direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: RO herinrichting woonwagenlocatie Horsterweg Venlo
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0983.OV201801WWHORS-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Om de veiligheid en leefbaarheid op de woonwagenlocaties te verbeteren is het, zoals vastgelegd in het Bestuursakkoord tussen de gemeente Venlo en alle woningcorporaties, noodzakelijk om de woonwagenlocaties te herinrichten. Een 8-tal woonwagenlocaties is in beheer/eigendom van woningcorporatie Woonwenz. Een van de her in te richten woonwagenlocaties, betreft de locatie aan de Horsterweg 358 en 360 te Venlo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV201801WWHORS-VA01_0001.png"

Luchtfoto Horsterweg – mei 2016

De gronden van de woonwagenlocatie aan de Horsterweg zijn planologisch geregeld in het bestemmingsplan Ubroek (vastgesteld 21 december 2011 met IMRO-nummer NL.IMRO.0983.BPL2009016-VA01).

De gronden hebben binnen dit bestemmingsplan de bestemming “Wonen - Woonwagenstandplaats". Als gevolg van de herinrichting ontstaat er vanuit fysiek oogpunt een aantal kleine strijdigheden ten op zichte van het bestemmingsplan (zie ook verder onder hoofdstuk 3).

De gemeente Venlo heeft aangegeven dat het herinrichten van de woonwagenlocatie op dezelfde locatie in principe niet bezwaarlijk is, maar dat daarvoor wel een (uitgebreide) afwijkingsprocedure van het bestemmingsplan onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) dient te worden gevoerd (Wabo, artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°). De te verlenen omgevingsvergunning, als ook onderhavige ruimtelijke onderbouwing, ziet enkel op het in planologisch opzicht regelen van de nieuwe locaties van de woonwagens (hoofdgebouwen). Een van de vereisten voor het kunnen voeren van deze procedure is dat een ruimtelijke onderbouwing wordt aangeleverd, waaruit geen belemmeringen voor het initiatief blijken. Onderhavig document betreft de ruimtelijke onderbouwing voor deze procedure.

1.2 Ligging en begrenzing locatie

De locatie bevindt zich in het noordwesten van Venlo, in de wijk Ubroek, in het noorden van de kern Blerick en is op onderstaande uitsnede middels een rode cirkel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV201801WWHORS-VA01_0002.png"

Ligging besluitgebied

1.3 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing gaat nader in op de volgende aspecten:

  • ontwikkeling (hoofdstuk 2);
  • het vigerend bestemmingsplan (hoofdstuk 3);
  • relevante milieu- en omgevingsaspecten (hoofdstuk 4);
  • ruimtelijke aanvaardbaarheid (hoofdstuk 5);
  • economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid (hoofdstuk 6).

Hoofdstuk 2 Ontwikkeling

2.1 Algemeen

Het doel van de herinrichting van de woonwagenlocaties in Venlo is het bewerkstelligen van veilige, leefbare en handhaafbare woonwagenlocaties. Aangezien de woonwagens op de woonwagenlocaties in Venlo momenteel niet voldoen aan de wettelijk geldende brandafstanden (afstand van 5 meter tussen de gevels van woonwagens) dienen de bestaande woonwagens op diverse plekken verplaatst te worden en worden de locaties in zijn geheel heringericht.

In het kader van de leefbaarheid wordt deze herinrichting tevens aangegrepen om de kwaliteit van de woonwagenlocaties te upgraden. Deze upgrade wordt bewerkstelligd door het waar nodig bouwen van nieuwe woonvormen (zoals bijvoorbeeld een chalet of een woning), en het waar nodig verwijderen van opstallen. Daarnaast wordt de openbare ruimte op de woonwagenlocatie waar nodig aangepast, door bijvoorbeeld het wijzigen van in- en uitritten, het aanleggen van parkeerplaatsen en het vervangen van de ondergrondse infrastructuur, de algemene nutsvoorzieningen en openbaar groen. In het kader van de handhaafbaarheid worden de woonwagenlocaties omkaderd met een tuinmuur.

De te verlenen omgevingsvergunning, als ook onderhavige ruimtelijke onderbouwing, ziet enkel op het planologisch opzicht regelen van de nieuwe locaties van de woonwagens (hoofdgebouwen). Het besluitvlak zal zich ook hier toe beperken. Concreet komt dit dus neer op het gedeelte tussen de Horsterweg en het sanitair gebouw. Alles wat daar buiten valt (nieuwe bijgebouwen) wordt separaat geregeld middels overige omgevingsvergunningen.

2.2 Bestaande situatie

De woonwagenlocatie is reeds aan de Horsterweg 350 en 360 te Venlo gelegen en biedt ruimte aan 2 woonwagens. Momenteel is alleen op nummer 358 een woonwagen aanwezig op de locatie, die is voorzien van een klompenhok en bergingen op het achterterrein.

Op de situatietekening in bijlage 1 is de bestaande situatie weergegeven en is tevens in rood het vigerende bouwvlak ingetekend. Onderstaande foto's geven de situatie vanuit de Horsterweg weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV201801WWHORS-VA01_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV201801WWHORS-VA01_0004.png"

Foto's huidige situatie Horsterweg (nr. 360 links en nr. 358 rechts) en paardenwei naast nr. 360

Ter plaatse van de locatie vigeert het bestemmingsplan Ubroek dat op 21 december 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Venlo.

2.3 Toekomstige situatie

Ook voor de woonwagens op de locatie aan de Horsterweg geldt dat deze niet voldoen aan de wettelijk geldende brandafstanden van 5 meter. De bestaande woonwagens dienen derhalve verplaatst te worden. Alle huurders van de standplaatsen krijgen bovendien een aanbod om een nieuwe woonvorm te huren. De keuze is aan de huurder zelf. De huurder kan er ook voor kiezen om de bestaande woonvorm te houden, of om zelf een nieuwe eigendoms-woonvorm te plaatsen. De definitieve keuze voor de woonvorm door de huurder zal in het laatste stadium plaatsvinden. De bedoeling van deze ruimtelijke onderbouwing is dan ook om deze toekomstige woonvormen mogelijk te maken en maximale afmetingen te stellen aan de nieuwe woonvormen. Binnen dat kader kan de huurder vervolgens kiezen voor een nieuwe woonvorm of voor het behoud van de huidige woonwagen.

De afmetingen van de nieuw te plaatsen chalets bedragen maximaal 7 meter breed, 13 meter lang, bouwhoogte ten op zichte van peil (maaiveld): 5 meter, goothoogte: 3,32 (afgerond 3,50) meter. De afmeting van het klompenhok bedraagt maximaal 1,50 x 3,22 meter. De totale oppervlakte van het chalet en het klompenhok bedraagt daarmee maximaal ca. 96 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV201801WWHORS-VA01_0005.png"

Foto voorbeeld nieuw chalet

In bijlage 2 is een brochure bijgevoegd, waarin ook gevel- en dakaanzichten zijn opgenomen alsmede de uiterlijke verschijningsvorm van het chalet, zoals bijvoorbeeld de gevelbekleding (steenstrips).

In bijlage 3 is op de situatietekening het toekomstige bouwblok ingetekend. Binnen dit bouwvlak zal de woonwagen met klompenhok op huisnummer 358 worden gehandhaafd. Op huisnummer 360 wordt een nieuw chalet gebouwd. Tussen de woonwagen op nummer 358 en het chalet op nummer 360 zullen in verband met de brandveiligheid (afstand van 5 meter tussen de gevels van woonwagens) en de doorkijk geen bouwwerken worden opgericht.

Eventuele tijdelijke verplaatsing van de woonwagens tijdens de herinrichting zal zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Gelet op de specifieke aard van het onderhavige voornemen kan ten aanzien van het beleid volstaan worden met het behandelen van het gemeentelijk beleid; het vigerende bestemmingsplan.

3.1 Gemeentelijk beleid

3.1.1 Vigerend bestemmingsplan

De gronden van de woonwagenlocatie aan de Horsterweg 358 en 360 zijn planologisch geregeld in het bestemmingsplan Ubroek (vastgesteld 21 december 2011 met IMRO-nummer NL.IMRO.0983.BPL2009016-VA01). De gronden hebben binnen dit bestemmingsplan de bestemming “Wonen - Woonwagenstandplaats". Er zijn maximaal 2 wooneenheden toegestaan binnen het opgenomen bouwvlak, met dien verstande dat hoofdgebouwen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw', met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 4 meter.

Bouwregels (Artikel 15.2 Wonen - Woonwagenstandplaats)

15.2.1 Gebouwen algemeen

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

15.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw';
  • b. het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven;
  • c. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven.

15.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de

volgende regels:

  • a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen tenminste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw – of het verlengde daarvan – te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a dienen in hoeksituaties aan- en uitbouwen en bijgebouwen op een afstand van tenminste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw – of het verlengde daarvan – te worden gebouwd;
  • c. per standplaats mogen bijgebouwen tot een maximale oppervlakte van 25 m² gebouwd worden;
  • d. de goothoogte van aan– en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer dan 3,30 m bedragen en de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen.

15.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. erf- en terreinafscheidingen hoger dan 1 m, doch maximaal 2 m, alsmede overkappingen dienen ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw –of in het verlengde daarvan– te worden gebouwd; in hoeksituaties dienen erf– en terreinafscheidingen hoger dan 1 m, doch maximaal 2 m, alsmede overkappingen, gelegen aan de naar de weg gekeerde zijdelingse perceelsgrens, op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw –of het verlengde daarvan– te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van:
  • c. vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  • d. speeltoestellen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  • e. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.

Verbeelding

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV201801WWHORS-VA01_0006.png"

Uitsnede verbeelding

Bevindingen

Ondanks dat alle gronden voorzien zijn van de bestemming “Wonen - Woonwagenstandplaats" met de 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw', zorgt de te strak ingetekende 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' er voor dat het plaatsen van 2 vrijstaande wooneenheden, met een onderlinge afstand van 5 meter, niet past binnen deze aanduiding.

Er zijn maximaal 2 vrijstaande wooneenheden toegestaan binnen de te strak opgenomen 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw', met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 4 meter. Het aantal wooneenheden zal niet toenemen en volstaat derhalve.

Op de volgende punten past het voornemen niet binnen het vigerende bestemmingsplan:

  • De 2 chalets passen niet binnen het bouwvlak. Het bouwvlak wordt opgerekt.
  • De goot- en bouwhoogte. De bouw- en goothoogte van de nieuw te plaatsen chalets bedragen immers respectievelijk 5 en afgerond 3,5 meter. Hetgeen niet past binnen het vigerende bestemmingsplan, met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 4 meter.

Het klompenhok is 1,50 x 3,22 waardoor het oppervlak van het klompenhok 4,83 m² bedraagt. De afmeting van de berging bedraagt 2,75 x 6,25 waardoor het oppervlak 17,19 m² bedraagt. De bergingen zijn afgedekt met een plat dak waardoor goot- en bouwhoogte gelijk zijn. De hoogte van de bergingen is 2,80 m. De berging blijft hiermee binnen de toegestane afmetingen.

Conclusie

De 2 te plaatsen woonwagens passen niet binnen de 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' die is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan Dit geldt ook voor de goot- en bouwhoogte van het chalet.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingseffecten

Op de locatie is reeds een woonwagenlocatie aanwezig. Aangezien er reeds een milieugevoelig planologisch gebruik in de vorm van ‘wonen’ is toegestaan, wijzigt de functie ter plaatse niet en is als gevolg van de herinrichting geen sprake van de toevoeging van een meer milieugevoelige functie dan reeds planologisch mogelijk.

Met betrekking tot de onderstaande aspecten verandert er derhalve niets ten aanzien van de geldende planologische rechten/ bestaande situatie en is nader onderzoek (mede vanwege de kleinschaligheid van het initiatief in bestaand stedelijk gebied) derhalve niet nodig:

  • Besluit m.e.r.;
  • Natuur en landschap;
  • Waterhuishouding;
  • Geluid;
  • Luchtkwaliteit;
  • Externe veiligheid;
  • Milieuzonering;
  • Archeologie en cultuurhistorie;
  • Verkeer en parkeren;
  • Kabels en leidingen.

Vanwege de herinrichting en de daarmee samenhangende werkzaamheden zijn er nog twee onderzoeksaspecten die in het kader van een goede ruimtelijke ordening nadere onderbouwing behoeven, namelijk bodem en ecologie. Deze onderdelen worden hierna beschreven en getoetst.

4.1 Bodem

Volgens artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Ten behoeve van de inpassing van de reeds verworven rechten, is onderzoek gedaan naar de bodemkwaliteit. Onderstaand zijn de resultaten van het onderzoek en de conclusie op een rij gezet.

Milieuhygiënische kwaliteit van de grond

De onderzoekslocatie betreft de woonwagenlocatie alsmede naast gelegen paardenbak;

  • Als eerste is een vooronderzoek (historisch onderzoek) uitgevoerd. Hieruit is onder andere gebleken dat er mogelijk puin in de bodem aanwezig is, hetgeen de locatie verdacht maakt met betrekking tot het voorkomen van asbest in de bodem. Daarom is er in aanvulling op het standaard verkennend bodemonderzoek, een verkennend onderzoek asbest in de bodem uitgevoerd.
  • Naar aanleiding van de veldwerkresultaten en de resultaten van de eerste analyseronde, zijn enkele extra boringen en analyses uitgevoerd.
  • De zwak baksteenhoudende zandlaag onder de tegelverharding ter plaatse van PG05 (MM02) is sterk verontreinigd met koper . De verontreiniging is ingekaderd (B101 t/m B104) en op basis van de  beschikbare gegevens zijn de mate en omvang van de verontreiniging voldoende in beeld. De verontreiniging beperkt zich tot  één boring (geschatte omvang 7 m3) en er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging in het kader van de Wbb. Indicatief getoetst aan het Besluit Bodemkwaliteit, is er voor beide bodemlagen sprake van “niet toepasbare” grond.
  • De zwak tot uiterst slakhoudende zandlaag onder de klinkerverharding (MM01) bevat geen ten opzichte van de achtergrondwaarde verhoogde gehalten. In de ondergrond (MM03) is een licht verhoogd gehalte Kobalt aangetoond. De bovengrond ter plaatse van het onverharde deel van de onderzoekslocatie (MM04) is licht verontreinigd met lood en PAK. Indicatief getoetst aan het Besluit Bodemkwaliteit, is er voor voornoemde drie bodemlagen sprake van “vrij toepasbare” grond. De bovengrond ter plaatse van het achterste gedeelte van de onderzoekslocatie is licht verontreinigd met enkele zware metalen en PAK. Indicatief getoetst aan het Besluit Bodemkwaliteit is er sprake van klasse “industrie” grond.
  • Er is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetoond.

Milieuhygiënische kwaliteit van het grondwater

Uit het vooronderzoek, en daarna ook tijdens de uitvoering van het veldwerk, is gebleken dat het grondwater niet binnen 5,0 m-mv. aanwezig is. Onderzoek naar de grondwaterkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

Conclusies

  • De vooraf gestelde hypothese voor bodem “onverdacht”, dient op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek verworpen te worden: zowel de boven- als de ondergrond zijn immers licht tot sterk verontreinigd.
  • Binnen de onderzoekslocatie is de bodem plaatselijk sterk verontreinigd. Er is echter géén sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging in het kader van de Wbb, zodat het doorlopen van een Wbb-procedure niet noodzakelijk is. Wanneer er bij de herinrichting graafwerkzaamheden plaats vinden in onder andere de sterk verontreinigde grond, dient conform de Zorgplicht, deze grond gescheiden ontgraven te worden van de overige grond. Daarom adviseren we deze graafwerkzaamheden uit te laten voeren onder milieukundige begeleiding (toezichthouder) en voorafgaand aan de werkzaamheden een plan van aanpak op te stellen dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de gemeente Venlo.
  • Er dient conform de geldende wet- en regelgeving (Besluit Bodemkwaliteit) op milieuhygiënische verantwoorde wijze met vrijkomende bouw-/afvalstoffen en grond te worden omgegaan. Hiertoe zijn er ter plaatse van graafwerkzaamheden in de sterk verontreinigde grond, extra veiligheidsmaatregelen noodzakelijk. De geldende veiligheidsklasse betreft 1T. Voor de werkzaamheden in grond met klasse “ vrij toepasbaar” is geen veiligheidsklasse van toepassing en in “industrie” grond de basisklasse.
  • De gevonden gehalten in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen belemmeringen voor het huidige en toekomstige gebruik van het terrein.

Het verkennend bodemonderzoek zal als bijlage 4 worden bijgevoegd.

4.2 Ecologie

De Flora- en faunawet, die sinds april 2002 in werking is getreden en sinds 1 januari 2017 is vervangen door de Wet natuurbescherming, beschermt een groot aantal plant- en diersoorten (waaronder vrijwel alle gewervelde dieren en een aantal planten). Deze mogen (o.a.) niet gedood, verjaagd, gevangen en verontrust worden.

In het kader van de voorgenomen herinrichting van de woonwagenlocatie heeft ter plaatse van de locatie Horsterweg 350 en 360 te Venlo een ecologisch onderzoek plaatsgevonden om vast te stellen of er beschermde soorten planten en dieren voor (kunnen) komen binnen de begrenzing van de planlocatie.

Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat de ingreep niet tot een negatief effect en daarmee niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming (voorheen Flora- en faunawet) leidt. Er zijn in het kader van de Wet natuurbescherming geen vervolgstappen noodzakelijk om de ingreep binnen dit juridisch kader uit te kunnen voeren.

De ecologisch quickscan is als bijlage 5 bijgevoegd.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijke aanvaardbaarheid

De bebouwing ter plaatse van de Horsterweg is gelegen binnen een gedifferentieerd gebied. Dit geldt ook voor de directe omgeving van het besluitgebied vanuit de wijk Ubroek. De woonwagenlocatie is gelegen in het noorden van de wijk tussen de aanwezige woningen en bedrijvigheid en grotendeels in gebruik door paardenstallen.

Bedrijvigheid is de hoofdfunctie van de wijk Ubroek, dat voor een aanzienlijk deel ook een woonfunctie heeft. De woonwagenlocatie wordt zoals uit onderstaande foto's blijkt aan een zijde afgeschermd door een paardenbak met aan de achterzijde een bedrijfspand en een groenvoorziening met een kapel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV201801WWHORS-VA01_0007.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV201801WWHORS-VA01_0008.jpg"

Foto's kapel, paardenbak en bedrijfspand (naast Horsterweg 360)

Aan de andere zijde wordt de locatie geflankeerd door een woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV201801WWHORS-VA01_0009.jpg"

Foto naastgelegen woning (Horsterweg 358)

Op de woonwagenlocatie is plaats voor twee woonwagens. Aan het aantal veranderd in de nieuwe situatie niets. De woonwagen met klompenhok op huisnummer 358 blijft staan. Op huisnummer 360 wordt een nieuw chalet gebouwd. Tussen de woonwagen op nummer 358 en het chalet op nummer 360 worden in verband met de brandveiligheid en de doorkijk geen bouwwerken opgericht.

Ruimtelijk-functioneel gezien wordt een woonwagenlocatie dan ook passend in de omgeving bevonden.

In stedenbouwkundig opzicht vindt er slechts op kleinschalige basis een aantal wijzigingen plaats, namelijk:

  • het bouwvlak wordt opgerekt, zoals weergegeven in de uitsnede in bijlage 3, zodat de woonwagens op de gewenste afstand van elkaar geplaatst kunnen worden;
  • de bouwhoogte, gemeten vanaf peil maaiveld, wordt gewijzigd van 4 meter naar maximaal 6 meter;
  • de goothoogte, gemeten vanaf peil maaiveld, wordt gewijzigd van 3 meter naar maximaal 4 meter.

Ook zijn er in de bestaande situatie reeds voldoende parkeermogelijkheden op eigen terrein aanwezig.

De ontwikkeling wordt niet belemmerd door aanwezige, storende milieuaspecten en veroorzaakt geen onoverkomenlijke hinder op de omgeving. Het geldende bestemmingsplan biedt echter geen afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden waarmee het plan gerealiseerd kan worden. Uit de hiertoe opgestelde ruimtelijke onderbouwing blijkt dat de gewenste functiewijziging niet bezwaarlijk is en niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Het initiatief wordt derhalve zowel ruimtelijk-functioneel als stedenbouwkundig inpasbaar in de omgeving bevonden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Wanneer een aangewezen bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet als het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Onderhavig voornemen heeft betrekking op de herinrichting van een bestaande woonwagenlocatie. Derhalve betreft voorliggend plan geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en is kostenverhaal niet noodzakelijk. Daarmee is ook het sluiten van een anterieure overeenkomst niet nodig. Aangezien de gemeente Venlo zelf initiatiefnemer is, is ook het sluiten van een planschadeverhaalsovereenkomst niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Procedure

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan dient de uitgebreide procedure zoals beschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te worden gevolgd.

Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Awb. De Wabo geeft hierop enkele aanvullingen. Dit zijn onder andere:

  • Aanvraag, ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit moeten op grond van zowel de Wabo als het Besluit omgevingsrecht (Bor) in bepaalde specifieke gevallen aan specifieke personen of instanties worden toegestuurd. Te denken valt aan het orgaan dat de verklaring van geen bedenkingen afgeeft, de Inspectie, een ander bestuursorgaan dan het aangewezen bevoegd gezag, etc.
  • Iedereen kan zienswijzen op het ontwerpbesluit indienen (art. 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen bezwaar maken en in beroep gaan.
  • De beslistermijn van zes maanden begint te lopen op de dag ná de dag van ontvangst van de aanvraag (art. 3.12 lid 7 Wabo).
  • De beslistermijn van zes maanden mag éénmaal verlengd worden, met ten hoogste zes weken (art. 3.12 lid 8 Wabo).
  • Indien er sprake is van een geval als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo (de toestemming uit de Wabo die in de plaats komt van het projectbesluit) wordt de kennisgeving van het ontwerpbesluit en de mededeling van het definitieve besluit in de Staatscourant geplaatst en gezonden aan de eigenaar van en eventuele beperkt gerechtigden op de in het ontwerpbesluit begrepen gronden, voor zover dat nodig is met het oog op de toepassing van artikel 85 van de onteigeningswet (art. dat nodig is met het oog op de toepassing van artikel 85 van de onteigeningswet (art. 3.12 lid 2 Wabo jo. art. 6.14 lid 2 Regeling omgevingsrecht). De mededeling van het definitieve besluit wordt tevens langs elektronische weg gedaan en beschikbaar gesteld (art. 6.14 Bor jo. Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2008).

Terinzagelegging ontwerp-omgevingsvergunning De aanvraag, de ontwerp-omgevingsvergunning en de overige bijbehorende stukken hebben met ingang van PM t/m PM 2016 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Van de gelegenheid tot het indienen van een zienswijze is geen gebruik gemaakt.

Bij de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort onderhavige ruimtelijke onderbouwing en bijbehorend bodem- en geluidsonderzoek. Het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning wordt beschikbaar gesteld conform de vereisten, zoals die zijn vastgelegd voor ‘projectbesluiten’ in IMRO2012 en STRI2012, met het daarbij behorende besluitgebied c.q. de geometrische plaatbepaling.

6.2.2 Overleg

In artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht is artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing verklaard. Voor deze procedure dient dan ook vooroverleg te worden gevoerd met diensten van het Rijk, provincie en het waterschap. Deze diensten kunnen aangeven dat in bepaalde gevallen vooroverleg niet noodzakelijk is.

Aangezien met het planvoornemen geen provinciale belangen worden geraakt, is vooroverleg met de provincie Limburg niet nodig.

Omdat het besluitgebied reeds nagenoeg volledig verhard is, is ook vooroverleg met het Waterschap Peel en Maasvallei niet noodzakelijk. Belangen van overige instanties zijn niet in het geding.