direct naar inhoud van Regels
Plan: Blitterswijck
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP13007-vo02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Blitterswijck' met identificatienummer NL.IMRO.0984.BP13007-vo02 van de gemeente Venray.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aaneengebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van minimaal drie woningen waarvan de hoofdmassa aan elkaar gebouwd/verbonden is.

1.6 activiteit:

activiteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid Wabo.

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.8 agrarisch:

het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.9 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antenne-drager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.10 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden

1.11 architectonische waarde:

de aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering.

1.12 automatenhal/speelhal:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte is bestemd en/of wordt gebruikt om het publiek gelegenheid te geven om spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen.

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogst mag worden bebouwd.

1.15 bed & breakfast:

recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt.

1.16 bedrijf aan huis:

het hoofdzakelijk door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel. Behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.17 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huisverbonden beroepen niet daaronder begrepen.

1.18 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.19 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale oppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten.

1.20 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw, te bewonen door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw in overeenstemming met de bestemming.

1.21 begane grond:

de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.22 beroep aan huis:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel. Behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.23 besluit omgevingsrecht:

besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wabo.

1.24 bestaand:

ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig.

1.25 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.26 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.27 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo.

1.28 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.29 bijgebouw:

een aangebouwd of vrijstaand gebouw of ander bouwwerk met een dak die door de vorm onderscheiden kan worden van de op hetzelfde perceel gelegen hoofdmassa van het hoofdgebouw (woning), die in architectonisch opzicht ondergeschikt zijn en functioneel dienstbaar aan dit hoofdgebouw. Een bijgebouw is een bouwwerk als bedoeld in de Wabo.

1.30 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.31 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.32 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond.

1.33 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.34 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.35 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.36 bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.37 carport:

een overkapping van lichte constructie, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor een motorrijtuig, welke geen tot de constructie behorende wanden heeft.

1.38 coffeeshop:

een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.

1.39 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat in de loop van de geschiedenis is ontstaan door het gebruik dat de mens van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in reliëf, verkaveling, slotenpatroon of architectuur.

1.40 dagrecreatief medegebruik 1:

extensieve vormen van dagrecreatie die in de open lucht plaatsvinden in gebieden waar de hoofdfunctie een andere is; hieronder worden in ieder geval verstaan: wandelen, fietsen, paardrijden of kanoën.

1.41 dagrecreatief medegebruik 2:

Tijdelijk medegebruik van grasland, akkerbouwgrond of onbebouwde agrarische grond voor kleinschalige dagrecreatie die in de open lucht plaatsvindt, waaronder kleinschalige recreatieve luchtvaart ten behoeve van luchtballonvaren en ultralights;

1.42 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren van goederen aan diegenen die, die goederen kopen resp. huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.43 dienstverlening:

het verrichten van diensten in een vorm die voor wat betreft ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met detailhandel en waarbij een rechtstreekse relatie bestaat met het publiek zoals reisbureaus, bankinstellingen, postkantoren, verzekerings- en/of administratiekantoren, makelaarskantoren, advocaten- en/of notariskantoren, uitzendbureaus, apotheken, praktijkvestigingen voor tandtechniek, kapsalons, schoonheidssalons, nagelstudio's, schoenmakerijen, kleermakerijen en video-/dvd-verhuurbedrijven, fotostudio's en hondentrimsalons.

1.44 eindwoning:

een woning die ligt aan het begin of eind van een rij aaneengebouwde woningen.

1.45 erf:

een gedeelte van het perceel, dat direct gelegen is bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij geldt:

  • achtererf: erf achter het met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied evenwijdig gelegen lijn, die het hoofdgebouw raakt:
    • a. aan een niet openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op 1 m achter het snijpunt met de voorgevel, en;
    • b. aan een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel, op het snijpunt met de achtergevel.
  • voorerf (Wabo): erf dat geen onderdeel is van het achtererf.
  • zijerf: het gedeelte van het erf dat zich bevindt aan de zijkant van het hoofdgebouw. Het zijerf maakt onderdeel uit van het voorerf wanneer het grenst aan openbaar gebied, als dit niet zo is dan maakt het onderdeel uit van het achtererf vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn.
1.46 evenement:

een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden en doeleinden van vermaak. Onder toegestane evenementen wordt verstaan: kermissen, herdenkingsplechtigheden, feesten, muziekvoorstellingen, wedstrijden op of aan de weg, braderieën of markten, optochten en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen evenementen.

1.47 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.48 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone als bedoeld in die wet moet worden vastgesteld.

1.49 gestapelde woning:

een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat

1.50 gevel:

buitenmuur van een gebouw, waarbij geldt:

  • voorgevel: de gevel aan de voorzijde van de hoofdmassa van een gebouw, die georiënteerd is ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'
  • zijgevel: de gevels van de hoofdmassa van een gebouw die haaks staan op de voorgevel;
  • achtergevel: de gevel van de hoofdmassa van een gebouw die zich aan de tegenovergestelde kant van de voorgevel bevindt.
1.51 gevellijn:

de als zodanig op de verbeelding aangegeven lijn, waarnaar de voorgevel van een woning moet zijn georiënteerd.

1.52 grondgebonden woning:

een gebouw, dat een vrijstaande woning of meerdere aaneengebouwde, uitsluitend naast elkaar en niet boven elkaar gelegen, woningen omvat, en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.53 hoeksituatie:

een perceel dat met minimaal twee aaneengesloten zijden grenst aan een weg of twee kruisende wegen.

1.54 hoofdgebouw:

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.55 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, zoals opgenomen in de Staat van Horeca activiteiten.

1.56 horeca categorie 1 'lichte horeca':

horecabedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Binnen deze categorie worden de volgende subcategorieën onderscheiden:

1a. Aan de detailhandel verwante horeca, zoals:

  • automatiek
  • broodjeszaak
  • cafetaria
  • croissanterie
  • koffiebar
  • lunchroom
  • ijssalon
  • snackbar
  • tearoom
  • traiteur

1b. Overige lichte horeca, zoals:

  • bistro
  • restaurant (zonder bezorg- en/of afhaalservice)
  • hotel

1c. Horecabedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking, zoals:

  • horecabedrijven onder de subcategorieën 1a en 1b met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 250 m²;
  • restaurant met bezorg- en/of afhaalservise (o.a. pizza, chinees, drive-in restaurant).
1.57 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of stacaravan, een vouwwagen, camper of huifkar;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemd onderkomen of voertuig geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.58 kantine:

een drink- en eetgelegenheid die zich bevindt bij bedrijven, scholen, sportvoorzieningen of andere instanties en die ondergeschikt is aan en uitsluitend ten dienste staat van de hoofdfunctie.

1.59 kleinschalige verblijfsrecreatie:

recreatie van beperkte omvang waarbij overnachting plaatsvindt, waaronder wordt begrepen:

  • a. kleinschalig kamperen of
  • b. verblijfsrecreatie met een oppervlakte van maximaal 100 m² in de vorm van
    • 1. recreatiewoningen
    • 2. groepsaccommodatie
    • 3. bed and breakfast.
1.60 kleinschalig kamperen:

kleinschalig (tot 25 kampeerplaatsen) kampeerterrein (tussen 15 maart tot en met 31 oktober), waarbij uitsluitend zijn toegestaan kampeermiddelen en eenvoudige ondersteunende voorzieningen zoals watertappunten, sanitairgelegenheid, informatieborden en zitbanken. Stacaravans zijn niet toegestaan.

1.61 kunstwerk:

object van artistieke kunstuiting.

1.62 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.63 maaiveld:

bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.64 maatschappelijke dienstverlening:

het verlenen van diensten door organisaties op het gebied van openbaar bestuur respectievelijk het verlenen van diensten door religieuze en andere levensbeschouwelijke organisaties, gezondheids- en veterinaire diensten, sociaal-culturele en culturele instellingen alsmede sociale organisaties en onderwijs.

1.65 maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.

1.66 manege:

een agrarisch verwant bedrijf dat derden de mogelijkheid biedt om op het manegeterrein of in de omgeving ervan te rijden en/of te trainen (dressuur) met manegepaarden, die gestald worden op het manegeterrein.

1.67 mantelzorg:

zorg die mensen vrijwillig en onbetaald verlenen aan mensen met fysieke, verstandelijke of
psychische beperkingen in hun familie, huishouden of sociale netwerk; het gaat om zorg die meer is dan in een persoonlijke relatie gebruikelijk is.

1.68 mantelzorgindicatie:

een indicatie dat sprake is van een zorgbehoefte en een daarvan afgeleide noodzaak tot
huisvesting ten behoeve van mantelzorg, die dient te worden vastgesteld door het gemeentelijke Wmo loket of de rechtsopvolger daarvan.

1.69 milieuhygiënische uitvoerbaarheid:

overkoepelend begrip voor relevante milieuaspecten zoals bodem, geluid, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid, etc. aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse is geborgd.

1.70 monumenten:

alle bouwwerken conform artikel 1, onder d van de Monumentenwet.

1.71 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.72 nutsvoorziening:

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder n ieder geval worden begrepen ondergrondse afvalvoorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten, plus voorzieningen voor warmte- en koudeopslag of voorzieningen van soortgelijke aard met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.73 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.74 onderbouw:

een gedeelte van een gebouw dat maximaal 1,50 meter boven peil is gelegen en niet als bouwlaag wordt aangemerkt.

1.75 ondergeschikte bouwdelen:

onderdelen van een hoofdgebouw die in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en bijgebouwen, zoals erkers, ingangpartijen, luifels, schoorstenen en antennes.

1.76 ondergeschikte horeca:

het qua aard en omvang beperkt verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit in direct verband met andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten (niet zijnde horeca).

1.77 ondergronds:

beneden het peil.

1.78 onderkomen:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuig, waaronder begrepen een woonwagen, een woonschip, een caravan, een stacaravan, een kampeerauto, alsook een tent, schuilhut en keet, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.79 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.80 openbare nutsvoorziening:

een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.

1.81 overig bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.82 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.

1.83 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.84 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.
1.85 permanente bewoning:

bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan als hoofdverblijf.

1.86 recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.87 recreatieverblijf:

een gebouw, geen woonkeet en geen (sta)caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar voor recreatief verblijf te worden gebruikt.

1.88 risicovolle inrichting:
  • a. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in een bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, dan wel;
  • b. een inrichting waarvoor krachtens een artikel 8.40 van de Wet Milieubeheer vastgestelde algemene maatregel van bestuur regels gelden met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden bij opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen, dan wel;
  • c. bedrijven waarvan de aantoonbare PR10-6/jaar contour is gelegen buiten de inrichtingsgrens.
1.89 seksinrichting:

Een voor het publiek toegankelijk gebouw od gedeelte van een gebouw, waarin handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel, zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat is bestemd en/of wordt gebruikt vor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verhuren en of leveren van seksartikelen. Een prostitutie-, seks- en pornobedrijf zijn hieronder mede begrepen. Seksinrichting is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. doeleinden c.q. bestemmingen zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.

1.90 staat van bedrijfsactiviteiten:

Bedrijfsactiviteitenlijst ontleend aan de VNG uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze planregels.

1.91 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.

1.92 twee-aaneengebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van 2 woningen die met de hoofdmassa/het hoofdgebouw aan elkaar zijn gebouwd. Niet gestapeld.

1.93 verbeelding:

de plankaart van het plan.

1.94 verblijfsrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat.

1.95 verdieping(en):

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.96 voorgevel:

Een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw.

1.97 voorgevelrooilijn:
  • a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatige beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg heeft.
  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
1.98 voorkant van de hoofdmassa:

de gevel waarlangs de voorgevelrooilijn loopt.

1.99 voorzieningen van openbaar nut:

Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder n ieder geval worden begrepen ondergrondse afvalvoorzieningen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten, plus voorzieningen voor warmte- en koudeopslag of voorzieningen van soortgelijke aard met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.100 vrijstaand geschakelde woning:

woning waarvan het hoofdgebouw via een bijgebouw verbonden is met het volgende hoofdgebouw en waarvan het hoofdgebouw op de perceelsgrens is gebouwd.

1.101 wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.102 waterhuishoudkundige voorzieningen:

boven- en ondergrondse voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.103 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeervoorzieningen.

1.104 Wmo:

Wet maatschappelijke ondersteuning welke op 1 januari 2007 in werking is getreden.

1.105 woning/wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.106 woningsplitsing:

het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.

1.107 zorgbehoefte:

behoefte aan zorg; in het kader van beleid gebruikt voor de veronderstelde wens en noodzaak van zorg.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,00 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de uitoefening van een grondgebonden veehouderij en/of een intensieve veehouderij en/of een glastuinbouwbedrijf niet is toegestaan;
  • c. wonen, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. kadaverplaatsen met een maximale oppervlakte van 5 m2 per voorziening;
  • e. dagrecreatief medegebruik 1;
  • f. dagrecreatief medegebruik 2;
  • g. erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen en bosschages;
  • h. de verkoop van streekeigen producten tot een verkoopvloeroppervlak van maximaal 100 m², uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • i. aan-huis-gebonden-beroep tot een maximum van 40 m²;
  • j. voorzieningen van openbaar nut;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder paden, verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen en in- en uitritten en tuinen, met dien verstande dat ten behoeve van de ter plaatse aanwezige functie op eigen terrein moet worden voorzien in:

  • a. voldoende parkeergelegenheid;
  • b. infiltratie van hemelwater.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, die ten dienste staan aan de bestemming, waarbij de volgende eisen gelden, tenzij anders op de verbeelding weergegeven:

3.2.1 Algemeen

Bij het bouwen dienen de volgende algemene regels in acht te worden genomen:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning' is één woning toegestaan met dien verstande dat de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken buiten de gronden met deze aanduiding zijn toegestaan.
3.2.2 Agrarisch bedrijf

Voor de bouwwerken als bedoeld in artikel Algemeen, gelegen binnen of direct aansluitend aan een bouwvlak voor een agrarisch bedrijf gelden de volgende eisen:

  • a. (agrarische) bedrijfsgebouwen:
    Goothoogte   Max. 6,5 m.  
    Bouwhoogte   Max. 11 m.  
    Dakhelling   Min. 12 º  
    Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens   Min. 5 m.  
    Afstand tot de bestemming 'Verkeer'   Min. 10 m.  
    Afstand tot de binnen de bestemming 'Wonen' gelegen woning   Min. 25 m.  
    Afstand tot andere nabijgelegen (bedrijfs)woning buiten het bouwvlak   Min. 25 m.
     
  • b. bedrijfswoningen:
    Inhoud, inclusief bijbehorende bouwwerken t.b.v. het wonen   Max. 1075 m3  
    Dakhelling   Min. 12 º en max. 45 º  
    Goothoogte   Max. 4,5 m.  
    Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens   Min. 5 m.  
    Afstand tot de bestemming 'Verkeer'   Min.10 m.  
  • c. bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning:
    Goothoogte   Max. 3 m.  
    Dakvorm en –helling   afgestemd op dakvorm en -helling bedrijfswoning  
    Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens   Min. 5 m.  
    Afstand van de dichtstbijzijnde gevel van het bijbehorend bouwwerk tot de achter- en/of zijgevels van de woning   Max. 15 m  
    Afstand tot de bestemming 'Verkeer'   Min. 10 m.  
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
Bouwhoogte kunstmestsilo's   Max. 12 m. De silo wordt aansluitend aan het bedrijfsgebouw gebouwd.  
Bouwhoogte mestsilo's   Max. 11 m. De silo wordt achter de voorgevel van het bedrijfsgebouw gebouwd.  
Bouwhoogte sleufsilo's   Max. 3 m. De silo wordt achter de achtergevel van de woning gebouwd.  
Bouwhoogte mestbassins   Max. 4 m. Het bassin wordt achter de voorgevel van het bedrijfsgebouw gebouwd.  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn   Max. 2 m.  
Bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn   Max. 1 m.  
Bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouw zijnde   Max. 12 m.  
Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens   Min. 5 m.  
Afstand tot de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer'   Min. 10 m.  
Oppervlakte ten behoeve van bedrijfswoning, uitgezonderd een onoverdekt zwembad   Max. 30 m2  
Onoverdekt zwembad   Max. 50 m²  

met dien verstande dat:

  • e. ondergeschikte bouwdelen wat betreft hoogte, verschijningsvorm en dakvorm uitgezonderd zijn van het gestelde onder artikel 3.2.2 onder a tot en met e;
  • f. bij nieuwbouw bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (met uitzondering van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bedrijfswoning), met een bouwhoogte van 3 meter of hoger, op een minimale afstand van 15 meter van de bedrijfswoning en achter de achtergevel van de bedrijfswoning dienen te worden gesitueerd, tenzij herbouw plaatsvindt op de bestaande fundamenten;
  • g. binnen de fundering van de bedrijfswoning en/of het bijbehorend bouwwerk bij de bedrijfswoning het ondergronds bouwen van menstoegankelijke ruimten ter vergroting van het woongenot is toegestaan, mits deze ruimte(n) uitsluitend van binnenuit toegankelijk zijn en geen ruimtelijke uitstraling hebben.
3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
    • 1. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
    • 2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen;
    • 3. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;

een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit.

  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
    • 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing en
    • 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en
    • 3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemeen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ten behoeve van de in artikel 3.4.2 genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:

  • a. de ontwikkelingen qua aard en omvang passen in de omgeving en de daarin voorkomende functies;
  • b. de ontwikkelingen infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • c. de ontwikkelingen gepaard moeten gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
  • d. op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater;
  • e. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • f. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • g. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • h. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid
  • i. voor zover het beoogde gebruik afwijkt van artikel 3.5 artikel 3.6 wordt toegepast.
3.4.2 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
    • 1. artikel 3.2.1 onder a ten behoeve van overschrijding van de begrenzing van de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken voor de oprichting van bedrijfsgebouwen en van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals kunstmest-, mest- en sleufsilo's of mestbassins, met dien verstande dat:
      • I. aangetoond is dat er geen ruimte is binnen het bestaande bouwvlak of de overschrijding van het bouwvlak, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering of vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
      • II. overschrijding alleen is toegestaan tot maximaal 10% van de oppervlakte van het bestaand bouwvlak met een maximale lengte van 25 m en slechts éénmalig tijdens de planperiode;
      • III. de oppervlakte van het bestaand bouwvlak als basis blijft dienen bij een eerstvolgende wijziging van begrenzing en/of omvang van het bouwvlak;
    • 2. artikel 3.2.1 onder a ten behoeve van de oprichting van een schuilgelegenheid voor dieren buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
      • I. de hoogte maximaal 3 meter bedraagt;
      • II. de bebouwingsoppervlakte is afgestemd op het beoogde gebruik en de locatie, met een maximum van 30 m²;
      • III. de afstand tot de bestemming 'Verkeer' ten minste 30 m bedraagt;
      • IV. per perceelsoppervlakte van 1 ha maximaal één schuilgelegenheid is toegestaan;
    • 3. artikel 3.2.1 onder a ten behoeve van de overschrijding van de begrenzing van de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken voor de oprichting van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande dat:
      • I. aangetoond is dat er geen ruimte is binnen het bestaande bouwvlak of de overschrijding van het bouwvlak, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering of vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
      • II. overschrijding niet is toegestaan ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed';
      • III. overschrijden alleen is toegestaan is binnen een strook van 100 m direct aansluitend aan (niet zijnde de voorzijde) van het bouwvlak tot een omvang van 5.000 m²;
      • IV. landschappelijke inpassing niet noodzakelijk is;
    • 4. artikel 3.2.2 onder a, b, c, d en e ten behoeve van het bouwen binnen de minimale afstand van gebouwen tot de bouwperceelsgrens, met dien verstande dat:
      • I. het bouwen, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering of vanwege andere bedrijfsomstandigheden, ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
      • II. aangetoond wordt dat de plaatsing vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid aanvaardbaar is;
      • III. er geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie;
    • 5. artikel 3.2.2 onder a, b, c, d en e ten behoeve van het bouwen binnen de minimale afstand van gebouwen tot de bestemming 'Verkeer', met dien verstande dat:
      • I. het bouwen, in verband met een doelmatige bedrijfsvoering of vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het agrarische bedrijf;
      • II. aangetoond wordt dat de plaatsing vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid en verkeersveiligheid aanvaardbaar is;
    • 6. artikel 3.2.2 onder a ten behoeve van een maximale goothoogte van 8 m en een maximale bouwhoogte van 12 m;
    • 7. artikel 3.2.2 onder b ten behoeve van een grotere inhoudsmaat voor de bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken indien bestaande bouwwerken worden gesloopt, met dien verstande dat:
      • I. gesloopt wordt binnen een of meer van de voor het buitengebied geldende bestemmingsplannen van de gemeente Venray;
      • II. alleen de te slopen gebouwen die op die locatie niet vallen binnen het daar, op grond van de bouwregels, toegestane maximale bebouwingsvolume in de berekening worden meegenomen;
      • III. de te slopen gebouwen legaal aanwezig dienen te zijn op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en niet onder een andere regeling of verzoek mogen vallen;
      • IV. aan de omgevingsvergunning voor het bouwen de voorwaarde wordt verbonden dat pas met de bouw gestart mag worden als sloop heeft plaatsgevonden;
      • V. alle gebouwen en de daarbij behorende bouwdelen, zoals aanbouwen, overkappingen, bijbehorende ondergrondse (kelder-) ruimten, fysieke erfafscheidingen, voederplaten en andere erfverhardingen gesloopt dienen te worden;
      • VI. alleen bovengrondse gebouwen worden meegerekend bij het te bepalen sloopvolume;
      • VII. het percentage van het te bouwen volume dat moet worden gesloopt is bepaald in de hieronder staande tabel;
        Aantal m³ dat wordt gebouwd   Minimaal te slopen % (sloopvolume)  
        Tot en met 250 m²   100%  
        Het meerdere boven de 250 m²   150%  
    • 8. artikel 3.2.2 onder b ten behoeve van een goothoogte van maximaal 6 m voor de bedrijfswoning, met dien verstande dat sprake is van een goede ruimtelijke inpassing;
    • 9. artikel 3.2.2 onder h ten behoeve van de oprichting van bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op een afstand minder dan 15 meter van de bedrijfswoning en achter de achtergevel, met dien verstande dat:
      • I. de noodzaak tot een kortere afstand kan worden aangetoond en/of;
      • II. er sprake is van bouw van een traditionele bouwvorm, zoals een langgevel- of een T-boerderij.
    • 10. artikel 3.2.1 onder b ten behoeve van de oprichting van een bedrijfswoning buiten het aanduidingsvlak 'bedrijfswoning', met dien verstande dat:
      • I. dit vanuit het verkeersbelang of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is;
      • II. de afstand buiten het aanduidingsvlak 'bedrijfswoning' niet meer bedraagt dan noodzakelijk is in verband met het verkeersbelang of het woon- en leefklimaat;
      • III. dit vanuit verkeerskundig en/of stedenbouwkundig oogpunt toelaatbaar is;
      • IV. het toevoegen van een extra woning niet is toegestaan.
    • 11. artikel 3.2.2 onder c ten behoeve van de oprichting van bijbehorende bouwwerken op een grotere afstand dan 15 m van de woning;
  • b. voor zover het beoogde gebruik afwijkt van artikel 3.5 wordt artikel 3.6 toegepast.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens:
    • 1. voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en het plaatsvindt binnen het bouwvlak; of
    • 2. tijdelijk opslag van geoogste producten met een maximum van drie maanden;
  • b. het gebruik van opstallen voor opslagdoeleinden, uitgezonderd:
    • 1. opslagdoeleinden die verband houden met het op de bestemming gerichte gebruik van opstallen;
    • 2. statische opslag in niet meer functionele agrarische bedrijfsbebouwing, niet zijnde kassen;
  • c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan genoemd in artikel 3.1 sub g;
  • e. het gebruik van gronden en opstallen voor niet-agrarische activiteiten op een agrarisch bedrijf, anders dan genoemd in artikel 3.1;
  • f. het gebruik van gronden en opstallen voor het bewerken van agrarische producten van derden;
  • g. het gebruik van de agrarische bedrijfswoning en/of bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van tijdelijke werknemers;
  • h. het gebruik van de agrarische bedrijfswoning en/of (agrarische) bedrijfsgebouwen voor de huisvesting van stagiaires en grooms voor het africhten van paarden;
  • i. het gebruik van (agrarische) bedrijfsgebouwen (stallen) en/of bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • j. het gebruik van bedrijfsgebouwen ten behoeve van permanente bewoning;
  • k. het gebruik van gronden als containerteeltvelden buiten de bouwvlakken;
  • l. het gebruik van opstallen ten behoeve van horecadoeleinden;
  • m. aan-huis-gebonden-bedrijf;
  • n. mantelzorg, voor zover het betreft in (een gedeelte van) een aan-, uit- of (vrijstaande) bijgebouw bij een woning;
  • o. het gebruik van gronden en opstallen ten behoeve van mestverwerkingsactiviteiten, behoudens het bepaalde in artikel 3.1 onder e;
  • p. het uitoefenen van nevenactiviteiten;
  • q. het gebruik van hagelnetten;
  • r. het gebruik van opstallen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie;
  • s. bevi-inrichtingen;
  • t. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan anders dan bestaande situaties, die een 10-6 risicocontour hebben die de aanduiding 'bouwvlak' overschrijdt;
  • u. het omschakelen van een agrarisch bedrijf naar overig niet-grondgebonden agrarische bedrijvigheid;
  • v. een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie;

een en ander uitgezonderd het bepaalde in artikel 3.1.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Algemeen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan, onder voorwaarde dat de uitvoering van het agrarisch bedrijf de hoofdactiviteit blijft, worden afgeweken van artikel 3.5 en kunnen de in artikel 3.6.2 genoemde nevenactiviteiten onder de daarbij genoemde voorwaarden worden toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de nevenactiviteiten qua aard en omvang passen in de omgeving en de daarin voorkomende functies;
  • b. de nevenactiviteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • c. op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater;
  • d. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • e. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • f. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • g. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • h. de nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan in:
    • 1. bestaande bebouwing;
    • 2. bebouwing die wordt gerealiseerd middels een omgevingsvergunning volgens artikel 3.4;
  • i. bij beëindiging van de hoofdactiviteit ook het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten wordt gestaakt, voor zover dat niet op grond van artikel 3.6.2 mag worden voortgezet;
  • j. voor zover gebouwd wordt in afwijking van 3.2 , ook artikel 3.4moet worden toegepast.
3.6.2 Afwijken van de gebruiksregels

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.1 onder j en 3.5 onder e en m ten behoeve van een grotere omvang van aan-huis-gebonden-beroep respectievelijk een aan-huis-gebonden-bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de omvang maximaal 70 m² bedraagt;
    • 2. de primaire woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate wordt gehandhaafd;
    • 3. detailhandel slechts plaatsvindt voor zover deze beperkt blijft tot verkoop in direct verband met het aan-huis-gebonden-beroep en/of aan-huis-gebonden-bedrijf;
    • 4. de nevenactiviteit uitsluitend in de bedrijfswoning en/of een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag plaatsvinden;
    • 5. bij beëindiging van de hoofdactiviteit het gebruik van gronden en opstallen voor de nevenactiviteiten niet behoeft te worden gestaakt;
  • b. artikel 3.5 onder c, e, p en r ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie, met dien verstande dat:
    • 1. maximaal één vorm van verblijfsrecreatie is toegestaan;
    • 2. een terrein voor kleinschalig kamperen als bedoeld in artikel 1 onder 1.59 sub a, dient te zijn gelegen binnen het bouwvlak ofwel binnen een strook van 100 m aan één zijde (niet zijnde de voorzijde), direct aansluitend aan het bouwvlak;
    • 3. de overige vormen van kleinschalige verblijfsrecreatie plaatsvinden binnen bestaande bebouwing, met een maximum van 100 m²;
    • 4. bij beëindiging van de hoofdactiviteit voor zover gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - agrarisch gemengd', het gebruik van gronden en opstallen voor de nevenactiviteiten niet behoeft te worden gestaakt
  • c. artikel 3.5 onder f en p ten behoeve van het bewerken van agrarische producten van derden, met dien verstande dat de nevenactiviteit wordt ingepast in het bestaande bouwvolume;
  • d. artikel 3.5 onder e en p ten behoeve van een kinderdagverblijf met dien verstande dat bij beëindiging van de hoofdactiviteit, voor zover gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - agrarisch gemengd', het gebruik van gronden en opstallen voor de nevenactiviteit niet behoeft te worden gestaakt;
  • e. artikel 3.5 onder p ten behoeve van een zorgboerderij met dien verstande dat bij beëindiging van de hoofdactiviteit, voor zover gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - agrarisch gemengd', het gebruik van gronden en opstallen voor de nevenactiviteit niet behoeft te worden gestaakt;
  • f. artikel 3.5 onder n ten behoeve van het gebruik van de bedrijfswoning en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • 1. er sprake is van een mantelzorgindicatie;
    • 2. het ten behoeve van mantelzorg ingerichte vloeroppervlakte maximaal 70 m² bedraagt, met dien verstande dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.2.2 onder c;
    • 3. er sprake moet zijn van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    • 4. het gebruik voor zelfstandige bewoning stopt wanneer geen sprake meer is van de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande behoefte aan mantelzorg.
  • g. artikel 3.5 onder e en p ten behoeve van het afwijkend gebruik van gronden en opstallen of gedeeltes daarvan, mits het gebruik is aan te merken als nevenactiviteit, voor:
    • 1. een kleinschalig bedrijf.

met dien verstande dat:

  • 1. de werkzaamheden van de nevenactiviteit, met uitzondering van bijbehorende buitenopslag, plaatsvinden in (tijdelijk) niet meer in gebruik zijnde agrarische bedrijfsgebouwen;
  • 2. de bij de nevenactiviteit behorende buitenopslag beperkt blijft tot:
    • a. binnen het bouwvlak;
    • b. een hoogte van 2,5 meter;
    • c. een oppervlakte die gelijk is aan de bebouwde ruimte voor de nevenactiviteit;
  • 3. bij beëindiging van de hoofdactiviteit het gebruik maken van gronden en opstallen voor de nevenactiviteit 'kleinschalig bedrijf', voor zover gelegen binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - agrarisch gemengd' niet behoeft te worden gestaakt.

  • h. artikel 3.5 onder b ten behoeve van het afwijkend gebruik van bestaande opstallen buiten een bouwvlak voor een kleinschalig bedrijf in de vorm van opslag, niet zijnde opslag van op- en overslagbedrijven, met dien verstande dat:
    • 1. alle activiteiten van het afwijkende gebruik plaatsvinden in de gebouwen;
    • 2. de activiteit niet leidt tot een beperking, belemmering en/of aantasting van het reguliere gebruik van het overige perceel waarop het gebouw staat.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de in dit artikel genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:

  • a. de ontwikkelingen qua aard en omvang passen in de omgeving en de daarin voorkomende functies;
  • b. de ontwikkelingen infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • c. de ontwikkeling gepaard moet gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
  • d. op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater;
  • e. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • f. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • g. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • h. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid.
3.7.2 Wijziging bouwvlak - vormverandering

Burgemeester en wethouders kunnen vormverandering van het bouwvlak toestaan en de aanduiding 'bouwvlak' en de daarbij behorende functieaanduidingen op de verbeelding aanpassen, met dien verstande dat:

  • a. het dient te gaan om een volwaardig agrarisch bedrijf of een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een volwaardig bedrijf;
  • b. de totale oppervlakte van het bouwvlak niet wordt gewijzigd;
  • c. de maximale diepte van het bouwvlak gerekend vanaf de bestemming 'Verkeer' 200 m bedraagt.
3.7.3 Toevoeging 'plattelandswoning'

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en een functieaanduiding 'plattelandswoning' op de verbeelding opnemen ten behoeve van het gebruik door derden van de bestaande bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  • a. er ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, zoals bedoeld in de Wet plattelandswoningen;
  • b. de cultuurhistorische waarde van het pand in relatie tot zijn omgeving, waaronder begrepen de bedrijfsbebouwing, behouden moet blijven;
  • c. landschappelijke inpassing niet noodzakelijk is.
3.7.4 Wijziging Agrarisch naar Bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van een agrarisch bouwvlak het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' met de nadere functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kleinschalige bedrijven' met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
  • b. de vestiging van een kleinschalig bedrijf alleen mogelijk is binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - agrarisch gemengd';
  • c. hergebruik alleen mogelijk is, indien sprake is van een bedrijfscomplex dat redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is (gebleken) voor een eigentijdse agrarische bedrijfsvoering;
  • d. de maximale in gebruik te nemen bebouwingsoppervlakte 500 m² bedraagt voor kleinschalige bedrijven. De bestaande bebouwingsmassa mag niet worden uitgebreid;
  • e. de oppervlakte van het nieuw ontstane bestemmingsvlak wordt afgestemd op de ontwikkeling, tot een maximum van 1,5 ha;
  • f. er een positief advies is verkregen van de adviescommissie.
3.7.5 Wijziging Agrarisch naar Recreatie

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van een agrarisch bouwvlak het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch', wijzigen in de bestemming 'Recreatie', ten behoeve van de vestiging van een recreatieve functie, met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
  • b. de wijziging alleen is toegestaan binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - agrarisch gemengd';
  • c. de bestaande bebouwingsmassa niet mag worden uitgebreid;
  • d. er een positief advies is verkregen van de adviescommissie.
3.7.6 Wijziging Agrarisch naar Maatschappelijk

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van een agrarisch bouwvlak het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk', ten behoeve van de vestiging van een zorgboerderij of een kinderdagverblijf, met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
    • 1. de wijziging alleen is toegestaan binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - agrarisch gemengd';
  • b. detailhandelsactiviteiten niet zijn toegestaan;
  • c. de bestaande bebouwingsmassa niet mag worden uitgebreid;
  • d. de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak wordt afgestemd op de ontwikkeling, tot een maximum van 1,5 ha;
  • e. op de verbeelding de functieaanduiding 'zorgboerderij' of de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf' wordt opgenomen;
  • f. er een positief advies is verkregen van de adviescommissie.
3.7.7 Wijziging Agrarisch naar Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van een agrarisch bouwvlak het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Wonen' met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
  • b. de wijziging alleen is toegestaan binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - agrarisch gemengd';
  • c. de oppervlakte van de toe te wijzen bestemming Wonen wordt afgestemd op de omgevingskwaliteit;
  • d. het aantal woningen niet mag toenemen.

Artikel 4 Agrarisch met waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. behoud, ontwikkeling en versterking van:
    • 1. de aanwezige landschappelijke waarden;
    • 2. bestaande natuurwaarden al dan niet in combinatie met agrarisch gebruik;
  • c. dagrecreatief medegebruik 1;
  • d. dagrecreatief medegebruik 2;
  • e. erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen en bosschages;
  • f. aan-huis-gebonden-beroep tot een maximum van 40 m²;
  • g. voorzieningen van openbaar nut.

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder paden, verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen en in- en uitritten en tuinen, met dien verstande dat ten behoeve van de ter plaatse aanwezige functie op eigen terrein moet worden voorzien in:

  • a. voldoende parkeergelegenheid;
  • b. infiltratie van hemelwater.
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Algemeen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ten behoeve van de in artikel 4.3.2 genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:

  • a. de ontwikkelingen qua aard en omvang passen in de omgeving en de daarin voorkomende functies;
  • b. de ontwikkelingen infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • c. de ontwikkelingen gepaard moeten gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
  • d. op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater;
  • e. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • f. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • g. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • h. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid.
4.3.2 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
    • 1. artikel 4.2 ten behoeve van de oprichting van een schuilgelegenheid voor dieren, met dien verstande dat:
      • I. de hoogte maximaal 3 meter bedraagt;
      • II. de bebouwingsoppervlakte is afgestemd op het beoogde gebruik en de locatie, met een maximum van 30 m²;
      • III. de afstand tot de bestemming 'Verkeer' ten minste 30 m. bedraagt;
      • IV. per perceelsoppervlakte van 1 ha maximaal één schuilgelegenheid is toegestaan;
    • 2. artikel 4.2 ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van tijdelijke tunnels, met dien verstande dat:
      • I. vanuit landbouwkundige motieven aangetoond kan worden dat aansluiting aan het bestaande bouwvlak niet mogelijk is;
      • II. de gronden niet zijn gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed';
      • III. de afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelgrens minimaal 5 m bedraagt en de afstand tot de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minimaal 10 m en maximaal 200 m bedraagt;
      • IV. indien de (gezamenlijke) oppervlakte meer bedraagt dan 5.000 m², een positief advies noodzakelijk is van de adviescommissie;
      • V. oprichting vanwege een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
      • VI. landschappelijke inpassing niet noodzakelijk is.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden voor:

  • a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens:
    • 1. voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik; of
    • 2. tijdelijk opslag van geoogste producten met een maximum van drie maanden;
  • b. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens caravans ten behoeve van de huisvesting van tijdelijke werknemers;
  • c. detailhandel;
  • d. niet-agrarische activiteiten op een agrarisch bedrijf, anders dan genoemd in artikel 4.1;
  • e. het bewerken van agrarische producten van derden;
  • f. het gebruik van gronden als containerteeltvelden;
  • g. mestverwerkingsactiviteiten, behoudens het bepaalde in artikel 4.1 onder d;
  • h. het uitoefenen van nevenactiviteiten;
  • i. het gebruik van hagelnetten;
  • j. bevi-inrichtingen;
  • k. de opslag van gevaarlijke stoffen, zoals kunstmeststoffen en propaan anders dan bestaande situaties, die een 10-6 risicocontour hebben;
  • l. een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie;
  • m. een en ander uitgezonderd het bepaalde in artikel 4.1.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
4.5.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de in dit artikel genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:

  • a. de ontwikkelingen qua aard en omvang passen in de omgeving en de daarin voorkomende functies;
  • b. de ontwikkelingen infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • c. de ontwikkeling gepaard moet gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
  • d. op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater;
  • e. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • f. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • g. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • h. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid.
4.5.2 Toevoeging 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - boogkassen'

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - boogkassen' op de verbeelding opnemen ten behoeve van het oprichten van permanente tunnels en permanente boogkassen met de daarbij behorende voorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. het dient te gaan om een volwaardig agrarisch bedrijf of een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een volwaardig bedrijf;
  • b. de locatie aansluitend aan een bouwvlak zoals bedoeld in artikel 3.2.1, is gelegen;
  • c. wijziging niet plaatsvindt ter plaatse van de de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed';
  • d. de oppervlakte maximaal 1,5 ha bedraagt;
  • e. de bouwhoogte maximaal 4 m bedraagt;
  • f. de totale oppervlakte van het bouwvlak en de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – boogkassen' niet meer van 3 ha bedraagt;
  • g. er een positief advies is verkregen van de adviescommissie.
4.5.3 Toevoeging 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - containerteelt'

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - containerteelt' op de verbeelding opnemen ten behoeve van het aanleggen van containervelden met de daarbij behorende voorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. het dient te gaan om een volwaardig agrarisch bedrijf of een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een volwaardig bedrijf;
  • b. de locatie aansluitend aan een bouwvlak zoals bedoeld in artikel 3.2.1, is gelegen;
  • c. wijziging niet plaatsvindt ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed';
  • d. de oppervlakte maximaal 1,5 ha bedraagt;
  • e. de totale oppervlakte van het bouwvlak en de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – boogkassen' niet meer van 3 ha bedraagt;
  • f. er een positief advies ie verkregen van de adviescommissie.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven die zijn opgenomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten Blitterswijck;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', het wonen in een bedrijfswoning;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. ondergeschikte detailhandel in ter plaatse vervaardigde, geproduceerde of wezenlijk bewerkte goederen, met dien verstande dat het totale brutoverkoopvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 10% van het totale bedrijfsvloeroppervlak, tot een maximum van 500 m2;
  • d. voorzieningen van openbaar nut;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder waterhuishoudkundige- en parkeervoorzieningen, paden en verhardingen, in- en uitritten en tuinen en erven, met dien verstande dat:

  • e. infiltratie van hemelwater dient plaats te vinden op eigen terrein;
  • f. ten behoeve van de ter plaatse aanwezige functie moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
5.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 25.3.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 5.1 genoemde bestemming;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', één bedrijfswoning per bouwperceel;
  • c. bijgebouwen bij de bedrijfswoning;
  • d. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
5.2.2 Regels voor gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. per bouwvlak is maximaal één bedrijf toegestaan;
  • d. de goothoogte bedraagt maximaal 6 meter met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' waar de op de verbeelding aangegeven maximale goothoogte geldt.
5.2.3 Regels voor bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. per bouwperceel is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte', geldt de op de verbeelding aangegeven maximale goothoogte;
  • c. de bedrijfswoning dient met een kap te worden afgedekt, waarvan de dakhelling ten minste 30o en ten hoogste 65o bedraagt;
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 bedragen.
5.2.4 Regels voor bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd voor zover gelegen achter de achtergevelrooilijn;
  • b. de totale oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m2;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 4,5 meter;
  • e. de dakhelling van bijgebouwen bedraagt maximaal 45o;
  • f. indien het perceel gelegen achter de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning voor niet meer dan 40% is bebouwd, mag in afwijking van artikel 5.2.4 onder b, de totale oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 70 m2 bedragen.
5.2.5 Regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van overkappingen welke uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, die voor de voorgevelrooilijn van enig (hoofd)gebouw maximaal 1 meter mogen zijn en achter de voorgevelrooilijn van enig (hoofd)gebouw maximaal 2 meter mogen zijn;
    • 2. voorzieningen voor de openbare verlichting, die maximaal 8 meter hoog mogen zijn;
    • 3. antenne-installaties en lichtmasten, die maximaal 12 meter hoog mogen zijn;
    • 4. vlaggenmasten, die maximaal 10 meter hoog mogen zijn.
5.3 Nadere eisen
5.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering en afmetingen van bouwpercelen,

mits deze blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulks noodzakelijk is in verband met:

    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeers-, sociale en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in:

  • a. artikel 5.2.2 onder a voor het overschrijden van het bouwvlak, binnen de bestemming, tot maximaal 10%, met dien verstande dat binnen een afstand van minimaal 5 meter tot aan de zijdelingse en achterste perceelsgrens geen nieuwe bebouwing mag worden opgericht;
  • b. artikel 5.2.2 onder d voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'maximale goothoogte' met ten hoogste 3 meter;
  • c. artikel 5.2.5 onder b voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot ten hoogste 8 meter, mits dit noodzakelijk is in het kader van de bedrijfsvoering.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. geluidzoneringsplichtige bedrijven;
  • b. risicovolle inrichtingen;
  • c. bedrijven voor opslag en verkoop van motorbrandstoffen (al dan niet met LPG);
  • d. bedrijven waarvoor een vergunningplicht geldt ingevolge de Wabo voor wat betreft de activiteit 'milieu';
  • e. bedrijven die niet zijn opgenomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten Blitterswijck;
  • f. detailhandel, behoudens ondergeschikte detailhandel als bedoeld in artikel 5.1.1 onder e;
  • g. woondoeleinden, behoudens het wonen in bedrijfswoningen als bedoeld in artikel 5.1.1 onder d;
  • h. mantelzorg, voor zover het betreft in (een gedeelte van) een aan-, uit- of (vrijstaande) bijgebouw bij een woning;
  • i. (bedrijfs)woningsplitsing;
  • j. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in:

  • a. artikel 5.5.1 onder e, ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dat niet is opgenomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten Blitterswijck, maar hiermee wel naar aard en effect mee is gelijk te stellen.
5.6.2 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in artikel 5.5.1 onder h een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van bewoning van (een gedeelte van) een aan- uit- of (vrijstaand) bijgebouw bij een bedrijfswoning in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • a. er sprake moet zijn van een mantelzorgindicatie;
  • b. het ten behoeve van mantelzorg ingerichte vloeroppervlakte maximaal 70 m² bedraagt, met dien verstande dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 5.2.4;
  • c. er sprake moet zijn van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • d. het gebruik voor zelfstandige bewoning stopt wanneer geen sprake meer is van de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande behoefte aan mantelzorg.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Wijziging in de bestemming Wonen, Maatschappelijk of Horeca

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemmingen 'Wonen', 'Maatschappelijk' of 'Horeca' onder de voorwaarden dat:

  • a. uit onderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het toekomstig gebruik;
  • b. indien voor de wijziging noodzakelijk, uit onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor geluid;
  • c. indien voor de wijziging noodzakelijk, uit onderzoek blijkt dat bedrijfsvoering van omliggende bedrijven en agrarische bedrijven niet wordt belemmerd;
  • d. indien gelet op de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', Waarde - Archeologie 3, 'Waarde - Archeologie 4' of 'Waarde - Archeologie 5' noodzakelijk, uit onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden in het geding zijn en indien zulks wel het geval is, hoe deze waarden dan kunnen worden behouden;
  • e. de ontwikkeling vanuit planologisch/stedenbouwkundig oogmerk passend is in de omgeving;
  • f. de parkeerbalans niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed;
  • g. de wijziging past binnen de geldende volkshuisvestelijke uitgangspunten/visie op het volkshuisvestelijk kader.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'speeltuin', een speeltuin;
  • c. speel-, sport- en wandelgelegenheid;
  • d. verblijfsgebied;
  • e. kunstwerken;
  • f. langzaamverkeersroute(s);
  • g. voorzieningen van openbaar nut;
  • h. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. bluswatervoorzieningen en andere bijbehorende bouwwerken;

met de daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals ballenvangers, speeltoestelen, afvalvoorzieningen, enz.;
  • k. paden en verhardingen.
6.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de plankaart aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 25.3.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. op en in de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten behoeve van de in artikel 6.1 genoemde bestemming;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 4 meter, met uitzondering van:
    • 1. masten ten behoeve van de (openbare) verlichting, die maximaal 8 meter hoog mogen zijn;
    • 2. antenne-installaties, die maximaal 12 meter hoog mogen zijn.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
6.4.1 Wijziging in de bestemming Verkeer

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Groen' geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemming 'Verkeer', onder de voorwaarden dat:

  • a. de wijziging uit stedenbouwkundig oogpunt uitvoerbaar is;
  • b. de wijziging noodzakelijk is uit hoofde van verkeerssituatie;
  • c. er geen onevenredige aantasting van het structurele groen plaatsvindt.

Artikel 7 Horeca

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horeca die is opgenomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten Blitterswijck;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', het wonen in een bedrijfswoning;
  • c. goederenstalling en opslag, zulks mede voor functies op de verdieping(en);
  • d. voorzieningen van openbaar nut;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder waterhuishoudkundige en parkeervoorzieningen, paden en verhardingen, in- en uitritten en tuinen en erven, met dien verstande dat:

  • e. infiltratie van hemelwater dient plaats te vinden op eigen terrein;
  • f. ten behoeve van de ter plaatse aanwezige functie moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
7.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 25.3.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op de voor 'Horeca' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 7.1 genoemde bestemming;
  • b. bijgebouwen ten behoeve van de in artikel 7.1 genoemde bestemming;
  • c. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
7.2.2 Regels voor bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag worden bebouwd tot maximaal het door middel van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangeduide bebouwingspercentage, met dien verstande dat het bebouwingspercentage niet van toepassing is op de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken.
  • c. per bouwvlak is maximaal één bedrijf toegestaan;
  • d. de goothoogte mag maximaal 6 meter bedragen;
  • e. de hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een kap met een dakhelling van ten minste 30o en ten hoogste 65o;
7.2.3 Regels voor bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. per bouwperceel is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • d. de dakhelling bedraagt minimaal 30o en maximaal 65o;
  • e. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  • f. de minimale afstand tot de perceelsgrenzen bedraagt 3 meter.
7.2.4 Regels voor bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen ten behoeve van de bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen alleen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de totale oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m2;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 4,5 meter;
  • e. de dakhelling van bijgebouwen bedraagt maximaal 45o;
  • f. de minimale afstand tot de voorgevelrooilijn bedraagt 3 meter;
  • g. indien het perceel gelegen in het achtererf van de bedrijfswoning voor niet meer dan 40% is bebouwd, mag in afwijking van artikel 7.2.4 onder b, de totale oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 70 m2 bedragen.
7.2.5 Regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van (overige) bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende

regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, welke binnen het gehele bestemmingsvlak zijn toegestaan;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, die voor de voorgevelrooilijn van enig (hoofd)gebouw maximaal 1 meter mogen zijn en achter de voorgevelrooilijn van enig (hoofd)gebouw maximaal 2 meter mogen zijn;
    • 2. masten ten behoeve van de (openbare) verlichting, die maximaal 8 meter hoog mogen zijn;
    • 3. antenne-installaties, die maximaal 12 meter hoog mogen zijn;
    • 4. vlaggenmasten, die maximaal 10 meter hoog mogen zijn.
7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. de situering en afmetingen van bouwpercelen,

mits deze blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulks noodzakelijk is in verband met:

    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeers-, sociale en brandveiligheid;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Goothoogte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in 7.2.2 onder d voor het verhogen van de maximale goothoogte, met dien verstande dat:

  • a. de goothoogte met maximaal 3 meter mag worden vergroot;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
7.4.2 Dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 7.2.2 onder e voor een afwijkende dakvorm dan wel voor een kap met een afwijkende dakhelling, onder de voorwaarden dat:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet worden aangetast.
7.4.3 Hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 7.2.5 onder b voor het verhogen van de maximale bouwhoogte, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
7.5 Specifieke gebruiksregels
7.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. de uitoefening van een bedrijf anders dan ingevolge artikel 7.1 is toegestaan;
  • b. wonen, behoudens in een bedrijfswoning als bedoeld in artikel 7.1.1 onder b;
  • c. seksinrichtingen.
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
7.6.1 Wijziging in de bestemming Wonen of Maatschappelijk

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemming 'Wonen' of 'Maatschappelijk' onder de voorwaarden dat:

  • a. voldaan wordt aan het bepaalde in de Flora en faunawet;
  • b. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • c. indien voor de wijziging noodzakelijk, uit onderzoek blijkt dat bedrijfsvoering van omliggende bedrijven en agrarische bedrijven niet wordt belemmerd;
  • d. indien gelet op de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' of 'Waarde - Archeologie 5' noodzakelijk, uit onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden in het geding zijn en indien zulks wel het geval is, hoe deze waarden dan kunnen worden behouden;
  • e. de ontwikkeling vanuit planologisch/stedenbouwkundig oogpunt passend is in de omgeving;
  • f. de parkeerbalans niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed;
  • g. de wijziging past binnen de geldende volkshuisvestelijke uitgangspunten/visie of het volkshuisvestelijk kader.
  • h. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 8 Maatschappelijk

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke dienstverlening;
  • b. welzijnsvoorzieningen;
  • c. goederenstalling en opslag, zulks mede voor functies op de verdieping(en);
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats', een begraafplaats;
  • e. voorzieningen van algemeen nut;
  • f. ondergeschikte horeca ter plaatse van de aanduiding 'horeca';

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder waterhuishoudkundige en parkeervoorzieningen, paden en verhardingen, in- en uitritten en tuinen en erven, met dien verstande dat:

  • g. infiltratie van hemelwater dient plaats te vinden op eigen terrein;
  • h. ten behoeve van de ter plaatse aanwezige functie moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Op en in de voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden

gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 8.1 genoemde bestemming;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
8.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag worden bebouwd tot maximaal het door middel van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangeduide bebouwingspercentage;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;
  • d. de minimale afstand tot de perceelsgrenzen bedraagt 3 meter.
8.2.3 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het bouwvlak mag worden bebouwd tot maximaal het door middel van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' aangeduide bebouwingspercentage;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;
  • d. de minimale afstand tot de perceelsgrenzen bedraagt 3 meter.
8.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, welke binnen het gehele bestemmingsvlak zijn toegestaan;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, die voor de voorgevelrooilijn van enig (hoofd)gebouw maximaal 1 meter mogen zijn en achter de voorgevelrooilijn van enig (hoofd)gebouw maximaal 2 meter mogen zijn;
    • 2. masten ten behoeve van de (openbare) verlichting, die maximaal 8 meter hoog mogen zijn;
    • 3. antenne-installaties, die maximaal 12 meter hoog mogen zijn;
    • 4. vlaggenmasten, die maximaal 10 meter hoog mogen zijn.
8.3 Nadere eisen

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 8.2 zijn Burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • b. de situering en afmetingen van de bouwpercelen, mits deze eisen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulks noodzakelijk is in verband met:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. het verkeers-, sociale en brandveiligheid;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden in aangrenzende bestemmingen.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Verhogen goothoogte

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd bij een aanvraag om een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 8.2.2 onder c. voor het verhogen van de maximale goothoogte, met dien verstande dat:

  • a. de goothoogte met maximaal 3 meter mag worden vergroot;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
8.4.2 Hoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd bij een aanvraag om een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 8.2.4 onder b. voor het verhogen van de maximale bouwhoogte, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
8.5 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. wonen;
  • b. horeca die is opgenomen in categorie 3 van de bij deze regels behorende Staat van Horeca activiteiten;
  • c. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • d. detailhandel;
  • e. seksinrichting.
8.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Maatschappelijk' geheel of gedeeltelijk wijzigen in de bestemming 'Wonen', onder de voorwaarden dat:

  • a. voldaan wordt aan het bepaalde in Flora- en Faunawet;
  • b. er moet sprake zijn van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • c. de nieuwe bestemming past in de omgeving en de parkeerbalans niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. de wijziging past binnen de geldende volkshuisvestelijke uitgangspunten/visie of het volkshuisvestelijk kader;
  • e. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 9 Recreatie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn, overeenkomstig de aanduidingen op de verbeelding, bestemd voor:

  • a. kleinschalige dagrecreatie:
    • 1. dagrecreatief medegebruik 1;
  • b. dagrecreatie uitsluitend of in hoofdzaak ondergeschikt aan de recreatieve voorzieningen en ten dienste van de gebruikers van die voorzieningen;
  • c. horeca van categorie 1a, uitsluitend ten dienste van en ondergeschikt aan de hoofdfunctie;
  • d. detailhandelsactiviteiten, mits direct gerelateerd aan de bedrijfsfunctie tot een maximum vloeroppervlakte van 100 m²;
  • e. aan-huis-gebonden-beroep tot een maximum van 40 m² ;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder groen, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, tuinen, met dien verstande dat:

  • a. ten behoeve van de ter plaatse aanwezige functie op eigen terrein moet worden voorzien in:
    • 1. voldoende parkeergelegenheid;
    • 2. infiltratie van hemelwater.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op de voor 'Recreatie' aangewezen gronden mogen bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, welke binnen het gehele bestemmingsvlak zijn toegestaan;
  • b. de op de verbeelding opgenomen:
    • 1. maximale bebouwingsoppervlakte;
    • 2. maximale goot- en bouwhoogte;
    • 3. maximaal aantal recreatiewoningen;
    • 4. maximaal aantal stacaravans;

niet mag worden overschreden, met dien verstande dat het maximale bebouwingsoppervlak niet van toepassing is op de bedrijfswoning(en), daarbij behorende bijbehorende bouwwerken en op bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bedrijfswoning en stacaravans;

  • c. gebouwen mogen niet voor de voorgevelrooilijn gebouwd worden, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. informatieborden en zitbanken zijn toegestaan.
9.2.2 Recreatie

Voor de bouwwerken gelegen op gronden met de bestemming 'Recreatie' gelden de volgende eisen, tenzij anders op de verbeelding weergegeven:

  • a. bedrijfsgebouwen:
    Bouwhoogte   Max. 10 m.  
    Goothoogte   Max. 5,5 m  
    Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens   Min. 5 m  
    Afstand tot de bestemming 'Verkeer'   Min. 10 m  
  • b. bedrijfswoningen, al dan niet inpandig:
    Inhoud, inclusief bijbehorende bouwwerken t.b.v. het wonen   Max. 1075 m3  
    Goothoogte   Max. 4,5 m  
    Dakhelling   Min. 12 º en max. 45 º  
    Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens   Min. 5 m  
    Afstand tot de bestemming 'Verkeer'   Min. 10 m  
  • c. bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning:
    Goothoogte   Max. 3 m  
    Dakvorm en -helling   afgestemd op de dakvorm en -helling van de bedrijfswoning of bij inpandige bedrijfswoningen op die van het hoofdgebouw  
    Afstand van de dichtstbijzijnde gevel van het bijbehorend bouwwerk tot de achter- en/of zijgevels van de woning   Max. 15 m  
    Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens   Min. 5 m  
    Afstand tot de bestemming 'Verkeer'   Min. 10 m  
  • d. recreatiewoningen:
    Vloeroppervlakte   Max. 100 m2  
    Goothoogte   Max. 3 m  
    Dakhelling   Min. 12 º en max. 45 º  
    Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens   Min. 5 m  
    Afstand tot de bestemming 'Verkeer'   Min. 10 m  
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
      bouwhoogte  
    Erf- en terreinafscheidingen   Max. 2 m  
    Overige bouwwerken geen gebouw zijnde   Max. 3 m, met uitzondering van lichtmasten: max. 8 m  
    Afstand tot de niet naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens   Min. 5 m  
    Afstand tot de bestemming 'Verkeer'   Min. 10 m  
    Oppervlakte ten behoeve van bedrijfswoning, exclusief onoverdekt zwembad   Max. 30 m2  
  • f. er geldt een bouwverbod van vijf meter tot de bouwperceelsgrens ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
  • g. ondergeschikte bouwdelen (tussenlid, kleine, lage aanbouwen etc) zijn wat betreft hoogte en verschijningsvorm uitgezonderd van het gestelde onder artikel 9.2.2 onder a tot en met e;
  • h. bij nieuwbouw dienen bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (met uitzondering van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bedrijfswoning), met een bouwhoogte van 3 meter of hoger, op een minimale afstand van 15 meter van de bedrijfswoning en achter de achtergevel van de bedrijfswoning te worden gesitueerd, tenzij herbouw plaatsvindt op de bestaande fundamenten;
  • i. binnen de fundering van de bedrijfswoning en/of het bijbehorend bouwwerk bij de bedrijfswoning is het ondergronds bouwen van menstoegankelijke ruimten ter vergroting van het woongenot toegestaan, mits deze ruimte(n) uitsluitend van binnenuit toegankelijk zijn en geen ruimtelijke uitstraling hebben.
9.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
    • 1. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
    • 2. de aard, bouwhoogte en de situering van erfafscheidingen;
    • 3. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.

een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit.

  • b. De onder a genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
    • 1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke inpassing en;
    • 2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en
    • 3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit.
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.4.1 Algemeen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ten behoeve van de in artikel 11.4.2 genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:

  • a. de ontwikkelingen qua aard en omvang passen in de omgeving en de daarin voorkomende functies;
  • b. de ontwikkelingen infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • c. de ontwikkelingen moeten gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
  • d. op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater;
  • e. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • f. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • g. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • h. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • i. voor zover het beoogde gebruik afwijkt van artikel 9.5, artikel 9.6 wordt toegepast.
9.4.2 Afwijken van de bouwregels

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. a. artikel 11.2.1 onder c ten behoeve van het oprichten van een bedrijfswoning buiten het aanduidingsvlak 'bedrijfswoning' met dien verstande dat:
    • 1. dit vanuit het verkeersbelang of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is;
    • 2. de afstand buiten het aanduidingsvlak 'bedrijfswoning' niet meer bedraagt dan noodzakelijk is in verband met het verkeersbelang of het woon- en leefklimaat;
    • 3. dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt toelaatbaar is;
    • 4. het toevoegen van een extra woning niet is toegestaan;
  • b. artikel 9.2.1 onder b sub 1 ten behoeve van uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatie in de vorm van een toename van het bebouwingsvolume indien bestaande gebouwen worden gesloopt, met dien verstande dat:
    • 1. gesloopt wordt binnen een of meer van de voor het buitengebied geldende bestemmingsplannen van de gemeente Venray;
    • 2. alleen de te slopen gebouwen die op die locatie niet vallen binnen het daar, op grond van de bouwregels, toegestane maximale bebouwingsvolume, worden in de berekening meegenomen;
    • 3. een inhoud wordt gesloopt, gelijk aan vergroting van de inhoud van de gebouwen;
    • 4. de te slopen gebouwen dienen legaal aanwezig te zijn op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en mogen niet onder een andere regeling of verzoek vallen;
    • 5. aan de omgevingsvergunning voor het bouwen de voorwaarde wordt verbonden dat pas met de bouw gestart mag worden als sloop heeft plaatsgevonden;
    • 6. alle aan de gebouwen verbonden of onderdeel hiervan uitmakende bouwwerken en bouwdelen, zoals aanbouwen, overkappingen, bijbehorende ondergrondse (kelder-)ruimten, fysieke erfafscheidingen, voederplaten en andere erfverhardingen gesloopt dienen te worden;
    • 7. alleen bovengrondse gebouwen meegerekend worden bij het te bepalen sloopvolume;
    • 8. maximaal 900 m² toegevoegd mag worden ten behoeve van de volgende voorzieningen:
      • I. recreatiewoningen met een maximale oppervlakte van 100 m² per recreatiewoning;
      • II. groepsaccommodaties met een maximale oppervlakte van 300 m²,per groepsaccommodatie;
      • III. bed & breakfast met een maximale oppervlakte van 100 m² per bed & breakfast;
  • c. artikel 9.2.2 onder b ten behoeve van een goothoogte van maximaal 6 m onder de voorwaarde dat sprake is van een goede ruimtelijke inpassing;
  • d. artikel 9.2.2 onder a, b, c en d ten behoeve van het bouwen binnen de minimale afstand van gebouwen tot de bouwperceelsgrens, met dien verstande dat:
    • 1. het bouwen in verband met een doelmatige bedrijfsvoering of vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijk is voor de uitbreiding van het bedrijf;
    • 2. aangetoond wordt dat de plaatsing vanuit het oogpunt van (brand)veiligheid aanvaardbaar is;
    • 3. het woon- en leefklimaat van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig worden beperkt;
    • 5. er geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de waterhuishoudkundige situatie;
  • e. artikel 9.2.2 onder b ten behoeve van het inpandig verbouwen van het gehele hoofdgebouw tot woning indien de bedrijfswoning is gelegen in een hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    • 1. het stedenbouwkundige karakter niet wezenlijk worden aangetast;
    • 2. de bestaande bebouwingsoppervlakte niet wordt vergroot;
    • 3. verbouw in combinatie met herbouw van (een deel van) het hoofdgebouw niet is toegestaan;
    • 4. het aantal woningen gelijk blijft. Woningsplitsing is niet toegestaan;
  • f. Artikel 9.2.2 onder b en d, ten behoeve van een maximale dakhelling van 70o, met dien verstande dat:
    • 1. het stedenbouwkundige karakter niet wezenlijk worden aangetast;
    • 2. de bestaande bebouwingsoppervlakte niet wordt vergroot;
  • g. artikel 9.2.2 onder b ten behoeve van een grotere inhoudsmaat voor woning inclusief bijbehorende bouwwerken indien bestaande gebouwen worden gesloopt, met dien verstande dat:
    • 1. Gesloopt wordt binnen een of meer van de voor het buitengebied geldende bestemmingsplannen van de gemeente Venray;
    • 2. alleen de te slopen gebouwen die op die locatie niet vallen binnen het daar, op grond van de bouwregels, toegestane maximale bebouwingsvolume, in de berekening worden meegenomen;
    • 3. de te slopen gebouwen legaal aanwezig dienen te zijn op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en mogen niet onder een andere regeling of verzoek vallen;
    • 4. aan de omgevingsvergunning voor het bouwen de voorwaarde wordt verbonden dat pas met de bouw gestart mag worden als sloop heeft plaatsgevonden;
    • 5. alle aan de gebouwen verbonden of onderdeel hiervan uitmakende bouwwerken en bouwdelen, zoals aanbouwen, overkappingen, bijbehorende ondergrondse (kelder-)ruimten, fysieke erfafscheidingen, voederplaten en andere erfverhardingen gesloopt dienen te worden;
    • 6. Alleen bovengrondse gebouwen worden meegerekend bij het te bepalen sloopvolume;
    • 7. het percentage van het te bouwen volume dat moet worden gesloopt is bepaald in de onderstaande tabel.
Aantal m³ dat wordt gebouwd (bebouwingsvolume)   Minimaal te slopen % (sloopvolume)  
Tot en met 250 m³   100%  
Het meerdere boven de 250 m³   150%  
9.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor:

  • a. het permanent wonen op gronden aangewezen voor dagrecreatieve of verblijfrecreatieve doeleinden, uitgezonderd bewoning van -al dan niet inpandige- bedrijfswoningen;
  • b. het gebruik van opstallen ten behoeve van horecadoeleinden, behoudens verband houdend met het binnen de bestemming op de grond gerichte gebruik van gronden en opstallen;
  • c. het gebruik voor mantelzorg;
  • d. het gebruik voor huisvesting van tijdelijke werknemers;
  • e. aan-huis-gebonden-bedrijf;
  • f. nevenactiviteiten;
  • g. het gebruik of het laten gebruiken van gronden en/of gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie;
  • h. bevi-inrichtingen;
  • i. een seksinrichting, een escortbedrijf en (straat)prostitutie.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels
9.6.1 Algemeen

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 9.5 en kunnen de in artikel 9.6.2 genoemde activiteiten worden toegestaan onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:

  • a. de activiteiten qua aard en omvang passen in de omgeving en de daarin voorkomende functies;
  • b. de activiteiten infrastructureel goed inpasbaar zijn en niet tot onevenredige verkeersoverlast leiden;
  • c. de activiteiten gepaard moeten gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de nieuwe bebouwing wordt ingepast;
  • d. op eigen terrein wordt voorzien in infiltratie van hemelwater;
  • e. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • f. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • g. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • h. er sprake is van een gelijke of verminderde milieukundige en ruimtelijke impact bij verandering van de bedrijfsfunctie;
  • i. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • j. voor zover gebouwd wordt in afwijking van artikel 9.2 ook artikel 9.4 moet worden toegepast.
9.6.2 Afwijken van de gebruiksregels

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning kan, onder voorwaarden dat de uitvoering van het recreatief bedrijf de hoofdactiviteit blijft, worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. artikel 9.5 onder c ten behoeve van het gebruik van de bedrijfswoning en/of daarbij behorende bijbehorende bouwwerken aan- of bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • 1. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    • 2. er sprake is van een mantelzorgindicatie;
    • 3. het ten behoeve van mantelzorg ingerichte vloeroppervlakte maximaal 70 m² bedraagt;
    • 4. het gebruik voor zelfstandige bewoning stopt wanneer geen sprake meer is van de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande behoefte aan mantelzorg;
  • b. artikel 9.5 onder f ten behoeve van afwijkend gebruik van gronden en opstallen voor een kleinschalig bedrijf, mits het gebruik is aan te merken als nevenactiviteit, met dien verstande dat:
    • 1. de werkzaamheden van de nevenactiviteit, met uitzondering van bijbehorende buitenopslag, plaatsvinden in (tijdelijk) niet meer in gebruik zijnde bedrijfsgebouwen;
    • 2. de bij de nevenactiviteit behorende buitenopslag beperkt blijft tot:
      • I. binnen het bouwvlak;
      • II. een hoogte van 2,5 meter;
      • III. een oppervlakte die gelijk is aan de bebouwde ruimte voor de nevenactiviteit;
    • 3. de nevenactiviteit ondergeschikt blijft aan het reguliere gebruik van het bouwperceel;
    • 4. de nevenactiviteit qua aard en omvang past in de omgeving en de daarin voorkomende functies;
    • 5. de activiteit infrastructureel goed inpasbaar is en niet tot onevenredige verkeersoverlast leidt;
    • 6. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
    • 7. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
    • 8. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
    • 9. de nevenactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan in:
      • I. bestaande bebouwing;
      • II. bebouwing die wordt gerealiseerd middels een omgevingsvergunning volgens artikel 9.4;
  • c. voor zover gebouwd wordt in afwijking van 9.2, ook artikel 9.4 moet worden toegepast.

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Algemeen

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeer - en verblijfsdoeleinden;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. kunstwerken;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. voorzieningen van openbaar nut;
  • f. speel- en wandelgebied;
  • g. bluswatervoorzieningen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' evenementen met dien verstande dat de regels onder 10.3.2 van toepassing zijn;
  • i. andere bijbehorende voorzieningen.
  • j. wegen, paden, verhardingen en andere bij de bestemming passende voorzieningen;
  • k. waterhuishoudkundige doeleinden.
10.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de op de plankaart aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 25.3.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Regels voor gebouwen

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

10.2.2 Regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde die qua aard, omvang en invloed bij de bestemming passen:

  • a. ten behoeve van de in artikel 10.1 genoemde doeleinden;
  • b. met een maximale bouwhoogte van 4 meter;
  • c. de maximale hoogte van lichtmasten bedraagt 12 meter.
10.3 Specifieke gebruiksregels
10.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
10.3.2 Evenementen

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘evenemententerrein’ gelden de volgende

regels:

  • a. het maximaal aantal evenementen dat mag plaatsvinden op de betreffende gronden bedraagt 12 per kalenderjaar;
  • b. het totaal aantal dagen van de duur van de evenementen bedraagt 15 dagen per evenement, inclusief de dagen die nodig zijn voor het op- en afbouwen;
  • c. het maximaal aantal toegestane bezoekers per evenement per dag bedraagt 9.000 bezoekers.

Artikel 11 Wonen

11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding ‘bos’, wonen in een bosachtige omgeving met behoud van waardevolle houtopstanden en bomen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’, tevens detailhandel op de begane grond van het gebouw;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening', tevens voor dienstverlening op de begane grond van het gebouw;
  • e. beroepen aan huis, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.5.2;
  • f. voorzieningen van openbaar nut;

een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder waterhuishoudkundige en parkeervoorzieningen, paden en verhardingen, in- en uitritten en tuinen en erven, met dien verstande dat:

  • g. infiltratie van hemelwater dient plaats te vinden op eigen terrein;
  • h. ten behoeve van de ter plaatse aanwezige functie moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
11.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 25.3.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen;
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen;
  • c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. ongeacht het bepaalde in artikel 11.2.2, 11.2.3 en 11.2.4 dient tenminste 50% van het achtererf onbebouwd en onoverdekt te blijven;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder b. is het bouwen van bijgebouwen bij gestapelde woningen niet toegestaan.
11.2.2 Regels voor hoofdgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de hoofdmassa van een hoofdgebouw mag uitsluitende binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', het aangeduide aantal woningen/wooneenheden is toegestaan;
  • c. het splitsen van woningen is verboden, met uitzondering van het bepaalde onder d;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' is het splitsen van een vrijstaande woning ten behoeve van 2 halfvrijstaande woningen toegestaan;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', mogen enkel vrijstaande woningen worden gerealiseerd;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen', mogen enkel halfvrijstaande woningen worden gerealiseerd;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd', mogen enkel aan elkaar gebouwde woningen worden gerealiseerd;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', mogen enkel gestapelde woningen worden gerealiseerd;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - patiowoning' mogen enkel patiowoningen worden gerealiseerd;
  • j. de goothoogte bedraagt maximaal 6 meter met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte' waar de op de verbeelding aangegeven maximale goothoogte geldt;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' bedraagt de maximale bouwhoogte de op de verbeelding aangegeven hoogte;
  • l. elke woning dient te worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling ten minste 30o en ten hoogste 65o bedraagt;
  • m. de voorgevel van het hoofdgebouw moet ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' worden gebouwd of op maximaal 3 meter erachter;
  • n. de voorgevelbreedte per woning, gestapelde woningen uitgezonderd, mag maximaal 12 meter bedragen;
  • o. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt:
    • 1. bij vrijstaande woningen minimaal 3 meter aan beide zijden;
    • 2. bij twee-aan-eengebouwde woningen minimaal 3 meter aan één zijde;
    • 3. bij eindwoningen van aaneengebouwde woningen minimaal 2 meter aan één zijde.
11.2.3 Algemene regels voor bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. voor het bouwen van bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', 'twee-aaneen', 'aaneengebouwd' en 'specifieke bouwaanduiding - patiowoning' gelden de volgende bepalingen:
    • 1. bijgebouwen mogen uitsluitend op het achtererf worden gebouwd, met dien verstande dat aan één zijde minimaal 7 meter aan opstelruimte vrij blijft;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' dient één zijerf vrij te zijn van bijgebouwen;
    • 3. tegen de achtergevel van het hoofdgebouw mag/mogen (een) bijgebouw(en) worden gebouwd over de volledige breedte van die achtergevel, met een diepte van maximaal 4 meter. De oppervlakte hiervan telt niet mee bij de berekening van de oppervlakte als bedoeld onder 4;
    • 4. bijgebouwen zijn toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 50 m2. De oppervlakte van carports blijft bij de berekening van die oppervlakte buiten beschouwing;
    • 5. de gezamenlijke oppervlakte als bedoeld onder 4 mag worden verhoogd tot maximaal 70 m2, mits het achtererf, ook na de bouw van bijgebouwen als bedoeld onder 3 en carports, voor niet meer dan 40% wordt bebouwd;
    • 6. de goothoogte van bijgebouwen mag niet hoger zijn dan:
      • I. Voor aangebouwde bijgebouwen: 0,3 meter boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, of –als het hoofdgebouw geen tweede bouwlaag heeft- even hoog als het hoofdgebouw met een maximum van 3 meter;
      • II. Voor vrijstaande bijgebouwen 3 meter.
    • 7. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 5 meter bedragen.
  • b. in afwijking van het bepaalde in lid a onder 1 mogen worden gebouwd:
    • 1. bijgebouwen in hoeksituaties op het naar openbaar gebied gekeerde zijerf, met dien verstande dat:
      • I. de totale bebouwde oppervlakte maximaal 30 m2 mag bedragen;
      • II. slechts aan het hoofdgebouw aangebouwde bijgebouwen zijn toegestaan, met een breedte van maximaal 4 meter;
    • 2. carports, zowel op het voorerf als het achtererf, met dien verstande dat:
      • I. de oppervlakte maximaal 20 m2 mag bedragen;
      • II. de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
      • III. de carport met minimaal één zijde of een deel daarvan tegen de zijgevel van het hoofdgebouw of tegen een voor- of zijgevel van een bijgebouw wordt gebouwd;
      • IV. de carport maximaal 2,5 meter voor de gevellijn mag worden gebouwd;
    • 3. ondergeschikte bouwdelen op het voorerf, met dien verstande dat:
      • I. de diepte maximaal 1 meter bedraagt;
      • II. de breedte maximaal 50% bedraagt van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw;
      • III. de hoogte maximaal 3 meter bedraagt.
11.2.4 Regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de gevellijn maximaal 1 meter mag bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van erf- en terreinafscheidingen aan de zijgevel bij hoekwoningen voor de gevellijn maximaal 2 meter bedragen, mits:
    • 1. de afstand tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 0,5 meter bedraagt;
    • 2. de afstand tot de voorgevel minimaal 3 meter bedraagt;
    • 3. het verkeersbelang niet onevenredig aangetast wordt.
  • c. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 3 meter.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in:

  • a. artikel 11.2.1 onder e voor het bouwen van een bijgebouw bij gestapelde woningen;
  • b. artikel 11.2.2 onder a voor het bouwen van een hoofdgebouw buiten het bouwvlak indien de overschrijding niet meer bedraagt dan 4 meter en onder de voorwaarde dat deze overschrijding slechts aan een zijde van het bouwvlak mag plaatsvinden;
  • c. artikel 11.2.2 onder i voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven aanduiding 'maximale goothoogte' tot ten hoogste 6 meter;
  • d. artikel 11.2.2 onder j voor een afwijkende dakvorm dan wel voor een kap met een afwijkende dakhelling;
  • e. artikel 11.2.2 onder l voor het verhogen van de maximale toegestane breedte van het hoofdgebouw;
  • f. artikel 11.2.2 onder o, lid 1 voor het bouwen van een hoofdgebouw op kortere afstand van de zijdelingse perceelsgrens waarbij geldt dat de afstand aan een zijde minimaal 1 meter moet zijn en aan de andere zijde minimaal 3 meter;
  • g. artikel 11.2.3 onder a, lid 1, voor het bouwen van bijgebouwen voor de voorgevel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - patiowoning';

Onder de voorwaarden dat:

  • h. de belangen van de eigenaren en / of gebruikers van de nabij gelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • i. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
11.4 Nadere eisen

Ten aanzien van het bepaalde in artikel 11.2 zijn Burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • b. de situering en afmetingen van de bouwpercelen, mits deze eisen blijven binnen de in het plan neergelegde begrenzingen en indien zulks noodzakelijk is in verband met:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. het verkeers-, sociale en brandveiligheid;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden in aangrenzende bestemmingen.
11.5 Specifieke gebruiksregels
11.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. opslag anders dan inherent aan het toegelaten gebruik;
  • b. de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van detailhandel als bedoeld in artikel 11.1.1 onder c;
  • c. de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van beperkte detailhandel, ondergeschikt aan het beroep aan huis als bedoeld in artikel 11.1.1 onder f;
  • d. de uitoefening van dienstverlening, met uitzondering van dienstverlening als bedoeld in artikel 11.1.1 onder d;
  • e. zelfstandige bewoning voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;
  • f. mantelzorg, voor zover het betreft in (een gedeelte van) een aan-, uit- of (vrijstaande) bijgebouw bij een woning;
  • g. woningsplitsing;
  • h. gebruik van gronden voor de voorgevelrooilijn voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke, anders dan op de oprit;
  • i. bedrijf aan huis;
  • j. recreatief (mede)gebruik.
11.5.2 Beroep aan huis

Een beroep aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een beroep aan huis mag worden uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning wordt niet aangetast;
  • c. maximaal 40 m² van het vloeroppervlak van de woning inclusief de daarbij behorende bijgebouwen mag als zodanig worden gebruikt;
  • d. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens de bewoner van de woning;
  • e. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein;
  • g. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van beperkte detailhandel, ondergeschikt aan het beroep aan huis.
11.6 Afwijken van de gebruiksregels
11.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 11.5.1 onder i ten behoeve van een bedrijf aan huis, met dien verstande dat de voorwaarden zoals genoemd in artikel 11.5.2 onder a tot en met g in acht worden genomen.

11.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in artikel 11.5.1 onder f een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van bewoning van (een gedeelte van) een aan- uit- of (vrijstaand) bijgebouw bij een bedrijfswoning in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • a. er sprake moet zijn van een mantelzorgindicatie;
  • b. het ten behoeve van mantelzorg ingerichte vloeroppervlakte maximaal 70 m² bedraagt, met dien verstande dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 11.2.3;
  • c. er sprake moet zijn van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • d. het gebruik voor zelfstandige bewoning stopt wanneer geen sprake meer is van de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande behoefte aan mantelzorg.
11.6.3 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een bed & breakfast

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een aanvraag omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 11.5.1 onder j van de planregels en kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een bed & breakfast toestaan onder de voorwaarden dat:

  • a. de primaire woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate wordt gehandhaafd;
  • b. de voorzieningen in hun totaliteit niet groter zijn dan 100 m²;
  • c. het woonmilieu niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • e. de parkeerbalans en verkeersafwikkeling in de directe omgeving niet onevenredig worden benadeeld;
  • f. detailhandel slechts plaatsvindt voor zover deze beperkt blijft tot verkoop in direct verband met de verblijfsrecreatieve voorziening.
11.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Wonen' met de aanduiding 'bos' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of verwijderen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen of verwijderen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen;
  • c. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  • d. het verwijderen van natuur- en landschapselementen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders;
  • g. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  • h. het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen, olie of gas.
11.7.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het bepaalde in artikel 11.7.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, zoals het aanleggen van eem oprit, tuinpad, terras of vlonder;
  • c. werken of werkzaamheden in het kader van de normale bodemexploitatie en het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn krachtens een verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of andere toestemming, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing of andere toestemming kunnen worden uitgevoerd.
11.7.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 11.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 11.1.1 onder b genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast (11.1.1 b betreft aanduiding bos, welke waarden worden bedoeld?), dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

11.8 Wijzigingsbevoegdheid
11.8.1 Wijziging in de bestemming Maatschappelijk

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk' onder de voorwaarden dat:

  • a. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • b. indien voor de wijziging noodzakelijk, uit onderzoek blijkt dat bedrijfsvoering van omliggende bedrijven en agrarische bedrijven niet wordt belemmerd;
  • c. indien gelet op de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' 'Waarde - Archeologie 4' of 'Waarde - Archeologie 5' noodzakelijk, uit onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden in het geding zijn en indien zulks wel het geval is, hoe deze waarden dan kunnen worden behouden;
  • d. de ontwikkeling vanuit planologisch/stedenbouwkundig oogpunt passend is in de omgeving;
  • e. de parkeerbalans niet onevenredig nadelig wordt beïnvloed.
11.8.2 Wijziging of vergroting van het bouwvlak

Burgemeester en Wethouders kunnen de bestemming wijzigen door het verschuiven of vergroten van het bouwvlak binnen de bestemming onder de voorwaarden dat:

  • a. het op de verbeelding aangegeven bouwvlak met maximaal 10% mag worden vergroot;
  • b. dit niet leidt tot een verhoging of splitsing van het aantal woningen;
  • c. dit vanuit een planologisch/stedenbouwkundig oogpunt passend is in de omgeving;
  • d. de maximale goothoogte in acht wordt genomen.

Artikel 12 Leiding - Riool

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een rioolpersleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool', met een belemmeringszone ter breedte van 2,50 meter aan weerzijden van de hartlijn van de leiding.

12.2 Bouwregels

Op de tot 'Leiding - Riool' bestemde gronden mogen uitsluitend worden opgericht bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de instandhouding van de rioolwatertransportleiding met een hoogte van maximaal 3 m.

12.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 12.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' samenvalt.
  • b. Er kan slechts afgeweken worden van de bouwregels indien vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder waaruit blijkt dat de belangen van de leidingbeheerder niet worden geschaad.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
12.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
  • d. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • e. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg kunnen hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos en andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • g. het aanbrengen van andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
12.4.2 Uitzondering

Het in lid 12.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
12.4.3 Toetsingscriteria en voorwaarden

De in lid 12.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door de uitvoering van de bedoelde werken en/of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de leiding niet wordt of kan worden aangetast;
  • b. de werken en/of werkzaamheden zijn toegelaten op grond van de regels van deze bestemming, dan wel van de andere bestemmingen waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  • c. vooraf advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 2

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 25.3 in acht dient te worden genomen.

13.2 Bouwregels

Voor het bouwen op of in de als 'Waarde - Archeologie 2' aangeduide gronden gelden de volgende regels:

  • a. Op of in de als 'Waarde - Archeologie 2' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 250 m² per bouwperceel (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  • b. Indien de verstoring meer dan 250 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm per bouwperceel dient de aanvrager een rapport (voortoets, bijvoorbeeld bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, sleufgraaf, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden kunnen verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van gronden meer dan 250 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
  • c. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).
13.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 13.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken

zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. blijkens een rapport (voortoets) van een, door van gemeentewege, erkende deskundige de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming 'Verkeer' betreffen, voor zover deze bestemming niet aansluit op de bestemming 'Natuur'.
13.3.3 Afwegingskader

Een in artikel 13.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

Artikel 14 Waarde - Archeologie 3

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 25.3 in acht dient te worden genomen.

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen op of in de als 'Waarde - Archeologie 3' aangeduide gronden gelden de volgende regels:

  • a. Op of in de als 'Waarde - Archeologie 3' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 100 m² per bouwperceel (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  • b. Indien de verstoring meer dan 100 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm per bouwperceel dient de aanvrager een rapport (voortoets, bijvoorbeeld bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, sleufgraaf, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
14.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.3.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden kunnen verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van gronden meer dan 100 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
  • c. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).
14.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 14.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. blijkens een rapport (voortoets) van een, door van gemeentewege, erkende deskundige de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming 'Verkeer' betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming 'Natuur'.
14.3.3 Afwegingskader

Een in artikel 14.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

Artikel 15 Waarde - Archeologie 4

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in hetgebied, waarbij artikel 25.3 in acht dient te worden genomen.

15.2 Bouwregels

Voor het bouwen op of in de als 'Waarde - Archeologie 4' aangeduide gronden gelden de volgende regels:

  • a. Op of in de als 'Waarde - Archeologie 4' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 500 m² per bouwperceel (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  • b. Indien de verstoring meer dan 500 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm per bouwperceel dient de aanvrager een rapport (voortoets, bijvoorbeeld bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, sleufgraaf, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden kunnen verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van gronden meer dan 500 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
  • c. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).
15.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 15.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. blijkens een rapport (voortoets) van een, door van gemeentewege, erkende deskundige de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming 'Verkeer' betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming 'Natuur'.
15.3.3 Afwegingskader

Een in artikel 15.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 5

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende (basis)bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied, waarbij artikel 25.3 in acht dient te worden genomen.

16.2 Bouwregels

Voor het bouwen op of in de als 'Waarde - Archeologie 5' aangeduide gronden gelden de volgende regels:

  • a. Op of in de als 'Waarde - Archeologie 5' aangegeven gronden mag op basis van de onderliggende bestemming worden gebouwd, waarbij de grond voor maximaal 2500 m² per bouwperceel (gemeten op maaiveldniveau) wordt verstoord;
  • b. Indien de verstoring meer dan 2500 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm per bouwperceel dient de aanvrager een rapport (voortoets, bijvoorbeeld bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek, proefsleuvenonderzoek, opgraving, sleufgraaf, archeologische begeleiding) te overleggen, waaruit blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. Uitsluitend indien archeologische waarde is vastgesteld worden aan de omgevingsvergunning daartoe de volgende voorwaarden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden. Hierbij kan gedacht worden aan het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het gebruiken van alternatieven voor het funderen van bouwwerken zoals heien, of
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of
    • 3. de verplichting de uitvoering van de (bouw)activiteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden kunnen verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van gronden meer dan 2500 m² bedraagt en deze verstoring dieper gaat dan 50 cm:

  • a. het verwijderen van de bovenste bodemlaag / bodemlagen (afgraven);
  • b. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
  • c. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 50 centimeter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  • d. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  • e. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  • f. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  • g. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  • h. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  • i. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  • j. het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).
16.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 16.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. blijkens een rapport (voortoets) van een, door van gemeentewege, erkende deskundige de archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  • c. het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de bestemming 'Verkeer' betreffen, voor zover deze niet aansluit op de bestemming 'Natuur'.

 

16.3.3 Afwegingskader

Een in artikel 16.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

Artikel 17 Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

  • a. riviergebonden activiteiten;
  • b. het waarborgen van een veilige afvoer van en berging van rivierwater onder normale en maatgevende hoogwaterstanden, sediment en ijs;
  • c. de waterhuishouding;
  • d. de aanleg, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
  • e. het vergroten van de afvoercapaciteit.

Onder riviergebonden activiteiten wordt verstaan:

  • a. de aanleg of wijziging van de waterstaatkundige kunstwerken;
  • b. de realisatie van voorzieningen voor een betere en veilige afwikkeling van de beroeps- en recreatievaart;
  • c. de bouw of wijziging van waterkrachtcentrales;
  • d. de vestiging of uitbreiding van overslagbedrijven of het realiseren van overslagfaciliteiten, uitsluitend voor zover de activiteit gekoppeld is aan het vervoer over de rivier;
  • e. de realisatie en het beheer van natuurterreinen;
  • f. de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met waterrecreatie zijn verbonden;
  • g. de winning van oppervlaktedelfstoffen.
17.2 Bouwregels

Op de gronden zoals bedoeld in artikel 17.1 mag niet worden gebouwd.

17.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend en stroomvoerend vermogen van het gebied kan het bevoegd gezag, mits gehoord Rijkswaterstaat met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17.1 ten behoeve van zowel riviergebonden, niet-riviergebonden activiteiten, activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of rivierverruiming en voor rivierkundige bouwwerken van ondergeschikt belang alsmede een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10 % van de bestaande bebouwing, mede conform de onderliggende bestemming, met dien verstande dat slechts een omgevingsvergunning wordt verleend indien:

voor riviergebonden bouwwerken:

  • a. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
  • b. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
  • c. er sprake is van een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
  • d. er sprake is van een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert;
  • e. de resterende waterstandeffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.

Voor niet-riviergebonden activiteiten:

  • a. in het geval:
    • 1. het een functieverandering binnen de bestaande bebouwing betreft of;
    • 2. et een activiteit betreft die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie of;
    • 3. het een groot openbaar belang betreft en het bouwwerk niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd of;
    • 4. er een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang is voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en het bouwwerk redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd.
  • b. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk dat het veilig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
  • c. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
  • d. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van het bouwwerk dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
  • e. er sprake is van een zodanige situering van het bouwwerk dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
  • f. onder de voorwaarde dat:
    • 1. de resterende waterstandeffecten duurzaam worden gecompenseerd of;
    • 2. de afname van het bergend vermogen duurzaam wordt gecompenseerd of;
    • 3. de rivierverruimende maatregelen worden genomen,
    • 4. waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gewaarborgd zijn.

Voor rivierkundige bouwwerken van ondergeschikt belang, activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of rivierverruiming en voor een eenmalige uitbreiding van ten hoogste 10 % van de bestaande bebouwing in het geval:

  • a. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig en doelmatig functioneren van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
  • b. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
  • c. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
  • d. er sprake is van een zodanige situering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
17.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en opstallen wordt in elk geval verstaan het gebruik voor zowel riviergebonden als niet-riviergebonden activiteiten.

17.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het waterbergend en stroomvoerend vermogen van het gebied kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 17.4 ten behoeve van zowel riviergebonden als niet-riviergebonden activiteiten, met dien verstande dat slechts een omgevingsvergunning wordt verleend indien:

voor riviergebonden activiteiten:

  • a. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
  • b. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit;
  • c. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
  • d. er sprake is van een zodanige situering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert;
  • e. de resterende waterstandeffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.

voor niet-riviergebonden activiteiten:

  • a. in het geval:
    • 1. het een functieverandering binnen de bestaande bebouwing betreft of;
    • 2. het een activiteit betreft die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie of;
    • 3. het de verwezenlijking van voorzieningen van groot openbaar belang betreft en het bouwwerk niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd of;
    • 4. er een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang is voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en het bouwwerk redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd;
  • b. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig en doelmatig functioneren van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
  • c. er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
  • d. er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat de waterstandverhoging of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
  • e. er sprake is van een zodanige situering van de activiteit dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert;
  • f. onder voorwaarde dat:
    • 1. de resterende waterstandseffecten duurzaam worden gecompenseerd of;
    • 2. de afname van het bergend vermogen duurzaam wordt gecompenseerd of;
    • 3. de rivierverruimende maatregelen worden genomen,
    • 4. waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gewaarborgd zijn.

Artikel 18 Waterstaat - Waterkering

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, bestemd voor de bescherming, het aanleggen, het instandhouden, en het onderhoud van de waterkering, gericht op de kering van het rivierwater.

18.2 Bouwregels

Op de tot 'Waterstaat - Waterkering' bestemde gronden mogen uitsluitend worden opgericht bouwwerken ten behoeve van de waterkering met een hoogte van maximaal 9 m.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in 18.2 voor het oprichten van gebouwen ten behoeve van de bestemming, waarmee de onderhavige dubbelbestemming samenvalt, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. hiertegen uit hoofde van de bescherming van de waterkering geen bezwaar bestaat; daartoe dient vooraf schriftelijk advies te zijn verkregen van de beheerder(s) van de rivier en de waterkering;
18.4 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. opslag-, stort- en of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
18.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde
18.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden op de voor 'Waterstaat - Waterkering' bedoelde gronden zonder of in afwijking in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het wijzigen van het profiel van de bodem en de dijken;
  • b. het aanleggen van leidingen en andere ondergrondse constructies;
  • c. het graven van sleuven;
  • d. het vellen of rooien van houtgewas;
  • e. explosieven tot ontploffing te brengen, het verrichten van seismisch onderzoek of de grond op welke wijze dan ook in trilling te brengen;
  • f. het hebben van of werken met een overdruk van 10 bar of meer.
18.5.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het bepaalde in artikel 18.5.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden:

  • a. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • b. betreffende het normale onderhoud en beheer van de gronden;
  • c. waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verkregen op basis van de keur van de waterkeringbeheerder.
18.5.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 18.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvoor hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de waterstaatkundige en waterkerende functies niet in gevaar wordt of kan worden gebracht. Hiertoe wordt advies ingewonnen bij de beheerders van de waterkering en rivier.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene bouwregels

20.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, de volgende regels:

  • a. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan bij bestaande hoofd- en bijgebouwen;
  • b. De oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
  • c. In aanvulling op het bepaalde in sub a en b is maximaal 1 zwembad per bouwperceel toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het zwembad dient te worden gebouwd in het achtererf en op een afstand van ten minste 3,00 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;
    • 2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde als bedoeld in artikel 11.2.3 en 11.2.4 in acht wordt genomen;
    • 3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut.
  • d. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels

Onverlet het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is het (ook) verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het laten gebruiken danwel het doen laten gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.

Artikel 22 Algemene afwijkingsregels

22.1 10%-regeling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de in deze regels voorgeschreven minimale en/of maximale maten (hoogte, oppervlakte, inhoud etc.) en percentages tot maximaal 10% en maximaal 1 meter van die maten en percentages indien de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, met dien verstande dat dit niet geldt wanneer reeds op grond van deze regels een andere omgevingsvergunning/ontheffing is of kan worden verleend.

22.2 Meetverschillen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.

22.3 Kleine bouwwerken van openbaar nut

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud maximaal 50 m³ mag bedragen;
  • b. de hoogte maximaal 3,00 mag bedragen.

Artikel 23 Algemene wijzigingsregels

23.1 Verschuiven bestemmingsgrenzen

Het bevoegd gezag kan het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot maximaal 2,00 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden op de kaart ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken.

Artikel 24 Algemene procedureregels

24.1 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.9a van de Wro van toepassing.

24.2 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  • a. het voornemen tot het stellen van nadere eisen wordt gepubliceerd in het plaatselijke huis-aan-huisblad;
  • b. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende vier weken voor belanghebbenden ter inzage op het gemeentehuis;
  • c. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
  • d. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij het bevoegd gezag;
  • e. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  • f. Burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 25 Overige regels

25.1 Overtreding algemene gebruiksregels

Overtreding van het bepaalde in artikel 21 is een economisch delict in de zin van artikel 1a, sub 2o van de Wet op de economische delicten en als zodanig strafbaar op grond van deze wet.

25.2 Wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

25.3 Voorrangsregels
25.3.1 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming, gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

25.3.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 26 Overgangsrecht

26.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
26.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
26.3 Hardheidsclausule

Voor zover van toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het college van Burgemeester en Wethouders een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van die persoon of personen om van dat overgangsrecht af te wijken.

Artikel 27 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Blitterswijck'.

Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente ……….. van ..............

Mij bekend,

de raadsgriffier.