a. Indien niet op grond van een andere bevoegdheid van deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van:
1. maximale en minimale hoogte-, breedte-, oppervlakte- en inhoudsmaten voor bebouwing als aangeduid op de verbeelding dan wel omschreven in de regels, mits de afwijking van enige maat ten hoogste 10% bedraagt en bestemmingsgrenzen niet worden overschreden.
2. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein.
b. De in 8.1.1 sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien de bebouwingskarakteristiek van de omgeving niet wordt aangetast en de gebruiksmoglijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.
c. Op de voorbereiding van een afwijking is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.