direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ossendijk 110 Ysselsteyn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP19017-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemers zijn voornemens een voormalige agrarische bedrijfswoning aan de Ossendijk 110 te Ysselsteyn (gemeente Venray) te kopen en als burger te gaan bewonen. Omdat de burgerbewoning binnen de agrarische bedrijfsbestemming niet is toegestaan, wensen initiatiefnemers de bestemming te wijziging in een passende bestemming 'Wonen'.

De gemeente Venray wil aan deze ruimtelijke ontwikkeling medewerking verlenen door de vaststelling van een nieuwe en passende planologisch-juridische regeling in de vorm van een regulier bestemmingsplan, en heeft hiertoe bij schrijven van 22 november 2018 een besluit tot principe-medewerking genomen.

Het voorliggende bestemmingsplan 'Ossendijk 110 Ysselsteyn ' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie Y nummers 260 en 329 (gedeeltelijk) en plaatselijk als Ossendijk 110 te Ysselsteyn. Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 5900 m2. Op onderstaande luchtfoto en uitsnede uit de kadastrale omgevingskaart is de ligging van het plangebied weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19017-va01_0002.jpg"

Afbeelding:Ligging plangebied

De kadastrale situatie is op onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19017-va01_0003.jpg"

Afbeelding: kadastrale kaart met plangebied (roze)

1.3 Voorgaand bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemming   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan Buitengebied 2010 (incl. - herzieningen regels)   - bestemming 'agrarisch'
- dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2
- bouwvlak
- functieaanduiding agrarisch bedrijf
- functieaanduiding bedrijfswoning
- gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied
- gebiedsaanduiding luchtvaartverkeerszone  
14 december 2010 (en 1 november 2016 resp. 20 september 2017)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19017-va01_0004.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding

Binnen deze bestemming is het niet toegestaan om de bedrijfswoning in gebruik te nemen als burgerwoning. Daarom is het noodzakelijk om een reguliere bestemmingsplanprocedure te doorlopen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een uitgebreide analyse van (de waarden van) het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Analyse van het plangebied

2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied bevindt zich ten noorden, respectievelijk ten oosten, van de doorgaande wegen N270 (Deurneseweg) en N277 (Midden Peelweg) aan de noordwestzijde van de kern Ysselsteyn. Het plangebied wordt via de Ossendijk direct ontsloten op de Deurneseweg (richting Wanssum en Helmond).

Op ruim 3 km ten noordwesten van het plangebied is de Luitenant-generaal Bestkazerne (onderdeel van Luchtmachtbasis De Peel) gelegen. Op onderstaande kaart is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kernen Ysselsteyn en Venray te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19017-va01_0005.jpg"

Figuur: plangebied

De Ossendijk is een weg met een relatief smal profiel en is voorzien van (jonge) laanbeplanting. De voorgevel van de woning ligt op een afstand van ruim 15 meter uit de as van de weg.

2.2 Functionele structuur

De omgeving van het plangebied is geheel agrarisch en er zijn dan ook voornamelijk agrarische bedrijven gelegen. Verder liggen tussen deze bedrijven verspreid enkele burgerwoningen en niet-agrarische bedrijven. De meest nabijgelegen functie bevindt zich op circa 300 m afstand van de Ossendijk 110.

Op circa 500 meter ten zuiden van het plangebied ligt natuurreservaat Rouwkuilen. Dit gebied is aangewezen als natuurmonument en is beschermd volgens de Wet natuurbescherming. Het gebied behoort tot de natuurgebieden van het Peelgebied.

Op relatief grotere afstand van het plangebied ligt Luchtmachtbasis de Peel. De vliegbasis is in 1954 aangelegd met 1 startbaan en 1 parallelbaan. Vanaf het begin kreeg de basis de status mee van reserve of ‘slapende’ vliegbasis. Incidenteel werd het veld gebruikt door het op de vliegbasis Volkel gelegerde 306 fotoverkennings-squadron. Vanaf 1973 werden ook op vliegbasis de Peel vliegtuigshelters en bijbehorende infrastructuur gebouwd. De Peel heeft tot 1985 gediend als uitwijkhaven voor het 306 squadron. Voor deze operaties werd een speciaal versterkte bunker gebouwd. In 1993 werd de basis als vliegveld buiten gebruik gesteld. Op dit moment wordt de Groep Geleide Wapens gestationeerd op Luchtmachtbasis De Peel.

In functionele zin is het plangebied en haar directe omgeving, zoals hiervoor gezegd, te kwalificeren als agrarisch gebied met agrarische bedrijven en enkele verspreid liggende burgerwoningen. Het project brengt door het hergebruik van de vrijgekomen agrarische bedrijfswoning geen substantiële verandering in deze bestaande situatie. Immers, gerelateerd aan de vigerende bestemming worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden kleiner, en zal een veehouderijbestemming worden verruild voor een burgerwoonbestemming.

2.3 Waarden van het plangebied e.o.

2.3.1 Natuur en landschap

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Op een afstand van circa 4 km ligt het Natura 2000 gebied dat ter plaatse bekend staat als de Bult; dit gebied is beschermd volgens de Wet natuurbescherming. Het gebied behoort tot de natuurgebieden van de Deurnsche Peel & Mariapeel. Op onderstaande afbeelding is het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied en het NNN weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19017-va01_0006.jpg"

Door het bestaande gebruik en inrichting van het plangebied en de omgeving daarvan – en de verstoring die hierdoor plaatsvindt (menselijke activiteiten)- vormt het plangebied e.o. in beginsel geen geschikte biotoop voor streng- en overige beschermde zoogdieren, (broed)vogels, amfibieën en reptielen, dan wel zal de bestemmingswijziging geen enkele negatieve invloed op deze biotoop hebben; immers, de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden nemen ten opzichte van de vigerende bestemming beduidend af, waardoor er meer ruimte komt voor natuur.

Enige aantasting van het NNN zal als gevolg van het project derhalve niet plaatsvinden.

2.3.2 Flora en fauna

Met de Wet natuurbescherming (Wn) wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen. In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen. Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het plangebied was tot ongeveer 2010 in gebruik als agrarisch bedrijf en bebouwd met stallen en bijbehorende bedrijfswoning.

Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Het gebruik van het plangebied en de omgeving daarvan betreft (inmiddels beëindigde) agrarische bedrijfsactiviteiten, bedrijfswonen, erfverhardingen, maaien, tuin en de gebruikelijke menselijke activiteiten.

Op basis van de natuurgegevens van de provincie Limburg valt te zien dat in de directe omgeving van het plangebied geen beschermde planten zijn waargenomen. Tevens is gebruik gemaakt van actuelere flora- en faunagegevens uit onder andere het www.waarneming.nl. Over een heel kalenderjaar (april 2018 - april 2019) is voor het gebied 'Venray - Haag' nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied (meer specifiek op korte afstand van het plangebied) waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen.

In de omgeving van het plangebied zijn ruim voldoende uitwijkmogelijkheden voor alle diersoorten. Echter, de bebouwingsdichtheid binnen het plangebied is rond 2010 flink afgenomen, zodat planten en dieren meer ruimte krijgen en door het staken van de agrarische activiteiten zullen er vanuit deze locatie ook geen verstorende emissies meer plaatsvinden.

Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna door onderhavig project (mede in relatie tot het huidige/recente gebruik) niet te verwachten, waardoor er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een uitgebreidere toets.

Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.

Door eventuele grondwerkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.

2.3.3 Cultuurhistorie en archeologie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is - door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld.

Uit onderstaande uitsnede van de gemeentelijke Archeologische Beleidskaart blijkt dat voor de gronden van het plangebied waarop de toekomstige ontwikkeling zal plaatsvinden, de aanduiding “categorie 4” geldt. Deze categorieën omvatten droge en natte gebieden met een hoge verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19017-va01_0007.jpg" Figuur: uitsnede archeologische beleidskaart

Voor deze categorie 4-gebieden geldt dat er in het bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen dient te worden, waarbij een onderzoeksverplichting geldt ingeval de te verstoren oppervlakte groter is dan 500 m2 én de verstoringsdiepte groter is dan 50 cm onder het maaiveld.

In de planregels zal deze verplichting worden neergelegd.

Gelet op het feit dat het bestemmingsplan betrekking heeft op het omzetten van een bestaande agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning en er verder geen verstoringen van de bodem zullen plaatsvinden, is het niet noodzakelijk om een archeologisch onderzoek uit te voeren.

Daarenboven geldt dat, indien tijdens werkzaamheden van beperktere omvang onverhoopt ook archeologische vondsten plaatsvinden, initiatiefnemer dat zal melden.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke ontwikkeling

3.1 Projectbeschrijving

Initiatiefnemers zijn voornemens een voormalige agrarische bedrijfswoning aan de Ossendijk 110 te Ysselsteyn (gemeente Venray) te kopen en als burger te gaan bewonen. Omdat de burgerbewoning binnen de agrarische bedrijfsbestemming niet is toegestaan, wensen initiatiefnemers de bestemming te wijziging in een passende bestemming 'Wonen'.

Binnen het vigerende bestemmingsplan is een burgerwoning niet toegestaan. Omdat ook binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan de gewenste functiewijziging naar burgerwoningen niet gerealiseerd kan worden, dient voor deze locaties een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld, dat voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project.

De gemeente Venray wil aan deze ruimtelijke ontwikkeling medewerking verlenen en heeft hiertoe op 22 november 2018 principe-medewerking toegezegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19017-va01_0008.jpg"
afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19017-va01_0009.jpg"  
Zoals op de topografische kaarten daterend van 2010 en 2011 aan de linker zijde is te zien, is een zeer substantieel deel van de agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt.
Alle agrarische bedrijvigheid is daarmee beëindigd. De resterende voormalige stalruimte doet nu dienst als bergruimte/stalling voor tuinmaterieel, voertuigen, fietsen en dergelijke.  

Op onderstaande afbeeldingen is de feitelijke situatie op luchtfoto weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19017-va01_0010.jpg"

Foto's: gebouwen met situering op perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19017-va01_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19017-va01_0012.jpg"

Foto's: woning met bijbehorende bebouwing en tuin.

De bestaande verharding aan de voorzijde van de voormalige stal zal voor ten minste de helft worden verwijderd en daarmee plaatsmaken voor beplanting.

3.2 Ontsluiting en parkeren

Ontsluiting:

Het plangebied is en blijft ongewijzigd via de Ossendijk ontsloten op de Deurneseweg welke de verbinding vormt tussen Venray en Ysselsteyn.

Parkeren bij de nieuwe woning:

De parkeernorm van de gemeente Venray (‘Beleidsnota Parkeernormen Venray ' en het CROW) betreft voor grondgebonden woningen 2 parkeerplaatsen op eigen terrein.

Gelet op de omvang van het perceel, kunnen en zullen de beide benodigde parkeergelegenheden geheel op eigen terrein worden aangelegd.

3.3 Groen- en watervoorzieningen

De bestaande erfbeplanting rondom de woning en bijbehorende bouwwerken zal ongewijzigd gehandhaafd blijven en daar waar nodig worden versterkt.

Op dit moment zijn er nog geen plannen om meer beplanting te gaan aanbrengen. Gelet op de bestaande landschappelijke kwaliteiten van het perceel, is het niet noodzakelijk om een landschappelijk inpassingsplan op te stellen. Feit is wel dat de huidige erfbeplanting behouden moet blijven.

Verder komt het het woongenot en de ruimtelijke kwaliteit ten goede als de nog aanwezige en niet meer functionele betonnen erfverhardingsplaten zoveel mogelijk worden verwijderd en plaats maken voor nieuwe aanplant.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Deze aspecten worden (zijn) in hoofdstuk 6 en de paragrafen 5.5 respectievelijk 2.3.3 behandeld.

4.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat: 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor overige stedelijke functies wordt in de overzichtsuitspraak gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van ‘harde’ ondergrenzen.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

In casu is er slechts sprake van een omzetting van een agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning hetgeen geen stedelijke ontwikkeling betreft en is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

4.1.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;

rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;

  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Het instrument van het Limburgs Kwaliteitsmenu is overgedragen aan gemeenten.
  • 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd kan worden als 'buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19017-va01_0013.jpg"

Figuur: Uitsnede POL-kaart 1

De gronden in het landelijk gebied zonder nadere zonering hebben de typering buitengebied gekregen en hebben vaak een agrarisch karakter, met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing.

Bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad wordt de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand vastgoed consequent gehanteerd. Toevoegingen aan de Limburgse woningmarkt moeten niet alleen van de juiste soort zijn (voldoen aan de specifieke lokale woningbehoefte) en op de juiste locatie zijn, maar moeten in veel gevallen ook gepaard gaan met sloop, zodat de kwantitatieve verhouding in balans blijft.

Gelet op het feit dat het project een functiewijziging betreft van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning, geheel binnen de bestaande bebouwing, heeft dit project in het geheel geen consequenties voor het de woningvoorraad, heeft het geen stedenbouwkundige consequenties en is het in overeenstemming met het POL 2014.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg

De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden maar is in 2014 gewijzigd vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin was bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document. Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de verordening.

In de eerste plaats bevat het hoofdstuk geen gedragsvoorschriften die gelden voor iedereen, maar uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Elders in de Omgevingsverordening wordt zeer incidenteel gebruik gemaakt van deze methodiek, maar het hoofdstuk Ruimte kent geen andere bepalingen dan opdrachten aan gemeentebesturen, die door de besturen in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en bepaalde omgevingsvergunningen.

Het tweede verschil met de overige onderdelen van de Omgevingsverordening is dat de Wet ruimtelijke ordening slechts zeer beperkte mogelijkheden biedt om ontheffing te verlenen van een bepaling uit het hoofdstuk Ruimte.

Artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Limburg heeft betrekking op 'wonen' en kent de volgende bepalingen:

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
  • 2. nvt
  • 3. nvt
  • 4. nvt
  • 5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het vierde lid.
  • 6. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat tevens een verantwoording van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen.

In dit kader zijn de leden 1, 5 en 6 van toepassing. In casu betreft het project geen toevoeging van het aantal woningen doch het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woonbestemming.

Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg 2014.

4.3 Regionaal beleid

Op 5 april 2016 heeft de gemeente Venray de nieuwe Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg vastgesteld. Een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van deze visie. De pijlers rusten idealiter op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio. Ze zijn samen te vatten in:

  • 1. Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte

Het aantal plannen dat de regio heeft en maakt om nieuwbouw toe te voegen, moet in een gezonde verhouding staan tot de kwantitatieve behoefte. Het is onverantwoord om te sturen op een bouwprogramma dat uitgaat van meer dan voorspelde groei. Dat betekent in de regio concreet dat plancapaciteit terug wordt gebracht én alleen plannen toe worden gevoegd die echt kwaliteit toevoegen en passen bij de woonbehoefte van de afzonderlijke gemeenten in de regio: bouwen naar reële behoefte.

  • 2. De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer

Samen willen de regio een breed palet aan woonmilieus bieden dat aansluit bij de huidige en toekomstige inwoners van onze regio. De dominante vraag in de regio is het wonen in grotere kernen waar voorzieningen zijn. Er is in de visie een afwegingskader ontworpen dat regionaal en lokaal het instrument vormt om tot een heldere prioritering en onderbouwing van nieuwbouwplannen te komen. De werkwijze sluit aan bij de principes van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Integrale afweging en integraal voorraadbeleid zijn sleutelwoorden.

  • 3. Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor ….

Bijzondere aandacht is nodig voor de huisvesting van (toekomstige) werknemers en dan vooral de arbeidsmigranten. Zij vullen veel banen in en zijn voorwaarde voor de verdere economische ontwikkeling. De regio gaat voor een uitnodigende strategie en kiest voor de beleidslijn van short stay naar mid stay en uiteindelijk naar regulier wonen. Regionaal wordt ook de noodzaak gevoeld om stil te staan bij statushouders. En verder zijn Toegelaten Instellingen (corporaties) vanaf 1 januari 2016 verplicht bij nieuwe verhuringen passend toe te wijzen. Betaalbaarheid en beschikbaarheid zijn dan ook twee onderwerpen die op regionaal niveau verder uitgewerkt moeten worden.

  • 4. Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal

De eerste pijler van het dynamisch voorraadbeheer is het werken aan de kwaliteit en de geschiktheid van de bestaande voorraad. Vooral in de meer stedelijke wijken vraagt dit aandacht. Daar is vernieuwing nodig (slopen, verdunnen, renoveren). Stedelijke herverkaveling kan hierbij een instrument zijn, net zoals de mogelijkheden van een transitiefonds. Maar ook de leefomgeving in de kernen staat op sommige plekken onder druk. Leegkomende en leegblijvende panden kunnen juist in kleine kernen versneld een spiraal naar beneden inzetten. Lokale kracht zien, benutten en waarderen is de lijn die wordt ingezet. Ruim baan voor nieuwe vormen van maatschappijsturing (coöperaties, zelfbeheer). Maar ook, slechts na zorgvuldige afweging is er in de kleine kernen in beperkte mate ruimte voor nieuwbouw. De grote opgave voor nu is het tegengaan van het overaanbod aan goedkope en slechte koopvoorraad.

  • 5. Een levensloopvriendelijke en duurzame regio

Door de vergrijzing neemt het aantal senioren fors toe; in de kleine kernen gaat dit proces nog sneller. Dit wordt extra aandacht gegeven in lokaal woonbeleid. Aanpassing van de woning is primair de verantwoordelijkheid van de verhuurder of eigenaar. Maar bewustwording over woningaanpassingen maakt het verschil. Hier ligt een prachtige kans om de koppeling te zoeken met bewustwording op het terrein van verduurzaming. Voorzieningen voor zwaardere zorg vereisen een zekere omvang en zullen naar verwachting daarom in grotere kernen geconcentreerd worden.

In casu is er geen sprake van een toevoeging van woningen doch het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woonbestemming; de ontwikkeling past derhalve binnen de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Strategische visie Venray 2025

In de (herijkingen van de) Strategische visie Venray wordt een toekomstvisie geformuleerd waarin een antwoord wordt gegeven op de vraag waar de gemeente Venray in het jaar 2025 wil staan. Met de visie op de gewenste toekomstrichting kan de gemeente Venray effectief sturing geven aan het proces van beleidsontwikkeling en prioritering.

Venray neemt als centrumgemeente een herkenbare positie in, in de regio gelegen tussen Venlo, Eindhoven, Duitsland en Arnhem-Nijmegen. De kern Venray heeft met name sinds de Tweede Wereldoorlog een enorme groei doorgemaakt, zowel qua aantal inwoners, qua werkgelegenheid als qua voorzieningenniveau. De kracht van Venray is dat dit gecombineerd wordt met het van oorsprong dorpse karakter van de gemeente. In de visie wordt de bewuste keuze gemaakt om dorp én stad te zijn.

Aan de rand van de kern zijn er in ruime, landschappelijke setting kleinschalige en gemengde woonmilieus gerealiseerd. Het betreft grondgebonden, levensloopbestendige woningen in allerlei prijsklassen, die zich voegen naar de karakteristieken van de locatie.

Naast het wonen in Venray en in de dorpen is er door de reconstructie ook meer ruimte ontstaan voor het wonen in het buitengebied.

Er is blijvende aandacht voor het bouwen in aansluiting op de ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten van Venray.

De beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten en het omzetten van de agrarische bedrijfsbestemming in een reguliere woonbestemming ten behoeve van de burgerbewoning van de voormalige agrarische bedrijfswoning, komt de ruimtelijke kwaliteit in deze omgeving ten goede omdat omliggende functies en gevoelige gebieden aan een lagere milieubelasting worden blootgesteld door het schrappen van het agrarisch bouwvlak.

4.4.2 Ontwikkelingsperspectief Venray 2015

De gemeente Venray heeft in het najaar van 2004 besloten om, als uitwerking van de Strategische Visie, een Ontwikkelingsperspectief 2015 op te stellen. Het Ontwikkelingsperspectief heeft als doel de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van Venray te begeleiden en de regiefunctie van de gemeente vorm te geven.

Voor de nieuwe locaties, maar ook bij inbreiding en herstructurering in de bestaande wijken, wordt ingezet op een zo groot mogelijke differentiatie van woningtypen, prijsklassen en life-styles.

In het beleidsplan Wonen is gekozen voor de differentiatievariant. Dit heeft consequenties voor de nieuwbouw en voor de bestaande woningvoorraad. Bij nieuwbouw zal een groter accent worden gelegd op het toevoegen van goedkopere huurwoningen. In de bestaande wijken zal bij inbreiding en herstructurering ruimte worden geboden aan de duurdere marktsegmenten. Hier- door ontstaat meer variatie in de woonmilieus en een evenwichtige bevolkingsopbouw. In dit kader moet ook aanvullend onderzoek gedaan worden naar de woningbehoefte van jongeren.

In de Woonvisie Venray wordt dit aspect nader belicht.

Onderhavige bestemmingswijziging heeft tot gevolg dat de agrarische bedrijfswoning wordt omgezet in een reguliere burgerwoning.

4.4.3 Volkshuisvestingsbeleid

In mei 2017 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie Venray 2017: Transformatie van de woningmarkt' vastgesteld. De woonvisie geeft op hoofdlijnen de visie van het gemeentebestuur voor de komende jaren. De visie heeft de focus op de rol van het wonen in de algehele ambitie om Venray sterker en aantrekkelijker te maken. Uit de verrichte onderzoeken is gebleken dat in Limburg, dat wordt aangeduid als een anticipeergebied, er tegen de stroom in nog 3 plaatsen zijn die groeien; één daarvan is de gemeente Venray.

De kwaliteit van het wonen speelt een grote rol voor de tevredenheid, identiteit, zelfredzaamheid en participatie van Venraynaren en is zeker ook van belang voor de economische ontwikkeling van Venray.

Met deze woonvisie wil de gemeente ervoor zorgen dat Venray zich ook op langere termijn positief ontwikkelt. De focus ligt op het beantwoorden van de groeiende vraag naar woningen in Venray voor de komende jaren. Om de verwachte groei te kunnen opvangen, zijn woningen nodig om de nieuwe wens van de woonconsument te kunnen vervullen: een wat kleinere woning, gebruiksvriendelijk en duurzaam. Deze woningen staan er al voor een groot deel, maar omdat de huishoudenssamenstelling verandert, is het nodig om de bestaande voorraad aan te passen. Daarmee willen wij tegelijkertijd de differentiatie in de bestaande voorraad vergroten. Ook toevoegingen zullen moeten bijdragen aan de differentiatie, waardoor er een betere balans komt in de woningvoorraad. Daarmee willen wij de waarde van onze bestaande voorraad in stand houden en tegelijkertijd de kwaliteit van de bestaande voorraad verbeteren.

Er is al veel gezegd en geschreven over de planovercapaciteit. Er wordt aan gewerkt om de overcapaciteit te verminderen. Toch wil de gemeente dat niet te rigoureus doen, omdat er ruimte nodig is om de voorziene groei van Venray te kunnen opvangen. Het komt er dan op aan, dat waar nodig én mogelijk de overcapaciteit wordt omgezet naar plannen, die een bijzondere bijdrage leveren aan Venray.

Doordat er geen sprake is van een toevoeging van een nieuwe bouwtitel is er geen strijdigheid met het volkshuisvestingsbeleid en heeft onderhavig plan geen gevolgen voor de woningvoorraad.

In hoofdstuk 5 zal aandacht worden besteed aan de kwaliteit van het woon- en leefklimaat.

4.4.4 Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling

De Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011 is vastgesteld op 20 december 2011 en op 1 januari 2012 in werking getreden. Het in deze structuurvisie vastgelegde kwaliteitsbeleid omtrent een bijdrage Ruimtelijke ontwikkeling is gebaseerd op de gedachte dat ruimtelijke ontwikkelingen (bouwactiviteiten) leiden tot verlies aan ruimtelijke kwaliteit en dat dit verlies moet worden gecompenseerd. Achterliggend doel is het behoud en waar mogelijk versterking van de (groene) kwaliteiten van zowel het buitengebied als het stedelijk gebied.

Omdat er geen sprake is van toevoeging van een woningbouwtitel, zal er geen bijdrage op basis van deze structuurvisie afgedragen hoeven te worden.

4.4.5 Bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemming   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan Buitengebied 2010 (incl. - herzieningen regels)   - bestemming 'agrarisch'
- dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2
- bouwvlak
- functieaanduiding agrarisch bedrijf
- functieaanduiding bedrijfswoning
- gebiedsaanduiding reconstructie- wetzone - verwevingsgebied
- gebiedsaanduiding luchtvaartverkeerszone  
14 december 2010 (en 1 november 2016 resp. 20 september 2017)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19017-va01_0014.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding

Binnen deze bestemming is het niet toegestaan om de bedrijfswoning in gebruik te nemen als burgerwoning. Daarom is het noodzakelijk om een reguliere bestemmingsplanprocedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Milieu-planologische aspecten

5.1 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Aan de Ossendijk bedraagt de maximaal toegestane snelheid 60 km/uur en aan de Deurneseweg (N270) 80 km/uur. De geluidszone bij deze wegen bedraagt 250 meter; het plangebied valt binnen de geluidszone van de Ossendijk.

In casu betreft het pand een bestaande agrarische bedrijfswoning, die alleen van bestemming wisselt. Het nieuwe bestemmingsvlak 'wonen' blijft gelijk aan het huidige agrarische bouwvlak. Het bouwvlak voor de woning zal op gelijke afstand van de Ossendijk komen te liggen als het geval was voor het aanduidingsvlak ten behoeve van de agrarische bedrijfswoning.

Wanneer de wijziging via het bestemmingsplan wordt gerealiseerd, hoeft er geen (nieuwe) hogere waarde te worden vastgesteld. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woning niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning.


Spoorweglawaai

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd.

5.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige project wordt binnen het plangebied een nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten; de bedrijfswoning en omliggend erf wijzigt van een agrarische bedrijfsbestemming naar een burgerwoonbestemming; de woning is in beide situaties even bodemgevoelig, maar het agrarisch erf en bijgebouwen wijzigen naar een gevoeligere woonbestemming.

Op 23 maart 1997 is, in verband met de realisatie van de bedrijfswoning, een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de bodem geschikt was voor de bouw van de woning. Rond 2010 zijn (op één na) alle agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt.

Door tijdsverloop is het noodzakelijk dat er een historisch bodemonderzoek voor deze locatie wordt uitgevoerd. Inmiddels heeft dit door Econsultancy BV plaatsgevonden.

Uit het vooronderzoek blijkt dat er sprake is van voormalige en/of huidige bodembelasting op de locatie, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. Dit in verband met de voormalige bedrijfsactiviteiten, de voormalige en huidige bebouwing, waar in het verleden asbesthoudende platen op gelegen hebben en de voormalige opslag van oliehoudende producten in boven- en ondergrondse tanks.

Econsultancy adviseert deellocaties verder te onderzoeken (verkennend bodemonderzoek) en merkt verder op dat als bij het ontgraven sprake is van afvoer van de grond naar elders, het voor de toepassing elders of de acceptatie bij een grondbank, verwerker of stortplaats noodzakelijk is om tevens onderzoek te doen naar PFAS.

Het historisch bodemonderzoek is als bijlage aan de plantoelichting gekoppeld.

Het verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem heeft plaatsgevonden en op 21 februari 2020 zijn onderstaande bevindingen neergelegd in een rapportage welke integraal aan de planstukken zijn toegevoegd.

'Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:

Deellocatie A: Gehele locatie

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht, niet lijnvormig" (VED-NL). Bij verdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem mogelijk verontreinigd is.

In zowel de zintuiglijk verontreinigde als in de zintuiglijk schone boven- en ondergrond zijn analytisch geen verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater is analytisch licht verontreinigd met barium, molybdeen en naftaleen. De verontreinigingen met zware metalen in het grondwater zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondwaarden. De lichte verontreiniging met naftaleen houdt mogelijk verband met de voormalige olieopslagactiviteiten ter plaatse van deellocatie C.

Ter plaatse van deellocatie A zijn zintuiglijk in de bodem en op het maaiveld geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. In asbestmengmonster ASB-MMA01 is een licht verhoogt asbestgehalte van 1,2 mg/kg d.s. Het gehalte overschrijdt het criterium van nader asbestonderzoek niet. In de overig geanalyseerde asbest mengmonsters is geen asbest aangetoond.

De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als "heterogeen verdacht" dient te worden beschouwd, wordt voor deze deellocatie bevestigd.

Deellocatie B: voormalige ondergrondse HBO-tank

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht, plaatselijke bodembelasting (één of meer ondergrondse opslagtank(s)" (VEP-OO). Bij verdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem mogelijk verontreinigd is.

In de bodem zijn zintuiglijk geen olieverontreinigingen waargenomen. In de verdachte laag (onderzijde tank) zijn analytisch geen olie gerelateerde verontreinigingen aangetroffen. In het grondwater zijn eveneens geen verontreinigingen met olie gerelateerde producten geconstateerd.

De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als "plaatselijk verdacht" dient te worden beschouwd, wordt voor deze deellocatie verworpen.

Deellocatie C: voormalige bovengrondse dieseltank en opslag afgewerkte olie

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "plaatselijk verdacht" (VEP). Bij verdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem mogelijk verontreinigd is.

In de bodem zijn zintuiglijk geen olieverontreinigingen waargenomen. In de bovengrond zijn analytisch geen verontreinigingen met olie gerelateerde producten geconstateerd.

Het grondwater is licht verontreinigd met naftaleen. Dit licht verhoogde gehalte houdt mogelijk verband met de voormalige opslagactiviteiten die op deze deellocatie plaatsgevonden hebben.

De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als "plaatselijk verdacht" dient te worden beschouwd, wordt voor deze deellocatie bevestigd.

Deellocatie D: druppelzones (huidige schuur)

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht, niet lijnvormig" (VED-HE). Bij verdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de mogelijk verontreinigd is met asbest.

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. In beide druppelzones zijn analytisch (fractie < 20mm) geen asbestgehalten boven de detectielimiet gemeten.

Conclusie en advies

Gelet op de aard en mate van de aangetroffen verontreinigingen bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging van de onderzoekslocatie.

Met betrekking tot asbest kan op basis van de onderzoeksresultaten worden gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen.

Algemeen

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 29 november 2019) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.'

5.3 Luchtkwaliteit

Wetgeving

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; 'Wet Luchtkwaliteit'). Hierin wordt een programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.


Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenen- de mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwali- teitseisen)”.


Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.


Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

1. inrichtingen

2. infrastructuur

3. kantoorlocaties

4. woningbouwlocaties


Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in
geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Onderhavig plan heeft betrekking op de omzetting van een agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het project per saldo niet in betekende mate bedraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, dan wel zelfs bijdraagt
aan de verbetering van de luchtkwaliteit door ook het formeel staken van agrarische
bedrijfsactiviteiten.


Voor de omgekeerde werking zijn eveneens de vigerende en de gewenste woonfuncties
beschouwd. Het nieuwe bouwvlak 'wonen' blijft nagenoeg gelijk aan het huidige aanduidingsvlak 'bedrijfswoning'. De afstand van de woonfunctie tot omliggende agrarische en niet agrarische bedrijven en de Ossendijk blijft dus gelijk aan de huidige situatie. Het huidige woon- en leefklimaat blijft daarmee gegarandeerd en wordt zeker niet slechter.


Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Risicovolle inrichtingen (Bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologisch besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

De woning is te kwalificeren als een kwetsbaar object . Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving van het plangebied (binnen een straal van 600 meter) geen risicovolle inrichtingen. De eerste risicovolle inrichting betreft de varkenshouderij Mts Dobbe aan de Kempkensberg 1, waar zich een bovengrondse propaantank van 5000 liter bevindt met een PR-contour 10-6 /jr. van 20 meter. Deze afstand wordt ruimschoots gehaald.

5.4.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen van belang. Nabij het plangebied is dit de N270. Het plangebied ligt op een afstand van bijna 500 meter van de N270. Ter hoogte van het plangebied bedraagt de 10-6 /jaar plaatsgebonden risicocontour 0 meter. Het transport van gevaarlijke stoffen is in relatie tot het project dus geen belemmering. Het groepsrisico zal als gevolg het project ook niet wijzigen omdat het aantal personen binnen het plangebied eerder afneemt dan toeneemt.

Het plangebied bevindt zich verder meer dan 7 km van de spoorlijnen Nijmegen-Venlo en Venlo-Eindhoven. Volgens de ‘Risicoatlas Spoor, Vervoer van gevaarlijke stoffen over de vrije baan‘ vindt over de spoorlijn Venray-Venlo geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze spoorlijn heeft derhalve geen invloed op het plaats- of groepsgebonden risico in het plangebied. Voor de spoorlijn Eindhoven-Venlo bedraagt de PR 10-6 -contour 0 m; gezien de ruime afstand vormt ook deze geen belemmering.

In de omgeving van het plangebied, te weten op een afstand van bijna 200 m vanuit het bouwvlak voor de burgerwoning, bevindt zich een aardgasleiding van de NV Gasunie. Het bouwvlak valt buiten de veiligheidszone welke op de risicokaart is weergegeven en op onderstaande afbeelding is te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19017-va01_0015.jpg"

Afbeelding: risicokaart

Voor het aspect 'externe veilheid buisleidingen' zal er geen sprake zijn van een belemmering van het omzetten van de bedrijfswoning in een burgerwoning.

5.5 Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

5.5.1 Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

5.5.2 Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied aan de Ossendijk 110 wordt omringd door agrarische gronden en weinig bebouwing. Er is dus sprake van een rustig buitengebied.

Niet-agrarische bedrijven:

De afstand van het plangebied tot het bestemmingsvlak 'Bedrijf' aan de Deurneseweg 112 bedraagt circa 280 m. Binnen deze bedrijfsbestemming zijn 'overige niet-agrarische bedrijven' toegestaan in de vorm van een loonwerkbedrijf in de milieucategorie 3, waarbij een richtafstand hoort van 50 meter. De feitelijke afstand van de burgerwoning tot betreffend bedrijf is dus vele malen groter dan de richtafstand, waardoor beide functies elkaar niet belemmeren.

Agrarische bedrijven:

Aan de Deurneseweg 116 bevindt zich een intensieve veehouderij. De richtafstand bedraagt voor intensieve veehouderijen 200 meter in verband met 'geurhinder'. De feitelijke afstand tot het plangebied bedraagt circa 320 meter.

Op basis van de voorgrondbelasting kan voor onderhavige situatie worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied het woon- en leefklimaat aanvaardbaar is; de geurnorm van 14 Ou wordt niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19017-va01_0016.jpg"

Figuur: voorgrondgeurbelasting

Voor de achtergrondbelasting visualiseert onderstaande afbeelding de geursituatie. Hieruit blijkt dat de Ossendijk 110 binnen een gebied met een matig woon- en leefklimaat is gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19017-va01_0017.jpg"

Figuur: achtergrondgeurbelasting

Nu het nieuwe bouwvlak 'wonen' gelijk blijft aan het huidige aanduidingsvlak 'bedrijfswoning', kan er derhalve worden gesteld dat qua milieuzonering wordt voldaan aan de richtafstanden uit de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'; niet alleen ten opzichte van (agrarische) bedrijven maar ook ten opzichte van vollegronds tuin- en akkerbouwbedrijven zonder bebouwing, waar spuitzones gelden. Op geen enkele wijze wordt als gevolg van onderhavig bestemmingsplan de mogelijkheid gecreëerd om een woonfunctie op kortere afstand van belastende functies te vestigen.

5.6 Kabels, leidingen en straalpaden

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In de omgeving van het plangebied, te weten op een afstand van bijna 200 m vanuit het bouwvlak voor de burgerwoning, bevindt zich een aardgasleiding van de NV Gasunie. In paragraaf 5.4.2 is beschouwd wat de impact van deze leiding op het plan is.

Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen.

Het plangebied is wel gelegen binnen een luchtvaartverkeerszone, maar gelet op de maximaal toegestane bouwhoogte in relatie tot de hoogte van het maaiveld, vormt dit geen belemmering.

5.7 Niet gesprongen explosieven

Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het besluitgebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Waterbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Venray als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit de gemeente Venray en het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • 1. afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
  • 2. de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • 3. verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • 4. grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • 5. een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan;
  • 6. bij inbreidingslocaties dient een voorziening gerealiseerd te worden met een minimale inhoud van 30 mm met een overloop naar maaiveld of oppervlaktewater.

6.2 Waterhuishoudkundige situatie plangebied

Het project heeft geen consequenties voor het aspect hemelwaterinfiltratie. Immers, de bestaande agrarische bedrijfswoning zal alleen van functie wijzigen doch de bebouwde oppervlakte zal niet toenemen in relatie tot de huidige planologische mogelijkheden, hetgeen geen gevolgen heeft voor de infiltratiemogelijkheden van het hemelwater.

Afvoer van huishoudelijk afvalwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.

Bouwmaterialen

De gemeente Venray streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve, voorzover relevant, geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

6.3 Overleg Waterschap

Vooroverleg met en advies van het waterschap Limburg maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Limburg heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2000 m2.

Specifiek wateradvies door het waterschap is niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 7 Juridische vormgeving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

Verder is aansluiting gezocht bij de systematiek van het bestemmingsplan buitengebied Venray 2010 (inclusief herzieningen regels).

7.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.

7.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.

In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.

In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.

In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Omdat onderhavig bestemmingsplan slechts een partiële herziening inhoudt, zijn in de regels ook slechts de gewijzigde bepalingen opgenomen.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid, kostenverhaal en planschade

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden.

Tussen de gemeente Venray en de initiatiefnemer zal een planschadeverhaalsovereenkomst worden gesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Venray komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

Procedure  

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;

2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;

3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;

4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;

5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

Overleg  

In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Limburg en provincie Limburg. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder opgenomen worden.

Inspraak en zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft met ingang van 3 juli 2020 zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.