direct naar inhoud van 3.1 Milieuaspecten
Plan: Sneeuwberglaan 20
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0981.BPSneeuwberglaan20-va01

3.1 Milieuaspecten

3.1.1 Bodem

Bij het wijzigen van bestemmingen dient te worden onderzocht of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voldoet aan de voor de beoogde bestemming/functie gestelde eisen.

Aanvullend verkennend en nader bodemonderzoek

Door Envita Nijmegen B.V. (d.d. 25 mei 2012 met rapportnummer 201862-10/R01) is een aanvullend verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd op een locatie gelegen aan Sneeuwberglaan 20 in Vaals.

Aanleiding en doel

Aanleiding voor het onderzoek is de door de opdrachtgever voorgenomen aanvraag van een omgevingsvergunning voor óf de verbouw van het huidige winkelpand (supermarkt) óf voor sloop van het huidige pand en het bouwen van een nieuwe winkel.

Het doel van het onderzoek is meerledig:

  • het verder in beeld brengen van de omvang van de bodemverontreiniging met zware metalen (met name koper) zodat een afgewogen keuze kan worden gemaakt tussen de twee bouwvarianten en de wijze van saneren;
  • het vaststellen of de bodem en/of de aanwezige stabilisatielaag (puingranulaat onder het asfalt) verontreinigd is met asbest;
  • het vaststellen of het asfalt van de parkeerplaats al dan niet teerhoudend is.

Wettelijk kader

Het onderzoek is uitgevoerd conform de vigerende wettelijke normen en protocollen en voldoet aan de Kwalibo-wetgeving.

Strategie

Aanvullend verkennend en nader bodemonderzoek

Het parkeerterrein aan de noordzijde van de bebouwing is onderzocht volgens de NEN 5740-strategie voor onverdachte locaties.

De onderzoeksstrategie voor het bepalen van de omvang van de koperverontreiniging in de vaste bodem is bepaald aan de hand van de NTA 5755.

Verkennend onderzoek asbest (NEN 5707 en NEN 5897)

Voor de terreindelen zuidelijk en oostelijk van het winkelpand is op basis van de hypothese de locatie onderzocht conform NEN 5707, paragraaf 7.4.5. (verdachte locatie met een diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld). Voor de overige terreindelen is de locatie onderzocht conform de strategie voor een kleinschalige onverdachte locatie. Voor het puingranulaat onder het asfalt is de strategie gehanteerd zoals beschreven in NEN 5897 paragraaf 7.6 (afgedekte funderingslagen).

Asfaltonderzoek

Bij het opstellen van het onderzoeksprogramma is uitgegaan van de “Richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt“ (CROW-publicatie 210, 2007).

Conclusies

Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat:

  • het asfalt ter plaatse van de parkeerplaats teervrij is;
  • in het puingranulaat dat zich onder de parkeerplaats bevindt geen asbest is aangetoond;
  • in de bodem van de onderzoekslocatie geen asbest is aangetoond;
  • zich ter plaatse van de zuidelijke terreindeel een geval van ernstige bodemverontreiniging met koper bevindt. De omvang van het sterk verontreinigd bodemvolume is geschat op circa 1.640 m³. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen aan zware metalen en VOCl aangetoond. Er is echter geen verontreiniging met koper in het grondwater aangetoond;
  • uit de risicobeoordeling blijkt dat er, uitgaande van de huidige bodemgebruiksvorm, géén sprake is van actuele humane, ecologische of verspreidingsrisico's. Een bodemsanering hoeft op grond van de Wet bodembescherming niet met spoed te worden uitgevoerd.

In onderstaande tabel is de geschatte omvang van de sterke verontreiniging samengevat weergegeven. De omvang van de lichte verontreiniging (gehalte >achtergrondwaarde) is niet bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPSneeuwberglaan20-va01_0005.png"

Aanbevelingen

Hoewel sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, hoeft een bodemsanering op grond van de afwezigheid van actuele risico's niet met spoed te worden gesaneerd. Dit betekent dat op grond van de Wet bodembescherming door het bevoegd gezag geen bodemsanering kan worden opgelegd.

Het is echter niet toegestaan handelingen te verrichten waarbij de bodemverontreiniging wordt verplaatst of verminderd zonder dit voorafgaand te melden aan het bevoegd gezag Wet bodembescherming.

Omdat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging en vanwege de voorgenomen bouwwerkzaamheden handelingen worden verricht in de verontreinigde bodem, wordt aanbevolen een BUS-melding in te dienen bij de provincie. Binnen een periode van 5 weken dient het bevoegd gezag te beoordelen of de melding in overeenstemming is met het Besluit en de Regeling Uniforme Saneringen. Indien dat het geval is kan na verstrijken van deze periode worden gestart met de sanering. Het bevoegd gezag meldt schriftelijk of men akkoord is met de BUS-melding.

Het aanvullend verkennend en nader bodemonderzoek is als bijlage 1 bijgevoegd.

Aanvullende memo

Om voorafgaand aan het in procedure brengen van het bestemmingsplan inzicht te verschaffen in de aanpak van de op het perceel aanwezige geval van ernstige bodemverontreiniging met koper is aanvullend op het "Aanvullend verkennend en nader bodemonderzoek" een memo opgesteld die als bijlage 2 is bijgevoegd.

Beschrijving verontreinigingssituatie

Uit de op het terrein uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met koper in de vaste bodem. De sterke verontreiniging is vastgesteld in de bodem onder het gehele pand alsmede ter plaatse van de stroken westelijk, zuidelijk en oostelijk van het pand. Naast de sterke bodemverontreiniging met koper zijn nevenverontreinigingen met een aantal andere metalen, PAK en minerale olie aangetoond. Bij het bepalen van de omvang van de verontreiniging is koper als gidsparameter gehanteerd. Het totale bodemvolume dat sterk is verontreinigd met koper binnen de grenzen van de saneringslocatie is geraamd op 1.640 m³.

In het grondwater zijn ten hoogste lichte verontreinigingen met de onderzochte stoffen aangetroffen; de in de vaste bodem aanwezige verontreinigingen kunnen, gezien de relatief lage gehalten in het grondwater, als immobiel worden beschouwd.

Uit de resultaten van het vooronderzoek in combinatie met de resultaten van het op de locatie uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat de verontreiniging met koper deel uitmaakt van een groter geval van ernstige bodemverontreiniging waarvan reeds delen (functioneel) gesaneerd zijn. Voor wat betreft de uit te voeren bodemsanering betekent dit dat sprake is van een deelsanering zoals bedoeld in artikel 40 Wet bodembescherming.

Saneringsvarianten

Lidl Nederland GmbH is voornemens de winkellocatie aan de Sneeuwberglaan 20 in Vaals te moderniseren. In principe bestaan hierbij 2 opties.

  • Optie 1 is renovatie van het bestaande pand waarbij de bestaande funderingen en constructies waar nodig worden vervangen of verzwaard en op beperkte schaal uitbreiding plaatsvindt aan de linker en rechterzijde. Het vloerpeil van de winkel blijft ongewijzigd op NAP + 182,30 meter.
  • Optie 2 is sloop van het bestaande pand waarbij op globaal dezelfde locatie een volledig nieuw pand wordt gerealiseerd. Het vloerpeil zal worden aangepast in die zin dat het met circa 1,3 m wordt verlaagd waardoor het hoogteverschil met de Sneeuwberglaan aanzienlijk kleiner zal worden. Het vloerpeil komt hierbij circa 1,3 m lager te liggen op NAP + 181,00 meter.

Procedure

Op dit moment is er nog geen definitieve keuze tussen beide opties gemaakt, die in een memo daartoe op een rij zijn gezet en met de gemeente Vaals en de provincie Limburg zijn besproken. Waarbij het de voorkeur heeft om het saneringsvoornemen aan het bevoegd gezag te melden door middel van een melding Besluit Uniforme Sanering in de categorie immobiel.

3.1.2 Geluid

De bestemming "Detailhandel" is geen geluidgevoelige bestemming in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Wel dient er aandacht te worden besteed aan het aspect omgevingsgeluid, dit wordt hieronder toegelicht.

Op dit moment is de supermarkt reeds gelegen op de locatie. Het initiatief betreft de sloop en nieuwbouw of verbouw van een supermarkt. Een dergelijke voorziening heeft een verkeersaantrekkende werking. Het voornemen betreft weliswaar een uitbreiding van het vloeroppervlak, echter niet een uitbreiding van het winkelaanbod.

De omliggende wegen bij het plangebied hebben een lage etmaalintensiteit en een 30 km/uur-regime en hebben geen zone.

Resumerend kan gesteld worden dat er geen sprake is van een toename van de bestaande geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

3.1.3 Externe veiligheid

Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico's doen zich voor rondom risicovolle inrichtingen of transportroutes, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Een klein kantoorgebouw of een bedrijfsgebouw wordt daarbij beschouwd als een beperkt kwetsbaar object, waarbij de gehanteerde normen een richtwaarde vormen. Bij bijvoorbeeld woningen, die beschouwd worden als kwetsbare objecten, is de norm een grenswaarde waar altijd aan moet worden voldaan. Het risico wordt uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR). Bij het plaatsgebonden risico gaat het om de kans dat een persoon overlijdt als gevolg van een ongeval met gevraarlijke stoffen als deze persoon zich voortdurend en onbeschermd in de nabijheid van de transportas bevindt. Het groepsrisico is de kans dat een groep personen overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor. 

Wetgeving

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in de richtlijnen voor stationaire bronnen en transportassen. De richtlijnen voor transport zijn vastgelegd in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRnvgs) en het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen (Bevb) en de Regeling Externe Veiligheid Buisleidingen (Revb).

Risicobronnen

Hogedruk aardgasleiding

Aan de noordoostzijde, op ca. 190 meter afstand, van het plangebied ligt een hogedruk aardgasleiding van de Nederlandse Gasunie NV. Het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen schrijft voor dat bij een bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van een buisleiding, het groepsrisico moet worden verantwoord. De reikwijdte van het invloedsgebied is afhankelijk van de leidingkenmerken (diameter en werkdruk).

De aardgasleiding heeft de volgende kenmerken:

Leidingcode   Diameter   Ontwerpdruk   Pr 10-6 contour 100%   100% letaliteits-
grens  
1% letaliteits-
grens  
Z-502-01-KR-014   6 inch   40 bar   niet van toepassing   50 meter   70 meter  

Uit de bovenstaande gegevens van de Gasunie blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied (1%-letaliteit) van deze hogedruk aardgasleiding is gelegen. Het aspect externe veiligheid ten gevolge van de hogedruk aardgasleiding geeft derhalve geen belemmering voor het plan.

LPG-tankstation

Aan de zuidwestzijde, op ca. 400 meter afstand, van het plangebied ligt het LPG-tankstation van Gulf (Maastrichterlaan 129). Dit tankstation betreft een BEVI inrichting en kent risicocontouren voor het plaatsgebonden- en groepsrisico die buiten het plangebied van dit bestemmingsplan vallen.

Ten behoeve dit LPG-tankstation is reeds in 2009 door Royal Haskoning een Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) uitgevoerd (d.d. 15 oktober 2009, met kenmerk 9V4413.01/R0003/Nijm), die als bijlage 3 is bijgevoegd. In deze QRA is het plaatsgebonden risico en groepsrisico bepaald voor het LPG-tankstation aan de Maastrichterlaan te Vaals. Uit de toetsing van het berekende risico blijkt dat:

  • In de huidige situatie de oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt overschreden.
  • Door toepassing van hittewerende coating zoals omschreven in de convenantmaatregelen en de bijbehorende reductie van de kans op een ‘warme BLEVE’ neemt het groepsrisico af tot onder de orientatiewaarde.
  • In de huidige situatie de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt overschreden door de aanwezigheid van woningen binnen een straal van 40 meter vanaf het vulpunt voor het ondergronds reservoir van LPG.

Uit het rapport blijkt tevens dat de grens van het invloedsgebied voor het groepsrisic op 150 meter van het vulpunt is gelegen. Het plangebied is echter op ca. 400 meter van het LPG-tankstation/vulpunt, en daarmee buiten het invloedsgebied gelegen.

Opgemerkt wordt dat naar aanleiding van de resutaten van dit onderzoek door de gemeente Vaals een procedure gestart is voor het ambthalve wijzigen van de vergunning waarbij de LPG-uitgifte wordt gelimiteerd tot 500 m³. Dit zorgt er voor dat ook aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico kan worden voldaan. Ook het aspect externe veiligheid ten gevolge van het LPG-tankstation geeft derhalve geen belemmering voor het plan.

Overig

Voor het overige is uit de risicokaart van de provincie Limburg gebleken dat binnen het plangebied géén andere risiscodragende objecten aanwezig zijn. Daarnaast zijn er ook géén andere risicodragende objecten in de (directe) omgeving gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0981.BPSneeuwberglaan20-va01_0006.jpg"

Uitsnede risicokaart (www.risicokaart.nl)

Elementen verantwoordingsplicht groepsrisico

Vanuit het Bevi geldt voor een ruimtelijk besluit de verplichting tot het verantwoorden van het groepsrisico. Er zijn geen groepsrisicoberekeningen gemaakt. Gelet hierop zijn onderstaand de verschillende stappen van de verantwoordingsplicht groepsrisico voor het onderhavige voornemen doorlopen.

Personendichtheid in invloedsgebied

Het bestemmingsplan maakt de nieuwbouw dan wel verbouwen van een bestaande supermarkt mogelijk, als gevolg waarvan de personendichtheid in het plangebied niet significant zal toenemen. De uitbreiding is immers primair niet gericht op het trekken van meer bezoekers, maar om voor de toekomst de continuïteit van de winkel te garanderen. Er is derhalve geen sprake van een significante toename van de personendichtheid in het invloedsgebied en aantoonbare verandering in het groepsrisico.

Mogelijkheden voor hulpverlening

Voor de beschouwing van de mogelijkheden voor hulpverlening is een onderscheid gemaakt tussen de bereikbaarheid van het plangebied, in het plangebied en de bereikbaarheid van de risicobron. De bereikbaarheid van het plangebied moet tweezijdig zijn. Dit is voornamelijk van belang voor de ontvluchting van de personen in het gebied. De vluchtwegen dienen te voorzien in een andere route dan de aanrijdroute voor hulpdiensten (bijvoorbeeld brandweer). In de huidige situatie zijn er voldoende vluchtwegen voorhanden zonder dat de hulpdiensten worden gehinderd.

De bereikbaarheid van de risicobron is voor de bronbestrijding essentieel. Zonder deze bereikbaarheid kan de brandweer niet optreden bij een risicobron. Beide risicobronnen zijn middels een goede wegenstructuur bereikbaar voor de hulpdiensten.

De bovenstaande beschouwing van de bereikbaarheid laat zien dat de brandweer snel ter plaatse kan zijn bij een risicobron en in het plangebied.

Mogelijkheden voor zelfredzaamheid van aanwezigen

Het succes van de zelfredzaamheid hangt af van twee aspecten:

  • De mate waarin de gebiedsinrichting de zelfredzaamheid bevordert.
  • De mogelijkheid om slachtoffers te voorkomen, gezien het maatgevende scenario.

In het plangebied zijn voornamelijk zelfredzame personen aanwezig, echter ook niet-zelfredzame personen, zoals ouderen, bezoeken de supermarkt. Dit aantal zal echter gelet op de reden, continuïteit van de winkel, niet toenemen ten opzichte van de bestaande situatie. Het gebied en de naaste omgeving zijn verder goed omsloten (vluchtwegen) en er zijn voldoende objecten aanwezig om te schuilen.

De risico- en crisiscommunicatie kunnen bijdragen aan de zelfredzaamheid van de aanwezige personen.

Mogelijke risico-verlagende maatregelen

Het onderhavige voornemen betreft een particulier intitiatief, daarnaast zijn nabijgelegen risicobronnen buiten het plangebied gelegen en het treffen van bijvoorbeeld bronmaatregelen is in het kader van deze bestemmingsplanherziening dan ook niet mogelijk.

Een vergunningstelsel voor werkzaamheden nabij de buisleidingen alsmede een dubbelbestemming zijn opgenomen in de van toepassing zijnde juridische regeling waarbinnen de buisleiding is gelegen. Daarmee wordt de kans op breukschade verder beperkt alsmede de veiligheid naar de omgeving aanzienlijk verbeterd. Ook de risicocontouren van het LPG-tankstation zijn in een dergelijke regeling vastgelegd. Zodat ook voor deze risicobron de veiligheid naar de omgeving beter kan worden gewaarborgd. Door initiatiefnemer zal tevens bekeken worden of het pand kan worden voorzien van een handmatig uit te schakelen mechanische ventilatie.

Conclusie

Als gevolg van het onderhavige voornemen zal het aantal niet-zelfredzame niet toenemen. Er is derhalve geen sprake van een significante toename van de personendichtheid in het invloedsgebied en aantoonbare verandering in het groepsrisico. Het groepsrisico dat samenhangt met het onderhavige voornemen wordt op grond van bovenstaande overwegingen aanvaardbaar geacht.

3.1.4 Luchtkwaliteit

Nieuwe Wet luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen (Staatsblad 2007, nummer 414, 434). De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als “Wet luchtkwaliteit”. Met het inwerking treden hiervan is het tot dan toe geldende “Besluit luchtkwaliteit 2005” ingetrokken. In de “Wet luchtkwaliteit” zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. Verder voorziet de Wet in het zogenaamde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbinnen werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. De NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2 ) en fijn stof (PM10). Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.

Uitvoeringsregels

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit zijn een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:

  • Algemene Maatregel van Bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit nibm) (Stb. 2007, 440).
  • Ministeriële regeling: “Niet in betekenende mate” (regeling nibm ) (Stcrt. 2007, 218).
  • Ministeriële regeling “Beoordeling luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 220).
  • Ministeriële regeling “Projectsaldering luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 218).

In het Besluit nibm en de Regeling nibm zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien voldaan wordt aan deze regels dan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

In de NSL is de nibm (“niet in betekende mate”) 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10 . In de Regeling nibm is in artikel 4 invulling gegeven aan artikel 4 van het Besluit nibm en een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die nibm bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen dus zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Voor bijvoorbeeld een woonwijk bestaande uit 500 woningen en één ontsluitingsweg geldt dat deze nibm bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Op dit moment is de supermarkt reeds gelegen op de locatie. Het initiatief betreft de sloop en nieuwbouw of verbouw van een supermarkt. Een dergelijke voorziening heeft een verkeersaantrekkende werking. Het voornemen betreft welliswaar een uitbreiding van het vloeroppervlakte, echter niet een uitbreiding van het winkelaanbod.

Een luchtkwaliteitsonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.