideefase zitten, waaronder het plan aan de Gasstraat (overigens in de monitor op genomen met 16 woningen in plaats van de te realiseren 18 woningen).

Het totale planaanbod in de gemeente Venray is dus 1.175 woningen. In de gemeente resteert dus nog behoefte voor woningbouw. Bovendien is het voorliggend voornemen onderdeel van de planvoorraad (zij het met 16 woningen in plaats van 18).

Kwalitatieve behoefte: Op basis van jurisprudentie (ECLI:NL.RVS:2016:2579) is door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald dat ook de kwalitatieve behoefte een doorslaggevende rol speelt in de afwegingen van de Ladder. Kwaliteit van een woningbouwplan kan worden bepaald aan de hand van het woningtype dat het bestemmingsplan mogelijk maakt in relatie tot specifieke doelgroepen en onderscheidende elementen zoals duurzaamheid, woonmilieu en dergelijken.

Woningtypen en doelgroepen: In de woonvisie is geconstateerd dat er in veel kernen een mismatch bestaat tussen de vraag en het aanbod. De volgende ontwikkelingen zijn van invloed op het type woning waar behoefte aan is: Door de vergrijzing neemt het aantal ouderen in de gemeente sterk toe. Aangezien ouderen steeds langer thuis blijven wonen, dient de woningvoorraad hierop te worden aangepast.

De gemiddelde huishoudensomvang neemt af door een sterke groei van het aantal één- en tweepersoonshuishoudens. Vooral de groei van het aantal éénpersoonshuishoudens is opmerkelijk; in 2020 ging het nog om 32,7% van het totaal aantal huishoudens (Venray in Cijfers, 4 maart 2021), maar dit zal sterk groeien. Dit kleiner type huishoudens bestaat veelal uit ouderen en starters op de woningmarkt.

De bovengenoemde demografische ontwikkelingen zullen de vraag naar kleine, goedkope en betaalbare woningen en aan voor senioren geschikte woningen sterk doen toenemen. Ook voor meer welgestelde ouderen zouden mogelijkheden kunnen worden geboden tot het betrekken van patiowoningen of andere levensloopbestendige en levensloopgeschikte woningtype met een groot gelijkvloers oppervlak. Daarnaast is er in het gemeentelijk woningbehoefteonderzoek nog behoefte geconstateerd voor vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen, indien dit aan de specifieke wensen van de woningzoekende voorziet.

Het planvoornemen bestaat uit de oprichting van achttien wooneenheden, bestaande uit zeven grondgebonden woningen en elf appartementen. Daarmee ontstaat een gedifferetieerd woningaanbod, waarbij voor elke doelgroep een plaats is. Kleine grondgebonden woningen en appartementen sluiten aan bij de kleiner wordende huishoudens in de regio. De grondgebonden woningen kunnen eenvoudig worden omgebouwd tot levensloopbestendige woningen, waarmee tevens wordt voorzien in de gewenste flexibiliteit om voor alle doelgroepen een woning te kunnen bieden.

Duurzaamheid: De gemeente Venray heeft de ambitie om in 2030 energieneutraal zijn. Het streven is nieuwbouwwoningen met een zo hoog mogelijke energieprestatie te realiseren. De nieuwe woningen worden gasloos worden gebouwd en zullen voldoen aan de vereisten voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen (Beng). Voorliggend bestemmingsplan voorziet dus in een kwalitatieve behoefte in zowel woningtype als duurzaamheidsambities.

Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied: In lid twee van artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient te worden gemotiveerd of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. In het kader van duurzaam ruimtegebruik wordt de ruimtelijke ontwikkeling bij voorkeur opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte ‘in te vullen’, een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.

Het voornemen bestaat uit de herontwikkeling van een voormalige bedrijfslocatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt invulling gegeven aan een transformatielocatie die geschikt is voor verdichting binnen de kern.

Conclusie: de voorliggende ontwikkeling voldoet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)

De Omgevingsvisie Limburg vervangt het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is in een interactief proces met overheden, semioverheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. Deze visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes, op andere onderdelen hebben heeft de provincie Limburg nieuwe keuzes gemaakt.

De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.

Toekomstvisie Noord-Limburg: In het toekomstbeeld voor Noord-Limburg draagt de regio significant bij aan het bruto nationaal inkomen van Nederland. Inwoners en ondernemers verdienen een goed inkomen. De karakteristiek van de Maas en de Peel geeft richting én ruimte om ontwikkelingen mogelijk te maken. Hierbij wordt aangesloten op het Limburgse principe ‘zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden bovengronds en ondergronds’. Het samenspel tussen de ambities uit het regionale beleid, het toekomstperspectief van de locatie én het ontwikkelingsperspectief van de omgeving spelen hierbij een rol.

De steden en dorpen ontwikkelen zich verder tot veilige, gezonde en vitale gemeenschappen, met een sterke sociale structuur en identiteit, een aantrekkelijk cultureel klimaat en voldoende voorzieningen. Het is ook een veilige regio: de economische- en wooncentra in de regio zijn afdoende beveiligd tegen de toenemende hoogwaterrisico’s. Hierbij zijn de landschappelijke kwaliteiten alleen daar waar dat absoluut noodzakelijk is aangetast. Het zorgt ervoor dat mensen in de regio willen blijven wonen of zich er willen vestigen. Noord-Limburg bereidt zich voor op klimaatveranderingen. De ambitie is dat alle gemeenten in 2020 klimaatbestendig handelen en in 2050 zo goed als mogelijk klimaatbestendig zijn. Deze goede balans tussen mens, omgeving en welvaart is de randvoorwaarde voor de doorontwikkeling van de regio

Wonen en Leefomgeving: In hoofdstuk 5 van de Provinciale Omgevingsvisie is de toekomstvisie voor ‘Wonen en leefomgeving’ beschreven. De provincie Limburg bekijkt woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijke context. Dat vraagt om een integrale aanpak, waarbij veiligheid en leefbaarheid altijd worden meegenomen. Daarnaast stimuleert de provincie verduurzaming en het levensloop bestendig maken van bestaande en nieuwe woningen.

Het is van belang dat eerst de kwaliteit van het bebouwd gebied op orde wordt gemaakt. Via het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking benutten de provincie de ruimte in bebouwd gebied optimaal. Dat betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt. Wonen is in principe alleen toegestaan in daarvoor bestemde woongebieden, hierop kunnen – tijdelijke – uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van een flexibele schil.

De POVI is het richtinggevende kader op hoofdlijnen. Omdat de woonbehoeften snel veranderen en omdat er lokale en regionale verschillen zijn in de opgaven wat betreft wonen en leefomgeving, zijn meer gerichte uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma’s, agenda’s en instrumenten noodzakelijk.

Planontwikkeling: De planlocatie aan de Gasstraat betreft een inbreidingslocatie, waarbij een bestaande bedrijfslocatie (voormalige leegstandslocatie) wordt herbestemd tot woonlocatie. Er is sprake van een duurzame verstedelijking (zie ook paragraaf 4.1.3). Er wordt aangesloten bij de regionale en gemeentelijke woonvisie, zoals onderbouwd in paragraaf 4.3.1, 4.3.2 en 4.4.1. Daarmee past het voornemen binnen de Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI).

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Naast het POL2014 is ook de Omgevingsverordening Limburg 2014 op 12 december 2014 vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven.

Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Een uitwerking van de motivering duurzame verstedelijking is in paragraaf 4.1.3 opgenomen.

Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied ligt binnen de zone 'Bebouwd gebied'. Dit betekent dat de ontwikkeling in lijn is met de wens nieuwe stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden binnen het bestaand stedelijk gebied.

Verder blijkt uit de kaarten dat het plangebied niet ligt binnen milieubeschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap. Het plangebied valt tevens niet binnen een Natura2000-gebied.

De Omgevingsverordening Limburg 2014 leidt niet tot beperkingen voor het planvoornemen.

4.2.3 Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021

In het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021 staat het provinciale waterbeleid voor de komende jaren. Het provinciaal waterbeleid heeft betrekking op:

  • hoogwaterbescherming in de Maasvallei
  • aanpak van regionale wateroverlast en watertekort, mede in verband met klimaatverandering
  • behoud en herstel van beken en waterrijke natuurgebieden en verbetering van hun waterkwaliteit
  • drinkwatervoorziening en grondwaterbeheer.

In stedelijk gebied zijn toekomstige problemen te verwachten als gevolg van watertekort en wateroverlast door hevige neerslag. Door het grote aandeel verharding en het bouwen in o.a. (droog)-dalen is het stedelijke gebied extra gevoelig geworden voor wateroverlast. Gemeenten dienen bij nieuwbouw en herstructurering 100% af te koppelen en bij bestaande bebouwing ‘maximale afkoppeling binnen grenzen van doelmatigheid’ als beleidslijn te hanteren. In het plangebied wordt zorgvuldig omgegaan met hemelwater en vuilwater (zie paragraaf 5.8 Waterhuishouding). Daarmee past het plan binnen de ambities van de provincie.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024

De Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 is opgezet om de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. De regionale visie is bekrachtigd door de gemeenteraad van de gemeente Venray in de raadsvergadering van 22 september 2020. In de regionale visie wordt nadrukkelijk de link gelegd tussen de (toekomstige) bevolkingssamenstelling en de bestaande woningvoorraad in de regio.

De regio geeft aan voor twee grote opgaven te staan als het gaat om de woningmarkt:

  • Mismatch woningbehoefte en woningvoorraad;
  • Zoektocht om alle doelgroepen een plek te geven binnen de woningmarkt.

Doordat er verschuivingen plaatsvinden in de demografische samenstelling van de bevolking, verandert de woonbehoefte kwalitatief. Door de veranderende samenstelling van huishoudens ontstaat een stijgende woonbehoefte aan nultredenwoningen en appartementen. In de regio wordt een afnemende woonbehoefte aan reguliere grondgebonden woningen geconstateerd, zowel in de huur- als de koopsector. Er zal met name ingezet moeten worden op de realisering van levensloopbestendige grondgebonden woningen.

In de Regionale Woonvisie wordt de nadruk gelegd op een goede leefbaarheid. Dit is mede belangrijk omdat er zoveel verschillende doelgroepen zijn, die allemaal hun plekje moeten zien te vinden in de regionale woningvoorraad. De regio streeft daarmee naar een inclusieve samenleving voor iedereen.

Het voorliggend plan bestaat uit één vrijstaande woning, zes grondgebonden levensloopbestendige woningen en elf appartementen. Daarmee ontstaat een gedifferetieerd woningaanbod, waarbij voor elke doelgroep een plaats is. Het feit dat wordt gekozen voor een gemengde buurt voor verschillende lagen uit de samenleving, wordt aangesloten bij de ambities uit de Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024.

4.3.2 Woningbehoefte Noord-Limburg 2015-2025

De gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Peel en Maas, Venlo en Venray hebben de woningbehoefte voor de periode 2015-2025 in beeld gebracht met als doel om de woningbouwplannen af te stemmen, zodat een gezonde regionale woningmarkt ontstaat. Het aantal huishoudens in de regio Noord-Limburg zal naar verwachting verder stijgen in de periode 2015-2025. De meeste woningbehoefte wordt verwacht in de gemeenten Horst aan de Maas, Peel en Maas, Venlo en Venray. Wel is er in vrijwel alle kernen in Noord-Limburg sprake van meer plancapaciteit dan vraag. De bestaande plannen dienen daarom zorgvuldig te worden afgewogen. In het behoefteonderzoek wordt onder andere aangegeven dat een grote vraag is naar appartementen, vanwege de grotere hoeveelheid huishoudens ouder dan 55 jaar.

Het rapport 'Woningbehoefte Noord-Limburg 2015-2025' is meegenomen met het opstellen van de Woonvisie Venray 2017. Het planvoornemen maakt onderdeel uit van de plancapaciteit voor de gemeente Venray en wordt behandeld in deze visie. Het planvoornemen sluit aan bij de regionale woningbehoefte.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Venray

De gemeenteraad van Venray heeft op 2 november 2021 de Omgevingsvisie Venray vastgesteld. In de Omgevingsvisie laat de gemeente Venray zien voor welke uitdagingen ze staat en waar ze als gemeente naar toe wil in de toekomst. De Omgevingsvisie vormt de ruimtelijke vertaling van de strategische toekomstvisie (zie paragraaf 4.4.2 voor een korte omschrijving van de ambities uit de Toekomstvisie).

In de Omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt tussen het Centrumgebied, de Woongebieden, Werkgebieden, Agrarische gebieden en Natuurgebieden. De planlocatie Gasstraat 6 ligt aan de noordkant van het Centrumgebied (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20004-va01_0009.png"

Uitsnede Omgevingsvisie Venray

Wonen: Venray gaat voor een aantrekkelijk en duurzaam woonklimaat. De gemeente zet in op voldoende betaalbare woningen en nultredenwoningen, zodat ouderen langer thuis kunnen blijven wonen. In de kern Venray richt de gemeente zich hierbij vooral op inbreiding en herontwikkeling; hier vindt 90% van de nieuwbouw binnenstedelijk plaats. Venray heeft aangegeven de bouwproductie te vergroten door de komende 10 jaar 1.500 woningen bij te bouwen (gemiddeld ca. 150 per jaar). De eerste jaren wordt een inhaalslag beoogd, door minimaal 200 woningen per jaar te realiseren.

Het bouwplan voor de Gasstraat 6 is een inbreidinglocatie, die aansluit bij de bestaande behoefte (zie ook paragraaf 4.3.1 en 4.3.2) en de wens van de gemeente om het grootste gedeelte van de woningbouw binnenstedelijk te laten plaatsvinden. In het centrum zet de gemeente in op meer woonfuncties aan de randen, door de transformatie van leegstaande locaties. De transformatie van de locatie aan de Gasstraat maakt hier onderdeel van uit. In de Omgevingsvisie wordt voor het Centrum genoemd:

"Ook het verminderen en/of het voorkomen van leegstand en de aanpak van verloederde plekken staat hoog op de agenda. De komende jaren zullen een aantal ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden waaronder de verplaatsing en herinvulling van de bibliotheek, transformatie van winkels/kantoren naar woningen en woningbouw op de locatie Gasstraat."

Het planvoornemen bestaat uit de oprichting van achttien wooneenheden, bestaande uit zeven grondgebonden woningen en elf appartementen. Daarmee ontstaat een gedifferetieerd woningaanbod, waarbij voor elke doelgroep een plaats is. Kleine grondgebonden woningen en appartementen sluiten aan bij de kleiner wordende huishoudens in de regio. De grondgebonden woningen kunnen eenvoudig worden omgebouwd tot levensloopbestendige woningen, waarmee tevens wordt voorzien in de gewenste flexibiliteit om voor alle doelgroepen een woning te kunnen bieden.

De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het Woningbouwprogramma voor de kern Venray en bestaat voor een gedeelte uit de bouw van appartementen. Gelet op het bovenstaande past het planvoornemen binnen de woonambities van de gemeente Venray.

Groen: De gemeente Venray zet zich in voor een robuuste groenstructuur van de gemeente. Belangrijke groenstructuren worden vastgelegd, versterkt en beschermd. Hiertoe is een groenkaart opgesteld, voor de hele gemeente en ingezoomd voor de kern Venray. Op de kaart is weergegeven dat de bomenstructuur langs de Noordsingel wordt gewaardeerd en het gebied tussen de Noordsingel en het centrum wordt gekenmerkt als 'Groene wig' (zie navolgende kaart).

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20004-va01_0010.png"

Groenkaart (ingezoomd voor de kern Venray)

Bij ontwikkelingen (zoals woningbouw) wordt gestreefd naar integrale plannen waarin groen een belangrijke rol vervult binnen de openbare ruimte. De gewenste kwaliteit en kwantiteit van groen geldt hierbij als uitgangspunt. Extra aandacht verdienen bestaande bomen in stedelijke en landschappelijke omgeving als geraamte van de groenstructuur. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in functionele, waardevolle, monumentale bomen (niet zichtbaar op de kaart) en bomen in aandachtsgebieden. Het groen in dorpen en wijken bestaat uit gevarieerd groen wat is afgestemd op de omgeving.

In de planvorming is rekening gehouden met de verbinding tussen het centrum en het Sint Annapark. Er wordt een nieuwe doorgang naar de Noordsingel gecreëerd door een wandelpad op te nemen tussen het appartementengebouw en de grondgebonden woning. Verder worden in de nieuwe woonstraat een aantal bomen aangeplant. Een gedeelte van de openbare ruimte krijgt de bestemming 'Groen' toegekend.

Conclusie: Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het initiatief past binnen de ambities van de gemeente Venray, zoals deze zijn vastgesteld in de Omgevingsvisie Venray.

4.4.2 Toekomstvisie Venray

De gemeente Venray heeft samen met 1.500 inwoners de Toekomstvisie Venray opgesteld. Samen zijn vijf concrete ambities geformuleerd voor het Venray van 2030. In het Venray van 2030:

  • 1. zijn inwoners, hun netwerken, culturen en voorzieningen met elkaar verbonden;
  • 2. woon je groen en sociaal;
  • 3. zorgt ondernemerschap met aandacht voor mens, dier en milieu, voor nieuwe economische kansen;
  • 4. stroomt kennis, creativiteit en vernieuwing;
  • 5. is iedereen mobiel.

"Venray gelooft in de kracht van verscheidenheid. Daarom creëert ze ruimte voor iedereen en wijkt ze niet voor taboes en uitdagingen. De komende tien jaar wordt dat alleen maar belangrijker."

Deze perspectieven vormen de leidraad voor de opgaven voor de komende jaren. Het gaat om het vinden van een balans tussen prettig wonen, een goede boterham verdienen en in partnerschap samen werken aan de kwaliteit van leven voor Venrayse gemeenschap. Het voornemen draagt bij aan de kwalitatieve ontwikkeling van Venray. De Toekomstvisie Venray heeft geen verdere consequenties voor het planvoornemen.

4.4.3 Structuurvisie Bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling

De gemeente Venray heeft het kwaliteitsmenu uitgewerkt in de 'Structuurvisie Bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling gemeente Venray', vastgesteld op 20 december 2011.

Deze is gebaseerd op de gedachte dat ruimtelijke ontwikkelingen (bouwactiviteiten) leiden tot een verlies aan ruimtelijke kwaliteit en dat dit verlies moet worden gecompenseerd. Achterliggend doel is het behoud en waar mogelijk versterking van de (groene) kwaliteiten van zowel het buitengebied als het stedelijk gebied. Het stedelijke gebied is in principe de plek waar stedelijke ontwikkelingen (woningbouw, bedrijvigheid etc.) thuis horen.

Met de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een stedelijke ontwikkeling binnen de kern. Met de sanering van de voormalige fabriekslocatie is sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Omdat het plan bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit binnen de kern van Venray, sluit het plan aan bij de Structuurvisie Bijdrage Ruimtelijke Ontwikkelingen. Het kwaliteitsmenu vereist geen extra investeringen in de ruimtelijke kwaliteit.

Per woning wordt een bijdrage afgestaan voor bovenwijkse voorzieningen en ruimtelijke ontwikkeling. Dit is geregeld via een anterieure overeenkomst, die is afgesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente (zie ook Hoofdstuk 7). Daarmee p[ast het voornemen binnen de Structuurvisie Bijdrage Ruimtelijke ontwikkeling.

4.4.4 Welstandsnota 2013 'Wederzijds vertrouwen'

In de Welstandsnota 2013 ‘Wederzijds vertrouwen’ (2e herziening 2018, vastgesteld d.d. 6 maart 2018) van de gemeente Venray wordt de basis gelegd voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke plannen en ontwikkelingen.

De gemeente Venray streeft in zijn algemeenheid een vlotte afhandeling van (vergunning)aanvragen na. Dit geldt ook voor aanvragen om omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen. Bij deze vergunning is een welstandstoets aan de orde. Het versnellen van de vergunningsprocedure of de welstandstoets is een invulling van deze algemene ambitie. Deze nieuwe welstandsnota moet helpen deze ambitie te realiseren.

De ambitie op het gebied van welstand richt zich op behoud van ruimtelijke kwaliteit en op wederzijds vertrouwen. Deze ambitie sluit aan op de trend van een terugtredende overheid en het versterken van eigen verantwoordelijkheden van burgers en bedrijven. De gemeente Venray kan en wil niet alle aspecten op het gebied van welstand met regels voorschrijven. Om deze reden treedt de gemeente terughoudender op in gebieden die niet of in mindere mate tot de 'publieke ruimte' van Venray behoren. De gemeente Venray geeft haar burgers het vertrouwen dat zij zowel als individu alsook als collectief op een verantwoorde wijze met hun 'individuele ruimte' omgaan. De burger kan het vertrouwen in de gemeente Venray hebben dat deze haar verantwoordelijkheid neemt voor de 'publieke ruimte van Venray'. Om invulling te geven aan dit 'wederzijds vertrouwen' wordt het welstandstoezicht benaderd vanuit de gedachte 'nee, tenzij'. Terughoudendheid in het toepassen van preventief welstandstoezicht is de basis, ook wat betreft de mate van welstandscriteria. Maar waar nodig gelden er duidelijke regels. Om uitvoering aan deze gedachte te geven past de gemeente Venray een differentiatie in welstandstoezicht toe. Het welstandsbeleid wordt gedifferentieerd naar gebieden en naar bouwplannen. Dit betekent dat het welstandstoezicht voor de beeldbepalende c.q. belangrijke gebieden én de grotere bouwplannen/ontwikkelingen behouden blijft. Voor de minder grote bouwplannen in gebieden als woonwijken en bedrijventerreinen én de kleinere bouwplannen gelden géén preventieve welstandscriteria: deze worden welstandsvrij.

In de Welstandskaarten is inzichtelijk gemaakt waar welke gebiedscriteria gelden binnen het grondgebied van de gemeente. Het plangebied is verder voor het overgrote deel gelegen binnen het 'welstandsgebied wijken en dorpen', met zichtgebied vanaf de singel. Het preventief welstandstoezicht beperkt zich tot gevelveranderingen grenzend aan het zichtgebied en reclame. Nieuwe plannen die niet binnen het geldend bestemmingsplan passen, dienen in zijn geheel te worden beoordeeld door de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARK). Het ARK heeft een positief advies gegeven op het stedenbouwkundig plan (zie ook paragraaf 3.3 Stedenbouwkundig plan en inrichting). De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met de Welstandsnota 2013.

4.4.5 Netwerkennota

De netwerkennota formuleert een nieuw kader voor de inrichting van een goede en verkeersveilige infrastructuur en is daarmee de nieuwe basis voor een uitvoeringsprogramma van infrastructurele projecten. In de netwerkennota is uitwerking gegeven aan de hoogst scorende subdoelstelling “Hoogwaardig en compleet fietsnetwerk”. Binnen concrete projecten waar aan de infrastructuur wordt gewerkt, is de nota uitgangspunt voor functie, vorm en gebruik van de betreffende weg. Binnen een project wordt vervolgens de afstemming gezocht met andere beleidsvelden om de meest optimale oplossing te vinden. De netwerkkaarten zijn, hoewel uitgangspunt, dus niet per definitie in beton gegoten.

In het netwerk voor autoverkeer is de Noordsingel opgenomen als gebiedsontsluitingsweg (GOW). De Raadhuisstraat is opgenomen als wijkontsluitingsweg (WOW). De nieuwe woningen worden via de Gasstraat ontsloten, die vervolgens aansluit op de wijkontsluitingsweg. Een directe aansluiting van erfontsluitingen op gebiedsontsluitingswegen is niet wenselijk. Binnen het plangebied wordt een verblijfsgebied gecreëerd met een maximumsnehheid van 30 km/u en een menging van alle verkeerssoorten. De wegen binnen het plangebied worden gerealiseerd als smalle erftoegangsweg (eenrichtingsverkeer). Daarom is geen sprake van een directe autoverbinding met de Noordsingel. Het planvoornemen past binnen de Netwerkennota.

4.4.6 VTH-beleid Venray

In het VTH-beleidsplan beschrijft de gemeente Venray het vergunning-, toezicht- en handhavingsbeleid van de gemeente Venray. Daarin worden prioriteiten gesteld en wordt beschreven welke strategieën worden gebruikt voor het uitvoeren van de werkzaamheden.

Venray gaat voor een gezonde veilige en duurzame leefomgeving. Toezicht en handhaving zijn instrumenten om de kwaliteit van de leefomgeving te vergroten en te waarborgen. Het beleid omvat vier stappen:

  • Stap 1: Kader (regels en afspraken en de handhaafbaarheid daarvan)
  • Stap 2: Preventie (communiceren en aanpakken overlastsituaties)
  • Stap 3: Toezicht: (controle en aanspreekbaarheid)
  • Stap 4: Handhaving

Het voorliggend bestemmingsplan is onderdeel van stap 1, waarin de gemeente Venray eenduidige publiekrechtelijke afspraken maakt met betrekking tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Bedrijven en milieuzonering

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder. Voor de toetsing kan onder meer gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' waarin voor de onderscheiden bedrijfsactiviteiten generieke afstandsnormen zijn opgenomen. Dit betreffen conform jurisprudentie richtafstanden, die indicatief zijn voor een goede ruimtelijke ordening. Bij de toetsing van concrete situaties dient echter maatwerk te worden geleverd. Afwijking van de generieke richtafstanden uit de VNG-publicatie is hierbij mogelijk, mits dit goed kan worden gemotiveerd.

Het voornemen bestaat uit de oprichting van woningen. Woningen zijn geen hinderveroorzakende objecten. Met de oprichting van woningen is wel sprake van de oprichting van hindergevoelige functies. Er dient te worden beoordeeld of ter plekke van de ontwikkeling sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Op ruim 25 meter afstand van het plangebied bevindt zich een horecavoorziening, bestaande uit een hotel, party- en conferentiecentrum waar ter plekke horeca-activiteiten tot en met categorie 3 mogelijk zijn. Voor deze horecafunctie zijn de op te richten woningen niet maatgevend. Er zijn meerdere woningen gelegen op een kortere afstand van het bestemmingsvlak. Daarmee is de oprichting van de woningen op de planlocatie niet belemmerend voor de bedrijfsvoering van het horecabedrijf.

Wel dient te worden aangetoond dat ter plekke van de op te richten woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ter plekke van de horecabestemming biedt het bestemmingsplan de planologische mogelijkheden tot het oprichten van een discotheek, nachtclub of partycentrum. Hiervoor is in de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' een richtafstand opgenomen van 30 meter. In de VNG-publicatie is aangegeven dat kan worden overwogen om de richtafstand één afstandsstap te verlagen indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Het plangebied is aan te merken als een gemengd gebied. Het is gelegen in het centrumgebied van Venray. Het is een overgangsgebied tussen het winkelcentrum met bijbehorende horeca en de omliggende aaneengesloten woongebieden. In de directe omgeving van het plangebied sprake is van een gemengd functiegebruik (wonen, bedrijvigheid, horeca, maatschappelijke voorzieningen, supermarkt en verkeer). Deze grote diversiteit aan functies is niet geconcentreerd op een plek, maar wisselt elkaar af. In het gebied is dus op diverse plekken sprake van milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. In het gebied is al een mening van functies en wordt bewust functiemening nagestreefd om levendigheid tot stand te brengen en te behouden. Dit betekent dat de richtafstand met één stap kan worden verlaagd tot 10 meter. Het plangebied is niet gelegen binnen deze richtafstand.

Hieruit blijkt dat het aspect milieuzonering, zowel vanuit hinderveroorzakend als hindergevoelig perspectief, geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

5.2 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Het oprichten van 18 wooneenheden betreft het oprichten van kwetsbare objecten. De oprichting van kwetsbare objecten dient in eerste instantie plaats te vinden buiten het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, (spoor)wegen en / of buisleidingen.

Risicovolle inrichtingen: Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat op korte afstand een Bevi –inrichting is gelegen. Het betreft een benzineservicestation met LPG inrichting op het adres Raadhuisstraat 30. Voor het plaatsgebonden risico gelden afstand van 25 en 45 meter. Het plangebied ligt niet binnen veiligheidszone met betrekking tot het plaatsgebonden risico (zie onderstaand figuur).

Daarnaast geldt een invloedsgebied van 150 meter. Deze geldt voor LPG-tankstations vanaf het vulpunt voor LPG en het reservoir (ondergronds, ingeterpt of bovengronds). Hierbij wordt gemeten vanaf de aansluitpunten van de leidingen en het bovengrondse deel van de leidingen en de pomp bij het reservoir. Dit is te vinden in artikel 6 lid 2 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Het voornemen bestaat uit het oprichten van kwetsbare objecten buiten het invloedsgebied van het LPG vulpunt. De op te richten woningen zijn gelegen op meer dan 150 meter vanaf het vulpunt en reservoir.

De locatie is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20004-va01_0011.png"

Uitsnede risicokaart

Transport gevaarlijke stoffen en leidingen: Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied van wegen, spoor en/of buisleidingen ligt.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de planontwikkeling. Een nadere toets aan het aspect externe veiligheid kan achterwege blijven.

5.3 Geluid

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast, in het bijzonder in verband met verkeer, spoor of bedrijven. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenaamde 'geluidgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale belasting.

5.3.1 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Het voornemen bestaat uit het oprichten van geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone van de Noordsingel en de Raadhuisstraat. Derhalve is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (rapportnr. M18 760.401.2, d.d. 18 november 2021). Het akoestisch onderzoek is toegevoegd als Bijlage 5 bij de toelichting. De gevelbelasting op de op te richten woningen is bepaald per weg en gecumuleerd. Onderstaand zijn de conclusies per weggedeelte weergegeven:

Gezoneerde wegen:

  • Noordsingel
    • 1. De voorkeursgrenswaarde wordt wel, maar de maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. De geluidbelasting ten gevolge van de Noordsingel is maximaal 58 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh). Bij de gemeente Venray kan een verzoek worden ingediend voor het verlenen van een hogere waarde.
    • 2. In de voorliggende situatie kan als ontheffingscriterium worden aangedragen dat het nieuwbouwproject op een lege plek tussen bestaande bebouwing komt.
    • 3. Het treffen van maatregelen aan de bron in de vorm van een andere wegverharding zou kunnen worden overwogen. Hiermee is een geluidreductie van maximaal 5 dB te realiseren. De geluidbelasting kan daarmee niet worden teruggebracht tot de voorkeursgrenswaarde of lager. De kosten voor dergelijke maatregelen worden geraamd op €60.000,- (200 m * 6m * €50,-) en stuiten daarmee op bezwaren van financiële aard. Omdat op dit deel ook een rotonde is gelegen, is het toepassen van stil wegdek niet duurzaam, omdat dit asfalt lijdt onder het afremmende en optrekkende verkeer. Het aanbrengen van een stiller wegdek om de geluidbelasting ten gevolge van de Noordsingel terug te dringen is uit het oogpunt van praktische uitvoerbaarheid, beheer en onderhoud niet wenselijk.
    • 4. Het toepassen van een overdrachtsmaatregel in de vorm van een geluidsscherm/wal om de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de gevel te verlagen stuit op bezwaren van financiële- en stedenbouwkundige aard. Een dergelijk scherm dient tussen bron en de ontvanger te worden geplaatst, in deze situatie is voldoende ruimte voor het situeren van een geluidscherm/wal. Echter door de hoogte van het appartementengebouw is er een dusdanig hoog scherm nodig om de geluidbelasting ter plaatse van waarneempunt 1 ter hoogte van 7,5m en 10,5m te verlagen. Dit is stedebouwkundig niet wenselijk en het plaatsen van zo’n hoog scherm is praktisch niet realiseerbaar.
    • 5. Indien een hogere waarde wordt vastgesteld, wordt door de gemeente Venray aan deze ontheffing aanvullende voorwaarden stellen. Elke woning dient te beschikken over ten minste één geluidluwe gevel. Hieronder wordt verstaan dat de gevelbelasting niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor elk van de te onderscheiden geluidbronnen of de hogere waarde minus 10 dB. Uit de rekenresultaten kan worden geconcludeerd dat alle woningen beschikken over tenminste één geluidluwe gevel. Aan deze geluidluwe gevel dienen zoveel mogelijk verblijfsruimte te grenzen waarbij ten minste één slaapkamer eraan grenst. Daarnaast is het balkon of loggia bij voorkeur gelegen aan de geluidluwe zijde.

  • Raadhuisstraat
    • 1. De geluidbelasting ten gevolge van deze weg is maximaal 45 dB, incl. aftrek artikel 110g. De waarde ligt onder de voorkeursgrenswaarde waardoor geen hogere waarde ten aanzien van deze weg hoeft te worden aangevraagd. De Wet geluidhinder legt ten gevolge van deze weg geen restricties op aan het plan.

Niet-gezoneerde wegen

  • Gasstraat
    • 1. Er is sprake van een 30 km/zone, zodat niet hoeft te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de weg wel meegenomen en zijn de optredende gevelbelastingen beschouwd volgens de systematiek van de Wet geluidhinder.
    • 2. De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden. De geluidbelasting is ten hoogste 48 dB (excl. art. 110g Wgh).
    • 3. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
  • Akkerweg
    • 1. Er is sprake van een 30 km/zone, zodat niet hoeft te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de weg wel meegenomen en zijn de optredende gevelbelastingen beschouwd volgens de systematiek van de Wet geluidhinder.
    • 2. De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden. De geluidbelasting is ten hoogste 34 dB (excl. art. 110g Wgh).
    • 3. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat de nieuwe woningen en appartementen akoestisch inpasbaar zijn. Er dient een hogere waarde procedure te worden doorlopen in verband met de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vanwege verkeer op de Noordsingel. Bij het definitieve bouwplan zal de karakteristieke gevelwering worden bepaald, zodat bij de afgifte van een omgevingsvergunning voor bouwen het binnenniveau van 33 dB kan worden gegarandeerd. Voor elk van de woningen en appartementen is in ieder geval sprake van één geluidluwe gevel. In het bestemmingsplan is geborgd dat elke woning een geluidluwe gevel krijgt, door in artikel 5.2.2 onder l een bepaling op te nemen.

Naast het akoestisch beschouwen van verkeer in de omgeving, is ook verkeer afkomstig van het plangebied beschouwd. In paragraaf 5.9.1 Verkeer is gemotiveerd dat sprake is van maximaal 116 motorvoertuigen per dag afkomstig van de nieuwe woningen. Wanneer deze motorvoertuigen allemaal over de ontsluiting van de nieuwe woonomgeving rijden, leidt dit tot een geluidbelasting van ca. 44 dB Lden. Binnen de systematiek van de Wet geluidhinder is de toename verwaarloosbaar ten opzichte van de voorkeursgrenswaarde. Hoewel enige toename van geluid ten opzichte van de huidige situatie niet is te voorkomen, is nog altijd sprake van een goed woon- en leefklimaat. Er is geen normering voor geluidsoverlast van woningen en / of appartementen (en bijbehorende tuinen of balkons). Dit is inherent aan het wonen in een stedelijk gebied.

5.3.2 Hogere waardeprocedure

Uit het bovenstaande volgt dat een hogere waardeprocedure noodzakelijk is. Initiatiefnemers verzoeken de gemeente Venray onderbouwd een hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Voor het verlenen van een hogere grenswaarde dient te worden getoetst aan het gemeentelijk hogere waardebeleid. De gemeente Venray hanteert het 'Geluidbeleid Hogere Waarden Wet geluidhinder' (d.d. 5 april 2016). Hogere waarden worden vastgesteld per geluidbron en per woning.

De gemeente moet zorgvuldig motiveren waarom een hogere waarde wordt vastgesteld en waarom niet kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Voor het vaststellen van een hogere grenswaarde gelden volgens de Wgh criteria waaraan voldaan moet worden.

De ontheffingscriteria voor het vaststellen van een hogere waarde zijn:

  • 1. Maatregelen (bron of overdracht) zijn onvoldoende doeltreffend;
  • 2. De maatregelen stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard;
  • 3. Een hogere waarde boven de maximale ontheffingswaarde is niet toelaatbaar.

Maatregelen zijn onvoldoende doeltreffend: De stedenbouwkundige situatie leent zich niet voor het plaatsen van schermen of wallen langs de Noordsingel in verband met de geringe afstand tot het appartementengebouw. Afscherming van de bovenste verdiepingen is hierdoor uit praktische overwegingen niet of slechts met extreem hoge schermen mogelijk. Er kan worden gesteld dat maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn om de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde te reduceren.

De maatregelen stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard: Nader onderzoek naar bronmaatregelen is niet zinvol vanuit de hierboven reeds genoemde financiële en praktische overweging. Nader onderzoek in de overdrachtssfeer zoals een geluidsscherm is ook niet zinvol om de geluidbelasting op het appartementengebouw naar beneden te krijgen. Langs de Noordsingel is het oprichten van een geluidswal vanuit landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt niet gewenst.

Een hogere waarde boven de maximale ontheffingswaarde is niet toelaatbaar: Er is geen sprake van een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde.

Daarnaast mag de vaststelling van een hogere waarde conform het gemeentelijk beleid niet leiden tot een onaanvaardbare cumulatieve geluidbelasting (alle geluidbronnen opgeteld). Daarom beoordeelt de gemeente Venray verzoeken om hogere waarden op basis van de cumulatieve geluidsbelasting. De gemeente Venray heeft zich op het standpunt gesteld dat een gecumuleerde geluidbelasting acceptabel is als deze ten hoogste 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toegestane ontheffingswaarden. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 63 dB. De maximale gecumuleerde geluidbelasting bedraagt 62 dB. Daarmee is ook gecumuleerd geen sprake van een overschrijding van de maximale ontheffingswaarde en kan worden voldaan aan deze voorwaarde van het gemeentelijk hogere waardenbeleid.

5.3.3 Dimensionering van het bouwplan

Door de nabijheid van de Noordsingel is sprake van een hoge geluidbelasting op de geplande woningen. De voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Het is belangrijk voor de toekomstige bewoners dat een goed woon- en leefklimaat is geborgd. Hierbij hoort een akoestisch aanvaardbare situatie. Die kan - ondanks de hogere geluidsbelasting - op diverse manieren worden geborgd bij de uitvoering van het bouwplan. De details van het bouwplan zijn momenteel echter nog niet bekend.

Als binnen een plan de details omtrent woningen nog niet bekend zijn kunnen maatregelen aangaande de gevelwering, een gespecificeerde woningindeling, eventuele maatregelen en extra bouwkundige voorzieningen om het binnenniveau te reduceren nog niet in detail gedimensioneerd worden. Omdat de gemeente Venray waarde hecht aan een goed woon- en leefklimaat voor haar inwoners, wordt in het bestemmingsplan geborgd dat een bouwplan voldoet aan de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid. Voor de woningen waar een hogere waarde voor wordt aangevraagd, moet daarom specifiek worden ingegaan op de doorwerking van het geluidbeleid in het bouwplan.

Bij het verzoek tot vaststelling van een hogere geluidsgrenswaarde wordt, conform paragraaf 3.6 van het beleid hogere waarden, een intentieverklaring gevoegd met de toezegging dat de noodzakelijke voorzieningen getroffen zullen worden en dat een akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd naar het binnenniveau. Om te voldoen aan het gemeentelijk geluidbeleid, zijn maatregelen nodig, die zijn vertaald in de bouwregels in artikel 5.2.2 van de regels van dit bestemmingsplan. In 5.2.2 lid l zijn voorwaarden opgenomen voor de woningen waarvoor een hogere waarde wordt aangevraagd. Deze woningen krijgen op de verbeelding de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hogere geluidsgrenswaarde'. Een bouwplan voor deze woningen dient rekening te houden met het realiseren van een geluidluwe gevel, een buitenruimte aan de geluidluwe zijde van het gebouw en een slaapvertrek aan de geluidluwe zijde van het gebouw. Wanneer een goede motivatie kan worden gegeven om de buitenruimte niet aan de geluidluwe zijde te realiseren, kan daarvoor gebruik worden gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid, die is opgenomen in artikel 5.4.2. De definitieve maatregelen zullen verder worden gedimensioneerd en worden vastgelegd in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen.

5.3.4 Conclusie

Er wordt onderbouwd verzocht om een hogere waarde te verlenen. Deze hogerewaardeprocedure loopt parallel aan de bestemmingsplanprocedure en vormt een separaat besluit op basis van de Wet geluidhinder. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt te zijner tijd een aanvullend onderzoek verricht naar de karakteristieke gevelwering van de woongebouwen.

Met het verlenen van de hogere waarde, vormt het aspect geluid geen belemmering voor het voorliggend plan.

5.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen in de hele gemeente. Voor niet vergunningplichtige veehouderijen en overige agrarische niet vergunningplichtige bedrijven is het Activiteitenbesluit het toetsingskader.

De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten. Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting. Ter plaatse van geurgevoelige objecten dient sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Ten aanzien van de beoordeling of sprake is van een goed woon- en leefklimaat wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgrondbelasting en achtergrondbelasting. De voorgrondbelasting betreft de geurbelasting van individuele veehouderij op een geurgevoelig object. De achtergrondbelasting betreft de gebiedsbelasting: cumulatieve geurbelasting in een gebied als gevolg van de aanwezige veehouderijen.

De gemeente Venray heeft in 2011 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Venray vastgesteld waarin de gemeente voor enkele specifieke gebieden normen heeft opgesteld voor de geurbelasting. Voor de overige gebieden gelden de waarden zoals opgenomen in artikel 3 van de Wet geurhinder en veehouderij. Voor het plangebied geldt de geurnorm voor het bestaand bebouwd gebied van 3,0 ouE/m³. Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen met betrekking tot geurgevoelige objecten dient de geurbelasting lager te zijn dan 3,0 ouE/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20004-va01_0012.png"

Uitsnede kaart geurverordening met ligging planlocatie

De locatie is gelegen binnen de kern van Venray. Er is geen sprake van veehouderijen op een korte afstand van de planlocatie. De voorgrondbelasting vormt daarom geen belemmering voor het onderhavig planvoornemen. Wel zijn op korte afstand van de kern van Venray veel veehouderijen gelegen. Om een goed woon- en leefklimaat te verzekeren is getoetst op de achtergrondbelasting. Uit de onderstaande geurkaart kan worden geconcludeerd dat het woon- en leefklimaat op de planlocatie volgens de RIVM-richtlijn kan worden gekenmerkt als 'zeer goed'. Hierbij behoort een achtergrondbelasting tussen 0,0 en 3,0 ouE/m³. Hieruit blijkt dat ter plekke van de beoogde ontwikkeling wordt voldaan aan de wettelijke geurnormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20004-va01_0013.png"

Uitsnede geurkaart achtergrondbelasting met ligging planlocatie (bron: Visie Veehouderij Venray 2018)

Hiermee kan worden geconcludeerd dat op basis van voor- en achtergrondbelasting sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en kan worden gesteld dat het aspect geur geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

5.5 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Op de planlocatie is sprake van een voormalige industriële locatie. Op de locatie was sprake van een verontreiniging met voornamelijk zware metalen, PAK en cyanide, gerelateerd aan de voormalige gasfabriek. Om de locatie geschikt te maken voor het oprichten van woningen heeft een uitgebreide bodemsanering plaatsgevonden. Het evaluatieverslag van deze sanering en de beschikking van de provincie Limburg zijn respectievelijk opgenomen als Bijlage 3 en Bijlage 4 bij de toelichting.

De bodemsanering betreft een zogenoemde functiegerichte bodemsanering, gericht om de bodem geschikt te maken voor de nieuwe functie wonen. De bovenste meter van de bodem moet na sanering minimaal voldoen aan de maximale waarde wonen. Daartoe is de bovenste meter ontgraven voor zover de maximale waarde wonen werd overschreden. De bodem is op deze plaatsen aangevuld met schone grond. Dieper dan 1,0 meter onder het maaiveld zijn alle verontreinigingen boven de interventiewaarde verwijderd, met een maximale ontgravingsdiepte van 2,5 meter. Deze laag is aangevuld met grond die voldoet aan de maximale waarde industrie. Bovendien is de asbest die tijdens de sanering in de bodem is aangetroffen verwijderd.

De bodemsanering is uitgevoerd in de periode van januari tot en met maart 2016. Bij de sanering is alle matige en sterk verontreinigde grond in de boven- en ondergrond verwijderd. In de putwanden van CW12 op de perceelsgrens blijft nog ernstig verontreinigde grond achter, ter plaatse is signaaldoek aangebracht. Op de putbodem is tot 1,0 m-mv aangevuld met maximaal klasse industrie grond en van 1,0 m-mv is schone grond aangebracht. In het evaluatieverslag zijn de certificaten van de aangebrachte grond bijgevoegd. Bij de sanering is voldaan aan de saneringsdoelstelling.

De Provincie Limburg oordeelt in haar beschikking (2016/39194, dd. 23 mei 2016) dat een aanvullende sanering nodig kan zijn bij een wijziging van de bestemming naar gevoeliger gebruik. In dat geval is er een nieuwe situatie ontstaan waarbij de gesaneerde situatie niet meer voldoet aan het gestelde bij of krachtens artikel 38 van de Wet bodembescherming, en is er opnieuw sprake van een verplichting tot sanering. De bodem is conform het saneringsplan tenminste geschikt gemaakt voor de toekomstige functie wonen. Dit betekent dat – wanneer een bestemmingswijziging naar wonen plaatsvindt – kan worden voldaan aan artikel 38 van de Wet bodembescherming.

Met de uitgebreide en zorgvuldige bodemsanering is de planlocatie geschikt gemaakt voor de functie wonen. Hiermee kan worden geconcludeerd dat het aspect bodem geen verdere belemmeringen vormt voor het planvoornemen.

5.6 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm), zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen. Dit hoofdstuk staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Indien een project aangeduid kan worden als Niet in betekende mate (NIBM) vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex artikel 5.16 Wm. In het besluit NIBM (niet in betekenende mate) wordt gesteld dat een project NIBM is wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

Onderhavige planontwikkeling is aan te merken als NIBM. Uitgaande van de achtergrondconcentraties die gelden binnen de gemeente en het feit dat de ontwikkeling niet is gelegen bij knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit, kan gesteld worden dat de luchtkwaliteit voldoet aan de normen die gesteld zijn in de Wm. De Wm staat derhalve de realisatie van het voornemen niet in de weg.

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

5.7 Natuur

Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de geldende natuurwetgeving. Om in beeld te brengen of de ontwikkeling in strijd is met natuurwetgeving en hoe eventuele strijdigheid met de wet voorkomen kan worden, zijn hieronder de beschermde gebieden en beschermde soorten beschouwd.

5.7.1 Beschermde gebieden

Er dient aannemelijk te worden gemaakt dat het plan geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Europees beschermde Natura2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura2000: De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van natuurwaarden binnen een Natura 2000-gebied, is een vergunning vereist op grond van de Wet natuurbescherming (zie artikel 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming).

Op ca. 2,1 kilometer afstand vanaf de projectlocatie ligt het Natura 2000-gebied Boschhuizerbergen. Negatieve effecten voor licht, geluid en trillingen ten gevolge de ontwikkeling, zijn gezien de ruime afstand, op dit Natura 2000-gebied uit te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20004-va01_0014.png"

Natura2000-gebieden in de omgeving van het plangebied

Voor de nieuwe ontwikkeling, die met dit plan mogelijk wordt gemaakt, is beoordeeld of sprake is van effecten op omliggende Natura 2000-gebieden. Voor het bouwplan is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage Bijlage 6 bij de toelichting. Uit het onderzoek blijkt dat de ontwikkeling niet leidt tot een toename in stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Vervolgonderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Na de PAS uitspraak van mei 2019 is er gewerkt aan een nieuw wettelijk kader om de stikstofproblematiek aan te pakken. Uitvloeisel daarvan is de Wet stikstofreductie en natuurherstel (Wsn). Met deze wet wordt voorzien in de wettelijke verankering van de door het kabinet aangekondigde structurele aanpak van de stikstofproblematiek. De wet is op 17 december 2020 aangenomen door de Tweede Kamer en op 9 maart 2021 aangenomen door de Eerste Kamer. Op 1 juli 2021 is de wet in werking getreden. In de wet is een partiële vrijstelling opgenomen voor tijdelijke emissies bij bouwplannen (bouwactiviteiten). Deze partiële vrijstelling is opgenomen in artikel 2.9a Wnb. Voor de voorliggende casus geldt daarmee dat, indien er geen significante effecten ten aanzien van de emissie van stikstof zijn te verwachten in de gebruiksfase, de bouwfase buiten beschouwing kan worden gelaten (vrijgesteld) en dat een vergunning op basis van de Wnb voor het project niet aan de orde is. Uit de berekening in het stikstofonderzoek blijkt dat geen effect in de gebruiksfase is te verwachten. Daarmee kan de bouwfase worden vrijgesteld op basis van de Wet stikstofreductie en natuurherstel. Aangezien de berekening is uitgevoerd vóór de inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurherstel is wel een berekening uitgevoerd voor de bouwfase, waaruit blijkt dat geen sprake is van een effect. De conclusie blijft ongewijzigd.

Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebieden kunnen op basis van het voorgaande worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is.

Natuurnetwerk Nederland: De projectlocatie is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland (eveneens ca. 2 km afstand). De dichtstbijzijnde natuurzone uit het POL is gelegen op een afstand van 1,8 km. Door de kleinschaligheid van het project in combinatie met de afstand, zullen de wezenlijke kenmerken en kwaliteiten van het Natuurnetwerk Nederland niet worden aangetast. Negatieve effecten op het NNN worden uitgesloten.

5.7.2 Beschermde soorten

Ter plekke van de op te richten woningen zijn recent bodemwerkzaamheden uitgevoerd. Vervolgens is een asfaltgranulaat aangebracht. Er is geen bebouwing aanwezig, het terrein is volledig open en er is geen beplanting aanwezig. Wanneer het terrein open wordt gehouden tot het moment waarop de bouw van de woningen aanvangt, kan worden gesteld dat met het voornemen geen beschermde soorten worden aangetast.

5.7.3 Conclusie

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het voornemen uitvoerbaar is binnen de kaders van de Wet natuurbescherming. Het aspect natuur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.8 Waterhuishouding

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding. De waterparagraaf geeft een beschrijving van de beleidsuitgangspunten, waterhuishoudkundige situatie en wateropgaven in het plangebied, (motivering van) meest geschikte oplossingen en ruimtelijke consequenties daarvan. Onderstaand is voor de verschillende wateraspecten uitgewerkt wat de gevolgen van het plan zijn:

Grondwater: het grondwater ligt op circa 3,0 m beneden maaiveld. Er is sprake van voldoende ontwateringsdiepte c.q. drooglegging voor de realisatie van het planvoornemen.

Oppervlaktewater: Er is geen sprake van oppervlaktewater in en om het plangebied. Het plan heeft geen gevolgen voor het oppervlaktewater.

Hemelwater: De voormalige bedrijfslocatie kan worden gezien als een terrein waarop sprake is geweest van volledige verharding. Bij het oprichten van nieuwe woningen is daarom geen sprake van extra mogelijkheden om oppervlakteverharding aan te brengen. Derhalve is compensatie niet noodzakelijk. Wel moet binnen het plangebied zorgvuldig worden omgegaan met hemelwater. In het voorliggend plan is gekozen voor infiltratie van het hemelwater binnen het plangebied. Aangezien er geen open water in de directe nabijheid aanwezig is en een overstort naar waterschapswater daarmee niet mogelijk is, zijn de gemeentelijke eisen (statische berging met een minimale norm van 40 mm) leidend. In het kader van het bestemmingsplan is een volledige uitwerking van de waterbergingsvoorzieningen niet noodzakelijk, maar dient wel aangetoond te worden dat sprake is van een uitvoerbaar plan.

In Bijlage 7 is de nieuwe waterhuishoudkundige inrichting opgenomen inclusief HWA en DWA, waarbij voor elk woongebouw een infiltratievoorziening is opgenomen in de vorm van infiltratiekratten. Onder de ontsluitingsweg wordt een infiltratieriool aangelegd voor het hemelwater.

In de onderstaande tabel is weergegeven op welke wijze voor de woongebouwen wordt voldaan aan de vereiste om een regenbui van 40 mm te kunnen bergen binnen het plangebied. De totale oppervlakte aan verharding van 1.540 m2 (daken + terrassen) brengt een bergingsvereiste van 61,6 m3 met zich mee. Deze wordt gerealiseerd door infiltratiekratten aan te leggen met een inhoud van 61,9 m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20004-va01_0015.png"

Tabel: Infiltratievoorzieningen woongebouwen

In de onderstaande tabel is weergegeven op welke wijze voor het openbaar terrein en inritten wordt voldaan aan de vereiste om een regenbui van 40 mm te kunnen bergen binnen het plangebied. De totale oppervlakte aan verharding van 1.589 m2 brengt een bergingsvereiste van 63,6 m3 met zich mee. Deze wordt gerealiseerd door onder de ontsluitingsroute een infiltratieriool met zandomhulling aan te leggen met een bergingsvermogen van 83,4 m3. Daarbij is gerekend met 23% holle ruimte in het drainzand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20004-va01_0016.png"

Tabel: Infiltratievoorzieningen openbaar gebied en inritten

Het infiltratieriool is ruim toereikend om een bui van 40 mm op te vangen. Bij hevige regenval kan het infiltratieriool overlopen naar een wadi, die wordt gerealiseerd aan de noordkant van het appartementengebouw in de groensingel. De overloop van de wadi wordt gerealiseerd op 23,50 m +NAP. De putdeksels van het infiltratieriool liggen allen boven 24,30 m +NAP en daarmee ruim boven het peil waarop afstroming naar de wadi plaatsvindt.

Vuil water: Onder de nieuwe ontsluitingsroute wordt een riolering/droogweerafvoer aangelegd. Daarmee is de vuilwaterstroom gescheiden van het hemelwater. De riolering van de nieuwe woningen en appartementen worden onder de nieuwe kruising met de Gasstraat aangesloten op de bestaande riolering.

Hiermee kan worden gesteld dat het aspect waterhuishouding geen belemmeringen vormt voor het planvoornemen.

Conclusie: Binnen het plangebied is voldoende ruimte om bergingsvoorzieningen te realiseren. De doorlatendheid van de ondergrond is voldoende om het hemelwater binnen het plangebied te infiltreren. Er is sprake van een uitvoerbaar bestemmingsplan.

5.9 Verkeer en parkeren

Voor de ontwikkeling van zeven woningen en een appartementengebouw dienen de eventuele gevolgen voor de verkeersstructuur en de parkeervoorziening inzichtelijk te worden gemaakt. De inrichting van de openbare ruimte is weergegeven in Bijlage 2 bij de toelichting. In navolgende paragrafen zijn de verkeersstructuur en de parkeervoorzieningen nader toegelicht.

5.9.1 Verkeer

De nieuwe woongebied zal worden ontsloten met twee ontsluitingen op de Gasstraat. Deze toegangsweg zal worden ingericht als woonerf c.q. 30 km/u-zone. In de nieuwe situatie kan men vanuit de Gasstraat rondrijden door het plangebied, zodat verkeer niet hoeft te keren binnen het plangebied. Eén van de twee aansluitingen op de Gasstraat zal worden gerealiseerd in de vorm van een inrit ter plekke van de voormalige inrit van het fabrieksterrein en sluit aan op de Gasstraat tussen Gasstraat 4 en Gasstraat 8. De tweede ontsluiting vindt plaats achter de woningen van de Raadhuisstraat. De ontsluiting sluit aan op de Gasstraat tussen Gasstraat 2 en Gasstraat 4. Voor de ontsluiting van de nieuwe woningen zal over het plangebied een nieuwe toegangsweg worden aangelegd. Het voornemen heeft geen significant negatieve effecten op de verkeersstructuur, verkeersafhandeling en verkeersveiligheid.

Het bestaande 'achterom' tussen Gasstraat 2 en 4, dat momenteel wordt gebruikt als ontsluiting voor de achterzijden van de woningen aan de Raadhuisstraat blijft met het voornemen gehandhaafd. In de huidige situatie is sprake van een doodlopende weg. In de nieuwe situatie kan over de nieuwe ontsluiting een ronde gereden worden, waardoor de achterzijden van de woningen aan de Raadhuisstraat gemakkelijker te bereiken zijn. Hiermee wordt tevens voldaan aan de wensen van omwonenden, die zijn omschreven in het verslag van de omgevingsdialoog (zie paragraaf 8.1 Omgevingsdialoog en Bijlage 8). In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan heeft de verkeerskundige de situatie ter plaatse van de oostelijke ontsluiting beoordeeld. Er is een oplossing gevonden door het trottoir aan te passen, zodat voetgangers en uitrijdend verkeer ter plaatse verder van elkaar af worden geleid. Dit door de inpassing van groen. Deze oplossing is technisch haalbaar gebleken en zal door de initiatiefnemer worden uitgevoerd. De verkeerssituatie ter plekke van de oostelijke ontsluiting wordt daarmee in afwijking van Bijlage 2 gerealiseerd.

De verkeersgeneratie van de nieuwe woningen in het plangebied betreft maximaal 116 motorvoertuigen per etmaal. Dit is gebaseerd op de CROW Toekomstbestendig parkeren – kencijfers parkeren en verkeersgeneratie; matig stedelijk gebied / schil centrum) op basis van 1 vrijstaande woning (koop), 6 tussen- en hoekwoningen (koop) en 11 appartementen (koop – midden segment). Uit verkeerskundig oogpunt is zodoende sprake van een zeer geringe toename van het verkeer. Dit verkeer is zowel binnen het plangebied als de aanliggende Gasstraat goed en veilig af te wikkelen.

Een groot gedeelte van de nieuwe woningen zal daarbij de nieuwe in-/uitgang aan de Gasstraat gebruiken gelet op de inrichting, de ligging van de woningen en de logische rijroute.

Het is een woongebied waar maximaal 30 kilometer per uur mag worden gereden. Gelet op de inrichting van het plangebied en de verwachte geringe verkeerstoename zullen de effecten van het verkeer op de huidige weg minimaal zijn.

Het ontwerp gaat uit van een inrichting als woonstraat. Een woonstraat kenmerkt zich door het karakter van een verblijfsgebied, waar de straten niet breed zijn en de snelheid laag is. De verkeersveiligheid komt hierbij niet in het geding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20004-va01_0017.png"

Inrichting openbare ruimte

5.9.2 Parkeren

De gemeente Venray hanteert de gemeentelijke 'Beleidsnota Parkeernormen' (vastgesteld, december 2013). Hierin geeft de gemeente aan dat voor ieder ruimtelijk initiatief een parkeerbalans opgesteld dient te worden op basis van CROW-normen. In de beleidsnota wordt beschreven op welke wijze de CROW-normen toegepast moeten worden. De planlocatie is ingedeeld in het gebied 'schil centrum'.

Parkeerbehoefte:

  • Grondgebonden woningen: Binnen het gebied 'schil centrum' geldt een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woonhuis. Voor de grondgebonden woningen is sprake van een parkeerbehoefte van 7 * 2,0 = 14 parkeerplaatsen.
  • Appartementengebouw: Binnen het gebied 'schil centrum' geldt een parkeernorm van 1,5 parkeerplaatsen per appartement. Er worden 11 appartementen gerealiseerd. Het aantal te realiseren parkeerplaatsen bedraagt daarmee 11 * 1,5 = 16,5 parkeerplaatsen.
  • Totaalontwikkeling: De totaalontwikkeling heeft een parkeerbehoefte van 14 + 16,5 = 31 parkeerplaatsen.

Parkeervoorzieningen:

Op de onderstaande afbeelding zijn de parkeervoorzieningen weergegeven:

  • Bij elke woning worden op eigen terrein twee parkeerplaatsen gerealiseerd. Voor woningen met een dubbele oprit mag conform de beleidsnota worden gerekend met 2,0 parkeerplaatsen. Eén van de grondgebonden woningen ligt in de binnenbocht van de erfontsluiting, waardoor op eigen terrein plaats is voor één parkeerplaats. Op eigen terrein wordt daarom voorzien in 13 parkeerplaatsen (parkeerplaats 1 t/m 13).
  • In de woonstraat worden drie parkeerplaatsen aangelegd op openbaar terrein (parkeerplaats 14, 15 en 16).
  • Op de begane grond van het appartementengebouw worden elf parkeerplaatsen aangelegd met inpandige garage (parkeerplaats 17 t/m 27).
  • Ten oosten van het appartementencomplex, nabij de ingang van het gebouw, worden 5 parkeerplaatsen aangelgegd (parkeerplaats 28 t/m 32).

In totaal wordt voorzien in 32 parkeerplaatsen. Daarmee wordt voorzien in de parkeerbehoefte van de nieuwe woningen en het nieuwe appartementengebouw. Er is sprake van een onafhankelijke, sluitende parkeerbalans binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP20004-va01_0018.png"

Nieuwe parkeervoorzieningen

5.9.3 Conclusie

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

5.10 Leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

Er is sprake van een voormalige nutsvoorziening op het naastgelegen perceel. De nutsvoorziening is momenteel al buiten gebruik; de aanwezigheid van de voormalige nutsvoorziening heeft geen gevolgen voor het planvoornemen.

Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

5.11 Archeologie

In Europees verband is als wettelijk toetsingskader het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

In de Erfgoedwet is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

Om de bescherming op gemeentelijk niveau te borgen heeft de gemeente Venray een gemeentelijk archeologiebeleid opgesteld. Dit beleid wordt doorvertaald in de nieuwe bestemmingsplannen. Hiertoe zijn in het voorontwerpbestemmingsplan 'Centrum Venray' voor de planlocatie de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 2' en 'Waarde – Archeologie 5' opgenomen. Op de planlocatie heeft echter uitgebreide bodemsanering plaatsgevonden (zie hiervoor paragraaf 5.5 Bodem), waarbij de gronden binnen het plangebied tot minimaal 1,0 meter diepte zijn vergraven. Hieruit kan worden geconcludeerd dat binnen het plangebied geen sprake meer is van archeologische verwachting. Derhalve is geen archeologisch onderzoek uitgevoerd en zijn de dubbelbestemmingen niet overgenomen.

De ontsluiting tussen de Gasstraat 2 en de Gasstraat 4 maakt eveneens deel uit van het plangebied. Dit gedeelte van het plangebied is in het 'Omgevingsplan Centrum Venray' voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Voor de gronden die zijn voorzien van deze dubbelbestemming geldt dat, bij een verstoring van meer dan 250 m2 met een diepte van meer dan 50 cm, zorgvuldig moet worden gekeken naar de aanwezigheid van eventuele archeologische waarden.

Voor het aanleggen van het wegprofiel en infiltratiebed zullen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd. De bodem ter plekke van de te verrichten bodemingrepen is echter naar verwachting reeds verstoord. Het gaat om een relatief klein perceel, waar archeologisch onderzoek uitsluitend zinvol is, wanneer sprake is van een bekende en waardevolle vindplaats. De archeologische verwachting kan naar beneden bijgesteld worden. De archeologische dubbelbestemming wordt niet overgenomen en het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de aanleg van het wegprofiel met infiltratiebed.

Gelet op het bovenstaande kan worden gesteld dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

5.12 Cultuurhistorie

Per 1 september 2017 is de Erfgoedwet in werking getreden. In een bestemmingsplan dient op grond van het Bro artikel 3.1.6 een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

In het plangebied zijn geen cultuurhistorische landschapsstructuren en monumenten aanwezig. De kavelstructuur in de omgeving wordt niet significant gewijzigd en er is geen sprake van aantasting van cultuurhistorische waarden.

Hiermee kan worden gesteld dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

5.13 Niet-gesprongen explosieven

Op veel locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden in het besluitgebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren.

Een groot deel van het terrein is tijdens de uitgevoerde bodemsanering tussen de 0,5 m en 2,0 m ontgraven en aangevuld met schone grond. Voor deze gronden worden geen niet-gesprongen explosieven verwacht. Voor het overige gedeelte van de bodem, dat destijds niet geroerd is, geldt het advies van de gemeente.

Een detectieonderzoek onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de Arbowetgeving. Het is te allen tijde de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de grond om bij grondwerkzaamheden te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Voordat de (graaf)werkzaamheden worden uitgevoerd zal hiervoor zorg worden gedragen.

5.14 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Milieueffectrapportage (m.e.r.) is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 Wet milieubeheer (Wm). Naast de Wet milieubeheer is het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Op 21 februari 2011 heeft de wetgever het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht gewijzigd.

Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De Europese Unie heeft in de richtlijn m.e.r. reeds aangegeven bij welke activiteiten er zeer waarschijnlijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten zijn door de Nederlandse regering overgenomen en verwerkt in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten geldt direct een m.e.r.-plicht.

Ook zijn in het Besluit m.e.r. activiteiten aangewezen waarvoor het niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Deze zijn beschreven in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Om te bepalen of er bij deze activiteiten uit onderdeel D sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen dient hiervoor per geval een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.

De belangrijkste wijziging is onder andere: het meer in overeenstemming brengen van het Besluit m.e.r. met de Europese richtlijn m.e.r. Hierbij hebben onder andere de zogenaamde drempelwaarde voor activiteiten een indicatief karakter gekregen. Met deze wijziging is bepaald dat voor activiteiten die op de bij het besluit m.e.r. behorende C- en D lijst zijn opgenomen, áltijd aandacht aan m.e.r. geschonken dient te worden. Hierbij dient te worden bepaald of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D- lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.- regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de Europese-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is een dergelijke ontwikkeling aangemerkt als nr. D11 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject'. De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling zoals opgenomen in lijst D van het Besluit m.e.r. op betreft gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. In hoofdstuk 3 zijn de kenmerken van het project beschreven. Daaruit is gebleken dat de drempelwaarde uit lijst D van het Besluit milieueffectrapportage niet wordt overschreden. Verder zijn in de voorgaande paragrafen van Hoofdstuk 5 van deze toelichting de verschillende milieuaspecten behandeld. Een m.e.r.-beoordeling voor dit project is daarom niet noodzakelijk.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en er geen nadelige effecten zijn te verwachten. Het aspect 'milieueffectrapportage' vormt geen belemmering voor het project.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Algemeen

Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien.

De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid en kan bovendien dienst doen bij planinterpretatie.

Om inzicht te geven in de juridische opzet zijn hierna de systematiek en de opbouw van het bestemmingsplan toegelicht.

6.1.1 Vergelijkbare bestemmingsplannen

SVBP 2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. Dit om de gewenste vergelijkbaarheid zeker te stellen. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. De toelichting maakt immers - strikt juridisch gezien - geen deel uit van het bestemmingsplan.

De verbeelding van het bestemmingsplan bestaat uit een verzameling geografische bepaalde objecten, die zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Er wordt uitdrukkelijk op gewezen dat de standaarden geen betrekking hebben op de inhoud van een bestemmingsplan.

6.1.2 Bestemmingen

Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de in het plan begrepen grond bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daar bevindende bouwwerken.

Dit bestemmingsplan bevat ook dubbelbestemmingen. Deze overlappen bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen.

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bouwmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.

6.1.3 Verbeelding

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden in het buitengebied. Daartoe zijn op de verbeelding bestemmingsvlakken en aanduidingen opgenomen. Aan de ondergrondgegevens op de verbeelding, zoals ingetekende gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergrondgegevens hebben dus uitsluitend een illustratief karakter. Deze gegevens zijn een hulpmiddel voor het bepalen van bestemmingsvlakken en bouwvlakken.

6.2 Opbouw regels

De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:

Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid (niet van toepassing op dit plan).

6.3 Bestemmingen

Groen: Een strook langs de openbare weg wordt bestemd als 'Groen'.

Wonen: De gronden, waarop de nieuwe grondgebonden woningen en het appartementengebouw worden opgericht, worden bestemd als 'Wonen'. De maximale goot- en bouwhoogten zijn opgenomen als maatvoering op de verbeelding.

Verkeer: De openbare verkeersruimte wordt bestemd als 'Verkeer'.

6.4 Algemene regels

De algemene regels zijn gebaseerd op de regels uit het voorontwerp-bestemmingsplan 'Centrum Venray'.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzocht worden of het plan economisch uitvoerbaar is. In een aantal gevallen moet een exploitatieplan worden vastgesteld. De kosten voor deze ruimtelijke procedure komen voor rekening van de initiatiefnemer.

De gemeente Venray sluit met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst af waarin wordt vastgelegd dat de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten betreffende exploitatiekosten en eventuele planschade bij de initiatiefnemer ligt. Het plan bestaat uit zes grondgebonden, geschakelde woningen, één vrijstaande woning en elf appartementen. Voor deze woningen wordt anterieur per wooneenheid een bijdrage voor bovenwijkse voorzieningen en ruimtelijke ontwikkeling vastgelegd. Daarnaast liggen de kosten voor de aanleg van infrastructurele werken bij initiatiefnemer.

De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. Het plan is economisch uitvoerbaar en heeft verder geen consequenties voor de gemeentelijke kas.

Hoofdstuk 8 Overleg, inspraak en procedure

8.1 Omgevingsdialoog

In de voorbereidingsfase van het voorliggend bestemmingsplan zijn de bewoners geïnformeerd over de plannen en zijn individueel in de gelegenheid gesteld om een reactie te geven. Het verslag van deze omgevingsdialoog bestaat uit een notitie van gesprekken die zijn gevoerd in januari en februari 2019 en twee bewonersavonden die zijn gehouden op 15 juni en 19 oktober 2021. Het verslag van de omgevingsdialoog is toegevoegd als Bijlage 8 bij de toelichting. Na het voeren van de omgevingsdialoog zijn de opmerkingen meegenomen in de planvorming.

8.2 Vooroverleg

In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende partijen:

Provincie Limburg: De provincie heeft op 9 april 2021 een vooroverlegreactie toegezonden. De provincie geeft aan dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen.

Waterschap Limburg: Het waterschap heeft op 30 maart 2021 een vooroverlegreactie toegezonden. Het waterschap vraagt om de nadere toelichting voor de gehanteerde norm voor waterberging. Daarnaast wordt om een nadere toelichting gevraagd met betrekking tot de toegevoegde oppervlakteverharding en de inhoudsmaten van de wadi en het hemelwaterinfiltratieriool. Naar aanleiding van deze vooroverlegreactie is deze informatie toegevoegd aan paragraaf 5.8 Waterhuishouding.

Veiligheidsregio Limburg-Noord: De veiligheidsregio heeft op 1 september 2020 en 1 april 2020 een vooroverlegreactie ingediend. Het advies van september 2021 is toegevoegd als Bijlage 9 bij de toelichting. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen wordt de ontwikkeling getoetst aan het beleid 'Bluswater en Bereikbaarheid'. In het kader van het bestemmingsplan adviseert de veiligheidsregio positief. Het advies van april 2021 sluit hierbij aan.

8.3 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan is op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van de zienswijzen gedurende 6 weken voor een ieder ter visie gelegd van 3 juni tot en met 14 juli 2022. In deze periode is één zienswijze ingediend. De ingediende zienswijze is bij de besluitvorming betrokken. De nota van zienswijzen is toegevoegd als Bijlage 10 bij de toelichting.