direct naar inhoud van 5.2 Randvoorwaarden
Plan: Natuurrealisatie Kraijelheide
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0983.BPL2012001KRAIJEL-VA01

5.2 Randvoorwaarden

5.2.1 Ecologie

Afwegingskaders

  • EHS/POG
  • Natura 2000
  • Flora- en faunawet

Afweging

E HS/POG

Zoals in paragraaf 5.1.1 beschreven ligt de beoogde natuurontwikkeling binnen EHS en POG gebieden en hebben als doel het versterken van de Ruimtelijke hoofdstructuur. Het versterken gebeurt door het realiseren van maatregelen waardoor de versnipperde bestaande natuur wordt uitgebreid en een eenheid gaat vormen. Tevens worden de aansluitingen op de verbindingszones aangesterkt waardoor de ecologische samenhang tussen kerngebieden en verbindingszones gaat functioneren.

Natura 2000

Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Het doel van de Natura 2000 is het duurzaam beschermen van de flora en fauna. In juridische zin komt Natura 2000 voort uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen; in Nederland vertaald in de Natuurbeschermingswet.

In het kader van de PlanMER Klavertje 4 is onderzoek gedaan naar de (mogelijke) effecten van de gebiedsontwikkeling op de nabijgelegen Natura 2000- gebieden in Nederland en Duitsland en op het Beschermd natuurmonument Rouwkuilen. Het accent van het onderzoek ligt op de stikstofdepositie door verkeer, bedrijfsactiviteiten en veehouderij. Bekend is dat de Natura 2000-gebieden in de regio alle zeer gevoelig zijn voor vermesting.

De beoogde ontwikkeling heeft als doel het omzetten van landbouwgrond naar natuur waardoor bemesting niet meer aan de orde is. Echter heeft deze positieve uitwerking geen effect op de Natura 2000-gebieden vanwege de grote afstand. Het wijzigingsplan heeft derhalve geen enkel effect op Natura 2000.

Flora- en faunawet

Wereldwijd zijn bepaalde dier- en plantensoorten met uitsterven bedreigd omdat hun leefgebied wordt aangetast door verschillende ontwikkelingen zoals bebouwing landbouw en infrastructuur. Om de dier- en plantensoorten te beschermen verplicht de Flora- en Faunawet iedereen om bij veranderingen in het landschap rekening te houden met alle beschermde soorten die door de maatregelen beïnvloed kunnen worden.

In het kader van deze wetgeving heeft Staatsbosbeheer een quickscan (zie Bijlage 3) uitgevoerd om er zeker van te zijn dat de werkzaamheden niet of nauwelijks negatieve effecten hebben op de bestaande natuurwaarden. Hieronder een samenvatting:

  • Er worden geen beschermde vogelsoorten geschaad;
  • Door de geplande inrichtingsmaatregelen zal het gebied nog aantrekkelijker worden voor akkervogels;
  • Er zijn geen beschermde insecten (eieren, larven in diverse stadia, poppen en volwassenen in overwinteringrust) aangetroffen;
  • Aan de westzijde buiten het plangebied zijn in het verleden de soorten Levendbarende hagedis en Hazelworm waargenomen. Uit het plangebied zelf zijn geen waarnemingen bekend en tijdens het veldbezoek zijn er geen amfibieën en reptielen aangetroffen. Door de geplande inrichtingsmaatregelen zal het biotoop van genoemde soorten verbeteren.
  • In het plangebied is geen beschermde plantensoort aangetroffen;
  • De werkzaamheden brengen het voortbestaan van beschermde zoogdieren in het werkgebied niet in gevaar en er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van de instandhouding van deze soorten;
  • Tijdens het veldbezoek zijn enkele burchten aangetroffen aan de grens van het werkgebied die door de Das worden bewoond. Daarnaast is een aantal wissels aangetroffen. Ter bescherming van de aanwezige burchten brengt Staatsbosbeheer afzettingslinten aan zodat de werkzaamheden geen verstoring teweeg kunnen brengen;
  • Het biotoop van de bever (Koelbroek) wordt niet aangetast
  • In het plangebied (met name in het Koelbroek en aan de randen van dit bosgebied) zijn in het verleden de vleermuissoorten Laatvlieger, Watervleermuis, Rosse vleermuis en Gewone dwergvleermuis waargenomen. Er zijn geen mogelijke verblijfsplaatsen voor vleermuizen aangetroffen. Door de geplande werkzaamheden wordt het leefgebied van vleermuizen niet aangetast.

De Flora – en faunawet stelt dat een ontheffing van de wet noodzakelijk is als soorten uit Tabel 2 en 3 opzettelijk worden verstoord of verontrust. Binnen het projectgebied zou dit het geval kunnen zijn wat betreft de Das. Voor de soorten uit tabel 1 (Algemene soorten) is in het geval van een ruimtelijke ontwikkeling als deze geen ontheffing nodig, en geldt enkel de zorgplicht. Dit houdt in dat men zo goed mogelijk tijdens werkzaamheden rekening houdt met de aanwezige soorten. Om verstoring van eventueel aanwezige tabel 2 soorten te voorkomen wordt ten alle tijden gewerkt met de goedgekeurde gedragscode natuurbeheer.

Gezien de inventarisatie, de te nemen maatregelen tijdens de werkzaamheden wat betreft de mogelijke aanwezigheid van de Das en de minimale impact van het werk zal er geen aantasting van leefgebied optreden. Door de omvormingen zal het leef- en foerageergebied van de Das juist versterkt worden. Aangezien het project buiten het broedseizoen uitgevoerd zal worden zal er geen aantasting van leefgebied van beschermde vogels, en tabel 1 en 3 soorten (zie figuur 10) zoogdieren optreden. Een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is niet noodzakelijk.

Figuur 10: Verwachte aanwezige beschermde soorten:

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BPL2012001KRAIJEL-VA01_0010.png"

Conclusie

  • Het gebied kan en zal sterk bijdragen aan kwaliteit EHS/POG en leefgebied zwaarbeschermde soorten;
  • Het wijzigingsplan heeft geen effect op de Natura 2000 gebieden;
  • Een ontheffing of vergunning in het kader van de Flora- en faunawet is niet benodigd;
  • Er wordt gewerkt met de gedragscode natuurbeheer.

5.2.2 Relatie met omliggende functies

Afwegingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijvigheid in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Afweging en conclusie

In de omgeving van het plangebied is verschillende agrarische en niet agrarische bedrijvigheid aanwezig. Natuur is echter geen milieugevoelige functie en de natuurontwikkeling is niet van invloed op de bedrijvigheid in de omgeving. De aanwezigheid van de bedrijvigheid rondom het plangebied staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

5.2.3 Externe veiligheid

Afwegingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Afweging en conclusie

Met voorliggend wijzigingsplan worden in geringe mate risicovolle situaties mogelijk gemaakt. De risicokaart van het plangebied (figuur 11) geeft namelijk aan dat er gebieden zijn waar natuurbranden kunnen ontstaan. De beoogde inrichting kan in een beperkte mate een toename van het risico natuurbrand betekenen. Echter is deze toename zo klein dat de situatie niet gevaarlijker wordt dan de huidige risico's of zich kan uitbreiden richting bebouwing. Daarnaast is natuurontwikkeling geen (beperkt) kwetsbaar object. De aanwezigheid van risicovolle inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het plangebied vormen dan ook geen belemmering voor de uitvoer van dit wijzigingsplan.

Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Figuur 11: Risicokaart Kerngebied Kraijelheide en omgeving:

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BPL2012001KRAIJEL-VA01_0011.jpg"

5.2.4 Water

Afwegingskader 

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Peel en Maasvallei, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

Op 21 oktober 2009 is het Waterbeheerplan 'Orde in Water, Water in Orde' vastgesteld. Het waterbeheerplan beschrijft op hoofdlijnen hoe het Waterschap Peel en Maasvallei van 2010 tot en met 2015 zorgt voor veilige dijken, droge voeten, voldoende en schoon water.

In het waterbeheerplan staat hoe het waterschap de waterkeringen en het regionale watersysteem op orde wil brengen en houden. In het plan staan hiervoor de ambities en doelstellingen omschreven, en het pakket aan maatregelen dat het waterschap de komende zes jaren uitvoert. Voorbeelden van maatregelen uit het waterbeheerplan zijn:

  • herstellen van waterpeilen in grond- en oppervlaktewater volgens Nieuw Limburgs Peil;
  • verhogen van het beschermingsniveau tegen overstromingen uit de Maas;
  • oplossen van wateroverlast uit beken en het in de toekomst voorkomen hiervan door rekening te houden met klimaatverandering;
  • verbeteren van de rioolwaterzuiveringsinstallatie in Venray;
  • stimuleren van gemeenten voor het aanpakken van rioolwateroverstorten;
  • verbeteren van recreatiemogelijkheden langs het water.

 

Afweging

Milieuzone- grondwaterbeschermingsgebied Venlo schol

De te wijzigen percelen zijn gelegen in de milieuzone grondwaterbeschermingsgebied Venlose Schol. Voor dit gebied gelden beperkingen met betrekking tot de grondwaterwinning. De geologische bescherming van diepe grondwatervoorraden wordt geboden door van nature afschermende lagen (kleilagen) zo veel mogelijk in tact te laten. Ten behoeve van behoud van de geologische bescherming worden nieuwe diepe onttrekkingen in de Roerdalslenk en de Venloschol ten behoeve van beregening beperkt mogelijk gemaakt en geldt voor overige toepassingen in de Roerdalslenk en de Venloschol een vergunningplicht, waarbij als uitgangspunt geldt dat nieuwe diepe onttrekkingen niet worden vergund (Verordening Waterhuishouding Limburg 1997).

Bufferzone verdroging

De gebiedsaanduiding 'Bufferzone verdroging' is een zone waar maatregelen worden getroffen om de verdroging tegen te gaan (bijvoorbeeld beregenen). Dit kan voor zowel het gebied zelf zijn als een gebied dat afhankelijk is van het water dat in de bufferzone infiltreert of omhoog komt als kwel.

Hydrologisch gevoelige natuur

De hydrologisch gevoelige gebieden zijn gebaseerd op informatie uit de Ecohydrologische atlas van Limburg (1997). De bufferzones zijn aangegeven ter bescherming van de hydrologisch gevoelige gebieden. Hierin ligt de nadruk op de uitvoering van hydrologische maatregelen en geldt aanvullende regelgeving ten aanzien van grondwateronttrekking.

Waterkwantiteit

Bij een toename in verhard oppervlak dient deze toename gecompenseerd te worden. Door de beoogde ontwikkeling vindt geen verharding van het oppervlak plaats. Watercompensatie is voor de beoogde ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Aanleg van bos kan ervoor zorgen dat er verdroging optreedt. Een bos verdampt namelijk meer water dan bijvoorbeeld graslanden en heiden. Dit heeft 2 redenen:

  • 1. verdamping van regenwater dat wordt onderschept door het bladerdak bereikt niet tot nauwelijks de bodem van het bos;
  • 2. Verdamping van water dat door de wortels is opgenomen wordt verdampt via de huidmondjes van de bladeren. De bomen in een naaldbos behouden hun naalden in de winter, waardoor de directe verdamping van regenwater ook in de winter door gaat. De bladeren van een loofbos verliezen de bladeren waardoor de verdamping in de winter veel minder is.

De onderstaande tabel (figuur 12) geeft het verschil in verdamping en grondwateraanvulling (neerslag minus verdamping) weer.

Figuur 12: Verschil in verdamping en grondwateraanvulling (bron: Alterra 2000):

Grondgebruik   Totale verdamping (mm/jaar)   Grondwateraanvulling (mm/jaar)  
Donker naaldbos
(bv Douglas)  
730   104  
Licht naaldbos
(bv Grove den)  
630   270  
Gemengd loofbos   555   225  
Heide   320-500   225-514  
Grasland   300-425   409-534  

Middels het voorliggend wijzigingsplan wordt ca. 24 ha. landbouwgrond (vergelijkbaar met waardes grasland) omgezet naar 12 ha. Heide/heischraal grasland, kruidenrijk grasland en natuurakker en 12 ha. naar loofbos. Door de aanleg van loofbos zal de grondwateraanvulling iets afnemen. Een positief effect van het omvormen naar natuur is dat de percelen niet langer bewaterd worden en hiervoor geen grondwater onttrokken hoeft te worden. De verwachting is dan ook dat de effecten op de grondwateraanvulling nihil zullen zijn.

Veiligheid en waterkeringen

De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in het plangebied.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen noemenswaardige negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.2.5 Cultuurhistorie en archeologie

Afwegingskader

  • Landschapskader Noord- en Midden Limburg 2006
  • Verdrag van Malta / Monumentenwet
  • Beleidsnota cultuurhistorie 2007-2011: 'Voortbouwen op Venlo's verleden'

Afweging 

Het plangebied maakt onderdeel uit van een van de groene dragers van het nieuwe werklandschap. Het bestemmingsplan maakt realisering van deze groene drager mogelijk.

De beoogde kleinschalige afwisseling van bos, heide, akkers en grasland vormt een verwijzing naar het historische landschap van de 19e eeuw.

Het Verdrag van Malta beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Op basis van dit verdrag en de implementatie ervan in de Nieuwe wet op de archeologische monumentenzorg, heeft de gemeente Venlo de beleidsnota cultuurhistorie 2007-2011: 'Voortbouwen op Venlo's verleden' ontwikkeld. Hiertoe zijn archeologische basiskaarten opgesteld, aangevuld met een archeologische advieskaart en een daaruit voortvloeiende archeologische beleidskaart. Deze beleidskaart geeft voor het grondgebied van de gemeente Venlo aan wat de archeologische verwachtingswaarde is en hoe in dit kader omgegaan dient te worden met nieuwe ontwikkelingen. De archeologische beleidskaart van de gemeente Venlo (zie figuur 13) toont lage-, middelhoge- en hoge verwachtingswaarden voor de betreffende plangebieden.

Figuur 13: Archeologische beleidskaart gemeente Venlo met hierop de te wijzigen percelen (zwart omkaderd):

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BPL2012001KRAIJEL-VA01_0012.jpg"

Op 26 september 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden met onder andere Twan Ernst, beleidsmedewerker cultuurhistorie van de gemeente Venlo. Er is geconcludeerd dat voor de realisatie van korte vegetatie (heide, heischraal grasland, kruidenrijk grasland en natuurakker) geen aanvullende archeologische maatregelen noodzakelijk zijn. Met betrekking tot de bosaanleg heeft een optimalisatie plaatsgevonden. Gezien de beoogde diepte van de plantgaten (ca. 25 cm) en het ontbreken van vindplaatsen op deze percelen is er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

In het veld worden twee cultuurhistorische/archeologische plekken zichtbaar gemaakt. Zo wordt de Galgenberg met galgenraam geënsceneerd en wordt het omgracht terrein zichtbaar gemaakt.

De volgende aanvullende wensen zijn met de gemeente Venlo afgesproken:

  • De aanplant van bos wordt op ruime afstand van de Galgenberg gehouden in verband met een mogelijk urnenveld;
  • Ter plaatse van de Galgenberg mag er geen grond afgegraven worden;
  • De aannemer mag geen zware machines gebruiken ter plaatse van de Galgenberg en het omgracht terrein (opgenomen in bestek);
  • De gemeente Venlo schakelt amateurarcheologen in voor het doen van waarnemingen;
  • De amateurarcheologen mogen het werk niet verstoren/belemmeren;
  • Wanneer de werkzaamheden starten meldt DCGV dit bij de gemeente Venlo;
  • DCGV zorgt voor een betredingsvergunning.

Conclusie

Het plan draagt bij aan versterking van de groene drager van het landschap. Door rekening te houden met de opmerkingen en wensen van de gemeente Venlo wordt voldaan aan het punt cultuurhistorie en archeologie. De wijze van planuitvoering komt tegemoet aan twee belangrijke beleidsdoelen die in de beleidsnota cultuurhistorie 2007-2011: 'Voortbouwen op Venlo's verleden' zijn opgenomen. Namelijk wat archeologie betreft 'behoud in situ' en het 'stimuleren verbeelding cultuurhistorie in de openbare ruimte'.

5.2.6 Bodem

Afwegingskader 

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Afweging

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoet aan de beoogde functie. In onderhavig bestemmingsplan vindt wijzing plaats van de bestemming 'Agrarisch met waarden' of 'Natuur' naar de bestemming “Natuur of Bos”.

Het overgrote deel van de onderhavige percelen is in het kader van natuurcompensatie reeds onderzocht. Slechts op enkele percelen zijn geen bodemonderzoeken verricht. Echter geen van de percelen zijn vanuit het historisch gebruik verdacht voor bodemverontreiniging. Voor deze percelen kan de bodemkwaliteitskaart van Venlo worden gebruikt om de bodemgeschiktheid van de percelen aan te tonen. De percelen zijn allemaal gelegen in de zone “Buitengebied zand / ontwikkelingen na 1990” waarvan de verwachte bodemkwaliteit voldoet aan de Achtergrondwaarde voor natuurontwikkeling.

Enkel op het kadastrale perceel K-8922 is een geval van ernstige bodemverontreiniging bekend (zie bijgevoegde BGV). Ten aanzien van deze verontreiniging zullen sanerende maatregelen genomen moeten worden.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het project niet in de weg staat.

5.2.7 Kabels en leidingen

Afwegingskader 

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Afweging

In het plangebied komen twee 150 kV- hoogspanningsleidingen voor die ook in het bestemmingsplan zijn opgenomen met de dubbelbestemming leiding-hoogspanning. Aan weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsleiding Helden-Boekend geldt een belemmerende strook van 24 meter. Hoogspanningsleiding Boekend-Blerick heeft aan weerszijden van de hartlijn een belemmerende strook van 20 meter. Binnen deze strook gelden een aantal veiligheidsvoorschriften. Een voorbeeld is dat in de belemmerende strook geen bomen geplant mogen worden en dat de beplanting niet hoger mag zijn dan 3 meter. De inrichtingsplannen en het beheer in de toekomst is hierop toegespitst.

Inmiddels is contact gelegd met netwerkbeheerder Tennet en is een voorlopige toestemming verkregen voor de uitvoer van het wijzigingsplan. De definitieve toestemming is aangevraagd.

In de omgeving van de hoogspanningsverbindingen dient tevens rekening te worden gehouden met de 'indicatieve zone' waarbinnen sprake kan zijn van verhoogde magneetvelden. Het beleid is erop gericht om geen nieuwe gevoelige functies (functies waar kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven, zoals wonen, scholen en kinderopvangvoorzieningen) te realiseren binnen de indicatieve zone. Voor de betreffende verbindingen bedraagt de indicatieve zone 80 m aan weerszijden.

Het voorliggende wijzigingsplan maakt natuurontwikkeling mogelijk. De natuurontwikkeling is niet gericht op langdurig verblijf van personen. De hoogspanningsverbinding vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

KLIC- oriëntatieverzoek

Om graafschade aan kabels en leidingen in Nederlandse bodem te voorkomen is er de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION). Deze wet verplicht een graafmelding te doen uiterlijk 2 dagen voor aanvang van de werkzaamheden. Daarnaast bestaat de mogelijkheid een oriëntatiebezoek of calamiteitenmelding te doen.

DCGV heeft in het kader van deze natuurontwikkeling een oriëntatiebezoek ingediend. Uit de verkregen informatie blijkt dat verschillende kabels en leidingen in het plangebied aanwezig zijn (zie Bijlage 4). Het inrichtingsplan houdt rekening met de ligging van kabels en leidingen. De aannemer is verplicht een graafmelding te doen voor het starten van de werkzaamheden.

Conclusie

Het aspect 'kabels en leidingen' staat realisatie van natuur op basis van dit wijzigingsplan niet in de weg.

5.2.8 Verkeer

Het wijzigingsplan heeft geen effect op de bestaande verkeerssituatie.

5.2.9 Geluid

Afwegingskader

Langs alle wegen bevinden zich ingevolge de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidszone van een weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (binnen- of buitenstedelijk).

Afweging en conclusie

De Wet geluidhinder is niet relevant voor het wijzigingsplan, omdat er geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt en er is evenmin voorzien in nieuwe geluidhinderlijke functies (wegen). Ook uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het aspect niet van belang. Een eventuele toename van het recreatieverkeer op de wegen binnen Kerngebied Kraijelheide vanwege de aanleg van de nieuwe natuur zal niet dusdanig zijn dat dit consequenties heeft voor de geluidbelasting op de gevel van woningen in de omgeving.

5.2.10 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Figuur 14: Tabel PM Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijnstof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit (niet in betekenende mate) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Afweging en conclusie

De Wet luchtkwaliteit is evenmin relevant voor het verlenen van de omgevingsvergunning. In het Besluit en de Regeling "niet in betekenende mate" is bepaald in welke gevallen een project aan grenswaarden moet worden getoetst. De voorgenomen ontwikkelingen vallen hier niet onder.

Ook uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het aspect niet van belang. De toename het recreatieverkeer vanwege de aanleg van nieuwe natuur zal niet dusdanig zijn dat dit consequenties heeft voor de luchtkwaliteit in de omgeving.

5.2.11 MER-beoordeling

Afwegingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een plan of besluit planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat landinrichtingsprojecten mer-beoordelingsplichtig zijn bij activiteiten die betrekking hebben op een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D9).

De beoogde ontwikkeling beslaat een oppervlak van circa 26 hectare met een functiewijziging van agrarische functie naar natuur/bos of van natuur naar bos. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee onder de drempelwaarde. Als opgemerkt dienen voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch te worden nagedaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Hier over het volgende. Het gebied valt binnen de structuurvisie Klavertje 4. Voor dit gebeid is planMER opgesteld waarin aan de hand van de kenmerken van de projecten, de plaats van het projecten en de kenmerken van de potentiële effecten is geconcludeerd dat er geen sprake is van belangrijke negatieve gevolgen de voor het milieu. Het opstellen van een mer-rapport op het grond van het Besluit m.e.r. is dan ook niet noodzakelijk.