direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oude Heerweg 68, Velden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0983.BP201815OUDEHEERWG-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding opstellen bestemmingsplan

Het voornemen bestaat om de bestaande voormalige boerderij aan de Oude Heerweg 68 in Velden te slopen en ter plaatse nieuwbouw van twee woningen te realiseren in de vorm van een (gesplitste) langgevelboerderij. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Arcen, sectie C, nr. 11800. De initiatiefnemer heeft ervoor gekozen om deze ontwikkeling door middel van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie juridisch-planologisch mogelijk te maken.

Het college van burgemeester en wethouders heeft per brief (d.d. 1 december 2016) aangegeven in principe medewerking te verlenen aan de ontwikkeling. In voorliggend bestemmingsplan worden de nieuwe bestemmingen voor de gronden wettelijk geregeld, waardoor nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden ontstaan. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding voor de locatie en bijbehorende regels. Deze toelichting, waarin onder andere een verantwoording van de inpasbaarheid van de nieuwe woningen op het betreffende perceel wordt gegeven, vergezelt het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201815OUDEHEERWG-VA01_0001.png"  
Topografische kaart met globale aanduiding plangebied (rood omcirkeld)  

1.2 Plangebied en begrenzingen

Het plangebied is gelegen in het noorden van de kern Velden tussen de Oude Heerweg en de Rijksweg en betreft het perceel gelegen aan Oude Heerweg 68.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201815OUDEHEERWG-VA01_0002.png"  
Luchtfoto met kadastrale grenzen en plangebied (blauw)  

1.3 Vigerend bestemmingsplan in plangebied

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Arcen en Velden', dat op 28 mei 2009 is vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Arcen en Velden. Het deel van het plangebied ter plaatse van de voormalige langgevelboerderij is in dit bestemmingsplan bestemd tot 'Woondoeleinden'. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan, ter plaatse van de bestaande fundering. De beoogde twee woningen zijn hierdoor niet rechtstreeks toegestaan op basis van dit bestemmingsplan. Voor het overige deel van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch gebied'. Deze gronden zijn bestemd voor een duurzame agrarische bedrijfsvoering, waterhuishoudkundige voorzieningen, water en watergangen, extensief recreatief medegebruik, wegen, verharde en onverharde paden. Voor het meest westelijke deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Stroomvoerend rivierbed'. Deze gronden zijn primair bestemd voor de afvoer en doorstroming van rivierwater. Hier mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de in de regels genoemde riviergebonden en niet-riviergebonden activiteiten. Tot slot geldt voor het meest oostelijke deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Leidingen', ten behoeve van (de beschermingszone rondom) een rioolwaterpersleiding. Op basis van deze dubbelbestemming mag ter plaatse niet worden gebouwd, behoudens ten behoeve van de betreffende leiding.

Blijkens plankaart 2B 'Water' bij het vigerende bestemmingsplan ligt het plangebied binnen een 'Oude Maasmeander'. Op grond van deze abiotische waarde van het gebied geldt een aanlegvergunningplicht voor bepaalde werkzaamheden, waaronder het aanbrengen van beplanting en werkzaamheden die de waterhuishouding kunnen beïnvloeden.

De voorgenomen ontwikkeling van twee woningen in de vorm van een (gesplitste) langgevelboerderij is op basis van dit vigerende bestemmingsplan niet rechtstreeks mogelijk, omdat er slechts één woning is toegestaan op deze locatie. Het bestemmingsplan bevat geen afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201815OUDEHEERWG-VA01_0003.png"  
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Arcen en Velden' met rood omlijnd het plangebied  

Hoofdstuk 2 Gebieds- en projectomschrijving

2.1 Bestaande situatie

De gronden waarop de nieuwe woningen zijn voorzien, zijn in de huidige situatie in gebruik als een voormalige langgevelboerderij. Deze is gesitueerd op het zuidwestelijk deel van het perceel. Het overige deel van het plangebied is begroeid met bomen en struiken. Ten zuiden van het plangebied zijn woningen gelegen. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de Rijksweg (N271), die de verbinding vormt met Venlo richting het zuiden en met Lomm richting het noorden. Aan de overzijde van de Rijksweg liggen braakliggende gronden en weilanden. De Oude Heerweg ligt ten westen van het plangebied. Aan de overzijde van deze weg zijn voornamelijk agrarische percelen (akkerland en weilanden) gelegen. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de weg Vilgert. Aan deze weg liggen enkele woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201815OUDEHEERWG-VA01_0004.png"  
Luchtfoto van plangebied (rood omcirkeld) en omgeving  

2.2 Toekomstige situatie

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de sloop van de bestaande voormalige boerderij en de nieuwbouw van twee woningen in de vorm van een (gesplitste) langgevelboerderij ter plaatse. De nieuwbouw vindt plaats op dezelfde locatie en komt in de plaats van de huidige boerderij. Bovendien sluit de nieuwbouw qua maatvoering, positionering en architectuur aan bij deze boerderij. De woningen worden ontsloten op de Oude Heerweg.

De ontwikkeling in het plangebied wordt landschappelijk ingepast in zijn omgeving. Hiertoe is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld met inrichtingsmaatregelen, die zich richten op de overgang van het plangebied naar het omliggende landschap en de openbare wegen. De nadruk ligt hierbij op het versterken van de cultuurhistorische waarden van deze plek, passend bij het karakter van een boerenerf. In de onderstaande afbeelding zijn de voorgestelde inrichtingsmaatregelen gevisualiseerd. De realisatie en instandhouding van de inpassingsmaatregelen is middels een voorwaardelijke verplichting geborgd in de regels van het voorliggende bestemmingsplan. Het landschappelijk inpassingsplan is hiertoe tevens opgenomen als Bijlage 2 bij de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201815OUDEHEERWG-VA01_0005.png"  
Landschappelijke inpassing Oude Heerweg 68  

2.3 Ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten

Ruimtelijk en functioneel gezien passen de beoogde woningen in de vorm van een (gesplitste) langgevelboerderij goed in de omgeving. In de huidige situatie is namelijk reeds een langgevelboerderij aanwezig in het plangebied, die wordt gesloopt. De woningen zijn goed inpasbaar op de locatie, doordat deze in de plaats komen van de bestaande boerderij en qua maatvoering, positionering en architectuur aansluiten bij deze boerderij. Daarnaast sluit het plangebied aan op het bestaande woongebied aan de zuidzijde.

Middels het landschappelijk inpassingsplan wordt gezorgd voor een passende overgang van het plangebied naar het omliggende landschap en wegen. Hierbij is de nadruk gelegd op het versterken van de cultuurhistorische waarden van de plek, door te werken met elementen die passen bij het karakter van een boerenerf. De nieuwbouw is gepositioneerd op de fundamenten van de oude langgevelboerderij en voor het noordelijk gedeelte is een open, agrarische inrichting gepland.

Er kan dan ook geconcludeerd worden dat het plan, zowel op korte als op (middel) lange termijn, geen negatieve ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten tot gevolg heeft voor de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.

Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Afweging

Voor het plangebied geldt dat er geen nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in het geding zijn.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden en op 1 oktober 2012 zijn enkele wijzigingen in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestem-mingsplannen wordt gerespecteerd.

Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam, de uitoefening van defensietaken, veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Afweging

Volgens het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Arcen en Velden' ligt het meest westelijke deel van het plangebied binnen het stroomvoerend rivierbed. Voor dit deel van het plangebied is namelijk de dubbelbestemming 'Stroomvoerend rivierbed' opgenomen. Blijkens de kaarten bij de Beleidsregels Grote Rivieren (zie de onderstaande afbeelding) ligt het plangebied echter buiten de begrenzing van het stroomvoerend rivierbed. Vanuit deze ligging zijn er daarom geen belemmeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201815OUDEHEERWG-VA01_0006.png"  
Kaart bij Beleidsregels Grote Rivieren (kaartblad 17) met ligging plangebied (groen omlijnd)  

Voor het overige zijn er geen van de bovengenoemde belangen bij de voorgenomen ontwikkeling in het geding. De beoogde ontwikkeling is kortom niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro.

3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en NNN-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Afweging

Het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel beslaat ook de gemeente Venlo. De maximaal toegestane bouwhoogte voor windturbines in dit gebied bedraagt 114 meter ten opzichte van NAP. Aangezien het bouwplan geen windturbines bevat, vormt de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking)

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (o.a. ABRS 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1503), ABRS 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:428) en ABRS 24 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2319)).

Per 1 juli 2017 is een gewijzigde ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ont-wikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.” (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).

Afweging

In het voorliggende geval is sprake van een dermate kleinschalige ontwikkeling dat in lijn met de uitspraak1 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 18 december 2013, geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Er wordt per saldo slechts één nieuwe woning toegevoegd, aangezien in de bestaande situatie reeds één woning aanwezig is, die wordt vervangen door twee nieuwbouwwoningen. Het bouwen van één woning wordt door de AbRS niet als een stedelijke ontwikkeling aangemerkt. De Ladder duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing.

3.1.5 Wet milieubeheer

In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.

De afweging met betrekking tot de m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid van dit bestemmingsplan, is opgenomen in paragraaf 4.2.6.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is onderscheid gemaakt in acht soorten gebieden, elk met eigen herkenbare kernkwaliteiten. Voor de verschillende zones liggen er heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. In het POL2014 ligt het plangebied deels in de zone 'Overig bebouwd gebied' en deels in de zone 'Buitengebied'. Daarnaast behoort een kleine strook in het westelijk deel van het plangebied tot de 'Bronsgroene landschapszone'.

Het overig bebouwd gebied bestaat uit gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter en deels met een dorps karakter. De accenten liggen in deze zone op transformatie van de regionale woningvoorraad, bereikbaarheid, balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en kwaliteit van de leefomgeving.

Het buitengebied omvat alle gronden in het landelijk gebied die niet tot de goudgroene en zilvergroene natuurzone of bronsgroene landschapszone behoren. In deze zone liggen de beleidsmatige accenten op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties voor de landbouw, terugdringen van milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en functioneren van de ondergrond.

De bronsgroene landschapszone betreft de beekdalen en gebieden met steilere hellingen met een grote variatie aan functies, die in hoge mate bepalend zijn voor het beeld van het Limburgs landschap. Deze zone omvat ook het winterbed van de Maas. Binnen deze zone liggen de accenten op kwaliteit en functioneren van het regionaal watersysteem, ontwikkeling van landbouw in balans met de omgeving, het versterken van de kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie en recreatief medegebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201815OUDEHEERWG-VA01_0007.png"  
Uitsnede POL-kaart Integrale zonering Limburg met aanduiding ligging plangebied (rood omcirkeld)  

In het POL2014 worden de ambities, opgaven en aanpak voor de thema's benoemd waarop de provincie een rol heeft of wil vervullen. Voor woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkels geldt dat er daarvan in Limburg genoeg zijn, in toenemende mate zelfs te veel. Maar tegelijkertijd liggen er op al deze gebieden nog grote kwalitatieve opgaven. Blijvende vernieuwing en innovatie zijn dan ook van groot belang. De uitdaging is om een omslag te maken 'van kwantiteit naar kwaliteit' en meer schaarste te creëren. De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer. Op basis van een goede visie en een actueel overzicht van de voorraad worden per regio afspraken gemaakt. Deze afspraken gaan over het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad, het schrappen van plannen en ideeën maar ook van harde plancapaciteit of nog uitgeefbare terreinen waar achteraf minder behoefte aan blijkt te bestaan en mogelijk ook de aanpak van leegstand. Er is onder voorwaarden ruimte voor het toevoegen van goede nieuwe voorraad, maar dan wel in combinatie met het schrappen van bestaande voorraad.

Op het gebied van wonen is de provinciale ambitie een voortreffelijk woon- en leefklimaat, waar mensen zich prettig voelen. De Limburgse woningmarkt biedt voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek. De woningvoorraad biedt voldoende mogelijkheden voor doorstromingen, is toekomstbestendig en kan flexibel inspelen op (veranderende) woonwensen.

De Limburgse woningmarkt moet kwalitatief en kwantitatief de sprong maken naar een nieuwe werkelijkheid. Kwantitatief ligt er een aanzienlijke opgave om ervoor te zorgen dat de woningmarkt aansluit bij de demografische ontwikkeling. In kwalitatief opzicht gaat het om het toekomstbestendig houden en maken van de bestaande woningvoorraad. De Limburgse woningmarkt is gediend met een ontwikkeling naar meer toekomstbestendigheid. Dat begrip omvat meerdere aspecten:

  • duurzaamheid (energieprestatie en- gebruik gedurende de hele levenscyclus van vastgoed, duurzaamheid en energie tijdens de bouw en sloop en hergebruik van materialen);
  • flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden en functies;
  • levensloopbestendigheid (gebruikskwaliteiten gedurende de levensloop van gebruikers);
  • als ruimtelijke basis: de locatie van woning(en), wat een focus inhoudt op plaatsen waar de randvoorwaarden voor een hoogwaardig woonklimaat ook op langere termijn aanwezig zijn.

Afweging

De beoogde twee woningen in de vorm van een (gesplitste) langgevelboerderij zijn geprojecteerd in het overig bebouwd gebied. Deze ontwikkeling sluit aan bij het uitgangspunt van 'transformatie van de woningvoorraad' voor deze zone, aangezien sprake is van de sloop van een bestaande boerderij, waarvoor de twee woningen in de plaats komen. Daarnaast draagt het plan bij aan het toekomstbestendig maken van de woningvoorraad, doordat de oude boerderij wordt vervangen door een modern en kwalitatief goede langgevelboerderij met hierin de twee woningen. Met het plan wordt kortom aangesloten bij de uitgangspunten voor wonen uit het POL2014.

Ter plaatse van de zones buitengebied en de bronsgroene landschapszone zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. De huidige bestemming 'Agrarisch' van deze gebieden blijft behouden. Middels een goede landschappelijke inpassing wordt bovendien geborgd dat de aanwezige waarden en kwaliteiten van het plangebied worden behouden en versterkt.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De provincie Limburg heeft op 12 december 2014 ook de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven.

Op basis van artikel 2.4.2 lid 1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 voorziet een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. Dit dient in de toelichting bij het ruimtelijke plan te worden verantwoord. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat tevens een verantwoording van de bijdrage die met de vaststelling van dat ruimtelijk plan wordt geleverd aan de regionale opgave gericht op het terugdringen van de planvoorraad van nog onbenutte bouwmogelijkheden voor woningen. In paragraaf 3.3.1 wordt hier nader op ingegaan.

Afweging

Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied ligt binnen de boringvrije zone Venloschol. In deze zone is het verboden om beneden 5 meter boven NAP een boorput te hebben, de grond te roeren, een gesloten bodemenergiesysteem te hebben of werken op of in de bodem uit te voeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten. Aangezien er geen sprake is van een van deze ingrepen beneden 5 meter boven NAP, vormt de ligging in de boringvrije zone Venloschol geen belemmering.

Het zuidwestelijk deel van het plangebied is gelegen binnen een uitsluitingsgebied voor windturbines. Aangezien het voorliggende bestemmingsplan geen windturbines mogelijk maakt, vormt deze ligging geen belemmering. Voor het overige is het plangebied niet gelegen binnen aandachts- of beschermingsgebieden ten behoeve van natuur en landschap. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg

Op 20 april 2016 heeft de gemeente Venlo de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg vastgesteld. De Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. De regionale structuurvisie Wonen Noord-Limburg heeft de status van intergemeentelijke structuurvisie op grond van artikel 2.1, lid 4 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee heeft het document een juridische status met een zelfbindend karakter.

In de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is een gezonde woningmarkt in balans. Het aantal plannen voor nieuwbouw moet in gezonde verhouding staan tot de kwantitatieve behoefte. De transformatieopgave manifesteert zich in het stedelijk gebied en in de kleine kernen. De Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is uitgewerkt in lokaal woonbeleid.

Afweging

In het voorliggende geval gaat het om een ontwikkeling van twee woningen, binnen het gebied waarop de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg van toepassing is. Per saldo wordt hiermee één woning toegevoegd aan de woningvoorraad, aangezien in de bestaande situatie reeds één woning aanwezig is, die wordt vervangen door twee nieuwbouwwoningen in de vorm van een (gesplitste) langgevelboerderij. Er is daarmee sprake van een transformatie van een bestaand woonperceel en een zeer beperkte toename van het aantal woningen, waarmee de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie Venlo 2030

Met de Strategische Visie Venlo 2030 geeft de gemeente Venlo een afwegingskader mee op basis waarvan toekomstige besluiten kunnen worden afgewogen en nieuwe ontwikkelingen binnen breder perspectief kunnen worden geplaatst. In de Visie is vastgelegd hoe Venlo zich tot 2030 zal moeten ontwikkelen.

Er zijn vijf thema's gekozen waarvoor een analyse voor het jaar 2010 is uitgevoerd en waarvoor de ambities voor het jaar 2030 zijn geformuleerd. Het betreft de volgende thema's:

  • Stad van actieve mensen;
  • Innovatieve en excellente stad;
  • Venlo internationaal;
  • Centrum van de Euregio: hoofdstad en vitaal hart;
  • Veelzijdige stad in het groen.

De geschetste thema's en ambities zijn samengetrokken tot een drietal scenario's waarin duidelijk herkenbare accenten worden gezet. Tijdens het besluitvormingsproces over de strategische visie in de gemeenteraad is een aantal elementen uit deze drie scenario's samengevoegd tot een samengesteld scenario: Venlo Kansenstad (Je maakt het in Venlo). Dit is het scenario waarvoor de gemeenteraad zich raadsbreed heeft uitgesproken. Individuele ontplooiing en participatie, innovatiekracht en een aantrekkelijk woonklimaat zijn de belangrijkste karakteristieken van dit door de gemeenteraad gekozen samengesteld toekomstscenario.

Afweging

De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan de verdere ontwikkeling van een aantrekkelijk woonklimaat, waarbij nieuwbouw plaatsvindt op een bestaand woonperceel aan de rand van de kern Velden. Het project is dan ook niet in strijd met de Strategische Visie Venlo 2030.

3.4.2 Ruimtelijke Structuurvisie 2014

Op 25 juni 2014 heeft de gemeenteraad van Venlo de Ruimtelijke Structuurvisie Venlo vastgesteld. In de structuurvisie staat de hoofdlijn van het ruimtelijk beleid voor de gemeente Venlo beschreven. Hieruit is af te leiden wat er de komende jaren op ruimtelijk gebied wel en niet mogelijk is. De structuurvisie geldt voor het hele grondgebied van de gemeente Venlo, met uitzondering van Klavertje 4, Klein Vink en Laerbroeck. Voor deze gebieden bestaan aparte structuurvisies.

In de Ruimtelijke Structuurvisie Venlo zijn niet de regels, maar de ambities en opgaven het uitgangspunt. Nieuwe initiatieven worden in de toekomst nadrukkelijker beoordeeld op het maatschappelijk rendement. Dit rendement wordt bepaald door de mate waarin ontwikkelingen bijdragen aan het bereiken van de ambities van Venlo die zijn vastgelegd in de Strategische Visie 2030.

De ruimtelijke structuurvisie is verdeeld in vijf thema's, de zogenaamde 'majeure opgaven'. Daarnaast zijn er drie aandachtspunten geformuleerd die op elke ruimtelijke beslissing van toepassing zijn, de 'basisprincipes'.

Majeure opgaven:

  • 1. Drukte in het ommeland: het contrast tussen buitengebied en stedelijk gebied verscherpen door het buitengebied ook daadwerkelijk als buitengebied te behandelen. Dit betekent het combineren van meerdere functies, zoals landbouw, recreatie, waterberging en natuurontwikkeling.
  • 2. Ruimte in de stad: het contrast tussen buitengebied en stedelijk gebied door de beschikbare ruimte in bestaand stedelijk gebied maximaal te benutten.
  • 3. Leven met de Maas: ruimte geven aan de rivier en haar beken om te anticiperen op klimaatverandering.
  • 4. Voorzieningen op maat: zorgen voor vitale en toekomstbestendige voorzieningenclusters die aansluiten bij de reële behoefte van de samenleving.
  • 5. Robuuste structuren: werken aan een weerbare infrastructuur voor personen- en goederenvervoer. Daarnaast vraagt het gebruik van de ondergrond en het opwekken van schone energie steeds meer aandacht.

Naast deze 'majeure opgaven' wordt er uitgegaan van drie basisprincipes, aandachtspunten die van toepassing zijn op elk ruimtelijk initiatief. Dit betekent concreet dat een initiatief als kansrijker wordt beschouwd als:

  • het de uitgangspunten van Cradle to Cradle (C2C) als vertrekpunt hanteert;
  • de vraag wordt gesteld wat het betrekken van (Duitse) regiogemeenten kan betekenen;
  • het zelf georganiseerd draagvlak geniet.

Kernopgave

Het contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied wordt kleiner. En dat is jammer, omdat dit een minder afwisselende en daardoor minder aantrekkelijke gemeente oplevert. Steden, dorpen en het buitengebied hebben ieder hun specifieke kwaliteiten. Om die kwaliteiten nog beter tot hun recht te laten komen, wordt het contrast tussen steden, dorpen en het buitengebied de komende jaren versterkt. Het bestaande bebouwde gebied in de stad en de dorpen biedt ruim voldoende capaciteit voor toekomstige stedelijke functies. Het buitengebied wordt - in tegenstelling tot vroeger - steeds meer gebruikt voor typische 'buitengebied-activiteiten', zoals toerisme en recreatie en landbouw. De gemeente wil het contrast tussen stedelijk gebied en het buitengebied verder vergroten door de specifieke kwaliteiten van zowel de stad als het land te benadrukken. Stad en land moeten elkaar aanvullen in plaats van in elkaar over te gaan.

De uitbreidingsruimte van het stedelijk weefsel van stad en dorpen is begrensd door er een 'contour' omheen te trekken. Hierbuiten worden in principe geen stedelijke functies meer toegestaan. De contouren vormen de overgangen tussen het stedelijk gebied en het buitengebied. Deze contouren zijn geen 'lijntje' op de kaart, maar stadsrandzones waarin de overgang van bebouwd gebied naar het (open) landschap wordt vormgegeven. Op veel plekken rondom het stedelijk gebied is er sprake van een logische begrenzing. Indien de cultuurhistorische kwaliteiten van een gebied een verdere verdichting van het landschap niet toelaten of verdragen, zijn deze gebieden buiten de contour gelaten.

Ruimte in de stad

In het stedelijk gebied wordt gestreefd naar maximale benutting van de bestaande beschikbare ruimte, niet om een uitbreiding daarvan. In het stedelijk gebied is door tijdelijk gebruik, hergebruik, multifunctioneel gebruik en slim slopen nog voldoende ruimte aanwezig om nieuwe initiatieven een plaats te geven. Liever wil men bestaande woningen of gebieden aanpassen, dan dat er wordt uitgebreid.

Afweging

In de structuurvisie is het zuidelijk deel van het plangebied, waar de beoogde woningen zijn geprojecteerd, aangegeven als woongebied binnen de contour stedelijk/dorpsgebied, waarbinnen ruimte is voor stedelijke dynamiek en groei. Omdat er sprake is van de ontwikkeling van twee woningen, ter vervanging van de bestaande voormalige boerderij, sluit het plan aan bij de Ruimtelijke Structuurvisie 2014. Het noordelijk deel van het plangebied ligt buiten de stedelijke contour en is in de Ruimtelijke Structuurvisie 2014 aangemerkt als 'cultuurlandschap'. Ontwikkelingen in het cultuurlandschap dienen bij te dragen aan een goede balans tussen agrarische productie, natuur, water, recreatie en cultuurhistorie. In dit deel van het plangebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien.

De voorliggende ontwikkeling is gezien het bovenstaande passend binnen de Ruimtelijke Structuurvisie Venlo.

3.4.3 Woonvisie 2016-2021

Op 21 december 2016 heeft de gemeenteraad van Venlo de Woonvisie 2016-2021 vastgesteld. In de woonvisie staan de prioriteiten van het lokale woonbeleid beschreven voor de periode 2016-2021 met een doorkijk naar de jaren daarna. De visie geeft inhoud en richting aan de ontwikkelingen in de sociale volkshuisvesting. In de woonvisie is het lokale woonbeleid voor de gemeente Venlo nader uitgewerkt op basis van de afspraken uit de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

Op basis van de te verwachten demografische ontwikkelingen wordt in de gemeente Venlo ingezet op twee prioritaire beleidslijnen:

  • 1. Het versterken van het stedelijk profiel van Venlo door een accent te leggen op verdichting in en rond het centrum;
  • 2. Een transformatieopgave in de wijken die verder van het centrum liggen door een gerichte verdunning op termijn en toevoeging van ruimtelijke kwaliteit in de woonwijken, zowel gericht op koop- als huurwoningen.

De belangrijkste opgaven van het woonbeleid zijn gelegen in de thema's leefbaarheid, betaalbaarheid en beschikbaarheid (o.a. voor bijzondere doelgroepen), wonen met zorg en verduurzaming.

Afweging

Het plangebied is gelegen in het dorp Velden, waar ingezet wordt op transformatie op termijn door verdunning en toevoeging van ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast wordt ingezet op leefbaarheid en is nieuwbouw bij een lokale behoefte mogelijk. Hierbij ligt de focus op het toevoegen van kwaliteit en diversiteit aan de woningvoorraad en het onttrekken van woningen met een lage toekomstwaarde.

Met de voorgenomen ontwikkeling worden twee woningen ontwikkeld naar een lokale behoefte en wordt kwaliteit toegevoegd aan de woningvoorraad. De voormalige boerderij, die in slechte onderhoudsstaat verkeert, wordt gesloopt. Hierdoor draagt het initiatief bij aan een verbetering van de woonaantrekkelijkheid en ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De ontwikkeling past hiermee binnen het lokale woonbeleid zoals beschreven in de Woonvisie 2016-2021.

3.4.4 Uitgangspunten Dynamische woningbouwprogrammering

De 'Uitgangspunten Dynamische woningbouwprogrammering' vormen de lokale vertaling van de woningbouwkaders die in de voormalige Woonvisie Regio Venlo e.o. 2011-2015 waren vastgelegd. Alle woningbouwinitiatieven worden aan de 'Uitgangspunten Dynamische woningbouwprogrammering' getoetst. Uitgezonderd initiatieven voor een enkele woning (mits passend in de woningbehoefte van het deelgebied) wordt er in principe geen medewerking verleend aan nieuwe woningbouwinitiatieven.

Afweging

Aangezien er bij de voorgenomen ontwikkeling per saldo slechts sprake is van de toevoeging van één woning binnen de stedelijke contour, is er sprake van een ontwikkeling met een zeer beperkte omvang. Bovendien sluit de ontwikkeling aan bij de uitgangspunten van de Woonvisie 2016-2021, aangezien de sloop en nieuwbouw zorgen voor een verbetering van de woonaantrekkelijkheid en ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Er zijn daarmee geen belemmeringen vanuit de Uitgangspunten Dynamische woningbouwprogrammering voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

Hoofdstuk 4 Onderzoeksaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit
4.2.1.1 Algemeen

Formeel gezien dient in het kader van een bestemmingswijziging (over het algemeen middels een bodemonderzoek) aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. De ontwikkeling voorziet in de sloop van de bestaande boerderij en het realiseren van twee nieuwe woningen in de vorm van een gesplitste langgevelboerderij op dezelfde locatie. Omdat ter plaatse reeds sprake is van een woonbestemming en er geen sprake is van een voor bodem gevoeliger gebruik, is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk.

De locatie ligt in de bodemkwaliteitszone 'Buitengebied / Kleine Kernen / Kassen / Wonen en werken > 1987'. Volgens de Bodemkwaliteitskaart Venlo 2016-2021 voldoet de gemiddelde bodemkwaliteit in deze zone aan de normen voor woondoeleinden. Bij het ontbreken van bodembedreigende activiteiten kan de BKK Venlo als bewijsmiddel voor bodemgeschiktheid gebruikt worden. De locatie is onverdacht voor de aanwezigheid van een puntbron. Indien bij de bouw grond wordt geroerd, verplaatst en/of van de locatie wordt afgevoerd, dan dient rekening te worden gehouden met de Wet bodembescherming en/of het Besluit bodemkwaliteit

4.2.2 Geluid
4.2.2.1 Wegverkeerslawaai

Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van geluidgevoelige objecten dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In deze wet wordt aangegeven hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een onderzoekszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt.

De te bouwen woningen zijn geluidgevoelige objecten die binnen de onderzoekszone van de Rijksweg (N271) liggen. K+ Adviesgroep heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder samengevat. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport, dat als Bijlage 1 is bijgevoegd.

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd, omdat het bouwplan is gelegen binnen de geluidzone van de Rijksweg N271. De overige wegen in de omgeving liggen op voldoende afstand, dan wel hebben een zodanig lage etmaalintensiteit dat gesteld mag worden dat deze akoestisch niet relevant zullen zijn.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai zal worden overschreden als gevolg van de Rijksweg N271. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Het treffen van maatregelen om de gevelbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde stuit op overwegende bezwaren van financiële aard. Bij de gemeente Venlo dient een verzoek tot vaststelling van een hogere toelaatbare waarde te worden ingediend. Aan dit verzoek kunnen aanvullende eisen worden gesteld. Indien dit verzoek wordt ingewilligd worden op grond van afdeling 3.1 van het Bouwbesluit eisen gesteld aan de geluidwering van de gevel. In een aanvullend akoestisch onderzoek dienen de te treffen geluidwerende voorzieningen te worden bepaald.

Aangezien de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden, is de verwachting dat de woningen akoestisch inpasbaar zullen zijn. Aan het geadviseerde aanvullend akoestisch onderzoek zal invulling worden gegeven in het kader van de omgevingsvergunningprocedure voor een concreet bouwplan.

4.2.2.2 Railverkeerslawaai en industrielawaai

Wat betreft geluidhinder afkomstig van spoorwegverkeer of gezoneerde industrieterreinen wordt opgemerkt dat er in de wijde omgeving van het plangebied geen spoorwegen of gezoneerde industrieterreinen zijn gelegen. Een nader onderzoek naar railverkeerslawaai en industrielawaai is dan ook niet noodzakelijk.

4.2.2.3 Conclusie geluid

Gezien de bovenstaande onderzoeksresultaten zijn er, na verlening van hogere grenswaarden en het nemen van de benodigde geluidwerende maatregelen aan de woningen, vanuit de Wgh geen belemmeringen voor het voorliggende initiatief.

4.2.3 Luchtkwaliteit
4.2.3.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een plan draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een plan past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
4.2.3.2 Het Besluit NIBM

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekenende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.

Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een project altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen gelden in de Regeling NIBM de volgende getalsmatige grenzen:

  minimaal 1 ontsluitingsweg   minimaal 2 ontsluitingswegen  
  3%-norm   3%-norm  
Woningen (maximaal)   1500   3000  

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt per saldo slechts één woning toegevoegd, waarmee ruim binnen het 3% criterium van de NIBM-grens gebleven wordt. De voorgenomen ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de heersende luchtkwaliteit.

4.2.3.3 Achtergrondwaarden

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood en koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in Nederland met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2,5 en PM10) van belang. De vigerende grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof zijn in de navolgende tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet en op plaatsen die niet toegankelijk zijn voor publiek en waar geen vaste bewoning is, zoals akkerland en de rijbaan en ontoegankelijke middenbermen van wegen.

Stof   Toetsing van grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie 40 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie 25 µg/m³  

Grenswaarden Wlk

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu – RIVM) is de concentratie PM2,5 in 2017 ter plaatse gelegen tussen de 10 en 12 µg/m³, de concentratie PM10 tussen de 18 en 20 µg/m³ en de concentratie NO2 in 2015 tussen de 20 en 25 µg/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse ruimschoots voldoende. Daarnaast zal naar verwachting de luchtkwaliteit in de toekomst nog verder verbeteren door voortschrijdende technologie.

4.2.3.4 Conclusie luchtkwaliteit

Gezien de bestaande concentraties is er geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde en wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 5.16 Wm lid 1 onder a. De voorgenomen ontwikkeling draagt daarnaast niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, waarmee wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 5.16 Wm, lid 1 onder c. Er is daarnaast slechts zeer beperkt sprake van een extra verkeersaantrekkende werking. Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet bezwaarlijk is in het kader van de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer en dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is.

4.2.4 Milieuzonering
4.2.4.1 Algemeen

Goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkómen van hinder en gevaar. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) kan een goede ruimtelijke ordening gerealiseerd worden. Het is aan de ene kant zaak om te voorkomen dat er hinder en gevaar voor gevoelige bestemmingen ontstaat en aan de andere kant dient aan bedrijven voldoende zekerheid te worden geboden dat zij niet in hun activiteiten worden beperkt door nieuwe gevoelige functies. Om te bepalen of tussen de milieubelastende activiteiten en de gevoelige functies voldoende afstand in acht wordt genomen, is gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009. In deze publicatie worden de richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie) die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn. Het is aan te bevelen deze afwijkingen te benoemen en te motiveren.

4.2.4.2 Toets plangebied

Aan de overzijde van de Rijksweg ligt een thans braakliggende bestemming 'Bedrijf'. Hier zijn bedrijven toegestaan van milieucategorieën 1 en 2 en productiegebonden detailhandel met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen. Voor deze functies wordt een maximale richtafstand van 30 meter geadviseerd. Het bouwvlak voor de beoogde woningen is op circa 40 meter van deze bedrijfsbestemming gesitueerd en voldoet hiermee aan de richtafstand. Bovendien is de huidige boerderij (en de woonbestemming volgens het geldende bestemmingsplan) reeds op gelijke afstand van deze bedrijfsbestemming gelegen. De nieuwe woningen komen dus ook niet dichter bij te liggen dan reeds is toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan.

Ten noorden van het plangebied, aan de overzijde van de Vilgert, ligt een bedrijfsbestemming met de functieaanduiding 'opslag'. Dit betreft een activiteit van milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 30 meter wordt geadviseerd. Het bouwvlak voor de beoogde woningen is op circa 80 meter afstand geprojecteerd en voldoet hiermee ruimschoots aan de richtafstand.

Voor het overige zijn er in de directe omgeving geen milieubelastende functies aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.5 Externe veiligheid
4.2.5.1 Beleidskader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), (regeling) Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

4.2.5.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

4.2.5.3 Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin het overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

In het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Dit houdt in dat over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico verantwoording moet worden afgelegd (de zogeheten verantwoordingsplicht). Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

4.2.5.4 (Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en het Bevt wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. Woningen zijn kwetsbare objecten, waarvoor de effecten op het gebied van externe veiligheid moeten worden getoetst.

4.2.5.5 Risicovolle activiteiten

Inrichtingen

Er liggen in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201815OUDEHEERWG-VA01_0008.png"  
Uitsnede risicokaart met globale ligging plangebied (in blauw)  

Spoor

Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen spoorwegen gelegen, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Wegverkeer

Het plangebied grenst direct aan de Rijksweg (N271). Het bouwvlak voor de beoogde woningen is geprojecteerd op circa 40 meter afstand van deze weg. Over de Rijksweg vindt uitsluitend risicovol transport van brandbare vloeistoffen plaats. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de weg is 0 meter en het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het plangebied ligt wel binnen het invloedsgebied van deze weg.

Verder vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen plaats, dat een belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Voor de N271 dient op basis van artikel 7 en 8 van het Bevt, in verband met de ligging binnen het invloedgebied, een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Omdat het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, kan op basis van artikel 8, lid 2, onderdeel a, worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Dit houdt op basis van artikel 7 van het Bevt in dat ingegaan dient te worden op:

a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de weg, en

b. de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op de weg een ramp voordoet.

Wat betreft de verantwoording als bedoeld onder artikel 7 onder a, bestaan er geen feitelijke mogelijkheden om middels het voorliggende plan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp direct te beïnvloeden. De bestrijding vindt voor zover mogelijk plaats bij de risicobron. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het plangebied bij eventuele calamiteiten over het algemeen goed bereikbaar is voor de hulpdiensten.

Bij het beschrijven van de mogelijkheden tot zelfredzaamheid (verantwoording onder b) is het van belang om in te gaan op de verschillende soorten calamiteiten, zijnde calamiteiten:

  • met brandbare vloeistoffen;
  • met brandbaar gas (BLEVE).

Een toxisch scenario is in dit geval niet aan de orde, aangezien over de N271 geen toxische gassen of vloeistoffen worden vervoerd.

Voor blootstelling aan een brandbaar gas, biedt schuilen in combinatie met het sluiten van ramen en deuren de eerste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken.

Vluchten is een andere wijze van zelfredzaamheid bij een calamiteit met een brandbaar gas en bij een calamiteit met een brandbare vloeistof. Het plangebied is goed ontsloten en er zijn vluchtroutes in meerdere richtingen van de risicobron af aanwezig.

Van belang is verder dat aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding en mogelijk in de toekomst via NL-alert. Verder informeert de veiligheidsregio c.q. gemeente haar inwoners over de handelingsstrategie bij calamiteiten.

Bovendien wordt advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Limburg-Noord. Dit advies wordt als separate bijlage bijgevoegd bij deze toelichting.

Buisleidingen

Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen buisleidingen gelegen, waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Water

Op circa 550 meter ten westen van het plangebied ligt de Maas, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de vaarweg reikt niet tot buiten de oeverlijn. Gezien de afstand van het plangebied tot de Maas ligt het plangebied wel in het invloedsgebied van de Maas voor toxische gassen en vloeistoffen.

Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de Maas een verantwoording van het groepsrisico nodig. Vanuit het Basisnet is bij een bevolkingsdichtheid beneden de 1.500 pers/ha dubbelzijdig en 2.250 pers/ha enkelzijdig geen berekening van het groepsrisico noodzakelijk. Proefberekeningen hebben aangetoond dat in die gevallen het groepsrisico beneden 0,1 x de oriënterende waarde ligt. Omdat het groepsrisico naar verwachting in dit geval ook kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, kan op basis van artikel 8, lid 2, onderdeel a, worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Dit houdt op basis van artikel 7 van het Bevt in dat ingegaan dient te worden op:

a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op de weg, en

b. de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op de weg een ramp voordoet.

Wat betreft de verantwoording als bedoeld onder artikel 7 onder a, bestaan er geen feitelijke mogelijkheden om middels het voorliggende plan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp direct te beïnvloeden. De bestrijding vindt voor zover mogelijk plaats bij de risicobron. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het plangebied bij eventuele calamiteiten over het algemeen goed bereikbaar is voor de hulpdiensten.

Bij het beschrijven van de mogelijkheden tot zelfredzaamheid (verantwoording onder b) is het van belang om in te gaan op de verschillende soorten calamiteiten, zijnde calamiteiten:

  • met toxische vloeistoffen en gassen (toxisch scenario).

Gezien de afstand van het plangebied tot de Maas zullen calamiteiten met brandbare vloeistoffen of gassen op de Maas geen effecten hebben in het plangebied.

Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt ‘schuilen’ de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Het plangebied wordt veelal alleen blootgesteld aan de gevolgen van een toxische gaswolk bij 'optimale' weersomstandigheden (bijvoorbeeld Pasquillklasse F1.5: weinig vermenging met schone lucht), die gedurende het jaar procentueel weinig voorkomen.

Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen getroffen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen. Aanpassing van bijvoorbeeld oude woningen op dit punt is ingrijpend en kostbaar. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelingsinstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen.

Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding en mogelijk in de toekomst via NL-alert.

Tevens is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Limburg-Noord. Dit advies wordt als separate bijlage bijgevoegd bij deze toelichting.

4.2.5.6 Conclusie externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering in het kader van het voorliggende betemmingsplan.

4.2.6 Milieueffectrapportage
4.2.6.1 Toets m.e.r.-plicht

In het plangebied wordt de nieuwbouw van twee woningen mogelijk gemaakt. Deze activiteit komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.

4.2.6.2 Toets m.e.r.-beoordelingsplicht

In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r.-procedure moet worden gevolgd. De realisatie van woningen valt onder onderdeel D (11.2): “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”. Hierbij is opgenomen dat een plan m.e.r.-beoordelingsplichtig is wanneer de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer omvat, of;
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De voorliggende ontwikkeling blijft ruimschoots onder deze drempelwaarden, waardoor een m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.

4.2.6.3 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in par. 3.1.5 reeds is aangegeven is het bestemmingsplan alsnog m.e.r.-beoordelingsplichtig als op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Het voorliggende initiatief omvat de ontwikkeling van twee woningen in de vorm van een (gesplitste) langgevelboerderij op een bestaande woonkavel. De huidige boerderij, met hierin één woning, wordt gesloopt en de nieuwe woningen worden op dezelfde locatie teruggebouwd. Gezien de kleinschaligheid van deze ontwikkeling, het feit dat er geen sprake is van significante milieueffecten als gevolg van de ontwikkeling en ook geen sprake is van een ligging binnen of in de nabijheid van een kwetsbaar gebied (zie paragraaf 4.2 tot en met 4.8), kan worden beargumenteerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Er hoeft dan ook geen milieueffectrapport te worden opgesteld en er hoeft ook geen vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen.

4.3 Kabels en leidingen

Aan de oostzijde van het plangebied is bestemmingsplanplichtige rioolwaterpersleiding gelegen. Deze is in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Arcen en Velden' bestemd middels de dubbelbestemming 'Leidingen'. Op basis van deze dubbelbestemming mag ter plaatse niet worden gebouwd, behoudens ten behoeve van de betreffende leiding. Aangezien ter plaatse van de leidingen geen ontwikkelingen zijn voorzien, vormt de ligging ten opzichte van de leiding geen belemmering. De leiding inclusief beschermingszone wordt opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan door middel van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool'.

Voor het overige zijn er binnen of in de directe omgeving van het plangebied geen kabels of leidingen gelegen die een zodanige bescherming behoeven, dat zij voorzien zijn of moeten worden van een bestemmingsplanplichtige beschermingszone. Bij de bouw van de woningen hoeft hiermee dan ook geen rekening gehouden te worden.

4.4 Natuur en flora en fauna

4.4.1 Beleid

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In het kader van het plan is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.

De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de 'Wet natuurbescherming' (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming en provinciaal beleid

De Wet natuurbescherming heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig.

De provinciale groenstructuur is vastgelegd in de het POL2014 en de Omgevingsverordening Limburg 2014.

Soortenbescherming vanuit de Wet natuurbescherming

Soortenbescherming vanuit de Wet natuurbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.

4.4.2 Toetsing

Door middel van een quickcan flora en fauna zijn de mogelijke effecten van het voorliggende initiatief op beschermde natuurwaarden onderzocht. Hierdoor wordt inzichtelijk gemaakt of het plan in overeenstemming is met natuurwetgeving. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder samengevat. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport, dat als Bijlage 2 is bijgevoegd.

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, 'Maasduinen', bevindt zich op circa 1,2 kilometer afstand ten noorden van het projectgebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het plangebied zijn externe effecten als licht en geluid uitgesloten. Omdat de voorgenomen ontwikkeling de realisatie van één 2-onder-1-kaps woning betreft, is een toename aan stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied redelijkerwijs verwaarloosbaar. Vervolgonderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel Natura 2000, wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Het plangebied is niet gelegen binnen de goud- of zilvergroene natuurzone. Wel ligt de berm aan de noordwestelijke rand van het plangebied binnen de bronsgroene landschapszone. Daar dit strookje als berm blijft fungeren en het geen noemenswaardige waarde heeft, worden de kernkwaliteiten van de bronsgroene landschapszone niet aangetast en is compensatie niet aan de orde. De dichtstbijzijnde goudgroene natuurzone ligt ongeveer 400 meter ten noorden van het plangebied. Gezien de aard van de voorgenomen plannen zullen de omgevingscondities redelijkerwijs gelijk blijven, waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van de huidige staat van het Natuurnetwerk niet worden aangetast. Vervolgonderzoek in het kader van het NNN wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Wat betreft beschermde soorten bevat het plangebied geen geschikt leefgebied voor grondgebonden zoogdieren, reptielen, vissen, amfibieën, ongewervelden en vaatplanten. Daarnaast is er geen sprake van aantasting van essentieel leefgebied voor vleermuizen en vogels.

Op basis van deze quickscan wordt vervolgonderzoek naar het voorkomen van verschillende soort-groepen of effecten op beschermde gebieden niet noodzakelijk geacht. Evenmin is er sprake van een noodzaak tot het indienen van een ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming ten aanzien van soorten dan wel een vergunningsaanvraag in het kader van gebiedsbescherming. Het onderdeel houtopstanden is bij dit plan niet aan de orde.

Gelet op de potentiële ecologische waarden kan het voorgenomen plan in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd. Voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient art. 1.11 (Zorgplicht) uit de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten, in acht te worden genomen. Om kolonisatie van de rugstreeppad te voorkomen dient de vorming van langdurige ondiepe poelen in het paarseizoen (maart – augustus) en de langdurige opslag van zand in het najaar (september – januari) te worden voorkomen.

4.4.3 Conclusie

Er bestaan gezien de bovenstaande onderzoeksresulten en met inachtname van de algemene zorgplicht, geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Waterhuishouding

4.5.1 Beleidskader

Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheerplan 2016-2021 van de waterschappen Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), het Provinciaal Waterplan van de provincie Limburg, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:

  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).

Daarnaast is de 'Beleidsbrief regenwater en riolering' nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën.

4.5.2 Kenmerken van het watersysteem
4.5.2.1 Algemeen

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: bodem en grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem en afval- en hemelwater.

4.5.2.2 Grondwater

Op basis van de Omgevingsverordening Limburg 2014 ligt het plangebied niet binnen grondwaterbeschermingsgebieden of waterwingebieden. Zoals in paragraaf 3.2 reeds is beschreven, ligt het besluitgebied binnen de boringsvrije zone Venloschol. Aangezien bij het voorliggend initiatief geen diepe grondboringen zijn voorzien, vormt deze ligging geen belemmering.

4.5.2.3 Oppervlaktewater

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. In de nieuwe situatie wordt hier ook niet in voorzien. Ook in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig waarop de ontwikkeling negatieve effecten heeft. De meest dichtbij gelegen watergang ligt op circa 80 meter ten noordwesten van het plangebied. Dit betreft de primaire waterloop 'Stappersrietlossing', die in beheer is bij het Waterschap Limburg. Gezien de aard van de ontwikkeling en de afstand tot de waterloop heeft het initiatief geen invloed op deze waterloop.

Op een afstand van circa 550 meter ten westen van het plangebied ligt de Maas. Het plangebied ligt hierdoor binnen de Maasvallei. Volgens het POL2014 moet bij ontwikkelingen in de Maasvallei rekening gehouden worden met de hoofdfuncties van de rivier (afvoer van water en ijs, scheepvaart, drinkwatervoorziening, waterrecreatie en aquatisch ecologie) en ook de hoofdfuncties van het gebied (agrarisch, natuur, wonen, werken, oeverrecreatie e.d.). Gezien het huidige gebruik van het plangebied (boerderij en agrarische grond begroeid met bomen en struiken), heeft de sloop van de bestaande boerderij en realisatie van twee woningen ter plaatse van deze voormalige boerderij geen invloed op het functioneren van de Maas.

Volgens het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Arcen en Velden' ligt het meest westelijke deel van het plangebied binnen het stroomvoerend rivierbed. Voor dit deel van het plangebied is namelijk de dubbelbestemming 'Stroomvoerend rivierbed' opgenomen. Blijkens de kaarten bij de Beleidsregels Grote Rivieren ligt het plangebied echter buiten de begrenzing van het stroomvoerend rivierbed. Vanuit de Beleidsregels Grote Rivieren zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. De dubbelbestemming 'Stroomvoerend rivierbed' uit het vigerende bestemmingsplan is niet overgenomen in het voorliggende plan.

Het zuidwestelijk deel van het perceel is volgens de kaarten bij de Beleidsregels Grote Rivieren gelegen in dat deel van het rivierbed waar paragraaf 6 van Hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is. Hier geldt geen vergunningplicht in het kader van de Waterwet. Maar ook al zijn deze gebieden vrijgesteld van de vergunningplicht, bouwen geschiedt net als elders in het rivierbed op eigen risico en voor eigen verantwoordelijkheid. Schade door hoogwater kan niet op het Rijk verhaald worden.

4.5.2.4 Ecosystemen

Het plangebied ligt niet in een droog of nat ecosysteem. Tevens is het niet gelegen in een hydrologisch gevoelig natuurgebied.

4.5.2.5 Afvalwater

Het afvalwater van de nieuwe woningen wordt geloosd op het bestaande rioolstelsel. De voorgenomen ontwikkeling is beperkt van omvang en heeft daarom geen zwaarwegend effect (extra overstort of vuillast) op het bestaand rioolstelsel. Voor de aansluiting op de gemeentelijke riolering zal een rioolaansluiting worden aangevraagd bij de gemeente.

4.5.2.6 Hemelwater

Voor wat betreft het hemelwater zal worden voorzien in infiltratievoorzieningen, overeenkomstig de uitgangspunten van de Afkoppel beslisboom. Conform de Afkoppel beslisboom dient het hemelwater afkomstig van alle bebouwing en verhardingen in het plangebied te worden gebufferd en/of geïnfiltreerd op eigen terrein. Hiervoor geldt een bergingseis van T=10 (50 mm in 24 uur). Daarnaast mag een bui T=100 (84 mm in 48 uur) geen (water)schade in gebouwen tot gevolg hebben.

Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt slechts een kader gecreëerd voor het gewenste bouwplan. De exacte uitwerking van de infiltratievoorzieningen zal plaatsvinden in het kader van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen. In het plangebied is voldoende ruimte aanwezig om de benodigde infiltratievoorzieningen te kunnen aanleggen.

4.5.3 Overleg waterbeheerder

De hoeveelheid bebouwing en verharding zal in de beoogde situatie vergelijkbaar zijn met de huidge situatie. Hierdoor zal de toename van de hoeveelheid oppervlakteverharding minder bedragen dan 2.000 m². Voor het overige zijn er ook geen waterschapsbelangen in het geding, waardoor het initiatief niet aan het waterschap Limburg hoeft worden voorgelegd voor het verkrijgen van een wateradvies.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

4.6.1 Archeologie

In de Erfgoedwet is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Erfgoedwet zijn als volgt:

  • de archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
  • er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect archeologie.

Het plangebied ligt op basis van de vastgestelde gemeentelijke Archeologische beleidskaart deels in een gebied met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde en deels binnen een gebied met een hoge of middelhoge archeologische verwachting. Voor het deel met een zeer hoge archeologische verwachting geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsoppervlakte vanaf 100 m2 en bij verstoringen vanaf 40 centimeter beneden maaiveld. Voor de gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachting geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsoppervlakte vanaf 500 m2 en bij verstoringen vanaf 40 centimeter beneden maaiveld. De woningen zijn geprojecteerd ter plaatse van deze zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor de bouw van de nieuwe woningen is daardoor archeologisch onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201815OUDEHEERWG-VA01_0009.png"  
Uitsnede Archeologische beleidskaart gemeente Venlo met ligging plangebied (blauw omlijnd)  

Aeres Milieu BV heeft een archeologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder samengevat. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport, dat als Bijlage 3 is bijgevoegd.

Volgens het bureauonderzoek werden vaaggronden bestaande uit matig grof tot grof zand met veel roestvorming verwacht, deze werden echter niet aangetroffen. Op basis van het uitgevoerd verkennend veldonderzoek d.m.v. boringen kan worden gesteld dat er binnen het plangebied sprake is van een dekzandvlakte of lage -rug, gelegen tussen twee oude Maasgeulen. De bodem bestaat vermoedelijk uit een podzol, in boring 4 lijkt een uiterst siltige geulafzetting aangeboord. Hoe deze past in het landschap is onduidelijk, omdat conform het AHN kaartbeeld de oude maasgeulen verderaf gelegen zijn. Een en ander zal tijdens een gravend onderzoek beter in kaart moeten worden gebracht.

Binnen het plangebied werd in diverse boringen een B-horizont aangeboord. Deze lijkt deels intact in boring 2, 3 en 6. In boring 5 is dit niveau geroerd, maar wel herkenbaar aan de bruine vlekken. De onderliggende B/C overgang lijkt in deze boring wel intact. De ongestoorde C-horizont werd op variabele diepte aangeboord, namelijk uiteenlopend tussen 40 en 70 cm -mv.

Voor resten uit de vroege prehistorie geldt dat ze kwetsbaar zijn, omdat ze verwacht worden in de top van de oorspronkelijke bodem en in de bouwvoor. Door roering van de bodem zijn dit soort vindplaatsen daardoor veelal reeds verstoord. Van bodemroering tot in de C-horizont lijkt alleen sprake ter hoogte van boring 1, in de overige boringen is dit niveau (en veel van de bovenliggende niveaus) intact. Hierdoor blijft de hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen, zoals geformuleerd in het bureauonderzoek, gehandhaafd. Te meer nog omdat het plangebied landschappelijk erg gunstig gelegen is en er sprake is van een gradiëntsituatie (dekzandvlakte of lage -rug naast oude Maasgeulen (ten westen en oosten)).

Ook de verwachtingen ten aanzien van de sedentaire vindplaatsen blijven op grond van het verkennend booronderzoek onveranderd. De bodem is dermate intact dat archeologische vindplaatsen, indien aanwezig, mogelijk relatief intact bewaard kunnen zijn.

In boring 2, 3 en 6 is sprake van een deels intacte B-horizont. In boring 5 is de B/C-horizont aanwezig. Vanaf 40/70 cm -mv werd de ongestoorde C-horizont aangetroffen. Alleen boring 1 en 5 tonen een gedeeltelijk verstoord bodemprofiel. Deze verstoring zal het gevolg zijn van de gesloopte boerderij die in deze hoek van het plangebied gestaan heeft. De mate van verstoring is echter niet zodanig groot dat er op deze plaats geen archeologische resten meer verwacht kunnen worden. De intacte lagen waarin men archeologische resten zou kunnen verwachten bevinden zich echter direct onder de bouwvoor. Deze is gemiddeld slechts 25 cm dik en derhalve is iedere bodemingreep (ook het rijden met zware machines o.i.d.) een bedreiging voor mogelijk aanwezige archeologische resten.

Gezien de mate van intactheid van de bodem binnen het plangebied en de gunstige landschappelijke ligging wordt geadviseerd een vervolgonderzoek uit te voeren. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een gravend onderzoek door middel van proefsleuven. Ten behoeve van dit vervolgonderzoek zal een Programma van Eisen worden opgesteld en ter goedkeuring aan het bevoegd gezag worden voorgelegd. Om die reden zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' in dit bestemmingsplan gehandhaafd.

Het onderzoeksrapport is voorgelegd aan de gemeente Venlo ter beoordeling. Bovenstaand advies is bij wijze van selectiebesluit overgenomen.

4.6.2 Cultuurhistorie

Volgens Cultuurhistorische Waardenkaart provincie Limburg en de Cultuurhistorische inventarisatiekaart van de gemeente Venlo zijn er binnen het plangebied en in de directe omgeving geen Rijks- of gemeentelijke monumenten gelegen. Wel is de voormalige boerderij in het plangebied op de Cultuurhistorische inventarisatiekaart van Venlo aangeduid als een historische boerderij. Het gebouw en de ligging aan één van de oude toegangswegen naar het dorp Velden is karakteristiek. Met de voorliggende ontwikkeling van de twee woningen wordt recht gedaan aan de cultuurhistorische waarden van de voormalige boerderij. De nieuwbouwwoningen worden uitgevoerd als een (gesplitste) langgevelboerderij en zijn op dezelfde locatie geprojecteerd als de voormalige boerderij. Bovendien sluit de nieuwbouw qua maatvoering, positionering en architectuur aan bij deze boerderij.

Door het plangebied ligt daarnaast een vermoedelijke loopgraaf of tankgracht. Ter plaatse hiervan zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien. De wegen Oude Heerweg en Vilgert zijn op de Cultuurhistorische waardekaart van de provincie aangeduid een 'andere weg ouder dan 1806' en de Rijksweg is aangeduid als een 'weg uit de periode 1806-1890'. Het voorliggende initiatief heeft geen invloed op het profiel of verloop van deze wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BP201815OUDEHEERWG-VA01_0010.png"  
Uitsnede Cultuurhistorische inventarisatiekaart gemeente Venlo met globale ligging plangebied (groen omcirkeld)  

Aangezien met de voorliggende ontwikkeling van de woningen recht wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van de voormalige boerderij en voor het overige geen negatieve invloed wordt uitgeoefend op aanwezige cultuurhistorische waarden, vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering.

4.7 Verkeer en parkeren

4.7.1 Verkeer en ontsluiting

De nieuwe woningen zullen worden ontsloten op de Oude Heerweg. De noordelijk gelegen woning heeft daarnaast een uitrit op de Rijksweg. Deze is in de huidige situatie reeds aanwezig en wordt gehandhaafd. Het aantal verkeersbewegingen zal zeer beperkt toenemen als gevolg van de ontwikkeling, waarbij per saldo één extra woning wordt gerealiseerd. Wat betreft profiel en capaciteit zijn de Oude Heerweg en omliggende wegen berekend op deze zeer geringe toename van het aantal verkeersbewegingen. Het plangebied is verder ook goed ontsloten voor langzaam verkeer.

4.7.2 Parkeren

Op basis van de CROW-rekentool Verkeersgeneratie en Parkeren geldt voor de twee nieuwe woningen een parkeerbehoefte van 4 tot 5 parkeerplaatsen. Uitgangspunten hierbij zijn twee koopwoningen van het type twee-onder-een-kap in de rest van de bebouwde kom in weinig stedelijk gebied. Bij beide woningen wordt een lange oprit gerealiseerd met een garage. Hier is ruimte voor minimaal twee en maximaal drie auto's per woning. In het plangebied is hierdoor voldoende ruimte om het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de twee woningen te kunnen realiseren.

 

4.8 Duurzaamheid

Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Venlo heeft besloten dat alle nieuwbouwwoningen dienen te worden uitgevoerd met een minimumpakket aan 'Duurzaam Bouwen'-maatregelen. Deze voorzieningen zijn opgenomen in het nationaal Pakket Woningbouw en bestaan uit vaste en variabele maatregelen. Het minimumniveau houdt in dat alle van toepassing zijnde vaste maatregelen en tenminste 50% van alle variabele maatregelen, voor zover van toepassing, toegepast dienen te worden.

Bij de realisering en ontwikkeling van het project wordt derhalve voldoende aandacht besteed aan het duurzaamheidsaspect. Zo zullen duurzame bouwmaterialen worden gebruikt. Tevens wordt zodanig gebouwd, dat het energieverbruik in de toekomst zo laag mogelijk is en voldoet aan de door de gemeente vastgestelde eisen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Planstukken

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Het bestemmingsplan 'Oude Heerweg 68, Velden' is vervat in een verbeelding, regels en toelichting.

5.2 Toelichting op de verbeelding

De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000.

5.3 Toelichting op de regels

Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), de gemeentelijke standaard en het vigerend bestemmingsplan 'Arcen en Velden Buitengebied'.

De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

Hoofdstuk 1:   Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;  
Hoofdstuk 2:   Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemming gegeven;  
Hoofdstuk 3:   Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en algemene procedureregels;  
Hoofdstuk 4:   Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.  

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.

5.3.1 Inleidende regels
5.3.1.1 Begrippen

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening/ Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP2012.

5.3.1.2 Wijze van meten

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Bestemmingen

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
  • 2. Bouwregels
  • 3. Nadere eisen
  • 4. Afwijken van de bouwregels
  • 5. Specifieke gebruiksregels
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • 9. Wijzigingsbevoegdheid

Duidelijk zal zijn dat een bestemming niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

'Agrarisch' (Artikel 3)

De bestemming 'Agrarisch' is opgenomen voor het noordelijk deel van het plangebied. Deze gronden mogen niet worden bebouwd en behouden hun huidige, agrarische functie. Tevens vindt hier landschappelijke inpassing plaats op basis van het Landschappelijk inpassingsplan. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig en hobbymatig gebruik, waterhuishoudkundige voorzieningen, water en watergangen, extensief recreatief medegebruik en wegen en paden.

'Tuin' (Artikel 4)

De bestemming 'Tuin' is opgenomen voor het zuidoostelijk deel van het plangebied. Deze gronden krijgen een functie als tuin bij de woningen. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Ter plaatse mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel zijn erfafscheidingen tot een maximale hoogte van 2 meter toegestaan en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 3 meter.

'Wonen' (Artikel 5)

De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor het zuidwestelijk deel van het plangebied. Ter plaatse van de gesloopte en te herbouwen langgevelboerderij is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen maximaal twee wooneenheden zijn toegestaan. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in de vorm van grondgebonden woningen, aan huis gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten aan huis, tuinen, erven en onbebouwde erven, parkeervoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

'Leiding - Riool' (Artikel 6)

De dubbelbestemming 'Leiding - Riool' is opgenomen ten behoeve van een bestemmingsplanplichtige rioolleiding die direct ten oosten van het plangebied is gelegen. De beschermingszone van deze leiding ligt over het meest oostelijke deel van het plangebied. Ter plaatse van deze dubbelbestemming mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de dubbelbestemming. Wel zijn overige bouwwerken toegestaan tot een hoogte van 2,5 meter.

'Waarde - Archeologie 2' (Artikel 7)

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is opgenomen voor de delen van het plangebied die overeenkomstig de gemeentelijke Archeologische beleidskaart binnen een gebied met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde zijn gelegen. Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt een onderzoeksplicht voor bouwwerken en werkzaamheden met een verstoringsoppervlakte vanaf 100 m2 en een verstoringsdiepte vanaf 40 centimeter beneden maaiveld.

'Waarde - Archeologie 3' (Artikel 8)

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is opgenomen voor de delen van het plangebied die overeenkomstig de gemeentelijke Archeologische beleidskaart binnen een gebied met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde zijn gelegen. Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt een onderzoeksplicht voor bouwwerken en werkzaamheden met een verstoringsoppervlakte vanaf 500 m2 en een verstoringsdiepte vanaf 40 centimeter beneden maaiveld.

5.3.3 Algemene regels

In de Anti-dubbeltelregel (artikel 9) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.

In de Algemene bouwregels (artikel 10) is een regeling over bestaande maten en afstanden opgenomen.

In de Algemene afwijkingsregels (artikel 11) zijn enkele mogelijkheden opgenomen om af te kunnen wijken van de bepalingen van de bouwregels van de verschillende bestemmingen.

De Algemene wijzigingsregels (artikel 12) verschaffen het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.

In de Algemene procedureregels (artikel 13) zijn de procedureregels opgenomen voor het stellen van nadere eisen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

In de bepaling Overgangsrecht (artikel 14) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.

In de Slotregel (artikel 15) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 zijn samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepalingen omtrent de grondexploitatie (Afdeling 6.4 Wro) in werking getreden. In de Grondexploitatiewet is bepaald dat de gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel waarin mogelijkheden voor een bouwplan gecreëerd worden, verplicht is maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan.

Indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd, kan de gemeente afzien van het opstellen van een exploitatieplan. Eveneens is de gemeente niet verplicht een exploitatieplan vast te stellen in bij het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven gevallen waar het kostenverhaal minimaal is, of niet opweegt tegen de bestuurlijke lasten (artikel 6.12, lid 2, aanhef, juncto artikel 6.2, lid 1 Bro).

Binnen het plangebied worden twee woningen gebouwd. Hierbij is sprake van een bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro in samenhang met artikel 6.2.1. onder a Bro. De uitzondering op de beginselplicht om een exploitatieplan vast te stellen geldt voor dit bouwplan. Aangezien er uitsluitend sprake is van kosten met betrekking tot de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of aansluiting op nutsbedrijven, vervalt op grond van artikel 6.2.1a aanhef en onder c van het Besluit ruimtelijke ordening, de noodzaak om een exploitatieplan vast te stellen.

De gemeente sluit wel een planschadeverhaalsovereenkomst met de initiatiefnemer. Hiermee wordt vastgelegd dat eventuele tegemoetkomingen in planschade aan derden, toegebracht door een planologische wijziging, door de gemeente verhaald kunnen worden op de initiatiefnemer van het plan.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Procedure

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in werking getreden met ingang van 1 juli 2008. De wettelijke procedure start met de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan.

De procedure ziet er als volgt uit:

  • Vooroverleg met betrokken instanties;
  • Openbare kennisgeving van het ontwerp-bestemmingsplan;
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken;
  • Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, vanaf 6 weken na vaststelling;
  • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden;
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Vooroverleg en inspraak

De facultatieve inspraakmogelijkheid wordt overgeslagen. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd omdat voorafgaande inspraak wordt gezien als een dubbeling van procedures. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan krijgen burgers, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Daarnaast is het concept ontwerp in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg toegestuurd aan de belanghebbende instanties.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan 'Oude Heerweg 68, Velden' heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wro ter inzage gelegen van 25 oktober tot en met 5 december 2018. Tijdens deze termijn van ter inzage legging zijn geen zienswijzen ingediend.