direct naar inhoud van Regels
Plan: Herziening deelgebieden Venray
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP15017-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze planregels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het bestemmingsplan 'Herziening deelgebieden Venray' van de gemeente Venray.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0984.BP15017-va01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Archeologische waarde

De aan een gebied toegekende (verwachtings)waarde ten behoeve van het behoud van eventueel daar voorkomende relevante archeologische resten.

1.6 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 Beheerderswoning

Een woning of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.8 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.9 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.11 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.12 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.13 Bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.14 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.15 Bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.16 Dienstwoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het gezin van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.

1.17 Evenement

Een voor publiek openbaar toegankelijke verrichting van vermaak in de open lucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van publiek voor sociale, informerende, educatieve, culturele, levensbeschouwelijke doeleinden en/of doeleinden voor vermaak. Onder toegestane evenementen wordt verstaan: kermissen, herdenkingsplechtigheden, feesten, muziekvoorstellingen, wedstrijden op of aan de weg, braderieën of markten, optochten en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen evenementen.

1.18 Extensief recreatief medegebruik

Die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.19 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 Hoofdgebouw

Een of meerdere panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.21 Huishouden

Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren.

1.22 Landschappelijke waarde

De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.

1.23 Maaiveld

Bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.24 Maatvoeringsvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.

1.25 Monumenten

Alle bouwwerken conform artikel 1 onder d Monumentenwet 1988.

1.26 Natuurlijke waarde

De aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.27 Omgevingsvergunning

Omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.28 Ondergeschikte bouwdelen

Onderdelen van een hoofdgebouw die in architectonisch opzicht ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en bijgebouwen, zoals erkers, ingangpartijen, luifels, schoorstenen en antennes.

1.29 Peil
  • a. Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.30 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Raamprostitutie is hieronder mede begrepen.

1.31 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijk gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Een prostitutiebedrijf en bordeel zijn hieronder mede begrepen. Seks- en/of pornobedrijf is een aparte functie en valt op geen enkele wijze onder enig andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan. Hieronder wordt mede verstaan prostitutie en raamprostitutie.

1.32 Verbeelding

De plankaart van het plan.

1.33 Voorzieningen van openbaar nut

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse afvalvoorzieningen, bovengrondse afvalvoorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten, plus voorzieningen voor warmte- en koudeopslag of voorzieningen van soortgelijke aard met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.34 Waterhuishoudkundige voorzieningen

Boven- en ondergrondse voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, infiltratie en waterkwaliteit.

1.35 Weg

Een voor het openbaar verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens

Tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 Het bebouwingspercentage

Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bestemmingsvlak of het bouwvlak dat ten hoogste mag worden bebouwd.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 De lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

De buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.8 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,00 meter.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg en instandhouding van een bosgebied, met in begrip van de voorkomende niet beboste gedeelten, zoals bouw- en grasland, heide, stuifzand, moeras, veen, vennen, vijvers en waterlopen;
  • b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige algemene natuurlijke- en landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden;
  • c. de verbetering van het milieu voor de natuurlijke levensgemeenschappen;
  • d. de houtpoductie;
  • e. de bodembescherming;
  • f. de waterbeheersing;
  • g. extensief dagrecreatieve waarden en recreatief medegebruik;
  • h. (half)verharde paden en onverharde wegen.

3.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 14.2.

3.2 Bouwregels

Op of in de voor 'Bos' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Beheerderswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 voor het bouwen van een beheerderswoning met een bijbehorend bijgebouw, mits;

  • a. de woning ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van de uitoefening van het beheerstoezicht;
  • b. deze betrekking heeft op een beheersobject van tenminste 500 ha., met dien verstande dat een oppervlakte die eenmaal is meegeteld, nadien niet meer voor het verlenen van een afwijking in aanmerking mag worden genomen;
  • c. de inhoud van de dienstwoning niet meer bedraagt dan 700 m3 en de goothoogte niet meer bedraagt dan 4 meter;
  • d. het bijgebouw uitsluitend als aan- of uitbouw van de woning wordt gebouwd, het oppervlak niet meer bedraagt dan 60 m2 en de goothoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de begane grondlaag van de bijbehorende woning;
  • e. een bouwwerk, voorzien van een dak, met een kap wordt afgedekt, waarvan de dakhelling te minste 12° zal bedragen;
  • f. de hoogte van een gebouw niet meer bedraagt dan 8 meter;
  • g. door de bouw, plaatsing of de aanwezigheid van het bouwwerk geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de aanwezige algemene natuurlijke- en landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden.

3.3.2 Schuur

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 voor het bouwen van een schuur ten behoeve van beheer en onderhoud, mits;

  • a. het bouwwerk ter plaatse noodzakelijk is ten behoeve van het beheer en onderhoud van deze gronden;
  • b. deze betrekking heeft op een beheersobject van tenminste 50 ha.;
  • c. deze, indien reeds beheersgebouwen aanwezig zijn, daarbij aansluitend tot stand komt, tenzij:
  • dit uit het oogpunt van doelmatig beheer onoverkomelijk mag blijken, danwel tenzij;
  • door de oprichting elders een naar verhouding ruimtelijk gunstigere situering wordt verkregen;
  • d. de inhoud vermeerderd met de inhoud van de reeds in het betrokken beheersobject aanwezige schuren, niet meer dan 1 m3 per ha. bedraagt, met dien verstande dat bij een beheersobject van minder dan 150 ha. een totaal van slechts een schuur aanwezig mag zijn en dat de oppervlakte, die eenmaal is meegeteld nadien niet meer voor het verlenen van een afwijking in aanmerking nag worden genomen;
  • e. de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
  • f. deze geen aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- of vaartuigen betreft;
  • g. een bouwwerk, voorzien van een dak, met een kap zal worden afgedekt, waarvan de dakhelling tenminste 12° zal en ten hoogste 45° mag bedragen;
  • h. door de bouw, plaatsing of de aanwezigheid van het bouwwerk geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de aanwezige algemene natuurlijke- en landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden.

3.3.3 Schuil- of schaftgelegenheid

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 voor het bouwen van een eenvoudige schuil- of schaftgelegenheid in verband met de in een beheersobject uit te voeren werken of werkzaamheden, mits;

  • a. deze ter plekke noodzakelijk is;
  • b. deze geen caravan, kampeerwagen, danwel een aan zijn oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- of vaartuig betreft;
  • c. de inhoud niet meer bedraagt dan 50 m³;
  • d. de goothoogte niet meer bedraagt dan 2,5 meter;
  • e. een bouwwerk, voorzien van een dak, met een kap zal worden afgedekt, waarvan de dakhelling tenminste 12° zal en ten hoogste 45° mag bedragen;
  • f. door de bouw, plaatsing of de aanwezigheid van het bouwwerk geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de aanwezige algemene natuurlijke- en landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden.

3.3.4 Brandtoren

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 voor de bouw van een brandtoren, mits:

  • g. deze uit een oogpunt van brandpreventie noodzakelijk is;
  • h. de bouwhoogte, ten hoogste 25 meter bedraagt;
  • i. door de bouw, plaatsing of de aanwezigheid van het bouwwerk geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de aanwezige algemene natuurlijke- en landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden.

3.3.5 Hoogzit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 voor de bouw van een hoogzit ten behoeve van de uitoefenong van de jacht, mits:

  • a. de bouwhoogte, ten hoogste 4 meter bedraagt;
  • b. door de bouw, plaatsing of de aanwezigheid van het bouwwerk geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de aanwezige algemene natuurlijke- en landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden.

3.3.6 Voederberging/voederruif

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 voor de bouw van een voederberging of voederruif voor wild, mits:

  • c. dit bouwwerk noodzakelijk is voor de instandhouding van het wild;
  • d. het oppervlak ervan ten hoogste 3 m² bedraagt;
  • e. door de bouw, plaatsing of de aanwezigheid van het bouwwerk geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de aanwezige algemene natuurlijke- en landschappelijke waarden en cultuurhistorische waarden.

3.3.7 Overige bouwwerken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.2 voor het bouwen van bouwwerken ten dienste van de bestemming, waaronder begrepen schuren ten behoeve van beheer en onderhoud, schuil- of schaftgelegenheden, met dien verstande, dat:

  • 1. de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen
  • 2. het maximaal oppervlak van een bouwwerk ten hoogste 10 m2 mag bedragen;
  • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijk en natuurwaarden.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden:

  • a. als staanplaats of ligplaats voor onderkomens, behoudens voor zover en voor zolang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met in de tot 'Bos' bestemde gronden uit te voeren werken of werkzaamheden;
  • b. als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • c. voor militaire oefeningen, met uitzondering van marsoefeningen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van voertuigen;
  • d. voor agrarische doeleinden, behoudens indien zodanig gebruik plaats vond ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en/of plaatsvindt in het kader van natuurbeheer;
  • e. als sport-, wedstrijd-, kampeer- of caravanterreinen, dagcampings, parkeerterreinen, lig- of speelweiden, zwemgelegenheden en buitenmaneges, tenzij hiervoor een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 3.5.1;
  • f. voor het beproeven van voertuigen; voor de beoefening van de motorsport en de modelvliegsport; voor het houden van wedstrijden met motorrijtuigen of bromfietsen; voor het racen of crossen met motorrijtuigen en (brom)fietsen;
  • g. het opslaan en stallen van materialen, behoudens de opslag en stalling van materialen welke verband houdt met de bestemming 'Bos'.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
3.5.1 Aanlegverbod

Het is verboden op of in de binnen deze bestemming gelegen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van ondergrondse en/of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • c. het bebossen van het op het tijdstip van het inwerkingtreding van dit bestemmingsplan voorkomende niet beboste gedeelten als bedoeld in artikel 3.1.1;
  • d. het aanleggen en/of inrichten van dagcampings, picknick plaatsen, alsmede van speel- of ligweiden

3.5.2 Uitzonderingen

Het in artikel 3.5.1 bepaalde is niet van toepassing op:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. op werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. op werken en werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik en agrarisch grondgebruik;
  • d. op werken of werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn.

3.5.3 Afwegingskader

Een in artikel 3.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de in artikel 3.1.1 genoemde waarden en/of functies van deze gronden, niet onevenredig (kunnen) worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 4 Maatschappelijk 1

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Maatschappelijk 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sociale, medisch-sociale doeleinden en psychiatrische doeleinden met inbegrip van bewoning van de gebouwen;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen:

  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. voorzieningen van openbaar nut;
  • f. paden en verhardingen;
  • g. in- en uitritten;
  • h. tuinen en erven.

4.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangewezen, dubbelbestemmingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 14.2.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op en in de voor 'Maatschappelijk 1' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen woningen zijnde, ten behoeve van sociale, medisch-sociale en psychiatrische doeleinden;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. het totale oppervlak dat maximaal bebouwd mag worden binnen het bestemmingsvlak mag niet bedragen dan wat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven.

4.2.2 Regels voor gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de goothoogte van gebouwen mag ten hoogste de hoogte bedragen ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)';
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste de hoogte bedragen ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 15 meter bedragen;
  • d. de afstand van gebouwen tot een bestemming verkeer dient ten minste 10 meter te bedragen
  • e. de afstand van gebouwen tot de bestemmmingsgrens dient ten minste 5 meter te bedragen.

4.2.3 Regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- of terreinafscheidingen, bedraagt maximaal 1,80 meter;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 meter.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in:

  • a. artikel 4.2.2 voor het vergroten van de hoogtemaat van een gebouw tot maximaal 20 meter ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen, zoals torentjes.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. wonen anders dan bedoeld in artikel 4.1 onder a;
  • b. seksinrichting;
  • c. voor handels- en/of bedrijfsdoeleinden.

Artikel 5 Maatschappelijk 2

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen
  • a. De voor 'Maatschappelijk 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare of bijzondere gebouwen met daarbij behorend onbebouwd terrein ten dienste van verpleging en verzorging van zieken en bejaarden;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen:

  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. voorzieningen van openbaar nut;
  • f. paden en verhardingen;
  • g. in- en uitritten;
  • h. tuinen en erven.

5.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangewezen, dubbelbestemmingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 14.2.

5.2 Bouwregels

Op en in de voor 'Maatschappelijk 2' aangewezen gronden gelden de volgende bepalingen:

  • a. bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het totale oppervlak dat maximaal bebouwd mag worden binnen het bouwvlak mag niet bedragen dan wat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken mag ten hoogste de hoogte bedragen ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • d. gebouwen dienen met de voorgevel in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerd bouwgrens te worden gebouwd.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Dienstwoningen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.2 voor het bouwen van een dienstwoning, met dien verstande dat:

  • a. ten hoogste twee dienstwoningen mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de woningen vrijstaand of in een blok van twee aaneengebouwd mogen worden gebouwd;
  • c. de breedte van het bouwperceel voor een vrijstaande woning ten minste 13 meter bedraagt en voor een aan één zijde vrijstaande woning ten minste 10 meter zal bedragen;
  • d. de afstand van ieder vrijstaande woning en van ieder blok van twee aaneengebouwde woningen ten minste 3 meter zal bedragen;
  • e. de afstand tussen twee vrijstaande woningen ten minste 6 meter zal bedragen;
  • f. de inhoud van elke woning ten minste 300 m3 en ten hoogste 450 m3 zal bedragen;
  • g. de breedte van ieder vrijstaand huis ten minste 7 meter en ten hoogste 12 meter en van ieder aan één zijde vrijstaand huis ten minste 6 meter en ten hoogste 10 meter zal bedragen;
  • h. de goothoogte van de woning ten minste 4 meter en ten hoogste 6 meter zal bedragen;
  • i. de voorgevel van de woning in de naar de weg gekeerde bouwgrens zal worden geplaatst;
  • j. aan de achtergevel van de woning (hoofdgebouw) een aanbouw mag worden gebouwd, waarbij:
  • 1. de aanbouw zal worden geplaats binnen het vlak bepaald door het verlengde van de zijgevels van de woning;
  • 2. de breedte van de aanbouw niet meer zal bedragen dan 3 meter;
  • 3. in afwijking van het bepaalde onder 2, de breedte van een te bouwen serre of veranda maximaal de breedte van het gedeelte van de achtergevel waartegen wordt gbouwd, mag bedragen;
  • 4. de bouwdiepte van de aanbouw niet meer zal bedragen dan 4 meter;
  • 5. de goothoogte van de aanbouw niet meer zal bedragen dan 3 meter.

5.3.2 Bebouwingspercentage

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.2 onder b door het verhogen van het bebouwingspercentage met maximaal 10%.

5.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de situering van gebouwen in het bouwvlak ten behoeve van een verantwoord stedenbouwkundig geheel.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. wonen anders dan bedoeld in artikel 5.3.1;
  • b. seksinrichting.

Artikel 6 Maatschappelijk 3

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Maatschappelijk 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen van openbare of bijzondere aard, zoals scholen, overheid of voor sociale of culturele doeleinden;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen:

  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. voorzieningen van openbaar nut;
  • f. paden en verhardingen;
  • g. in- en uitritten;
  • h. tuinen en erven.

6.1.2 Dubbelbestemmingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de verbeelding aangewezen dubbelbestemmingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 14.2.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op en in de voor 'Maatschappelijk 3' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 6.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

6.2.2 Regels voor gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen, gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag worden bebouwd tot maximaal het door middel van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangeduide bebouwingspercentage;
  • c. de bouwhoogte van hoofdgebouwen dient tenminste de hoogte te bedragen ter plaatse van de aanduiding 'minimum en maximum bouwhoogte (m)';
  • d. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag ten hoogste de hoogte bedragen ter plaatse van de aanduiding 'minimum en maximum bouwhoogte (m)'.

6.2.3 Regels voor dienstwoningen

Voor het bouwen van de dienstwoning, gelden de volgende regels:

  • a. ten hoogste één dienstwoning is toegestaan;
  • b. de dienstwoning mag vrijstaand worden gebouwd of opgenomen in het hoofdgebouw;
  • c. de inhoud van de dienstwoning bedraagt ten minste 280 m3;
  • d. de vrijstaande woning dient aan de wegzijde gebouwd te worden;
  • e. de goothoogte van een vrijstaande dienstwoning dient ten minste 5 meter te bedragen;
  • f. de goothoogte van een vrijstaande dienstwoning mag ten hoogste 6 meter bedragen;
  • g. de breedte van de woning dient ten minste 5,50 meter te bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. wonen, anders dan bedoeld onder 6.2.3;
  • b. seksinrichting.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 14.2 in acht dient te worden genomen.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen op en in de als 'Waarde - Archeologie 2' aangeduide gronden gelden de volgende regels:

  • a. Op en in de als 'Waarde - Archeologie 2' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 250 m² per bouwperceel gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  • b. Indien de verstoring meer dan 250 m² per bouwperceel bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 centimeter dient de aanvrager een rapport (voortoets, bureau onderzoek, booronderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van gronden meer dan 250 m² per bouwperceel bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 centimeter:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
  • c. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).

7.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. blijkens een rapport van een door van gemeentewege erkende archeologisch deskundige (voortoets) de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming verkeer betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming natuur.

7.3.3 Afwegingskader

Een in artikel 7.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, als op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 4

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 14.2 in acht dient te worden genomen.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen op en in de als 'Waarde - Archeologie 4' aangeduide gronden gelden de volgende regels:

  • a. Op en in de als 'Waarde - Archeologie 4' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 500 m² per bouwperceel gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  • b. Indien de verstoring meer dan 500 m² per bouwperceel bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 centimeter dient de aanvrager een rapport (voortoets, bureau onderzoek, booronderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van gronden meer dan 500 m² per bouwperceel bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 centimeter:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
  • c. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).

8.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. blijkens een rapport van een door van gemeentewege erkende archeologisch deskundige (voortoets) de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming verkeer betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming natuur.

8.3.3 Afwegingskader

Een in artikel 8.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, als op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 5

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 14.2 in acht dient te worden genomen.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen op en in de als 'Waarde - Archeologie 5' aangeduide gronden gelden de volgende regels:

  • a. Op en in de als 'Waarde - Archeologie 5' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 2.500 m² per bouwperceel gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  • b. Indien de verstoring meer dan 2.500 m² per bouwperceel bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 centimeter dient de aanvrager een rapport (voortoets, bureau onderzoek, booronderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde , of van werkzaamheden
9.3.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van gronden meer dan 2.500 m² per bouwperceel bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 centimeter:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
  • c. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).

9.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 9.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. blijkens een rapport van een door van gemeentewege erkende archeologisch deskundige (voortoets) de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming verkeer betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming natuur.

9.3.3 Afwegingskader

Een in artikel 9.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

9.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, als op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Onverlet het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is het (ook) verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het laten gebruiken danwel het doen laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 10%-regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% en maximaal 1 meter van die maten en percentages indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels een andere omgevingsvergunning/ontheffing is of kan worden verleend.

12.2 Bouwvlak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het uitbreiden van het bouwvlak, binnen de bestemming, tot maximaal 10%, met dien verstande dat:

  • a. binnen een afstand van minimaal 5 meter tot aan de zijdelingse en achterste perceelsgrens geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht;
  • b. de belangen van eigenaren en/of gebruikers van de nabij gelegen gronden en bebouwing niet onevenredig worden geschaad;
  • c. er uit oogpunt van brandveiligheid geen belemmeringen zijn.
12.3 Meetverschillen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.

12.4 Voorzieningen van openbaar nut

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud maximaal 50 m3 mag bedragen;
  • b. de hoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen.
12.5 Evenementen

In afwijking van het bepaalde in de artikelen 4 t/m 6  is het mogelijk om een locatie die niet is aangewezen als 'evenemententerrein' te gebruiken ten behoeve van evenementen, onder de voorwaarden dat:

  • a. deze evenementen niet langer dan drie kalenderdagen in beslag nemen, inclusief de dagen die nodig zijn voor het op- of afbouwen;
  • b. versterkt geluid of muziek slechts gedurende één dag is toegelaten tussen 10.00 uur en 01.00 uur;
  • c. voorzien kan worden in voldoende parkeergelegenheid en een goede verkeersafwikkeling;
  • d. het maximaal aantal bezoekers per evenement per dag niet meer bedraagt dan 5.000.

Artikel 13 Algemene procedureregels

13.1 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  • a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende vier weken voor belanghebbenden ter inzage op het gemeentehuis;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend op de internetsite van de gemeente Venray;
  • c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij het bevoegd gezag;
  • d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  • e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

14.2 Voorrangsregels
14.2.1 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

 

14.2.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

14.3 Parkeren
14.3.1 Parkeereis
  • a. Bij de afgifte van een omgevingsvergunning wordt het aantal te realiseren parkeerplaatsen bepaald conform de Beleidsnota Parkeernormen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag getoetst worden aan nieuwe dan wel gewijzigde parkeernormen, als deze in werking zijn getreden en leiden tot een lagere parkeernorm.

14.3.2 Afwijken van parkeereis

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.3.1 indien:

  • a. uit een parkeeronderzoek blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  • b. het voldoen aan de in lid 14.3.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.

14.3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 14.3.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Herziening deelgebieden Venray'.