direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan hoofdstuk 22b Rijksweg 1 t/m 5 te Lemiers
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0981.TAMrijksweg1tm5-VG01

Regels

Préambule

Dit plan beoogt ontwikkelingen mogelijk te maken op de locatie Rijksweg 1 t/m 5 te Lemiers.

Juridisch is het plan een nieuw hoofdstuk in het omgevingsplan van de gemeente Vaals.

De in deze wijziging van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als afdelingen van hoofdstuk [22b] van het omgevingsplan van de gemeente Vaals.

In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '[22b.]' gelezen worden.

In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '[22b]' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen.

1.1 toepassing omgevingsplan

artikel 1.1 van het Omgevingsbesluit, artikel 1.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, artikel 1.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving en artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving zijn van overeenkomstige toepassing op het omgevingsplan, tenzij hierna daarvan is afgeweken.

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.1 worden voor de toepassing van de regels in dit hoofdstuk de begrippen als bedoeld in artikel 1.2 tot en met 1.54 gehanteerd.

1.2 omgevingsplan

het omgevingsplan van de gemeente Vaals.

1.3 plan

het TAM-omgevingsplan TAM-Omgevingsplan Hoofdstuk 22b Rijksweg 1 t/m 5 Lemiers met identificatienummer NL.IMRO.0981.TAMRijksweg1tm5-ON01 in de gemeente Vaals.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanvullende kwaliteitsverbetering:

Bestaat uit één of meerdere van de onderstaande componenten:

  • a. architectonische vormgeving van de nieuw op te richten bebouwing;
  • b. opruimen oude gebouwen/verharding;
  • c. herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
  • d. het aanbrengen van extra milieureducerende maatregelen op het gebied van geluid, geur, ammoniak, stof of trilling;
  • e. voor intensieve veehouderij bij meerdere bedrijfslocaties de toepassing van de beste locatiemethode: gericht op afbouw van de tweede en/of volgende locaties, waarbij op een vast te leggen moment sloop van de gebouwen zal plaatsvinden.
1.7 abiotische waarde:

de waarde, die een gebied ontleent aan het voorkomen van bijzondere aardkundige en hydrologische verschijnselen en/ of processen.

1.8 afhankelijke woonruimte:

een onderdeel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg is gehuisvest.

1.9 archeologische waarde:

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis.

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingsoppervlak:

het oppervlak van het bouwperceel, bestemmingsoppervlak dan wel van het bouwvlak, dat ten hoogste met gebouwen mag worden bebouwd.

1.12 bed & breakfast:

een bed & breakfast is een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt aan afwisselend publiek. De ruimtes in een bed & breakfast beperken zich tot slaapkamer(s), badkamer(s) en maximaal een (gezamenlijke) gemeenschappelijk ruimte. Een keuken/kookvoorziening is in bed & breakfast kamers alsook in de gemeenschappelijke ruimte niet toegestaan. Het ontbijt wordt door de exploitant aangeboden in de slaapkamers danwel gemeenschappelijke ruimte.

Onder een bed & breakfast-voorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.

1.13 bedrijfsmatige activiteiten aan huis:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentverzorging, waarvan de omvang van de activiteit zodanig is dat de woonfunctie ter plaatse in overwegende mate behouden blijft en waarvan de ruimtelijke uitstraling zodanig is dat deze in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse (zie bijlage 1 bij de regels voor een overzicht met bedrijfsmatige activiteiten aan huis). Onder bedrijfsmatige activiteiten aan huis wordt niet verstaan: detailhandel, prostitutie, seksinrichtingen, escortbedrijven en grow-, head- en smartshops.

1.14 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.15 bedrijfswoning:

een woning, in of bij een gebouw op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.16 beroepsmatige activiteiten aan huis:

het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, (para)medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk of hiermee gelijk te stellen gebied, waarbij de omvang van de activiteit zodanig is dat de woonfunctie ter plaatse in overwegende mate behouden blijft en waarvan de ruimtelijke uitstraling zodanig is dat deze in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse (zie bijlage 1 van de regels voor een overzicht met beroepsmatige activiteiten aan huis). Onder beroepsmatige activiteiten aan huis wordt niet verstaan: detailhandel, prostitutie, seksinrichtingen, escortbedrijven en grow-, head- en smartshops.

1.17 bestaand:

bebouwing:

bebouwing zoals die bestond ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan, danwel op dat tijdstip op basis van een afgegeven omgevingsvergunning mag worden gebouwd, tenzij in de planregels anders is bepaald.

gebruik:

gebruik van gronden en bouwwerken, zoals dat bestond ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan.

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw danwel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak.

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;.

1.21 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 carport:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen. Als de carport niet gesitueerd wordt tussen belendende gebouwen mag deze maximaal voorzien worden van 2 gevels. Een carport is bedoeld voor het stallen van voertuigen en wordt aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk.

1.25 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, archeologische waarden zijn hieronder begrepen.

1.26 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop of te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen respectievelijk huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 ecologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling.

1.28 eigen terrein:

het terrein dat is uitgegeven in erfpacht, is verhuurd of in gebruik gegeven aan danwel in eigendom is van een natuurlijk persoon of rechtspersoon.

1.29 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 GKM:

intergemeentelijk Kwaliteitsmenu.

1.31 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen, ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.32 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens).

1.33 logies voor arbeiders en hoofdverblijf:

onder logies voor arbeiders wordt verstaan: het bedrijfsmatig verblijf en / of nacht verblijf altijd voor meerdere nachten) aanbieden, waarbij (een deel van) een gebouw als onzelfstandige wooneenheid/wooneenheden word(t)(en) gebruikt en waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft, waarbij geen sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en onderlinge verbondenheid, ongeacht of (seizoens)arbeiders hetzelfde werk verrichten, dezelfde nationaliteit delen en gezamenlijk de huishouding doen.

Het hoofdverblijf is: "de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats is, dat tenminste bestaat uit een keuken, woon-, was- en slaapgelegenheid".

1.34 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/ of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.35 milieuhygiënische uitvoerbaarheid:

overkoepelend begrip voor milieuaspecten zoals geluid, bodem, geurhinder, luchtkwaliteit, externe veiligheid etcetera aan welke bijbehorende wettelijke kaders getoetst dient te worden, onder andere zodat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

1.36 natuurwaarde:

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door het voorkomen van planten en dieren die zichzelf onder invloed van klimaat, geomorfologie, hydrologische, bodemkundige gesteldheid en al dan niet beïnvloed door menselijke aanwezigheid, instandhouden.

1.37 nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk en functioneel opzicht ondergeschikt is aan de hoofdfunctie op een bouwvlak.

1.38 normale onderhoudswerkzaamheden:

werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.

1.39 omgevingskwaliteit:

het samenhangende systeem van water, milieu-, natuur- en landschapskwaliteit.

1.40 ondergeschikt:

in aard en omvang of functioneel, ruimtelijk en/ of architectonisch opzicht ten dienste van een hoofdfunctie/ gebouw. In geval er onduidelijkheid is over ondergeschiktheid zijn van een activiteit kan een externe deskundige hierover advies geven.

1.41 overkapping:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal twee zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen. Als de overkapping niet gesitueerd wordt tussen belendende gebouwen mag deze maximaal voorzien worden van 1 gevel. Een overkapping wordt aangemerkt als bijbehorend bouwwerk.

1.42 peil:
  • voor bouwwerken op een perceel, waarvan de hoofdtegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.
1.43 permanente bewoning:

indien één of meerdere personen een woning al dan niet tijdelijk gebruiken als (hoofd)verblijf in de zin van artikel 1:10 BW - zoals dat geldt ten tijde van de vaststelling van dit plan - dan wel anderszins gebruiken voor niet-recreatieve doeleinden.

1.44 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding, daaronder begrepen straatprostitutie.

1.45 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.46 Staat van Bedrijfsactiviteiten:

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.47 straatprostitutie:

het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimten bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.48 verbeelding:

de verbeelding (digitaal en/of analoog) waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.

1.49 verblijfsruimte:

ruimte voor het verblijven van mensen, danwel een ruimte waarin de voor een gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden.

1.50 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn, die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen c.q. bouwgrenzen.

1.51 waterhuishoudkundig:

met betrekking tot de aanwezigheid van (natuurlijke) bronnen, kwel of natuurlijke stroming.

1.52 werkkamer:

een ruimte waar personen zich privé kunnen terugtrekken voor het verrichten van seksuele handelingen.

1.53 woning/wooneenheid:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

1.54 zelfstandige woning/wooneenheid:

een woonruimte die een eigen toegang heeft en die door één huishouden kan worden bewoond zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen, zoals badruimte, toilet en keuken, buiten de woonruimte.

Artikel 2 Toepassingsbereikbepaling

  • 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld onder c.
  • 2. De regels in afdeling 22.2 met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  • 3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie TAM-IMRO omgevingsplan Rijksweg 1 t/m 5 te Lemiers, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0981.TAMRijksweg1tm5-CC01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen, In aanvulling op a bedoeld in artikel 22.24 van dit omgevingsplan, gelden de volgende meet- en rekenbepalingen en zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m² of m³ zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het tweede lid tot en met het zevende lid.

3.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

de kortste afstand tussen de zijdelings grenzen en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

3.2 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel, een bouwvlak of een ander terrein

de oppervlakten van alle op een bouwperceel/bouwvlak of een ander terrein gelegen bouwwerken tezamen.

3.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

3.4 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

3.5 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of
het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

3.6 de lengte c.q. de breedte van een bouwwerk

horizontaal buitenwerks tussen de hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

3.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein
ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 4 Algemeen gebruiksverbod

  • a. Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functie dan wel toegestane gebruiksactiviteiten.
  • b. Onder strijdig gebruik als bedoeld onder a wordt in ieder geval verstaan:
    • 1. een coffeeshop, smartshop, een growshop; een headshop of soortgelijk bedrijf;
    • 2. alsmede het gebruik van opstallen voor het telen, bewerken en verhandelen van soft- en harddrugs.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Functieomschrijving

In het voor Bedrijf aangewezen gebied zijn de volgende gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. een seksinrichting ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting', behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – logies voor arbeiders', met dien verstande dat het aantal werkkamers niet meer mag bedragen dan 30 stuks;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. nutsvoorzieningen:

alsmede:

  • d. een logiesfunctie voor arbeiders, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – logies voor arbeiders';
  • e. een buitensauna, ter plaatse van de aanduiding 'buitensauna';
  • f. een airco-unit, ter plaatse van de aanduiding 'airco-unit';

met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen:

  • g. ten hoogste 30 werkkamers ten behoeve van de seksinrichting;
  • h. perceel ontsluitingen (in – en uitritten);
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen.
5.2 Beoordelingsregels bouwen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van dit omgevingsplan gelden ook de volgende beoordelingsregels:

5.2.1 Algemeen

Regels met betrekking tot bouwen algemeen:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en achter de voorgevellijn, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, welke binnen het gehele functiegebied zijn toegestaan;
  • b. ten hoogste één bedrijfswoning is toegestaan, met de daarbij behorende bouwwerken, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf uitgesloten – wonen';
  • c. ondergrondse bebouwing is niet toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – ondergronds bouwen' tot een maximale diepte van 10 meter.
5.2.2 Bedrijfsgebouwen

Regels met betrekking tot bedrijfsgebouwen:

  • a. de goothoogte mag niet meer dan 4,5 meter bedragen, tenzij op de verbeelding een andere maximale goothoogte staat weergegeven;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer dan 6 meter bedragen, tenzij op de verbeelding een andere maximale bouwhoogte staat weergegeven.
5.2.3 Bedrijfswoningen

Regels met betrekking tot bedrijfswoningen:

  • a. ten hoogste één bedrijfswoning is toegestaan, met de daarbij behorende bouwwerken, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf uitgesloten – wonen';
  • b. nieuwbouw van bedrijfswoningen is niet toegestaan.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Regels met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 6 meter bedragen, tenzij op de verbeelding een andere maximale bouwhoogte staat weergegeven.
5.3 Maatwerkvoorschriften
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorwaarden stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden;
    • 5. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
    • 6. de brandveiligheid en rampenbestrijding;

Een en ander op basis van een landschappelijke inpassingsplan (en/of stedenbouwkundig ontwerp) gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM en op het behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Verbod

Het is verboden gronden of bouwwerken op het als Bedrijf aangewezen gebied te gebruiken of te laten gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functie dan wel toegestane gebruiksactiviteiten, in het bijzonder voor:

  • a. detailhandel en groothandel;
  • b. horecadoeleinden, uitgezonderd horeca-activiteiten welke direct verband houden met de in artikel 5.1 toegestane gebruiksfuncties;
  • c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
  • d. opslag van goederen buiten het bouwvlak;
  • e. permanente of tijdelijke bewoning;
  • f. paardenbakken.
5.4.2 Logies voor arbeiders

De logiesfunctie als bedoeld in artikel 5.1, onder d is toegestaan, als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – logies voor arbeiders';
  • b. ten hoogste in acht kamers mag logies worden verstrekt, waarbij per kamer één persoon mag overnachten;
  • c. de personen aan wie logies wordt verstrekt dienen in loondienst werkzaam te zijn binnen de op grond van artikel 5.1, onder a toegestane gebruiksfunctie;
  • d. ten behoeve van de logiesfunctie wordt een nachtregister bijgehouden;
5.4.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het gebruik en het (doen/laten) gebruik(en) van de voor Bedrijf aangewezen gronden is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing conform het inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 van de bijlagen bij de regels binnen een termijn van twee jaar na het onherroepelijk worden van onderhavig plan is uitgevoerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden.

5.4.4 Voorwaardelijke verplichting parkeren

Het gebruik en het (doen/laten) gebruik(en) van de voor Bedrijf aangewezen gronden is alleen toegestaan als ruimte beschikbaar is voor het kunnen parkeren van tenminste 105 voertuigen.

5.5 Aanwijzing vergunningplicht - gebruiksactiviteiten
5.5.1 Algemeen

Met een omgevingsvergunning kan een gebruiksactiviteit worden toegelaten die in strijd is met artikel 5.1 voor:

  • a. de vestiging van een bedrijf in de categorie 1 of 2 conform de lijst van bedrijfsactiviteiten in Bijlage 2.
5.5.2 Beoordelingsregels

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend als:

  • a. de milieubelasting van het bedrijf naar aard en omvang lager is dan of tenminste gelijk is aan die van het bestaande bedrijf;
  • b. geen uitbreiding van de bestaande bebouwing plaatsvindt;
  • c. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • d. de wijziging milieuhygiënisch aanvaardbaar is en geen belemmering oplevert voor nabijgelegen functies en bestemmingen;
  • e. in het bedrijfsplan geregeld wordt dat overtollige bebouwing gesloopt wordt, behalve wanneer deze bebouwing een monument betreft danwel cultuurhistorische waarde bezit;
  • f. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • g. parkeren ten behoeve van het bedrijf dient op eigen terrein plaats te vinden.

Artikel 6 Leiding - Gas

6.1 Functieomschrijving

Het voor Leiding - Gas aangewezen gebied is, naast de andere daar voorkomende functie(s), mede bedoeld voor:

  • a. het transport van gas via een hogedruk aardgastransportleiding en hogedruk gasvoedingsleiding met de daarbij behorende voorzieningen;
  • b. de bescherming, het beheer en het onderhoud van de leidingen.
6.2 Beoordelingsregels bouwen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van dit omgevingsplan gelden ook de volgende beoordelingsregels:

6.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de leiding.
6.3 Aanwijzing vergunningplicht - bouwactiviteiten
6.3.1 Bouwactiviteit(en)

Met een omgevingsvergunning kan een bouwactiviteit worden toegelaten die in strijd is met artikel 6.2.1 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels.

6.3.2 Beoordelingsregels bouwen

De omgevingsvergunning voor de bouw van een bouwwerk, geen gebouw met een bouwhoogte van maximaal 2,5 meter, wordt slechts verleend als:

  • a. de bouw of plaatsing of de aanwezigheid van een bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in artikel 6.1 omschreven functie;
  • b. alvorens burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen, zij de beheer instantie van de betrokken leidingen horen.
6.4 Aanwijzing vergunningplicht - aanlegactiviteiten

.4.3 Beoordelingsregels

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend als::

  • c. het behoud van een veilige ligging van de gasleiding en de continuïteit van de functie van de gasleiding zijn gewaarborgd;

met het oog op een zorgvuldige afweging door burgemeester en wethouders advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

6.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • c. het wijzigen van het bestaande bodemniveau door ophogingen, afgravingen of het verrichten van andere graafwerkzaamheden;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  • e. het aanbrengen van andere leidingen dan waarop deze dubbelbestemming toeziet;
  • f. het aanbrengen, vellen- en of rooien van diepwortelende bomen of beplantingen;
  • g. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • h. het verrichten van grond roeractiviteiten (bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage);
  • i. diepploegen.
6.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 6.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. het aanbrengen, vellen- en of rooien van bomen of beplantingen zoals genoemd in de beplantingslijst in Bijlage 3.
6.4.3 Beoordelingsregels

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend als:

  • a. het behoud van een veilige ligging van de gasleiding en de continuïteit van de functie van de gasleiding zijn gewaarborgd;
  • b. met het oog op een zorgvuldige afweging door burgemeester en wethouders advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

7.1 Functieomschrijving

Het voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gebied is, naast de andere daar voorkomende functie(s) mede bedoeld voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor zones met een hoge archeologische verwachtingen.

7.2 Beoordelingsregels bouwen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van dit omgevingsplan gelden ook de volgende beoordelingsregels:

7.2.1 Algemeen
  • a. Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk binnen de bebouwde kom -zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- de bodem van het gebied aangewezen voor Waarde - Archeologie 4 voor meer dan 0,5 meter onder het maaiveld zal worden verstoord, dient in het geval dat de oppervlakte van het te verstoren gebied groter is dan 500 m² aan burgemeester en wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend bureauonderzoek uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hieruit zal moeten blijken of, en zo ja in welke vorm, inventariserend veldonderzoek noodzakelijk is.
  • b. Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk buiten de bebouwde kom -zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- de bodem van het gebied aangewezen voor Waarde - Archeologie 4 voor meer dan 0,3 meter onder het maaiveld zal worden verstoord, dient in het geval dat de oppervlakte van het te verstoren gebied groter is dan 500 m² aan burgemeester en wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend bureauonderzoek uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hieruit zal moeten blijken of, en zo ja in welke vorm, inventariserend veldonderzoek noodzakelijk is.
  • c. Als ten behoeve van het oprichten van een bouwwerk binnen en of buiten de bebouwde kom -zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- de bodem van het gebied aangewezen voor Waarde - Archeologie 4 een vergunningplicht voor een omgevingsplanactiviteit noodzakelijk is voor meer dan 0,3 meter (binnen de bebouwde kom) of 0,5 meter (buiten de bebouwde kom) onder het maaiveld zal worden verstoord, dient in het geval dat de oppervlakte van het te verstoren gebied groter is dan 1.000 m² aan burgemeester en wethouders een rapport te worden overlegd over de archeologische waarde op basis van een inventariserend bureauonderzoek uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hieruit zal moeten blijken of, en zo ja in welke vorm, inventariserend veldonderzoek noodzakelijk is.
7.2.2 Maatwerkvoorschriften

Indien uit het in artikel 7.2.1 genoemde onderzoek blijkt dat de archeologische waarde van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zal of kan worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning maatwerkvoorschriften verbinden, zijnde:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; dan wel
  • b. het doen van een opgraving; dan wel
  • c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.
7.3 Aanwijzing vergunningplicht - bouwactiviteiten
7.3.1 Bouwactiviteit(en)

Met een omgevingsvergunning kan een bouwactiviteit worden toegelaten die in strijd is met artikel 7.2.1 met betrekking tot het laten uitvoeren van een inventariserend bureauonderzoek en het overhandigen van een rapport over de waarde van het terrein, indien een onafhankelijke deskundige het betreffende (bouw)plan heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat geen archeologische waarden in het geding zijn.

7.4 Aanwijzing vergunningplicht - aanlegactiviteiten
7.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden in het aangewezen gebied Waarde - Archeologie 4 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het binnen de bebouwde kom zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- algemeen verstoren van de bodem dieper dan 0,5 meter;
  • b. het buiten de bebouwde kom zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- algemeen verstoren van de bodem dieper dan 0,3 meter;
  • c. het uitvoeren van grondwerk (al dan niet omgevingsvergunningplichtig);
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze drijven van voorwerpen in de grond;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse leidingen of andere ondergrondse constructies;
  • f. het aanbrengen en rooien van diepwortelende (70 centimeter onder maaiveld) beplanting en bomen;
  • g. het ophogen of verlagen (egaliseren) van het terrein;
  • h. het onder het maaiveld slopen van gebouwen en andere bouwwerken of het slopen van gedeelten daarvan, anders dan voor de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning;
  • i. het verlagen van het waterpeil.
7.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 7.4.1is niet van toepassing voor de werken en werkzaamheden:

  • a. binnen de bebouwde kom zoals zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- met een diepte van minder dan 0,5 meter onder het maaiveld;
  • b. buiten de bebouwde kom zoals zoals bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet- met een diepte van minder dan 0,3 meter onder het maaiveld;
  • c. waarbij de oppervlakte van de bodemingreep en/of de ontwikkeling minder dan 500 m² bedraagt;
  • d. waarvoor ten tijde van het in werking treden van dit plan omgevingsvergunning is verleend;
  • e. welke ten tijde van het in werking treden van ditplan in uitvoering waren en waarvoor tot het van kracht worden van dit plan geen omgevingsvergunning vereist was;
  • f. welke betreffen het normale onderhoud, beheer en gebruik;
  • g. welke noodzakelijk zijn ten behoeve van het beheer/onderhoud van de aanwezige archeologische waarden;
  • h. op gronden die door het college van burgemeester en wethouders archeologisch zijn vrijgegeven;
  • i. indien de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan het archeologisch relevante niveau waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
  • j. indien de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
7.4.3 Voorwaarden

De in artikel 7.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van een rapport over de archeologische waarde op basis van een inventariserend bureauonderzoek uitgevoerd volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. dan wel;
  • c. voldaan wordt aan het bepaalde in het artikel algemene bouwregels, waarbij wordt aangetoond dat de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
    • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het doen van opgraving;
    • 3. het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

Artikel 8 Waarde - Beschermd dorpsgezicht

8.1 Functieomschrijving

Het voor Waarde - Beschermd dorpsgezicht aangewezen gebied is,, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), mede bedoeld voor behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden en het stedenbouwkundig beeld van de binnen het beschermd dorpsgezicht voorkomende, dan wel daaraan eigen cultuurhistorische waarden voor zover die bepaald worden door:

  • a. de architectonische waarden van de afzonderlijke gebouwen;
  • b. de historisch bepaalde rangschikking en samenhang van de gebouwen, waaronder mede begrepen bestaande open ruimtes tussen de gebouwen;
  • c. de landschappelijke inpassing van de gebouwen.
8.2 Beoordelingsregels bouwen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van dit omgevingsplan gelden ook de volgende beoordelingsregels:

8.2.1 Algemeen

Er mag uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig c.q. aansluitend aan de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan bestaande stedenbouwkundig beeld, voor zover betrekking hebbend op:

  • a. voorgevels;
  • b. goot- en bouwhoogte van de gebouwen;
  • c. de breedte en de indeling van de voorgevel van de gebouwen;
  • d. de dakvorm, dakhelling en nokrichting van de gebouwen;
  • e. de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.3 Maatwerkvoorschriften
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorwaarden stellen aan de situering, afmetingen en kapvormen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. de instandhouding en herstel van het stedenbouwkundig beeld;
    • 2. de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving van de bebouwing;
    • 3. de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden;
  • b. Deze nadere voorwaarden kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op het behoud van de waarden van het beschermd dorpsgezicht.
8.4 Aanwijzing vergunningplicht - aanlegactiviteiten
8.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verharden of wijzigen van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het wijzigen van het bestaande bodemniveau door ophogingen, afgravingen of het verrichten van andere graafwerkzaamheden;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het aanbrengen, vellen- en of rooien van bomen of beplantingen, welke dieper wortelen dan 0,75 meter.
8.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in artikel 8.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
8.4.3 Beoordelingsregels

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waarden van het beschermd dorpsgezicht;
  • b. met het oog op een zorgvuldige afweging door Burgemeester en wethouders advies is ingewonnen bij de gemeentelijke Welstands-/ Monumentencommissie.

Artikel 9 Waarde - Ecologische hoofdstructuur

9.1 Functieomschrijving

Het voor Waarde - Ecologische hoofdstructuur aangewezen gebied is, behalve voor de daar voorkomende functie(s), mede bedoeld voor de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele en ecologische waarden.

9.2 Beoordelingsregels bouwen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van dit omgevingsplan gelden ook de volgende beoordelingsregels:

9.2.1 Algemeen

De gronden mogen niet worden bebouwd.

9.3 Aanwijzing vergunningplicht - bouwen
9.3.1 Bouwactiviteit(en)

Met een omgevingsvergunning kan een bouwactiviteit worden toegelaten die in strijd is met artikel 9.2.1 met inachtneming van de voor deze gronden geldende overige bouwregels, mits door deze bouwwerken, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen significante aantasting van de natuurlijke waarden ontstaat of kan ontstaan.

9.4 Aanwijzing vergunningplicht - aanlegactiviteiten
9.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen en verharden van wegen en parkeerterreinen (> 60 m²);
  • b. het egaliseren, ophogenen afgraven van gronden;
  • c. het dempen van sloten, drainage, graven en reconstructie van watergangen;
  • d. de aanleg ondergrondse leidingen;
  • e. het vellen en rooien van houtopstanden (uitgezonderd fruitbomen);
  • f. het diepploegen (dieper dan 30 cm onder maaiveld);
  • g. het bebossen en beplanten met houtopstanden / aanleg boomkwekerijen en sierteelt.
9.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in artikel 9.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd;
9.4.3 Beoordelingskader

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend als:

  • a. die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in artikel 9.1 genoemde waarden en functies niet significant worden aangetast dan wel:
  • b. de mogelijkheden voor het herstel van de daar bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;
  • c. indien er een natuurbeschermingswetvergunning is verkregen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Ondergronds bouwen

Binnen de fundering van de woning en/of het bijbehorend bouwwerk bij de woning is het ondergronds bouwen van menstoegankelijke ruimten ter vergroting van het woongenot toegestaan tot maximaal 3 meter diep, onder de voorwaarden dat:

  • a. deze ruimte(n) uitsluitend van binnenuit toegankelijk zijn en geen ruimtelijke uitstraling hebben;
  • b. de oppervlakte bedraagt maximaal de op grond van de bestemming toegestane oppervlakte bouwwerken bovengronds.
11.2 Maatvoering en bouwwerken

Als niet op grond van een andere bepaling van de regels in dit plan een omgevingsvergunning kan worden verleend, kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de desbetreffende bepalingen van dit plan voor:

  • a. het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten, dakhellingen, inhoudsmaten (uitgezonderd woningen), bouwperceelgrensafstanden met ten hoogste 10%;
  • b. het afwijken van bebouwde oppervlakten met ten hoogste 10%, mits:
    • 1. de ontwikkeling moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit als bedoeld in het GKM; hiertoe moet een landschappelijke inpassingsplan worden overgelegd, waaromtrent advies wordt ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie zoals bedoeld in het Limburgs Kwaliteitsmenu;
    • 2. met het oog op de hemelwaterproblematiek dienen voorzieningen te worden getroffen voor de afkoppeling van hemelwater;

Een en ander met dien verstande dat wanneer het gronden betreft die zijn gelegen binnen het aangewezen gebied met de functie Leiding - Gas het bepaalde in de desbetreffende artikelen in acht wordt genomen.

  • c. het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor luchtvaartdoeleinden zoals plaats markeringen, de richtings- en afstand informatie voor vliegtuigen, de luchtverkeersbeveiliging en metereologische informatie, mits:
    • 1. de oppervlakte per gebouw niet meer bedraagt dan 16 m²;
    • 2. de goothoogte niet meer bedraagt van 3 meter;
    • 3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 20 meter;
  • d. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  • e. het in gering mate afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van de weg, alsmede de vorm van bouwvlakken, voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  • f. het oprichten van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 15 meter voor antennes voor privé-gebruik en niet meer dan 30 meter voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik;
  • g. het oprichten van antenne-installaties, met dien verstande dat deze voldoen aan de voorwaarden zoals opgenomen in de beleidsnotitie "ANTENNEBELEID 2012" van de gemeente Vaals (d.d. 18 december 2012).
11.3 Beoordelingsregels

Een in artikel 11.2 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Artikel 12 Algemene gebruiksactiviteiten

12.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven functie(s).

Onder een strijdig gebruik wordt tenminste verstaan:

  • a. het gebruik voor opslag, al dan niet voor de verhuur of de verkoop van machines, voer- of vaartuigen, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de toegelaten functies gerichte gebruik van de gronden;
  • b. het gebruik voor het opslaan, storten of bergen van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de toegelaten functies gericht gebruik van de grond;
  • c. het (laten) gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve straatprostitutie.
12.2 Uitzondering strijdig gebruik

Onder een gebruik strijdig met de toegelaten functie(s), wordt niet verstaan:

  • a. het aanleggen of laten aanleggen van kabels en/of leidingen:
    • 1. die, voor zover het aardgastransportleidingen betreft, een diameter hebben van minder dan 4" en/of een druk van minder dan 40 bar;
    • 2. die, voor zover het transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie betreft, een diameter hebben van minder dan 4";
    • 3. waarvoor, indien en voor zover voor de aanleg een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is vereist, deze is verleend.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 milieuzone - bodembeschermingsgebied

In het voor milieuzone - bodembeschermingsgebied aangewezen gebied, geldt dat die gronden -naast de andere aangewezen functie(s)- tevens dienen voor de bescherming van de bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater en de waarden daarvan. De regels ter bescherming van de bodem, zoals vermeld in Hoofdstuk 4, paragraaf 5 van de Omgevingsverordening Limburg zijn in dit gebied, onderdeel van het Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg, van toepassing.

13.2 Beoordelingsregels – bouwactiviteiten

Op of in de gronden mag niet worden gebouwd, indien daardoor de kwaliteit van de bodem en de waarden daarvan onevenredig wordt verminderd.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Rangorde toepassing artikelen

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.