1.1 plan:
het bestemmingsplan "Lemiers Rijksweg 8 t/m 8c" met identificatienummer NL.IMRO.0981.BPRijksweg8Lemiers-VG01 van de gemeente Vaals;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;
1.6 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan-huis-verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
1.7 bedrijfsactiviteit:
werkzaamheden dat een bedrijf uitoefent;
1.8 bedrijfsvloeroppervlak:
het totale vloeroppervlakte van een gebouw met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;
1.9 bedrijfswoning:
een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op dan wel bij een terrein, dienend voor de huisvesting van een persoon (en diens huishouden), wiens huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering noodzakelijk is vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein;
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bijgebouw:
een op zichzelf staand, vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, niet direct bereikbaar vanuit het hoofdgebouw;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelsgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 buitenopslag:
opslag van grond en materialen op onbebouwde grond;
1.20 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en, verhuren en leveren van goederen aan personen die, die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.21 extensief recreatief medegebruik:
een recreatief nevengebruik van gronden en gebouwen, dat qua aard en omvang van ondergeschikte aard is en ten dienste staat aan de hoofdfunctie van de bestemming;
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.23 geluidgevoelige ruimte:
ruimte binnen een (bedrijfs)woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon- of eetkamer wordt gebruikt of een dergelijk gebruik is bestemd, alsmede een keuken van tenminste 11 m²;
1.24 geluidszoneringsplichtige inrichting:
een bedrijf, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, dat in belangrijke mate geluidshinder kan veroorzaken;
1.25 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn functie, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.26 kantooractiviteit:
uitoefening van werkzaamheden in een gebouw die in overwegende mate bestaan uit administratieve werkzaamheden, dan wel werkzaamheden uit hoofde van juridische, bancaire, ontwerptechnische of hiermee vergelijkbare dienstverlenende beroepsgroepen, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.27 kermisattractiebedrijf:
een bedrijf dat werkzaamheden verricht ten behoeve van kermissen en evenementen, inclusief bouw, reparatie, verhuur en verkoop van daarbij behorende attracties en roerende zaken;
1.28 nadere eisen:
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.29 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door het voorkomen van planten en dieren die zichzelf onder invloed van klimaat, geomorfologie, hydrologische, bodemkundige gesteldheid en al dan niet beïnvloedt door menselijke aanwezigheid, instandhouden;
1.30 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en telecommunicatie;
1.31 omgevingsvergunning:
vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.32 ondergeschikte aard:
een activiteit van een beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodanig dat de functie waaraan de activiteit wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel, als hoofdfunctie herkenbaar blijft;
1.33 ondergeschikte bouwdelen:
bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen en liftschachten;
1.34 opslag:
het bedrijfsmatig opslaan, verpakken en verhandelen van goederen;
1.35 peil:
voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst:
de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.36 plaatsgebonden risicocontour:
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is;
1.37 prostitutie:
het bedrijfsmatig, of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt, gelegenheid bieden tot het ter plaatse, al dan niet in een bouwwerk, verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon;
1.38 reclamemast:
bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor het maken van reclame, met als doel het bereiken van een groot publiek, veelal geplaatst in de nabijheid van een belangrijke ontsluitingsweg;
1.39 risicovolle inrichting:
een inrichting waarbij ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risicoafstand moet worden aangehouden bij het in een bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.40 staat van bedrijfsactiviteiten:
de bedrijfsactiviteitenlijst ontleend aan de VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering’ (2009) zoals opgenomen in bijlage 1 van deze planregels;
1.41 tuinhuis:
een gebouw dat dient voor opslag van onderhouds- en gebruiksvoorwerpen ten dienste van de bestemming en/of voor extensief recreatief medegebruik;
1.42 voorgevel:
de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw; bij hoeksituaties is de voorgevel uitsluitend de naar de openbare weg gekeerde gevel, welke door de gevelindeling en/of situering van de toegang als meest representatieve gevel van het gebouw dient te worden aangemerkt;
1.43 wadi:
een bovengrondse voorziening voor de afvoer van water door drainage, infiltratie en filtering, zoals een ondiepe greppel of een groenvoorziening;
1.44 watergang:
permanent en semi-permanent watervoerende oppervlaktewateren, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, met de boven het wateroppervlak gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden;
1.45 waterhuishoudkundige voorziening :
voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers, voorzieningen voor infiltratie, buffering en afvoer van water, voorzieningen ten behoeve van biologische waterzuivering en (secundaire en/of tertiaire) bluswatervoorzieningen.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is;
2.2 het bebouwingspercentage:
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voor zover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentage berekend over het gebied binnen de bouwgrenzen;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand;
2.7 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, dakkoepels, zonnepanelen, installaties, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 1,00 meter wordt overschreden.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur en landschap
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- agrarisch grondgebruik;
- behoud en herstel van de aldaar voorkomende danwel daaraan eigen landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden, zijnde de kernkwaliteiten van Nationaal Landschap, zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van openheid van plateaugebieden, de kleinschaligheid van dorpsranden (met o.a. hoogstamboomgaarden), hellingen, beekdalen en droogdalen;
- behoud, herstel en ontwikkeling van de aldaar voorkomende natuurlijke waarden;
- bescherming van de waarden van het aangrenzende natuurgebied en watergang;
- extensief recreatief medegebruik;
- tuin- en groenvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij horende:
- erven, paden en verhardingen;
- nutsvoorzieningen;
- erf- en terreinafscheidingen.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
3.2.1 Gebouwen
Uitsluitend het bouwen van een tuinhuis is toegestaan, waarbij de volgende regels gelden:
- de bouw mag uitsluitend plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - tuinhuis';
- de bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m²;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,00 meter;
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,00 meter.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
- de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,00 meter, uitzondering van:
- erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,00 meter.
3.3.1 Onderwerpen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
- de situering en afmetingen van gebouwen;
- de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- de waterhuishoudkundige voorzieningen;
- de bereikbaarheid van de gebouwen voor hulpdiensten.
3.3.2 Toepassingscriteria
Nadere eisen als bedoeld in artikel 3.3.1. mogen uitsluitend worden gesteld:
- ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en of het stedenbouwkundig beeld ter plaatse;
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen;
- ter voorkoming van wateroverlast;
- ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- ter waarborging van de brandveiligheid, rampenbestrijding en zelfredzaamheid van personen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Voorwaardelijke verplichting ten aanzien van de landschappelijke inrichting
De gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden- Natuur en landschap' dienen binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan te zijn ingericht en te worden instandgehouden overeenkomstig het in Bijlage 2 bij deze regels voorgeschreven landschapsplan.
3.4.2 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in elk geval begrepen
het gebruik van gronden en bouwwerken anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 3.1, meer in het bijzonder:
- het gebruik van gronden en gebouwen voor tijdelijke of permanente bewoning;
- het gebruik van gronden en gebouwen voor verblijfrecreatie en/of kamperen;
- het gebruik van gronden en gebouwen voor de uitoefening van een seksinrichting en/of prostitutie;
- buitenopslag hoger dan 2,00 meter.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.5.1 Algemeen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van waterlopen;
- het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders;
- het vellen- en of rooien of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
- het bebossen van gronden, die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan niet als bos konden worden aangemerkt.
3.5.2 Uitzonderingen op verbod
Het onder artikel 3.5.1 bepaalde is niet van toepassing voor:
- werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
- werken of werkzaamheden binnen het bouwvlak;
- het realiseren van erftoegangspaden tot maximaal 100 m2;
- het realiseren van wandelpaden en watergangen;
- werken of werkzaamheden van ongeschikte aard;
- werken of werkzaamheden binnen het kader van de normale bodemexploitatie en bodemgebruik;
- werken en werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, ontheffing of anderszins kunnen worden uitgevoerd;
- zover de Boswet of krachtens die Wet gestelde voorschriften van toepassing zijn;
- het vellen of rooien bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstand of het zelf rooien van fruitbomen en bij boomgaarden behorende windsingels;
- het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout voor zover betreffende de normale uitoefening van het op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan bestaande bodemgebruik;
- werken en werkzaamheden waarop de Omgevingsverordening Limburg van toepassing is.
3.5.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de in de aanhef van dit artikel genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van de eerstbedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- een kermisattractiebedrijf;
- bedrijven en de uitoefening van bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 en 2 zoals deze zijn aangegeven in de Staat van Bedrijfsactiviteiten in Bijlage 1 bij deze regels;
- bedrijven en de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die niet als zodanig zijn genoemd in deze Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de in Bijlage 1 genoemde categorieën 1 en 2;
- kantooractiviteiten, uitsluitend voor zover deze van ondergeschikte aard zijn en verbonden zijn aan de bedrijven en bedrijfsactiviteiten behorende bij deze bestemming;
- detailhandel, uitsluitend voor zover deze van ondergeschikte aard is en verbonden is aan de bedrijven en bedrijfsactiviteiten behorende bij deze bestemming;
- bedrijfswoningen;
met de daarbij horende:
- parkeervoorzieningen;
- erven, paden en verhardingen;
- groenvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- waterhuishoudkundige voorzieningen;
- erf- en terreinafscheidingen.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
4.2.1 Algemeen
Op de voor 'Bedrijf' aangewezen gronden mogenworden gebouwd:
- bedrijfsgebouwen met de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsloods';
- bedrijfswoningen met de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
- bedrijfsgebouwen en daarbij horende bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de daarbij horende aanduiding 'bouwvlak';
- het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
- de bouwhoogte van een bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 10,00 meter;
- de goothoogte van een bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan 8,00 meter;
- de bebouwde oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 75 m²;
- de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,00 meter;
- de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,00 meter.
4.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
- ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan;
- de bedrijfswoning en daarbij horende bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de daarbij horende aanduiding 'bouwvlak';
- het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
- het aantal bouwlagen van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 2;
- de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt tenminste 150 m³ maar niet meer dan 850 m³;
- de breedte van een bedrijfswoning bedraagt ten minste 5,00 meter;
- de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10,00 meter;
- de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6,50 meter;
- de bebouwde oppervlakte van bijgebouwen mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 70 m²;
- de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 5,00 meter;
- de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,00 meter.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen binnen en buiten de aanduidingsvlakken 'bouwvlak' worden gebouwd;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3,00 meter, met uitzondering van:
- lichtmasten, vlaggenmasten, reclamemasten en daarmee vergelijkbare masten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,00 meter;
- erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,00 meter.
4.3.1 Onderwerpen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
- de situering en afmetingen van gebouwen en bijgebouwen;
- de situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouw zijnde;
- de waterhuishoudkundige voorzieningen;
- de bereikbaarheid van de gebouwen voor hulpdiensten.
4.3.2 Toepassingscriteria
Nadere eisen als bedoeld in artikel 4.3.1. mogen uitsluitend worden gesteld:
- ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en of het stedenbouwkundig beeld ter plaatse;
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen;
- ter voorkoming van wateroverlast;
- ter waarborging van de verkeersveiligheid;
- ter waarborging van de brandveiligheid, rampenbestrijding en zelfredzaamheid van personen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning toestemming verlenen om af te wijken van:
- de bouwhoogten van bedrijfsgebouwen zoals bepaald in artikel 4.2.2 sub c en d, waarbij die maximaal mogen worden vergroot met 2,00 meter, onder de voorwaarden dat:
- de verhoging van bouwhoogtes nodig is vanwege de gebruiksmogelijkheden, een doelmatige bedrijfsvoering en/of efficiënt en intensief ruimtegebruik;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het stedenbouwkundige beeld en landschappelijke kwaliteit.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Parkeren
Voor het parkeren gelden de volgende regels:
- de aanwezige gronden mogen slechts worden bebouwd en/of in gebruik worden genomen en/of het gebruik daarvan mag enkel worden gewijzigd onder de voorwaarde dat voldoende parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en/of instandgehouden. Er is sprake van voldoende parkeervoorzieningen indien het bouwplan en/of het gebruik overeenkomstig de bestemming voorziet in 1,3 parkeerplaats per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak conform de parkeernormen van de gemeente Vaals;
- de parkeervoorzieningen dienen binnen het bestemmingsvlak te worden gerealiseerd.
4.5.2 Activiteiten van ondergeschikte aard
Activiteiten van ondergeschikte aard, zoals genoemd in artikel 4.1 sub d en e zijn toegestaan, waarbij:
- voor kantooractiviteiten het bedrijfsvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 100 m²;
- voor detailhandel het verkoopvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 500 m².
4.5.3 Aan huis gebonden beroep
Het uitoefenen van aan huis gebonden beroep, in afwijking met de bedrijfsactiviteiten van artikel 4.1, zijn toegestaan in de bedrijfswoningen, met dien verstande dat:
- het oppervlak ten behoeve van die activiteiten maximaal mag bedragen 35 m²;
- de activiteiten door de bewoners van het hoofdgebouw zelf worden uitgeoefend;
- op eigen terrein wordt geparkeerd.
4.5.4 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en bouwwerken anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 4.1, meer in het bijzonder:
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren;
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan toegestaan volgens artikel 4.1 sub e;
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor geluidgevoelige ruimten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen uitgesloten - geluidgevoelige ruimte';
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen;
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van een seksinrichting en/of prostitutie;
- het gebruik van bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning;
- buitenopslag hoger dan 4,00 meter en elke vorm van buitenopslag langs de voorgevel van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken ten behoeve van een risicovolle inrichting
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5.4 sub e, voor het toestaan van risicovolle inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen, met dien verstande dat:
- de plaatsgebonden risicocontour beperkt dient te blijven tot het eigen bouwperceel;
- er een verantwoording plaatsvindt van de toename van het groepsrisico en deze door het bevoegd gezag als aanvaardbaar wordt beschouwd;
- aangrenzende waarden en functies niet onevenredig worden aangetast.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen natuurwaarden;
- de ontwikkeling van potentiële natuurwaarden;
- groenvoorzieningen;
- waterhuishoudkundige voorzieningen;
- extensief recreatief medegebruik;
met de daarbij horende:
- onverharde paden;
- nutsvoorzieningen;
- erf- en terreinafscheidingen.
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
5.2.1 Algemeen
Uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd voor zover die qua aard en afmetingen passen bij de bestemming.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
- de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2,00 meter.
5.3.1 Onderwerpen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
- de aard, situering en afmetingen van bouwwerken, geen gebouw zijnde.
5.3.2 Toepassingscriteria
Nadere eisen als bedoeld in artikel 5.3.1. mogen uitsluitend worden gesteld:
- ter waarborging van de natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied;
- ruimtelijke kwaliteit en of het stedenbouwkundig beeld ter plaatse.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in elk geval begrepen het gebruik van de gronden en bouwwerken anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 5.1, meer in het bijzonder:
- als staanplaats of ligplaats voor onderkomens, behoudens voor zover en voor zo lang de aanwezigheid van onderkomens nodig is in verband met op de gronden uit te voeren werken of werkzaamheden;
- als staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
- als sport- en wedstrijdterreinen, kampeer- of caravanterreinen, parkeerterreinen;
- het beoefenen van lawaaisporten;
- voor het winnen van bosstrooisel, mos of mergel;
- voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, ten behoeve van de in de bestemmingsomschrijving beschreven doeleinden;
- voor militaire oefeningen;
- voor opslagdoeleinden, uitgezonderd opslagdoeleinden, die verband houden met het beheer en onderhoud.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Algemeen
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het aanleggen of (half)verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
- het wijzigen van het bestaande bodemniveau door ophogingen, afgravingen of het verrichten van andere graafwerkzaamheden en het verwijderen van graften;
- het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen, kaden, aanleg- en ligplaatsen of vlonders;
- het vellen of rooien van bomen of beplantingen, of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
- het bebossen van gronden, die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan niet als bos konden worden aangemerkt;
- het bemalen of draineren van de grond en het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water of het anderszins wijzigen van de grondwaterstand en de waterhuishouding;
- het aanleggen en/of inrichten van dagcampings, picknickplaatsen, alsmede van speel- en/of ligweiden.
5.5.2 Uitzonderingen op verbod
Het onder artikel 5.5.1 bepaalde is niet van toepassing voor:
- werkzaamheden, normale onderhoudswerkzaamheden zijnde;
- werken of werkzaamheden van ondergeschikte aard;
- werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
- werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning, vrijstelling of anderszins mogen worden uitgevoerd.
5.5.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 5.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- de berging en/of afvoer van water;
- het opvangen, vasthouden, bergen en afvoeren van regenwater;
- waterhuishouding;
- waterlopen en waterpartijen;
- de ontwikkeling van natuurlijke oevers;
- infiltratievoorzieningen;
- beekdal met ecologische functie;
Een en ander met bijbehorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op de voor 'Water' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
6.2.1 Algemeen
Uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd, zoals bruggen, dammen en/of duikers, voor zover die qua aard en afmetingen passen bij de bestemming.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,00 meter
6.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning toestemming verlenen om af te wijken van:
- het bepaalde in artikel 6.2, voor het bouwen van gebouwen, onder de voorwaarden dat:
- het gebouw noodzakelijk is voor de waterbeheersing, de waterhuishouding dan wel de berging van regenwater;
- de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m²;
- de goothoogte niet meer bedraagt dan 4,00 meter;
- de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 8,00 meter;
- toestemming is verleend door de waterbeheerder.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en bouwwerken anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 6.1, meer in het bijzonder:
- voor het aanleggen, aanmeren of als ligplaats innemen van woonschepen;
- voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- als opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voertuigen, goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen.
Artikel 7 Waterstaat - Beschermingszone watergang
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming (basisbestemming), met voorrang mede bestemd voor de bescherming en het onderhoud van de in deze zone gelegen dan wel daaraan grenzende watergang.
7.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemmimg) mag op de voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
7.2.1 Algemeen
Uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd, voor zover die qua aard en afmetingen passen bij de bestemming.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,00 meter.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning toestemming verlenen om af te wijken van:
- het bepaalde in artikel 7.2, voor het bouwen van gebouwen ten dienste van en conform de (basis)bestemming, onder de voorwaarden dat:
- door de bouw en situering van de betreffende bouwwerk geen schade mag worden of kan worden toegebracht aan de watergang;
- vooraf advies wordt ingewonnen van de beheersinstantie van de in 7.1 bedoelde watergang;
- de beslissing met betrekking tot de omgevingsvergunning aan de beheersinstantie wordt meegedeeld.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ophogen van gronden;
- het aanbrengen van kaden of het wijzigen daarvan.
7.4.2 Uitzondering op verbod
Het in artikel 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
- die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
- die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
7.4.3 Toelaatbaarheid
Een in artikel 7.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de werken en/of werkzaamheden dan wel de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen niet in strijd zijn met het plan. Met betrekking tot de gevolgen voor de waterbergend vermogen wordt advies gevraagd aan de beheersinstantie.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene bouwregels
9.1 Ondergronds bouwen
Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende regels:
- binnen de fundering van de bedrijfswoning en/of bijbehorend bouwwerk is het ondergronds bouwen van menstoegankelijke ruimten ter vergroting van het woongenot toegestaan tot maximaal 3,00 meter diep, onder de voorwaarden dat:
- deze ruimte(n) uitsluitend van binnenuit toegankelijk zijn en geen ruimtelijke uitstraling hebben;
- de oppervlakte bedraagt maximaal de op grond van de bestemming toegestane oppervlakte bouwwerken bovengronds;
- daar waar ondergrondse bebouwing zoals bedoeld onder a. reeds aanwezig is ten tijde van het ter inzage gaan van het ontwerp van dit plan en waarbij de bouwdiepte groter is dan 3,00 meter, geldt deze maat als maximum toelaatbare maat;
- daar waar ondergrondse bebouwing op andere plekken dan bedoeld onder a. reeds aanwezig is ten tijde van het ter inzage gaan van het ontwerp van dit plan, wordt deze als bestaande situatie toelaatbaar geacht.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
10.1 Strijdig gebruik
Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming. Onder een strijdig gebruik met de bestemming wordt tenminste verstaan:
- het gebruik voor opslag, al dan niet voor de verhuur of de verkoop van machines, voer- of vaartuigen, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- het gebruik voor het opslaan, storten of bergen van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gericht gebruik van de grond;
- het (laten) gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, prostitutie en straatprostitutie.
10.2 Uitzondering strijdig gebruik
Onder een gebruik strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:
- het aanleggen of laten aanleggen van kabels en/of leidingen:
- die, voor zover het aardgastransportleidingen betreft, een diameter hebben van minder dan 4" en/of een druk van minder dan 40 bar;
- die, voor zover het transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie betreft, een diameter hebben van minder dan 4";
- waarvoor, indien en voor zover voor de aanleg een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is vereist, deze is verleend.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
11.1 Milieuzone - Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
11.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - Bodembeschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg' geldt dat die gronden - naast de andere aangewezen bestemming(en) - tevens dienen voor de bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater en de kwaliteit daarvan. De regels ter bescherming van de bodem, zoals vermeld in Hoofdstuk 2, paragraaf 2.8 en paragraaf 4.5 van de Omgevingsverordening Limburg, zijn van overeenkomstige toepassing.
11.1.2 Bouwregels
Er mag geen bebouwing plaatsvinden waarmee de kwaliteit van de bodem en de waarden daarvan onevenredig worden verminderd.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
12.1 Afwijken bouwregels
Burgemeester en Wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning toestemming verlenen om af te wijken van:
- de voorgeschreven maatvoeringen met ten hoogste 10%;
- het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
- de oppervlakte niet meer bedraagt dan 15 m²;
- de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,00 meter;
- de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5,00 meter;
- de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 10,00 meter mag bedragen;
- geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- het in gering mate afwijken van een bestemmingsgrens alsmede de vorm van bouwvlakken, voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.
12.2 Afwegingskader
De in artikel 12.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de landschappelijke waarde;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de sociale veiligheid;
- de externe veiligheid.
Artikel 13 Algemene procedureregels
Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:
- het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken ter inzage;
- burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend;
- in het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de bouwvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging;
- de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders;
- burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.
Artikel 14 Overige regels
14.1 Andere wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken geldt het overgangsrecht als volgt:
een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 15 lid 1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 15 lid 1 sub a met maximaal 10%;
- het bepaalde in artikel 15 lid 1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
Voor het gebruik geldt het overgangsrecht als volgt:
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 15 lid 2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- indien het gebruik, bedoeld in artikel 15 lid 2 sub a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- het bepaalde in artikel 15 lid 2 sub ais niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'regels van het bestemmingsplan 'Lemiers Rijksweg 8 t/m 8c'.