direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oud Lemiers 28-30 Lemiers
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0981.oudlemiers2830-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Ten noordwesten van Vaals ligt de dorpskern Oud Lemiers. Aan de oostzijde van Oud Lemiers zijn de locaties Oud Lemiers 28 en Oud Lemiers 30 gelegen. Beide locaties zijn in eigendom van initiatiefnemers en kadastraal bekend als gemeente Vaals - sectie H – nummers 141, 778, 827 en 828 (gedeeltelijk). Concreet betreft dit een gedeelte van een Rijksmonumentale carréhoeve.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.oudlemiers2830-VG01_0001.png"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied

Op de locatie Oud Lemiers 28 en 30 zijn twee planologische regimes van kracht, namelijk een gedeelte van de gronden is gelegen binnen de contour van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' en een gedeelte is gelegen binnen het toepassingsbereik van het bestemmingsplan 'Herziening Buitengebied 2013'.

Ter plekke van de locatie Oud Lemiers 30 is gedeeltelijk de bestemming 'Wonen' van toepassing en gedeeltelijk de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur en Landschap'. De bebouwing ter plaatse ligt gedeeltelijk binnen de bestemming 'Wonen' en gedeeltelijk binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur en Landschap'. De locatie Oud Lemiers 28 is bestemd tot 'Agrarisch met waarden – Natuur en Landschap' met bijbehorend bouwvlak.

Een aantal elementen op de locaties Oud Lemiers 28 en 30 Lemiers zijn niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Initiatiefnemers hebben de wens om de feitelijke en bestaande situatie ter plekke correct planologisch-juridisch te regelen. Daaromtrent heeft vooroverleg plaatsgevonden met de gemeente Vaals. Daaruit kwam naar voren dat de ontwikkeling positief wordt beoordeeld. Initiatiefnemers werden geadviseerd om een bestemmingsplanprocedure te doorlopen.

Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor onderhavige bestemmingsplanwijziging.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planontwikkeling

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het planvoornemen beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het planvoornemen.

2.1 Ligging plangebied

Onderhavig plangebied is gelegen op de locatie Oud Lemiers 28/30 te Lemiers, in het oostelijk deel van de dorpskern Oud Lemiers. Oud Lemiers kan worden gekenschetst als een landelijk en heuvelachtig gebied met mooie weidse uitzichten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.oudlemiers2830-VG01_0002.png"

Luchtfoto met aanduiding plangebied

Kadastraal is onderhavig plangebied bekend als gemeente Vaals - sectie H – nummers 141, 778, 827 en 828 (gedeeltelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.oudlemiers2830-VG01_0003.png"

Kadastrale kaart met aanduiding plangebied

De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van de volgende foto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.oudlemiers2830-VG01_0004.png"

Foto bestaande situatie

2.2 Beoogde planontwikkeling

Op de locatie Oud Lemiers 28-30 te Lemiers zijn een aantal elementen niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan welke initiatiefnemers graag correct planologisch-juridisch wensen te regelen. Hieronder wordt per locatie een nadere uiteenzetting gegeven van deze elementen.

2.2.1 Oud Lemiers 28

De locatie Oud Lemiers 28 te Lemiers is op basis van het geldende bestemmingsplan aangeduid als een agrarische bedrijfslocatie. Ter plaatse is namelijk de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' van toepassing. Het exploiteren van een agrarisch bedrijf is ter plaatse toegestaan. Bovendien is op de locatie een agrarische bedrijfswoning toegestaan die enkel mag worden bewoond door de agrariër met zijn gezin.

Initiatiefnemers exploiteren op de locatie Oud Lemiers 28 geen agrarisch bedrijf en daarnaast ambiëren zij een dergelijke bedrijfsvoering niet. De bebouwing wordt dan ook ingezet ten behoeve van reguliere woondoeleinden. Het voornemen is om het planologisch-juridisch kader in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie ter plaatse, zijnde het omvormen van de locatie tot een reguliere woonlocatie met burgerwoning en omliggende tuin.

2.2.2 Oud Lemiers 30

Woondoeleinden

Op de locatie Oud Lemiers 30 te Lemiers zijn - direct aan elkaar grenzend - twee reguliere burgerwoningen aanwezig. Op basis van het geldende bestemmingsplan is een deel van de woonbebouwing bestemd tot 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' en gedeeltelijk tot 'Wonen'.

Wederom geldt ook hier als uitgangspunt dat ter plaatse geen agrarisch bedrijf wordt geëxploiteerd en dat dit ook in de toekomst niet wenselijk is. Derhalve zijn initiatiefnemers voornemens om beide woningen om te vormen tot reguliere woonlocaties, hetgeen aansluit bij het bestaande gebruik ter plaatse.

Daar komt bij dat in planologisch-juridisch opzicht op deze locatie slechts één (bedrijfs)woning is toegestaan. In de bestaande situatie zijn ter plaatse twee woningen aanwezig die direct grenzend aan elkaar zijn gelegen. Dit is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, hetgeen initiatiefnemers correct planologisch-juridisch wensen te regelen.

In onderstaande figuur wordt de ligging van deze woningen gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.oudlemiers2830-VG01_0005.png"

Uitsnede luchtfoto met aanduiding bestaande woningen (rood)

Tuinschuur

Aan de zuidoostzijde van de locatie Oud Lemiers 30 is een tuinschuur aanwezig die wordt ingezet als berging bij de woning. Deze tuinschuur is op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Herziening Buitengebied 2013' bestemd tot 'Agrarisch met waarden – Natuur en Landschap'. Deze schuur heeft echter geen agrarische functie waardoor de wijze van bestemmen niet overeenkomt met het feitelijk gebruik. Bovendien zijn de gronden rondom de tuinschuur in gebruik als tuin. Initiatiefnemers hebben de wens om de bestemming van de tuinschuur met omliggende tuingrond te herbestemmen tot 'Wonen'. Dat sluit aan bij het feitelijk gebruik ter plaatse. In onderstaande figuur wordt de ligging van de tuinschuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.oudlemiers2830-VG01_0006.png"

Uitsnede luchtfoto met aanduiding tuinschuur (groen)

Ondergrondse opslagruimte

Aan de oostzijde van de woning met het plat dak op de locatie Oud Lemiers 30 is een ondergrondse opslagruimte aanwezig waar initiatiefnemers onder andere levensmiddelen opslaan. Dit omdat bij de bouw van het complex Oud Lemiers 28-30-32 geen kelder kon worden gerealiseerd vanwege de hoge grondwaterstand ter plaatse. Om extra opslagruimte te creëren voor de opslag van levensmiddelen, hebben initiatiefnemers een ondergrondse ruimte gerealiseerd in het hellend terrein tussen de woning en het bijgebouw/tuinschuur. Uiteraard wensen cliënten dit gebruik eveneens correct planologisch-juridisch te regelen. In onderstaande figuur wordt de ligging van deze ondergrondse ruimte schetsmatig inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.oudlemiers2830-VG01_0007.png"

Uitsnede luchtfoto met aanduiding ondergrondse opslagruimte (groen)

2.3 Ruimtelijke effecten

Op het moment dat een plan gepaard gaat met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten, moet worden beoordeeld of deze effecten aanvaardbaar mogen worden geacht.

Vooropgesteld moet worden dat voorliggend postzegelbestemmingsplan ten doel heeft om de bestaande situatie op de locatie Oud Lemiers 28-30 Lemiers correct planologisch-juridisch te regelen. Een aantal bestaande elementen ter plaatse zijn immers niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplankader. Dat maakt dat het oppervlak aan bebouwing dan wel verharding niet toeneemt ten gevolge van onderhavige ontwikkeling. Derhalve wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling vanuit stedenbouwkundig en ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

3.1 Geldende bestemmingsplannen

Op de locatie Oud Lemiers 28 en 30 zijn twee planologische regimes van kracht, namelijk een gedeelte van de gronden is gelegen binnen de contour van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' en een deel is gelegen binnen het toepassingsbereik van het bestemmingsplan 'Herziening Buitengebied 2013'.

Ter plekke van de locatie Oud Lemiers 30 is gedeeltelijk de bestemming 'Wonen' van toepassing en gedeeltelijk de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur en Landschap'. De bebouwing ter plaatse ligt gedeeltelijk binnen de bestemming 'Wonen' en gedeeltelijk binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Natuur en Landschap'. De locatie Oud Lemiers 28 is bestemd tot 'Agrarisch met waarden – Natuur en Landschap' met bijbehorend bouwvlak.

De in eigendom zijnde percelen rondom de hoeve zijn eveneens bestemd tot 'Agrarisch met waarden – Natuur en Landschap'.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor reguliere woondoeleinden. De voor 'Agrarisch met waarden – Natuur en Landschap' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en agrarisch grondgebruik.

Een uitsnede van de verbeelding van de geldende bestemmingsplannen is opgenomen in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.oudlemiers2830-VG01_0008.png"

Uitsnede vigerende bestemmingsplannen 'Buitengebied 2013' en 'Herziening Buitengebied 2013'

Op basis van het voorgaande is het feitelijke gebruik van de locaties Oud Lemiers 28 en 30 te Lemiers niet in overeenstemming met de ter plaatse geldende bestemmingen. Beide locaties zijn immers in gebruik ten behoeve van reguliere woondoeleinden. Daarnaast zijn op de locatie Oud Lemiers 30 twee reguliere burgerwoningen aanwezig waar op basis van het geldende bestemmingsplan slechts één woning is toegestaan. Tot slot zijn op het buitenterrein gebouwen/functies aanwezig die geen agrarisch karakter hebben, maar juist zijn opgericht ten behoeve van de woonfunctie. Deze elementen zijn dan ook niet in overeenstemming met het geldend planologisch-juridisch kader.

Het bestemmingsplan biedt geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om de beoogde ontwikkelingen mogelijk te maken. Dientengevolge dient buitenplans te worden afgeweken van het geldende planologisch-juridische kader. Middels voorliggend 'postzegelbestemmingsplan' wordt een nieuw en duurzaam planologisch-juridisch kader geboden waar de feitelijke en bestaande situatie in wordt vervat.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciaal Omgevingsvisie Limburg (POVI). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de 'Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg'.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 km2 is het zoeken om goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijkste keuzes zijn:

  • De inpassing van duurzame energie(opwekking) met oog voor omgevingskwaliteit.
  • Het bieden van ruimte voor een overgang naar een circulaire economie.
  • Woningbouw faciliteren in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
  • Landgebruik meer in balans laten zijn met natuurlijke systemen.


Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.


1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

  • Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. We reserveren voldoende ruimte voor toekomstige waterveiligheidsmaatregelen.
  • We maken de energie-infrastructuur geschikt voor duurzame energiebronnen en reserveren daarvoor ruimte.
  • We passen duurzame energie in met oog voor de kwaliteit van de omgeving en combineren deze zo veel mogelijk met andere functies, zoals zonnepanelen op daken en clustering van windmolens. Voor de inpassing van duurzame energie op land worden regionale energiestrategieën opgesteld.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

  • De Nederlandse economie verandert van karakter en is in 2050 geheel circulair en de broeikasgasemissies zijn dan met 95% gereduceerd, met 55% reductie als beoogd tussendoel in 2030.
  • We zetten in op optimale (inter)nationale bereikbaarheid van steden en economische kerngebieden in het Stedelijk Netwerk Nederland.
  • Overheden investeren in een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving in steden en regio's en bevorderen een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

  • We versterken het Stedelijk Netwerk Nederland door de ontwikkeling van de stedelijke regio's te ondersteunen en te zorgen voor goede onderlinge en externe verbindingen. Verstedelijking koppelen we aan de ontwikkeling van de (ov-) infrastructuur en vindt plaats in de regio's waar er vraag is.
  • Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie. Dit is een samenhangende aanpak van wonen, werken, mobiliteit, gezondheid, veiligheid en leefomgevingskwaliteit. Zo kunnen steden zich duurzaam ontwikkelen.
  • Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio. Toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op efficiënte wijze ingepast met oog voor beschikbare ruimte en mobiliteit. Het woningaanbod in de regio's sluit aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse.
  • We richten de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezonde leefstijl en maatschappelijke participatie bevordert. We verbeteren de luchtkwaliteit, zodat in 2030 wordt voldaan aan de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie.
  • We versterken het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad en verbeteren de aansluiting op het groene gebied buiten de stad. Een natuurinclusieve ontwikkeling van de stedelijke regio's en natuurinclusief bouwen zijn het uitgangspunt.
  • We richten steden en regio's klimaatbestendig in.
  • Het stedelijke mobiliteitssysteem levert een goede bereikbaarheid op. De auto, het ov, fietsen en lopen zijn onderling verknoopt. Het systeem draagt zo bij aan een gezonde leefomgeving en een gezonde leefstijl.
  • Voor gebieden buiten het Stedelijk Netwerk Nederland, die liggen aan de grens van het land en/of waar vraagstukken rond bevolkingsdaling spelen, ontwikkelen de overheden gezamenlijk een integrale gebiedsgerichte aanpak.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

  • Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief.


Conclusie

Met betrekking tot het voornemen zijn er weinig directe en concrete raakvlakken tussen deze visies en onderhavig plan, anders dan de meer algemene uitgangspunten ten aanzien van een veilige en gezonde leefomgeving, duurzaam ruimtegebruik, etc. Op deze onderwerpen wordt in navolgende paragrafen en hoofdstukken nog nader ingegaan.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimteljike ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Voorliggende ontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het plan.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie Limburg (POVI)

Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Omgevingsvisie Limburg vervangt de Omgevingsvisie POL 2014. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.

In het POVI is onderhavig projectgebied gelegen in de zone 'Groenblauwe mantel'. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende ontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen. Over de 'Groenblauwe mantel' is in het POVI het volgende opgenomen.

Groenblauwe mantel

In de zone 'Groenblauwe mantel' worden goede combinatiemogelijkheden gezien van duurzame vormen van land- en tuinbouw en meer ruimte voor de beken en de Maas, de biodiversiteit en de kernkwaliteiten van het landschap. Deze kernkwaliteiten betreffen het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed, het reliëf en ruimte voor water en waterberging in laagten en beekdaelen.

Voorliggende ontwikkeling wordt niet belemmerd door de beleidsuitgangspunten van de provincie Limburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.oudlemiers2830-VG01_0009.png"

Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met ligging plangebied

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL 2014)

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt. Onderhavig plangebied is gelegen binnen het 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.oudlemiers2830-VG01_0010.png"

Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied

Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg

Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg. In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.

De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen en/of versterkt te worden. Dienaangaande het volgende:

Schaalcontrast van zeer open naar besloten

Onderhavig plangebied is gelegen op de overgang van het gehucht Oud Lemiers naar open agrarisch gebied. Met onderhavig voornemen wordt niet voorzien in het oprichten van nieuwe bebouwing waardoor de openheid richting het buitengebied wordt bewaard.

Het groene karakter

Voorliggend project voorziet in het doorvoeren van verschuivingen van functies. Daarmee wordt het groene karakter ter plaatse niet aangetast.

Reliëf en ondergrond

Het bestaande reliëf en de bestaande ondergrond blijft onaangeroerd. Het voornemen ziet namelijk enkel op het correct planologisch-juridisch vastleggen van de feitelijke situatie ter plaatse.

Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed

Onderhavige locaties maken onderdeel uit van een Rijksmonumentale hoeve welke sinds 1800 in gebruik was als molen op de Sieversbeek, een vertakking van de Sinzelbeek. Dit gebruik is omstreeks 1938 beëindigd. Gelet op de rijke geschiedenis en de voormalige functie van deze bebouwing is aan het complex een Rijksmonumentale status toegekend. Onderhavig voornemen ziet enkel op het in overeenstemming brengen van het bestemmingsplankader met de feitelijke situatie ter plaatse. Het cultuurhistorisch erfgoed wordt daarmee niet aangetast.

De kernkwaliteiten worden vanwege voorliggend project niet onevenredig aangetast.

Voorts geldt op grond van de Omgevingsverordening primair een verbod op het verrichten van handelen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Daarvan is ter plekke van onderhavig projectgebied geen sprake.

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Onderhavige ontwikkeling ziet op het doorvoeren van een aantal functiewijzigingen en daarnaast wordt beoogd om in bestemmingsplanmatig opzicht één woning toe te voegen. Gelet op de kleinschalige aard van de ontwikkeling wordt deze niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

4.2.4 Limburgs Kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.

De gemeente Vaals heeft samen met de gemeenten Valkenburg aan de Geul en Gulpen-Wittem de Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Valkenburg aan de Geul en Vaals vastgesteld waarin een uitwerking wordt gegeven van het Limburgs Kwaliteitsmenu. Daarop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.4.1.

4.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende ontwikkeling.

De ter plekke van onderhavig projectgebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Groenblauwe mantel' impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg'.

Voor wat betreft de van toepassing zijnde provincie beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu' heeft de gemeente Vaals deze vertaald in de intergemeentelijke structuurvisie. Daarop wordt in paragraaf 4.2.4 van voorliggende toelichting nader ingegaan.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 16 Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.

Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), die eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.

De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:

  • a. het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
  • b. het terugdringen van de ongewenste planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave;
  • c. het toevoegen van woonproducten waar een tekort van is, passend binnen de uitgangspunten van de SVWZL.

Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:

  • I. Compenseren met direct gekoppelde sloop of onttrekking;
  • II. Elke nieuw toe te voegen woning wordt financieel gecompenseerd door middel van een op Zuid-Limburgs niveau uitwerkte uniforme financiële compensatieregeling, waarvan de middelen in een sub regionaal op te zetten sloopfonds vloeien;
  • III. De gemeente neemt de sloopverplichting over en voert deze binnen de raadstermijn uit, waarbinnen dit besluit is genomen;
  • IV. Door middel van het schrappen van reeds bestaande harde plancapaciteit in de regionale woningmarkt-programmering. Hiervan mag ¼ deel gezet worden als compensatie voor het nieuwe woningbouwinitiatief. In het geval van een woningbouwinitiatief in een monument of beeldbepalend pand kan volstaan worden met een één op één compensatie.

Onderhavig voornemen ziet op het in bestemmingsplanmatig oogpunt toevoegen van één woning aan de woningvoorraad. In dat verband dient rekening te worden gehouden met het feit dat onderhavige hoeve een Rijksmonumentaal karakter heeft. In de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg is bepaald dat woningbouwinitiatieven in Rijksmonumenten zijn uitgezonderd van de compensatieplicht. Rekening houdend met onderhavige ontwikkeling is het leveren van een woningbouwcompensatie dan ook niet aan de orde.

Tot slot is van belang dat de toe te voegen woning op 1 december 2022 is afgestemd in het Subregionaal overleg voor Volkshuisvesting en akkoord is bevonden.

4.3.2 Conclusie regionaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende regionale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende ontwikkeling.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg

Door de provincie Limburg is op 12 januari 2010 als uitwerking van de POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering, de beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) vastgesteld. In het LKM zijn de 'extra' condities en voorwaarden opgenomen die bepaalde ontwikkelingen in het buitengebied (gebieden buiten de rode contouren om de kernen) mogelijk maken. De gemeente Vaals heeft, samen met de gemeenten Gulpen-Wittem en Valkenburg aan de Geul, een Gemeentelijk Kwaliteitsmenu (GKM) vastgesteld.

Vooropgesteld moet worden dat onderhavige ontwikkeling enkel betrekking heeft op het in planologisch-juridisch opzicht correct bestemmen van de feitelijke situatie ter plaatse. De ontwikkeling ziet dan ook niet op het toevoegen van bebouwing dan wel verharding. Het gemeentelijk kwaliteitsmenu is dan ook niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling.

4.4.2 Transitievisie 'Vaals verbindt'

De visie “Vaals verbindt” schetst het toekomstbeeld zoals dit door de inwoners van Vaals wordt
gezien c.q. gewenst. Vaals als een gemeente waarbinnen de landschappelijke kwaliteiten en de
rust worden verbonden met eigentijdse dynamiek en waarin jong en oud worden verbonden
door nieuwe woonvormen en dienstverlening. De gemeente biedt mogelijkheden voor vernieuwende ondernemers en zet zich in voor kwetsbare groepen.

Vooropgesteld moet worden dat onderhavige ontwikkeling enkel betrekking heeft op het in planologisch-juridisch opzicht correct bestemmen van de feitelijke situatie ter plaatse. De ontwikkeling gaat in bestemmingsplanmatig oogpunt gepaard met het toevoegen van één woning aan de woningvoorraad. Deze ontwikkeling past binnen hetgeen de transitievisie 'Vaals verbindt' nastreeft omdat tegemoet wordt gekomen aan de woonbehoefte van burgers in en rondom Vaals.

4.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige ontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een ontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Bodem

Indien sprake is van het realiseren van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Onderhavige ontwikkeling gaat in feitelijk oogpunt niet gepaard met het realiseren van nieuwe verblijfsruimten. De woning die in bestemmingsplanmatig oogpunt namelijk wordt toegevoegd, is namelijk reeds aanwezig. Deze dient enkel correct planologisch-juridisch te worden geregeld. Het uitvoeren van een verkennend bodem- en asbestonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

5.2 Geluid

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.

Bij voorliggende ontwikkeling is enkel het aspect wegverkeerslawaai relevant in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect spoorweglawaai is niet aan de orde. Wat betreft het aspect industrielawaai kan worden verwezen naar paragraaf 5.3 van voorliggende toelichting.

Ten aanzien van alle wegen, behalve 30 km/u wegen en wegen behorende bij een woonerf, geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buitenstedelijk zijn gelegen en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas). Wegen waarop een maximum snelheid geldt van 30 km/u zijn niet voorzien van geluidzones.

Wanneer ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.

Gelet op de ligging van het plan blijkt dat het perceel Oud Lemiers 30 buiten de geluidzone van de Rijksweg N278 is gelegen, waardoor een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai niet noodzakelijk is. Oud Lemiers 28 ligt echter nog net binnen de geluidzone. Uit een indicatieve berekening van de RUD Zuid-Limburg volgt dat de geluidbelasting vanwege het verkeer op de N278 op die locatie circa 38 dB (Lden) bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt derhalve niet overschreden.

Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

5.3 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

Teneinde te bepalen of een goed woon- en leefklimaat in de in planologisch-juridisch opzicht toe te voegen woning aanwezig is, dient bestaande bedrijvigheid in de (directe) omgeving te worden beoordeeld. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'. Onderhavige ontwikkeling moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.

Initiatiefnemers zijn voornemens om op onderhavige locatie een planologische functiewijziging door te voeren, zijnde het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. Daarmee wordt planologisch vastgelegd dat ter plaatse geen agrarische activiteiten meer mogen worden gebezigd dan wel opgericht. Deze ontwikkeling heeft feitelijk bezien geen invloed op het woon- en leefklimaat ter plaatse omdat in de bestaande situatie geen agrarische activiteiten worden gebezigd. Wél is van belang dat deze ontwikkeling ervoor zorgt dat het woon- en leefklimaat ter plekke niet negatief beïnvloed kan worden omdat het gaan exploiteren van agrarische activiteiten op deze locatie in de toekomstige situatie niet meer mogelijk is.

Bovendien wordt beoogd om in planologisch-juridisch opzicht een bestaande woning correct te regelen. Deze woning kent zelf geen milieuzonering omdat de functie wonen geen milieubelastende activiteit betreft. Een woning is wel een gevoelig object in het kader van milieuzonering. Om die reden zijn de functies in de omgeving van het perceel beoordeeld. De directe omgeving van onderhavig plangebied moet worden aangemerkt als een woonomgeving. Deze burgerwoningen kennen geen milieubelastend effect op de omgeving en zijn derhalve niet gezoneerd.

Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend plan voorziet in bestemmingsplanmatig opzicht in het toevoegen van één woning. Dit aantal ligt ruimschoots lager dan de genoemde 1.500 woningen. Op basis hiervan mag worden geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling NIBM is.

Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.278 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.

Van een dergelijk aantal verkeersbewegingen is vanwege onderhavig project geenszins sprake. Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

5.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.

In casu is geen sprake van het realiseren van een nieuwe hiervoor bedoelde gevoelige bestemming, waardoor het besluit niet van toepassing is.

5.4.4 Conclusie luchtkwaliteit

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

Bij onderhavige ontwikkeling is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object (de woning) in het kader van externe veiligheid. Zodoende wordt hierna het beleid omtrent externe veiligheid beschouwd en wordt een afweging gemaakt of de ontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

5.5.1 Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

Externe veiligheid risicovolle bedrijven

Bij de beoordeling van de risico s voor de externe veiligheid worden de normen voor het PR en het GR gehanteerd, zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid voor inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid voor inrichtingen (Revi). Bij de besluitvorming dient het bevoegd gezag het GR te verantwoorden. Het gebied waarbinnen de verantwoordingsplicht van toepassing is voor categoriale inrichtingen (zoals LPG-tankstations) is wettelijk vastgelegd in het Revi.

Externe veiligheid buisleidingen

Sinds 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleiding (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van kracht. In dit besluit worden, in lijn met het Bevi, normen gesteld aan het PR voor buisleidingen en dient het GR van buisleidingen te worden verantwoord.

Transport van gevaarlijke stoffen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het binnenwater is op 1 april 2015 de Wijzigingswet Wet vervoer gevaarlijke, enz. (Wet basisnet) in werking getreden. Deze wet bestaat uit drie onderdelen: spoor, weg en water. Het doel van het Basisnet is een duurzaam evenwicht tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, het gebruik van de ruimte langs het Basisnet en een maatschappelijk aanvaardbaar veiligheidsniveau in de nabijheid van het Basisnet.

Daarnaast is de Regeling basisnet van kracht, waarin risicoplafonds voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn opgenomen. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten nu voldoen aan het Besluit externe veiligheid trasport (Bevt). Tevens zijn bouwkundige voorschriften ingevoerd voor nieuwbouw in zogeheten PlasbrandAandachtsGebieden (PAG).

5.5.2 Risicovolle bronnen

Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.

Aardgasleiding

Ten zuiden van onderhavig plangebied is op een afstand van circa 150 meter een aardgasleiding gelegen. Deze buisleiding heeft een uitwendige diamater van 6,61 inch, een wanddikte van 0,20 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Het invloedsgebied van deze leiding bedraagt 75 meter. Gelet op de afstand van deze buisleiding tot onderhavig plangebied vormt deze geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

Risicovolle inrichtingen

Op circa 720 meter en 750 meter zijn respectievelijk de inrichtingen van Manege Otermans en Camping Hoeve De Gastmolen gelegen. Binnen beide inrichtingen is een propaantank aanwezig die relevant is in het kader van externe veiligheid. Propaantanks hebben een veiligheidsafstand die in acht genomen moet worden van maximaal 25 meter. Gelet op de ruimtelijke scheiding van meer dan 25 meter zijn beide propaantanks geen belemmering voor het planvoornemen.

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

Op circa 3.700 meter afstand is de 'De Bundesautobahn 4' gelegen. Dit is weliswaar een Duitse snelweg, maar deze sluit wel aan op de A76 (wegvak L65) in Nederland, welke is aangewezen als basisnetroute waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Aangenomen wordt dat de vervoerseenheden die over de A76 gaan, ook over 'De Bundesautobahn 4' gaan. Gelet op de Regeling basisnet en de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten gaan over wegvak L65 zeer toxische vloeistoffen (categorie LT3). Conform tabel 4-2 uit de Handleiding Risicoanalyse Transport geldt voor LT3 een invloedsgebied van 4.000 meter. Daarmee ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van deze weg en is deze relevant in het kader van externe veiligheid. Gelet op de grote ruimtelijke scheiding is uitsluitend het groepsrisico relevant.

Ook buiten de aangewezen basisnetroutes kunnen gevaarlijke stoffen over de weg worden vervoerd. Hierbij zijn uitsluitend de transportassen van belang waar structureel vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan. Dergelijk transport (buiten de basisnetroutes) is te verwachten over de provinciale wegen. In hoofdzaak worden transportbewegingen met brandbare vloeistoffen, LPG en propaan verwacht op dergelijke wegen. Derhalve wordt voor provinciale wegen een inventarisatiestraal van 355 meter aangehouden (GF3). Op circa 220 meter van het plangebied is de N278 gelegen. Over deze weg kunnen brandbare gassen (GF3) vervoerd worden en daarmee ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de N278. Gelet op de grote ruimtelijke scheiding is uitsluitend het groepsrisico relevant.

Voor de Bundesautobahn 4 en de N278 wordt geconcludeerd dat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt. Gelet op de grote ruimtelijke scheiding vormen deze wegen geen harde belemmering voor het plangebied. Echter gelet op de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de wegen, dient op grond van artikel 7 van het Bevt in de ruimtelijke onderbouwing het groepsrisico verantwoord te worden. Omdat het plangebied op meer dan 200 meter van de wegen ligt, is het conform artikel 8, lid 1 van het Bevt en de HART niet noodzakelijk om de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico kwantitatief inzichtelijk te maken. Er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico voor zowel de Bundesautobahn 4 als de N278.

Door bureau Kragten is een verantwoording hoogte groepsrisico uitgevoerd welke is bijgevoegd als Bijlage 1. Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Aangegeven wordt dat het plangebied en de risicobronnen goed bereikbaar dienen te zijn voor hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van calamiteiten het plangebeid en de risicobronnen goed bereikbaar zijn. Als gevolg van de planvorming wijzigt de bereikbaarheid van de relevante risicobronnen niet. Het plangebied is vanuit verschillende windrichtingen bereikbaar.

Bovendien is van belang dat binnen het plangebied geen functies worden gerealiseerd die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen. Uitgangspunt is dat aanwezige personen zelfstandig, danwel met hulp van overige aanwezigen in veiligheid gebracht kunnen worden.

5.5.3 Conclusie externe veiligheid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

6.1 Archeologie

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.

Ter plekke van onderhavige locaties is op basis van de geldende bestemmingsplannen de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 6' van toepassing.

Op basis van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' dient archeologisch onderzoek plaats te vinden indien de bodemingreep groter is dan 100 m2 en de bodemingreep dieper dan 50 centimeter beneden maaiveld plaatsvindt.

Op basis van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' dient archeologisch onderzoek plaats te vinden indien de bodemingreep groter is dan 500 m2 en de bodemingreep dieper dan 50 centimeter beneden maaiveld plaatsvindt.

Op basis van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' dient archeologisch onderzoek plaats te vinden indien de bodemingreep groter is dan 1.000 m2 en de bodemingreep dieper dan 50 centimeter beneden maaiveld plaatsvindt.

Voorliggende ontwikkeling ziet op het correct planologisch-juridisch regelen van functies binnen het plangebied. Rekening houdend met deze ontwikkelingen zijn geen bodemingrepen aan de orde. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. In geval van toekomstige graafwerkzaamheden dient rekening gehouden te worden met de geldende dubbelbestemmingen en de ondergrenzen die van toepassing zijn voor het moeten uitvoeren van archeologisch onderzoek.

Op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan zijn de contouren van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 6' overgenomen.

Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

6.2 Cultuurhistorie

Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie kan worden vermeld dat ter plaatse van de locatie Oud Lemiers 28 de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' van toepassing is. Op basis van de 'Lijst Rijksmonumenten' wordt deze locatie namelijk aangeduid als Rijksmonument. Dit omdat onderhavig complex sinds 1800 in gebruik was als molen op de Sieversbeek, een vertakking van de Sinzelbeek. Dit gebruik is omstreeks 1938 beëindigd. Gelet op de rijke geschiedenis en de voormalige functie van deze bebouwing is aan het complex een Rijksmonumentale status toegekend. De hoeve is in het Rijksmonumentenregister bekend onder monumentnummer 36681.

Onderhavig voornemen ziet enkel op het correct planologisch-juridisch regelen van een aantal elementen op de locatie Oud Lemiers 28-30. Deze ontwikkelingen hebben geen invloed op het monumentale karakter van de locatie.

6.3 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

6.4 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige ontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt. In dat verband mag de verkeersgeneratie vanwege een ruimtelijke ontwikkeling niet leiden tot verkeersproblemen, alsook dient de extra parkeerbehoefte op eigen terrein te kunnen worden opgevangen.

In planologisch-juridisch oogpunt wordt op de locatie Oud Lemiers 30 een woning toegevoegd. Deze locatie is gelegen aan de zuidzijde van het gehucht Oud Lemiers. Onderhavige hoeve vormt het laatste object is deze straat. Het bestaande wegennet is zodanig dat het de verkeersstromen als gevolg van de nieuwe woning probleemloos kan opvangen. Daarnaast is op eigen terrein voldoende ruimte aanwezig om deze extra parkeerbehoefte op te vangen.

Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

6.5 Waterhuishouding

6.5.1 Nationaal Waterprogramma 2022-2027

In het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterprogramma voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).

6.5.2 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

Onderhavige ontwikkeling ziet op het doorvoeren van een aantal functiewijzigingen binnen het plangebied. Daarnaast wordt voorzien in het correct planologisch-juridisch regelen van een bestaande woning. De ontwikkeling gaat ten opzichte van de bestaande situatie niet gepaard met het toevoegen van bebouwing dan wel verharding. Derhalve treden geen wijzigingen op in de waterhuishouding op de locatie. Het aspect waterhuishouding vormt dan ook geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

6.5.3 Conclusie waterhuishouding

Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

6.6 Natuurbescherming

6.6.1 Natura 2000

Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied betreft het 'Geuldal'. Dit Natura-2000 gebied ligt op circa 1,8 kilometer ten zuiden van onderhavig plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.oudlemiers2830-VG01_0011.png"

Ligging projectgebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden

Onderhavig voornemen ziet op het correct planologisch-juridisch regelen van de bestaande toestand op de locaties Oud Lemiers 28 en 30 te Lemiers. Daartoe behoort onder andere het in bestemmingsplanmatig opzicht toevoegen van een woning aan de woningvoorraad. Aangezien deze ontwikkeling gepaard gaat met een toename van het aantal verkeersbewegingen ter plaatse, dient een stikstofberekening te worden uitgevoerd naar de gebruiksfase. Betreffend stikstofonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2.

Uit de berekeningen met AERIUS calculator blijkt dat er tijdens de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie op de voor stikstof gevoelige Natura 2000- gebieden. De berekening heeft geen depositie opgeleverd boven 0,00 mol/ha/jaar. Op grond van de resultaten uit de berekening kan geconcludeerd worden dat negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden, ten gevolge van NOx- en NH3-emissies in de gebruiksfase van de nieuwe woning, uitgesloten kunnen worden.

6.6.2 Flora en fauna

In de Wet natuurbescherming zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.

Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Gelet op de zorgplicht uit de Wet natuurbescherming dient eenieder voldoende zorg te betrachten voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Wederom geldt als uitgangspunt dat de ontwikkeling enkel ziet op het correct planologisch juridisch regelen van de bestaande activiteiten ter plaatse. Gelet op de aard van de ontwikkeling mag worden geconcludeerd dat geen belemmeringen worden verwacht voor het aspect flora- en fauna.

Bovendien is met betrekking tot het aspect flora en fauna van belang dat initiatiefnemers voornemens zijn om de carréhoeve met tuin en omliggende agrarische percelen natuurinclusief in te richten, zijnde met een grote diversiteit aan bloemen, planten en besdragende struiken. Wat betreft de omliggende agrarische percelen hebben zij voor ogen om ter plaatse een aantal fruitbomen aan te planten die het kleinschalig cultuurlandschap versterken. Daarmee ontstaat een ultiem leefgebied voor vogels en andere dieren. Daarnaast wordt de carréhoeve op deze wijze landschappelijk ingepast.

6.6.3 Conclusie natuurbescherming

Gelet op vorenstaande vormt het aspect natuurbescherming geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

Omdat bij voorliggend voornemen geen sprake is van een bouwplan genoemd in artikel 6.2.1 van het Bro, is het opstellen van een exploitatieovereenkomst tussen de gemeente Vaals en de initiatiefnemers niet aan de orde.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

De gemeente Vaals sluit een planschade-verhaalsovereenkomst met de initiatiefnemers. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Vaals.

Hoofdstuk 8 Planstukken

Het bestemmingsplan 'Oud Lemiers 28-30 Lemiers' van de gemeente Vaals bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.

8.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, zijn met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar zijn. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

  • er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
  • er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
  • er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

8.2 Toelichting, regels en verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

8.2.1 Toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.

8.2.2 Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

  • Begrippen
  • Wijze van meten

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

  • Bestemmingen
  • Voorlopige bestemmingen
  • Uit te werken bestemmingen
  • Dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 3: Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingssregels
  • Algemene wijzigingsregels
  • Verwezelijking in de naaste toekomst
  • Algemene procedureregels
  • Overige regels

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Voorts zijn de regels van het bestemmingsplan 'Eyserheide 1-3 te Eys' als uitgangspunt genomen.

8.2.3 Verbeelding

De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en formele procedure

9.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

9.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.

De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

9.3 Inspraak

Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.

De gemeente Vaals beschikt over een inspraakverordening. Op basis van die verordening behoeft voor voorliggende planontwikkeling geen inspraakprocedure te worden doorlopen, en is direct overgegaan tot het opstarten van de formele bestemmingsplanprocedure.

9.4 Formele procedure

9.4.1 Algemeen

De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

  • 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
  • 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
  • 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
  • 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  • 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
  • 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.4.2 Zienswijzen

Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 26 juni 2023 voor een periode van 6 weken voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.