direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Donderberg Hoogvonderen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000265-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding planherziening

De gemeente Roermond is voornemens het bestemmingsplan 'Donderberg Hoogvonderen' te actualiseren. In het bestemmingsplan worden in principe geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen. De vigerende bestemmingsplannen vormen het uitgangspunt. Het nieuwe bestemmingsplan legt daarmee de bestaande situatie vast en fungeert daarmee als beheersplan waarbij de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden worden gecontinueerd.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied

Het plangebied ligt in het oostelijk deel van het stedelijk gebied van Roermond. Ruimtelijk gezien kan het plangebied opgesplitst worden in twee gedeelten, Donderberg en Hoogvonderen. Beide wijken zijn grootschalige nieuwbouwwijken, gebouwd in respectievelijk de jaren '60 - '70 en de jaren '70 - '90.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000265-VG01_0002.png"

Figuur 1: Kaartfragment plangebied

In het plangebied gelden, tot het van kracht worden van dit bestemmingsplan, de volgende bestemmingsplannen:

  • bestemmingsplan 'Donderberg Hoogvonderen': vastgesteld op 31 mei 2007;
  • bestemmingsplan 'Componistenbuurt Oost': vastgesteld op 26 maart 2009;
  • bestemmingsplan 'Buitengebied Asenray': vastgesteld op 20 oktober 2011;
  • bestemmingsplan 'Terbaansweg 27A': vastgesteld op 20 december 2012;
  • bestemmingsplan 'Kasteel Hillenraedtstraat 36': vastgesteld op 20 februari 2014;

Het nieuwe bestemmingsplan dient ter vervanging (al dan niet van bepaalde delen) van de hierboven genoemde bestemmingsplannen. De in de loop van de jaren verleende vrijstellingen, ontheffingen, projectbesluiten en/of omgevingsvergunningen zijn eveneens in dit bestemmingsplan verwerkt.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ‘Donderberg Hoogvonderen’ bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding;
  • regels;
  • toelichting.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de gronden en gebouwen in het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting geeft een beleidsmatige afweging en verantwoording van de randvoorwaarden. De resultaten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen staan in de toelichting opgenomen.

1.4 Leeswijzer

De toelichting op dit bestemmingsplan bestaat uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de gebiedsbeschrijving van het plan. Onder andere de ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke en functionele structuur worden hier omschreven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het geldende beleidskader en de wijze waarop het bestemmingsplan past binnen de beleidsdoelstellingen op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende deelaspecten waaronder milieu, externe veiligheid en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 wordt de feitelijke en juridische planopzet behandeld. In dit hoofdstuk wordt de wijze van bestemmen verklaard. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe de verschillende bestemmingen en regelingen in voorliggend plan zijn vastgelegd. Daarnaast wordt beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen in het plan voorkomen. Tot slot beschrijft hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke structuur

De geografische ligging van Roermond aan de samenvloeiing van de Roer en de Maas heeft de stad gedwongen haar uitbreiding hoofdzakelijk in oostelijke richting te zoeken. Toen de bebouwbare grond vrijwel geheel was benut heeft dit geleid tot de samenvoeging van de gemeenten Roermond en Maasniel in 1959. Dit maakte de ontwikkeling van de wijk Donderberg mogelijk. Omstreeks 1975 naderde ook deze wijk zijn voltooiing. Teneinde te kunnen blijven voldoen aan de volkshuisvestingstaak als centrumgemeente werd in 1973 het ontwerp-bestemmingsplan voor het oostelijk aansluitende gebied Hoogvonderen in procedure gebracht. Dit bestemmingsplan kreeg in 1978 rechtskracht. De gesloten exploitatieovereenkomst voor het gehele gebied Hoogvonderen omvatte de bouw van circa 1200 woningen met wijkvoorzieningen, zoals basisscholen, wijkhuis, winkelruimte, openbaar groen en wegen met bijbehorende infrastructuur. In 1977 werd met de ontwikkeling van de woningen begonnen in het noordwestelijk deel van Hoogvonderen.

2.2 Functionele structuur

Het bestemmingsplan bestaat uit twee wijken, Donderberg en Hoogvonderen. Het gehele gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Oranjelaan. Aan de oostzijde vormt de Sint Wirosingel grotendeels de grens die dan de zuidelijker de RW73 volgt. De grens volgt dan de groenzone rondom de Maasnielderbeek aan de westzijde van het plangebied tot waar deze weer de Oranjelaan kruist. De grotere wegen Donderbergweg en Koninginnelaan doorsnijden het plangebied en zijn daarmee de grootste wijkontsluitingswegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000265-VG01_0003.jpg"

Figuur 2: de wijken en buurten in het plangebied

Donderberg

De wijk Donderberg bestaat uit een aantal buurten. De Kastelenbuurt, de Sterrenberg, de Vliegeniersbuurt, de Componistenbuurt en de nog in ontwikkeling zijnde Componistenbuurt-oost. De Donderberg is een wijk die ontstaan is in de jaren zestig en zeventig. Kenmerkend voor de stedenbouw uit die jaren is de rationele blokverkaveling en de hoge flatgebouwen aan de randen van de wijk. Deze rationele opzet en gelijkvormige bouwstromen maakte snelle realisatie mogelijk in een periode van grote woningnood. De stedenbouwkundige opbouw bestaat uit een herhaling van haaks op elkaar staande woningblokken, de zgn. "stempelverkavelingen". Deze patronen worden met diverse woningtypologieën ingevuld. Zo zijn er in een blok rijenwoningen gebouwd van 2 lagen, met kap, rijenwoningen van twee lagen, plat afgedekt of drive in woningen in drie lagen. Ook de geschakelde en vrijstaande woningen, die aan de zuidwestzijde zijn geconcentreerd, zijn telkens haaks op elkaar gesitueerd. Aan de zuidoostelijke rand van de wijk zijn flats van 10 lagen geplaatst. Door de rechte lijnen in het plangebied zijn er lange zichtlijnen. De hoge flats zijn goede herkenningspunten in de wijk. Het duidelijke onderscheid in hoofdontsluiting en wijkontsluiting zorgt eveneens voor een goede oriëntatie. Aan de Donderbergweg, centraal in de wijk bevindt zich het overdekte winkelcentrum, de sporthal en het wijkcentrum. Het oostelijke gedeelte van de wijk, de buurt Sterrenberg, heeft geen fysieke verbinding voor autoverkeer met de naastgelegen wijk Hoogvonderen.

Hoogvonderen

Het meest recente gedeelte van de wijk aan de oostkant, gebouwd van circa 1980 tot circa 1995, bestaat voornamelijk uit verkeersluwe erven en doodlopende straten. De woningen zijn op de interne structuur georiënteerd. Drie grotere singels ontsluiten de wijk, de Florasingel, de Faunasingel en de Ambachtsingel. De tuinen liggen naar de buitenkant van de wijk. Ook op blokniveau liggen de achterzijden van de woningen naar de ontsluitingswegen, waardoor dichte wanden van schuurtjes, schuttingen en garages zijn ontstaan. Het oostelijk gedeelte van Hoogvonderen bestaat voor 95 % uit laagbouw in rijen, dubbel of vrijstaand, voor een groot deel in de koopsector gerealiseerd. Vrijwel de gehele wijk bestaat uit wonen alleen aan de Florasingel en Ambachtsingel bevinden zich nog enkele andere functies. Ter afscheiding van de wijk naar de Sint Wirosingel is een geluidwal gerealiseerd. Deze vormt samen met enkele waterpartijen een groene buffer naar de Sint Wirosingel.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

IIn dit hoofdstuk is het vigerend beleid dat van belang is voor het bestemmingsplan kort samengevat. Aan bod komen achtereenvolgens het relevante Rijksbeleid, provinciaal beleid, regionaal beleid en gemeentelijk beleid. Uit het provinciaal beleid, zoals opgenomen in het Provinciaal Omgevingsplan 2014 blijkt dat de provinciale bemoeienis met bestaand stedelijk gebied beperkt is. Het gemeentelijk beleid is in deze gebieden richtinggevend.

In paragraaf 3.2 wordt kort aandacht besteed aan de relatie tussen provinciaal beleid en voorliggend bestemmingsplan. In paragraaf 3.4 wordt aandacht besteed aan het relevante gemeentelijke beleid.

3.1 Europees- en Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 12 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (verder: structuurvisie) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van nationale belangen.

De structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de structuurvisie worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De 13 nationale belangen luiden kort samengevat als volgt:

Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Verbeteren bereikbaarheid: Slim investeren, Innoveren en Instandhouden

  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.
  • Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaat bestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke en cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en fauna soorten.
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Wanneer rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit echter om heldere taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden. Een rijksverantwoordelijkheid kan bijvoorbeeld aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt.

Door het beheersmatige karakter van dit bestemmingsplan worden binnen het plangebied geen nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is een rijksverantwoordelijkheid niet aan de orde. Het plan voldoet aan het rijksbeleid zoals dit is vastgelegd in de structuurvisie.

3.1.2 AMvB Ruimte

De nationale belangen uit de SVIR worden in de Amvb Ruimte juridisch geborgd. Deze Amvb Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro). De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen: voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.

Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met bepalingen omtrent de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer.

Op onderhavig bestemmingsplan zijn geen van deze belangen van toepassing.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is tevens de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in artikel 3.16 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder bestaat uit een drietal 'treden'. In de toelichting op een bestemmingsplan of ruimtelijke bestemmingsplan onderbouwing dient, met betrekking tot de ontwikkeling van o.a. bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel en woningbouwlocaties, beschreven te worden op welke wijze rekening is gehouden met volgende aspecten:

1. behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan;

2. binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties;

3. bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

Het planvoornemen voorziet in de actualisatie en digitalisering van de vigerende bestemmingsplannen voor de woonwijken Donderberg en Hoogvonderen. Er worden geen ontwikkelingen meegenomen waarvan nog geen planologische procedure is afgerond. Er vinden derhalve geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen plaats welke getoetst moeten worden aan artikel 3.1.6 Bro.

3.1.4 Nationaal Waterplan

Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden opgenomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het plangebied is gelegen binnen het deel van Nederland dat wordt omschreven als Hoog Nederland. Hoog Nederland omvat grofweg de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Hoog Nederland is grotendeels vrij afwaterend, dat wil zeggen dat het water onder vrij verval naar de rivieren en de zee stroomt. Vanwege de hogere ligging is het van nature het droge deel van het land. De hoge gronden zijn vooral aangewezen op het vasthouden van gebiedseigen water. Beleidsmatig wordt derhalve onder andere gestreefd naar een herstel van de sponswerking van de hoge gronden om watertekorten te voorkomen en wateroverlast te beperken. Provincies en waterschappen dienen de (grond)watersystemen op orde te brengen volgens de afspraken van het Nationaal Bestuursakkoord Water. Hieruit volgen geen verdere randvoorwaarden ten aanzien van dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 vastgesteld. De centrale ambitie zoals verwoord in het POL2014 komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

Aan het provinciaal omgevingsbeleid ligt een aantal principes ten grondslag: kwaliteit staat daarbij centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Het dynamisch voorraadbeheer vormt een belangrijk onderdeel van het POL2014. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen. Deze principes zijn tevens vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.

Het POL nodigt gemeenten uit om een flink aantal vraagstukken in regionaal verband verder uit te werken. Voor de thema's wonen, bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, land- en tuinbouw, energie en vrijetijdseconomie richt de provincie zich op regionale visies, die de basis moeten vormen voor afspraken tussen regiogemeenten en Provincie. Minder dan voorheen richten de Provincie zich op het beoordelen van individuele ontwikkelingen met een lokaal karakter: deze rol wordt overgelaten aan de diverse gemeenten. Middels het POL2014 wordt wel een aantal beleidsmatige kaders gesteld, al dan niet verankerd in de al eerder genoemde provinciale Omgevingsverordening.

Zonering plangebied 

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL2014 acht globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen de zones 'Overig bebouwd gebied' en 'Buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000265-VG01_0004.png"

Figuur 3: uitsnede POL2014 kaart zonering

Met betrekking tot de zone 'Overig bebouwd gebied' is een aantal algemene beleidsdoelstellingen / aandachtspunten geformuleerd:

  • Transformatie regionale woningvoorraad;
  • Bereikbaarheid;
  • Balans voorzieningen en detailhandel;
  • Stedelijk groen en water;
  • Kwaliteit leefomgeving.

Voor de zone 'Buitengebied' gelden de volgende beleidsmatige accenten:

  • Ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties landbouw;
  • Terugdringen milieubelasting vanuit landbouw;
  • Kwaliteit en functioneren ondergrond.

Ten aanzien van het deel van het plangebied dat is gelegen in de zone 'Buitengebied' geldt dat voor dit gebied in 2009 het bestemmingsplan 'Componistenbuurt Oost' is vastgesteld. Voornoemd (onherroepelijk) bestemmingsplan maakt een grootschalige woningbouwontwikkeling op deze locatie mogelijk. Om deze reden dient ook voor dit gebied feitelijk aansluiting te worden gezocht bij de algemene beleidsdoelstellingen zoals deze zijn geformuleerd ten aanzien van de zone ‘Overig bebouwd gebied’:

Gelet op zijn beheersmatig karakter gelden er ten aanzien van onderhavig bestemmingsplan geen specifieke beleidsmatige randvoorwaarden als gevolg van de ligging in de zone 'Overig bebouwd gebied'.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Wonen Zorg en Woonomgeving

De Structuurvisie wonen, zorg en woonomgeving, welke door de raden van Midden-Limburgse gemeente is vastgesteld eind 2014, geeft de kaders van het gemeentelijk woningbouwbeleid. De gemeenteraad van Roermond heeft deze structuurvisie vastgesteld op 18 december 2014.

De belangrijkste ontwikkelingen

Midden-Limburg kenmerkt zich door grote verschillen. Op hoofdlijnen komt het neer op een agrarisch gebied met veel woningen in het buitengebied in het westen, de Maas en Maasplassen met het wonen georiënteerd op het water en de natuurgebieden in het oosten waar het wonen meer in/nabij de kernen plaatsvindt en minder in het buitengebied. Er is sprake van een urbanisatietrend, de steden/centrumkernen lijken aan aantrekkingskracht te winnen. Wat betreft de demografische ontwikkelingen doen zich ook verschillen voor. Een aantal gemeenten krimpt al in bevolkingsomvang of gaat dat het komend decennium doen. Een aantal groeit nog langere tijd door. Belangrijker nog voor de resterende woningbehoefte is de huishoudenspiek. Het moment daarvan verschilt sterk. In Maasgouw en Roerdalen wordt deze piek in 2018-2020 verwacht, in Roermond pas in 2040. De huishoudenspieken in Echt-Susteren (2023), Leudal (2027), Weert (2027) en Nederweert (2031) liggen daar tussen in.

In de zorg doen zich vier belangrijke verschuivingen voor: van intramuraal wonen naar zelfstandig wonen met zorg aan huis, van centrale regie naar meer regie op lokaal niveau, van toenemende zorgbehoefte zonder een toename van de middelen, van formele zorg naar steeds meer informele zorg. Aanbiedende partijen trekken zich meer terug naar sec de eigen rol. Ten aanzien van de woonomgeving is een aantal bevindingen geconstateerd. Met name zuid- en oostwaarts staan voorzieningen nu al onder druk. De directe nabijheid van zorgvoorzieningen wordt steeds belangrijker. De kwetsbaarheid van kleine kernen neemt toe. De gemeenten zetten in op ontmoeten. De leefbaarheid wordt steeds minder bepaald door het voorzieningenniveau en vaker door het zelforganiserend vermogen van mensen. 

Structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening

De structuurvisie wordt vastgesteld op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Hiermee wordt  voorzienbaarheid gecreëerd. Dit is belangrijk omdat de (potentiële) plancapaciteit teruggebracht dient te worden van ca. 10.800 woningen tot ca. 5.800 woningen.

De uitdagingen

De regio staat voor een aantal uitdagingen:

  • beweging krijgen in de vastgoedmarkt;
  • actief op zoek gaan naar transformatiemogelijkheden;
  • het reduceren van de plancapaciteit;
  • afweging/keuze waar en welke nieuwbouw nog dient te worden gerealiseerd;
  • het in stand houden van de leefbaarheid.

Ambities

  • De ambities zijn in een aantal speerpunten geformuleerd, te weten:
  • goed evenwicht vinden tussen sociaal en fysiek domein;
  • reduceren/aanpassen van de plancapaciteit, marktbehoefte goed inschatten;
  • kansen creëren voor nieuwkomers;
  • transformatieopgave in zorgvastgoed is aanwezig, de uitwerking is ongewis;
  • de zorg voor kwetsbaren: smeden van nieuwe coalities;
  • de transformatieopgave in de huursector vraagt om regionale afstemming;
  • transformaties afstemmen met ingrepen op publiek domein;
  • sturen op kwaliteit;
  • kantelen van het 'wonen', ofwel hoe organiseren we de leefbaarheid?;
  • bewustmaken van de (oudere) burger, speciaal de eigenaar-bewoner, ten aanzien van het langer zelfstandig (moeten) blijven wonen.

Afwegingskader

In de structuurvisie is een afwegingskader opgenomen om de plannen te ordenen. De kwantitatieve resterende opgave van de gehele regio wordt allereerst gelijkelijk verdeeld over de gemeenten, naar rato van het aantal huishoudens. Dit komt neer op een groei van 4,2% tot en met 2023. Elke gemeente wordt hiermee, binnen haar totale bouwmogelijkheden, de mogelijkheid geboden om te (laten) bouwen in elke kern, waarbij wel een maximum wordt aangegeven. De gemeenten Nederweert en Roermond mogen meer bouwen dan dit maximum, omdat de behoefte daar hoger ligt dan het regionale gemiddelde. De overige gemeenten krijgen meer bouwmogelijkheden dan de groei van het aantal huishoudens aangeeft maar moeten hun ambitie wel realiseren binnen de komende 10 jaar. Integrale heroverweging vindt plaats in 2018, mede op basis van de dan geldende prognoses.

De gemeenten Nederweert en Roermond geven hiermee de andere gemeenten de komende 10 jaar ruimte om meer te bouwen dan op basis van de berekende eigen woningbehoefte nodig is, zonder dat ten koste gaat van de ruimte die de gemeenten Nederweert en Roermond krijgen. Hierdoor krijgen deze overige gemeenten meer ruimte en tijd om hun overtollige planvoorraad af te bouwen. Deze extra woningbouwmogelijkheden gaan niet ten koste van de woningbouwmogelijkheden in Nederweert en Roermond, omdat zij de geplande woningbouw tot het niveau van de berekende behoefte evengoed mogen realiseren.

Afgesproken wordt dat de gemeenten de komende 4 jaar minimaal 40% van de (potentiële) overcapaciteit afbouwen. Concreet gaat het om de volgende aantallen voor de periode 2014 tot en met 2017:

  • Echt-Susteren  - 130
  • Leudal             - 370
  • Maasgouw       - 265
  • Nederweert      - 120
  • Roerdalen        - 140
  • Roermond        - 10
  • Weert              - 455

Instrumenten

In de structuurvisie zijn instrumenten opgenomen die sturing geven aan de woningbouwplanning en het terugbrengen van de planvoorraad. Het betreft de Omgevingswet, het intrekken van omgevingsvergunningen, reductie en aanpassen van de plancapaciteit door het aanpassen van nieuwe of bestaande bestemmingsplannen, ontbinding van privaatrechtelijke overeenkomsten, anticiperen op provinciaal Transitiefonds, beter afstemmen verkoop woningen door woningcorporaties, handhaving permanente bewoning recreatiewoningen, niches, beperken nieuwe woningen buitengebied en tot slot monitoring en evaluatie. Een aantal instrumenten wordt lokaal opgepakt, een aantal wordt regionaal opgepakt.

Uitvoeringsprogramma

De gemeenteraad stelt de structuurvisie vast, het college voert de structuurvisie uit. Jaarlijks wordt verantwoording afgelegd aan de raad aan de hand van een monitorings- en voortgangsverslag.

Opgave Roermond

De in de structuurvisie voor de gemeente Roermond bepaalde woningbehoefte op basis van de prognose uit 2013 (3.610) komt ongeveer overeen met de totale planvoorraad per 1 januari 2014 (3.630). Dit betreft zowel harde als zachte plannen. Een actualisatie van de planvoorraad van de gemeente Roermond per 1 januari 2016 laat een lichte overschrijding ten opzichte van het in de structuurvisie genoemde aantal zien (3.678 ten opzichte van 3.610, zijnde een overschrijding van nog geen 2%). Afgesproken is de prognose van de woningbehoefte (3.610) als ijkpunt te hanteren en niet aan te passen op basis van nieuwe prognoses, zodat gemeenten het meerjarig beleid hierop kunnen baseren en niet steeds het beleid moeten herzien.

De lichte overschrijding van de planvoorraad ten opzichte van de woningbehoefte leidt tot de situatie waarin bestaande plannen heroverwogen moeten worden. In deze heroverweging, welke reeds is opgestart, zal met name gekeken worden naar de mate waarin bestaande plannen daadwerkelijk tot uitvoering zijn gekomen alsmede de mate waarin plannen passen bij de kwalitatieve vraag. De verwachting is dat daarmee de beperkte overschrijding van de afspraken uit de Structuurvisie binnen de planperiode van de Structuurvisie (2014 tot en met 2017) kan worden opgeheven.

Het voorliggend plan betreft een actualisatieplan. Er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden opgenomen in het bestemmingsplan. Dit betekent dat als gevolg van dit plan het aantal woningen niet toeneemt. Het woongebied Componistenbuurt Oost is momenteel in ontwikkeling. Het bestemmingsplan voor deze ontwikkeling is in 2009 vastgesteld, en is vertaald in voorliggend actualisatieplan. In dit gebied mogen nog 110 grondgebonden woningen worden gerealiseerd. Indien hier vanuit volkshuisvestelijk belang aanleiding toe bestaat, kunnen burgemeester en wethouders na op 31 december 2014 middels een wijzigingsbevoegdheid besluiten dit aantal naar beneden bij te stellen. Deze datum correspondeert met afspraken die omtrent de realisatie van het plan zijn gemaakt met de ontwikkelaar. Het plan is dan ook in overeenstemming met de structuurvisie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Roermond 2030

Op 22 december 2016 heeft de raad van de gemeente Roermond de Toekomstvisie Roermond 2030 vastgesteld. Deze toekomstvisie schetst voor 5 hoofdthema's (welke in samenwerking met inwoners van Roermond en partners van de stad zijn gekozen) een toekomstbeeld voor de gemeente. Met de 5 thema's biedt de toekomstvisie een integraal perspectief op de toekomst van de stad, waarbij de belangrijkste veranderingen worden geadresseerd die op de stad afkomen. Aan de hand van de 5 thema's wordt de gewenste ontwikkelingsrichting van de gemeente beschreven. Drie zogenaamde roden draden zijn daarbij randvoorwaardelijk voor de geschetste toekomst: ontmoeting, verbinding en samenwerking. Deze rode draden spelen een belangrijke rol binnen de 5 hoofdthema's.

De vijf hoofdthema's kunnen als volgt worden samengevat:

1. Roermond in 2030, een thuis voor de jeugd

In 2030 voelen kinderen en jongeren zich thuis in Roermond en verbonden met de stad. De jeugd die opgroeit in Roermond kan zich optimaal ontwikkelen. Er is een breed onderwijsaanbod en een variatie aan sport- en vrijetijdsmogelijkheden. Voor jongeren die op kamers gaan of starten op de woningmarkt biedt Roermond volop mogelijkheden. Een goede verbinding met het bedrijfsleven stimuleert ondernemerschap onder jongeren en zorgt voor voldoende stageplekken en carrièremogelijkheden. De jeugd van Roermond maakt onlosmakelijk onderdeel uit van de lokale gemeenschap en speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van de stad.

2. Roermond in 2030, stad die je actief houdt

In 2030 leveren vitale ouderen in Roermond actief een bijdrage aan de samenleving en daarmee zijn ze van grote waarde. Ook biedt Roermond als stad van leisure en recreatie volop mogelijkheden voor de vrijetijdsbesteding van ouderen. Voor senioren is het goed toeven in Roermond en biedt de stad een prettige woonomgeving. Met speciale aandacht voor het welbevinden voor haar oudere bewoners is Roermond een seniorvriendelijke stad. De levendigheid van de stad en de generatie-overstijgende netwerken in de gemeenschap maken dat Roermond een stad is die je actief houdt.

3. Roermond in 2030, Roermond zorg(t) voor elkaar

Roermond is in 2030 een stad waar aandacht is voor de kwaliteit van leven van haar inwoners. De mens staat centraal en met oog voor de individuele situatie wordt de zelfredzaamheid gestimuleerd en ondersteuning en zorg geboden waar nodig. Een grote rol is daarbij weggelegd voor sociale netwerken en community's. Samen met formele zorgnetwerken zorgen zij voor een fijnmazig vangnet. De gemeente brengt de verschillende organisaties en maatschappelijke initiatieven bijeen en stimuleert vernieuwende concepten voor zorg die menselijk, kleinschalig, dichtbij en bereikbaar is. De stad biedt een zorgzame woonomgeving waar mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen.

4. Roermond in 2030, stad van retail & leisure en industrie

Roermond is in 2030 een sterke regionale speler. Bedrijfsleven en onderwijs in de regio werken slim samen en de gemeente is daarbij een daadkrachtige en creatieve verbinder. De stad is koploper in retail-innovatie, wat voor extra aantrekkingskracht zorgt. Roermond wordt steeds internationaler. In retail en in de maakindustrie zorgt een mix van kleine en grote bedrijven voor een innovatieve dynamiek. Samen met het onderwijs uit de regio voeden zij het ondernemerschap bij de bevolking. Ondernemerschap dat gestalte krijgt op de verschillende werklocaties die de stad rijk is, van binnenstad tot Roerstreek. De werklocaties zijn de visitekaartjes van de Roermondse economie

5. Roermond in 2030, historische binnenstad aan het water

In 2030 is de levendige historische binnenstad aan het water hét visitekaartje van Roermond. In de compacte binnenstad zorgt een diverse mix van winkels, horeca, cultuur, recreatie, onderwijs, bedrijvigheid, wonen en evenementen voor een levendig centrum. Het historische decor en de verbinding met het water dragen bij aan een unieke beleving. De mogelijkheden voor watersport en recreatie van de Maasplassen, het binnenstadtoerisme en het Designer Outlet Center versterken elkaar. Niet alleen voor bezoekers, ook voor bewoners is de binnenstad van grote waarde. De binnenstad biedt een aantrekkelijke woonomgeving en is de plek waar bewoners komen om te werken, te leren en elkaar te ontmoeten.

Vanzelfsprekend kunnen de diverse thema's uit de toekomstvisie ook ruimtelijke componenten en consequenties hebben. Daarbij kan gedacht worden aan het beschikbaar zijn van voldoende woningen voor starters en senioren, de doorontwikkeling en het beheer van de diverse werklocaties, of het beschermen en versterken van de voorzieningenstructuur binnen de gemeente. Omdat voorliggend bestemmingsplan vanwege zijn conserverend karakter er op is gericht de bestaande planologisch-juridische situatie in de het gebied Donderberg Hoogvonderen vast te leggen, vloeien er uit de toekomstvisie geen concrete actiepunten ten aanzien van dit bestemmingsplan voort. Nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen in de wijk dienen natuurlijk wel binnen de uitgangspunten van de toekomstvisie te passen.

3.4.2 Structuurvisie Roermond (2001)

De structuurvisie Roermond bevat een 'streefbeeld 2030', waarin Roermond neergezet wordt als een dynamische, compacte kwaliteitsstad aan het water. De visie vormt een belangrijke basis voor het ruimtelijke beleid van de gemeente. De beleidsdoelstellingen richten zich op kwaliteitsverbeteringen van de ruimtelijke structuur, te bereiken door middel van herstructurering, inbreiding en optimale benutting van de beschikbare ruimte.

Voor het deelgebied Donderberg/Componistenbuurt zijn verder de volgende richtlijnen en ambities van belang:

  • Het verbeteren van de herkenbaarheid in functionele en stedenbouwkundige zin door o.a. het aanpassen van de verkeers- en groenstructuur;
  • Het ontwikkeling naar een meer groen woonmilieu;
  • De herstructurering van de bestaande woningvoorraad en hierbij het aantal appartementen en huurwoningen terugbrengen, meer laagbouw-woningen met nadruk op koopsector realiseren en het toevoegen van ouderen huisvesting;
  • De wijkaanpak integreren met planopzet voor de uitbreidingslocatie Componistenbuurt.

Deze thema's en ambities zijn voor een groot deel opgepakt en uitgewerkt in het Wijkontwikkelingsplan Donderberg. In paragraaf 3.4.4 Wijkontwikkelingsplan Donderberg wordt hierop nader ingegaan.

3.4.3 Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond

De Provincie Limburg heeft beleid ontwikkeld voor het buitengebied en aanvullend voor een aantal gebieden binnen het stedelijk gebied, dat als uitgangspunt heeft dat bebouwingsontwikkelingen leiden tot verlies van omgevingskwaliteit en dat dit verlies dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsimpuls. De provincie stelt dat 'rode ontwikkelingen' buiten de vastgestelde contouren slechts mogelijk zijn indien de locatie zich daar planologisch voor leent én indien dit gepaard gaat met een compensatie van de 'aantasting' en kwaliteitsverbetering van het buitengebied en aanvullend een aantal gebieden binnen het stedelijk gebied. Deze compensatie kan bestaan uit een compensatie in natura of een financiële bijdrage.

Dit beleid is vastgelegd in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM). Het LKM is op 12 januari 2010 door Gedeputeerde Staten vastgesteld en is een uitwerking van de POL herziening 'Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering'. Het provinciale beleid is door de gemeente nader uitgewerkt in de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond die op 16 februari 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld.

Op de bij de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage behorende kaart 1 'Gebiedsafbakening' ligt het plangebied van voorliggend bestemmingsplan binnen de grens stedelijke dynamiek van de stadsregio Roermond. Deze gebiedsafbakening is gebaseerd op de bij het (voormalige) Provinciaal Omgevingsplan 2006 (POL2006) behorende kaart 1 'Perspectieven'. Binnen de grens stedelijke dynamiek is het kwaliteitsbeleid slechts van toepassing binnen de voormalige POL2006 perspectieven 2 (Provinciale ontwikkelingszone groen), 3 (Ruimte voor veerkrachtige watersystemen) en 8 (Stedelijke ontwikkelingszone). Het plangebied is niet gelegen in één van deze drie perspectieven. Als gevolg hiervan vormt het gemeentelijk kwaliteitsbeleid geen verdere randvoorwaarde bij de vaststelling van dit bestemmingsplan.

3.4.4 Wijkontwikkelingsplan Donderberg

De gemeente Roermond, Wonen Zuid, Wonen Limburg en de Provincie Limburg hebben in januari 2011 een intentieovereenkomst gesloten met als doel het concretiseren van de doelstelling om de wijk Donderberg duurzaam te herontwikkelen en te transformeren, zodanig dat de leefbaarheid en veiligheid voor de fysieke, sociale en economische structuur versterkt en verbeterd wordt. Deze intentieovereenkomst en de hieruit voortvloeiende samenwerking heeft geleid tot de vaststelling van het Wijkontwikkelingsplan Donderberg 2012-2024 en de bijbehorende Uitvoeringsprogramma's fase 1 (2012-2016) en fase 2 (2017 t/m 2020).

In het wijkontwikkelingsplan zijn 5 thema’s uitgewerkt die het hart van het plan vormen. Bij elk thema worden na een inleiding met korte analyse, de te behalen resultaten benoemd, alsmede de te nemen maatregelen én de inzet van bewonersparticipatie. De volgende thema’s worden onderscheiden:

  • Leefbaarheid en Veiligheid;
  • Wonen;
  • Leren en Werken;
  • Jeugd en Opgroeien;
  • Zorg en Welzijn.

De WOP-partners voeren projecten uit op het vlak van fysiek, veiligheid en sociaal-economische aspecten. Vooral voor de eerste twee categorieën zijn de projecten gepland en concreet benoemd. Voor de sociaal-economische projecten moeten de projecten met name ontstaan vanuit de dialoog met de 'quatro helix' (inwoners, (zorg)ondernemers, maatschappelijke organisaties en (semi)overheden). Het zijn de zogenaamde 'opportune zaken', deels te scharen onder projectgelden die gelabeld zijn naar een drietal 'speerpunten' (jeugd en jongeren, (lang) thuis in eigen wijk, activering naar (vrijwilligers)werk) en deels geheel vrij gelaten onder de noemers 'Kleur je wijk' en 'Donderbudget'. Alle projecten vinden plaats onder de noemer 'Zo doen we dat op de Donderberg'

In het uitvoeringsprogramma zijn diverse projecten opgenomen met een ruimtelijke component. Dit betreft diverse woningbouw(renovatie)projecten, en herinrichting van de openbare ruimte in de wijk. Veel projecten zitten reeds in hun uitvoeringsfase. Voor andere projecten dient nog nadere planvorming plaats te vinden. Een groot deel van de in het uitvoeringsprogramma benoemde projecten heeft geen directe planologisch-juridische consequenties en wordt mede uitgevoerd op basis van de hiervoor geldende sectorale beleidsplannen van de gemeente Roermond. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het beheer en onderhoud van de openbare ruimte (weginrichting en groenbeheer). In de regels van voorliggend bestemmingplan is waar mogelijk rekening gehouden met dit beleid, waardoor de uitvoering hiervan zo goed mogelijk wordt gefaciliteerd. Gelet op zijn conserverend karakter biedt voorliggend bestemmingsplan geen basis voor mogelijke nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen welke niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan. Wanneer de betreffende plannen voldoende zijn uitgewerkt, zal hiervoor een separate planologische procedure moeten worden doorlopen.

Dat laatste geldt ook voor initiatieven die conform het wijkontwikkelingsplan onder de kleine economie kunnen worden geschaard. In aanvulling op de beleidsregel 'Aan huis gebonden beroepen en kleine economie' (zie verder paragraaf 3.4.9 Kleine economie) zijn ten aanzien van kleinschalige bedrijfjes in de bestaande woonomgeving de volgende afspraken gemaakt:

Wel:

  • speciaalzaken met op kleine schaal verkoop van eigen producten
  • eenmanszaken met als basis het ter plekke uitvoeren van een ambacht of het leveren van persoonlijk advies
  • plaats voor jonge ondernemers om ervaring op te doen / studentbedrijfjes
  • kunstenaars (woonateliers of atelier en winkel in één)
  • ondernemers bij gebleken succes door laten stromen naar duurder / hoger huursegment

Geen:

  • ondernemers die huren kunnen opbrengen zoals in het winkelcentrum
  • concurrenten van ondernemers in het winkelcentrum
  • branches die duistere zaken aantrekken of daarmee gelieerd kunnen worden
  • geen horeca uitbreidingen zoals frituur, shoarma, snackbars etc.

Wanneer deze initiatieven zich voordoen zal hiertoe conform deze afspraken een afweging op maat worden gemaakt.

3.4.5 Groenvisie

De visie op het stedelijk groen is in samenwerking met burgers en belangenverenigingen opgesteld en vastgelegd in de Groenvisie. Om deze visies via diverse uitvoeringssporen te realiseren zijn spelregels opgesteld, toetsingscriteria voor kwaliteit. De Groenvisie zet in op duurzame groenstructuren in de openbare ruimte. Groenstructuren die aantrekkelijk zijn en zo robuust dat ze voor lange tijd bijdragen aan een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Vanzelfsprekend zijn deze structuren ecologisch waardevol, klimaat- en ziektebestendig en klaar voor de toekomst.

De Maasnielderbeek is als landschappelijke lijn aanwezig in het gebied. De ruimtelijke continuïteit hiervan heeft prioriteit ten opzichte van andere groenstructuren. De beleving en bereikbaarheid van de landschappelijke lijnen willen we dan ook versterken. Naast de ecologische waarde zorgt de Maasnielderbeek met zijn parkachtige setting ook voor herkenbaarheid en identiteit.

Het plangebied grenst aan de noordzijde aan de Oranjelaan waar een belangrijke boomstructuur is gelegen, andere belangrijke boomstructuren zijn de Koninginnelaan en de Sint Wirosingel. Deze structuren kenmerken zich door de ruime opzet en de meer natuurlijke vegetatie die daaronder groeit. Verdeeld over de wijken zijn veel grote groenpercelen aanwezig waar bomen volledig kunnen uitgroeien. Hierdoor zijn deze plekken ook van groot belang voor de algehele groenstructuur in de wijken. In de straten zijn groeiplekken voor de bomen immers beperkter van omvang waardoor bomen -afhankelijk van soort en inrichting- niet volledig of slechts in beperkte gevallen kunnen uitgroeien.

Buiten de doorgaande structuren kenmerkt het gebied zich door de vele groenpercelen die verdeeld over de wijk liggen. Op vele plekken zijn deze ingericht als speel- of sportvoorziening. Logischerwijs zijn dit plekken waar sport, spel en ontmoeting starten en plaatsvinden. De gebruikersdruk op de openbare ruimte is hier over het algemeen groot. Op de grotere groenpercelen zijn ruigere vormen van beplanting aanwezig, vaak in de vorm van bosplantsoen. Deze hebben een belangrijke ecologische waarde en worden ook als informele speelruimte gebruikt.

Diverse entrees van de wijken en buurten zijn opgewaardeerd door het toepassen van bloeiende vaste planten. Vanzelfsprekend hebben deze een grote sierwaarde, ook ecologisch zijn deze waardevol o.a. door de lange bloeiperiode. Een ander doel van deze beplanting is om de identiteit en herkenbaarheid van deze buurt- en wijk entrees te versterken.

De diverse bestemmingen in dit bestemmingsplan bieden allen ruimte voor de instandhouding en de aanleg van groenvoorzieningen. Op deze wijze wordt in planologisch opzicht maximale ruimte voor uitvoering van de Groenvisie gecreëerd.

3.4.6 Nota Parkeernormen 2014

De Gemeente Roermond wil de toenemende vraag naar parkeergelegenheid goed faciliteren, maar wel op een zodanige wijze dat de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft en de bereikbaarheid van de stad en het centrum kan worden gewaarborgd. Centraal hierbij staat dat de veroorzaker van de parkeervraag behorende bij een nieuw- of verbouwproject verantwoordelijk wordt gesteld voor het realiseren van de daartoe benodigde parkeerplaatsen. Daar zijn echter goede en heldere kaders voor nodig. Initiatiefnemers en bouwers moeten op voorhand weten waar ze op het gebied van parkeren aan moeten voldoen. Ook omwonenden en overige belanghebbenden hebben recht op deze duidelijkheid over waar ze aan toe zijn en wat ze kunnen verwachten bij deze nieuw- of verbouwplannen ten aanzien van parkeren.

In de Nota Parkeernormen 2014 zijn de kaders vastgelegd waarmee de parkeervraag als gevolg van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden bepaald. Bij ruimtelijke ontwikkelingen (inbreiding, uitbreiding en functieverandering) wordt door middel van een vaste systematiek met parkeernormering invulling gegeven aan deze parkeervraag. In de Nota Parkeernormen zijn de landelijke parkeerkencijfers zoals deze door het CROW zijn gepubliceerd ten aanzien van de gemeente Roermond geconcretiseerd. De toepassing van de parkeernormen uit de parkeernota is verankerd in de regels van dit bestemmingsplan.

3.4.7 Nota archeologie 2011

In de Nota Archeologie 2011 is de gemeentelijke archeologievisie en het beleid voor de komende jaren geformuleerd (vastgesteld op 7 juli 2011). Leidraad daarbij is dat archeologie een integraal onderdeel vormt bij afwegingen betreffende de ruimtelijke ordening. In 2008 is de Archeologieatlas vastgesteld door de gemeenteraad. Deze Atlas vormt de basis voor het archeologiebeleid, dat transparant is voor burgers en investeerders en verantwoord omgaat met het ondergrondse erfgoed. Op basis van de Atlas is de Beleidskaart Archeologie opgesteld, waarop archeologische verwachtingswaarden aan het gemeentelijk grondgebied zijn toegekend.

In de Nota Archeologie worden verder de drie fasen van archeologisch onderzoek beschreven. De eerste fase betreft het vooronderzoek. De tweede fase betreft het uitvoeren van vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. De laatste fase is een vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische opgraving. Uit de in het bestemmingsplan opgenomen dubbelbestemmingen blijkt of een vooronderzoek noodzakelijk is. Uit het vooronderzoek blijkt of verder onderzoek moet plaatsvinden.

In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie in relatie tot voorliggend bestemmingsplan.

3.4.8 Nota integraal horecabeleid (2007)

De Nota integraal horecabeleid beschrijft het horecabeleid van de gemeente Roermond. Het doel van dit beleid is het versterken van toerisme in het kerngebied, een goed evenwicht creëren tussen bedrijvigheid en leefbaar wonen, goede serviceverlening richting ondernemers en streven naar een economisch gezonde en dynamische horecabedrijfstak. In het horecabeleid is aandacht voor de wijze van bestemmen van horecavoorzieningen in nieuwe bestemmingsplannen. In woonwijken worden enkel bestaande horecavoorzieningen positief bestemd zodat uitbreidingsmogelijkheden in de meeste gevallen afwezig zijn. In dit bestemmingsplan zijn de bestaande horecafuncties positief bestemd. Daarnaast is het toevoegen van nieuwe horecagelegenheden binnen het plangebied niet mogelijk gemaakt. Dit is in overeenstemming met het gemeentelijke horecabeleid.

3.4.9 Kleine economie

Op 27 juni 2006 is de beleidsregel 'Aan huis gebonden beroepen en kleine economie' vastgesteld. Hierin wordt aangegeven welke bedrijfsmatige activiteiten als een aan huis gebonden beroep en welke als zogenaamde 'kleine economie' beschouwd kunnen worden.

Aan huis gebonden beroepen

De zogenaamde aan huis gebonden beroepen vallen binnen de woonbestemming als de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Voor de toepassing van de beleidsregel wordt als definitie aangehouden: "de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, (para-)medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel.". De zogenaamde vrije beroepen, die onderdeel uitmaken van de aan huis gebonden beroepen, worden geacht binnen de woonbestemming te passen als de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Onder vrije beroepen worden onder meer begrepen de beroepen van arts, advocaat, notaris en makelaar.

Kleine economie

Overige bedrijvigheid die niet valt onder de aan huis gebonden beroepen, maar in bepaalde gevallen wel daarmee gelijk te stellen is, wordt aangemerkt als kleine economie. De definitie van kleine economie is: "bedrijfsactiviteiten die wat betreft invloed op de woonomgeving gelijk te stellen zijn aan een aan huis gebonden beroep, waarvan de omvang en de activiteiten zodanig zijn dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.". De activiteiten die tot de kleine economie behoren zijn niet rechtstreeks toegestaan binnen de woonbestemming. Wel is het mogelijk een omgevingsvergunning te verlenen. Voorwaarde daarbij is dat de ruimtelijke uitwerking overeenkomt met die van de aan huis gebonden beroepen. De uitoefening van deze beroepen mag immers niet ten koste gaan van een goed woon- en leefmilieu in de omgeving. Ter invulling hiervan worden bij de afweging om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen, de volgende voorwaarden aangehouden:

  • er mag geen onevenredige hinder worden toegebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu;
  • door de uitoefening van de activiteit mag het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig veranderen, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest; dit houdt onder meer in dat er geen grote reclame-uitingen aan of bij de woning geplaatst mogen worden;
  • de oppervlakte van de woning welke voor de bedrijfsvoering wordt gebruikt, mag niet meer dan 50% van de begane grond en maximaal 30% van het totale vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen bedragen; de totale oppervlakte van de activiteit mag niet meer bedragen dan 25 m². Het te gebruiken oppervlak dient op een tekening te worden aangegeven die bij het besluit wordt gevoegd;
  • er mag geen sprake zijn van een verkeersaantrekkende activiteit die de woonomgeving onevenredig belast en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen waaronder extra parkeerplaatsen, noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen of er in de omgeving voldoende beschikbare plaatsen zijn;
  • de uitvoerder van de activiteit dient ter plaatse te wonen;
  • detailhandel is alleen als ondergeschikte activiteit toegestaan en uitsluitend van goederen die verband houden met de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend;
  • activiteiten die op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer meldingsplichtig of op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunningsplichtig zijn, worden in beginsel niet toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat er geen overlast voor de omgeving op zal treden, waarbij maximaal bedrijven uit categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of daarmee vergelijkbare bedrijven worden toegestaan.

De hiervoor beschreven regeling is in de planregels van dit bestemmingsplan verwerkt. In de planregels is een afwijkingsmogelijkheid van de gebruiksregels opgenomen om nieuwe bedrijvigheid, die valt onder de categorie 'kleine economie', toe te staan.

3.4.10 Externe Veiligheid

Inleiding

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen.

Wettelijk kader

Het rijksbeleid met betrekking tot het gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is het externe veiligheidsbeleid met betrekking tot het transporteren van gevaarlijke stoffen door buisleidingen weergegeven.

Op 1 april 2015 zijn de Wijzigingswet vervoer gevaarlijke stoffen, de Wet Basisnet, de Regeling Basisnet, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten in werking getreden. In voornoemde wet- en regelgeving is het beleid beschreven met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het water. Het Bevt komt qua opzet en normering grotendeels overeen met het Bevi.

In het Basisnet zijn door de Rijksoverheid, gemeenten, provincies en het bedrijfsleven afspraken gemaakt over de routes waarover gevaarlijke stoffen vervoerd mogen worden. Voor rijkswegen, spoorwegen en belangrijke vaarwegen zijn risicoplafonds vastgesteld.

In het kader van de Wet Basisnet wordt langs bepaalde transportroutes een zogenaamd plasbrand-aandachtsgebied (PAG) vastgesteld.

Op grond van het Bevt dient in het PAG rekening gehouden te worden met de effecten van een incident met brandbare vloeistoffen (o.a. benzine). Bij een incident kan de stof uit het transportmiddel vrijkomen en ontbranden (plasbrand). Daarom geldt in het PAG een bijzondere verantwoordingsplicht, speciaal gericht op het effect van een eventuele plasbrand, in aanvulling en aansluiting op de bestaande verantwoordingsplicht met betrekking tot het groepsrisico die met het Bevt wettelijk wordt verankerd.

Als PAG geldt een zone van 30 meter aan weerszijden van de transportroute, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf of de buitenste kantstrepen van de weg. Het PAG betreft ook de ruimte boven het spoor of de weg. Bij waterwegen geldt voor het PAG een zone van 25 meter vanaf de oevers. Naast de bijzondere verantwoordingsplicht gelden in een PAG voor nieuwe bebouwing aanvullende bouwkundige voorschriften. Een PAG geldt uitsluitend voor nieuwe situaties.

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan verder twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt. Tevens zal aandacht worden besteed aan (de achtergrond van) de verantwoording van het groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd onbeschermd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten, zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, gebouwen met grote aantallen personen, kampeerterreinen en dergelijke, geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten, zoals bedrijfsgebouwen, winkels en dergelijke, geldt de 10-6/jaar contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groeprisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Verantwoordingsplicht

Voor elke significante verandering van het groepsrisico in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen dient verantwoording afgelegd te worden, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering in de besluitvorming betrokken is. Verantwoording is ook noodzakelijk indien de oriëntatiewaarde van het groepsrisico overschreden wordt. Naast de omvang van het groepsrisico dienen andere kwalitatieve aspecten meegewogen te worden in de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen onder andere zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Een verplicht onderdeel bij de invulling van de verantwoordingsplicht is advies vragen aan de veiligheidsregio (regionale brandweer).

In het Bevt is aangegeven dat het groepsrisico niet in alle gevallen verantwoord hoeft te worden. De verantwoordingsplicht geldt niet voor ruimtelijk besluiten die betrekking hebben op een gebied dat in zijn geheel op meer dan 200 meter vanaf het referentiepunt van de transportroute ligt. Het groepsrisico hoeft ook niet verantwoord te worden als kan worden aangetoond dat het toekomstige groepsrisico niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Daarnaast kan de verantwoording van het groepsrisico achterwege blijven als het groepsrisico met niet meer dan 10% toeneemt ten opzichte van de situatie vóór vaststelling van het ruimtelijk besluit en het groepsrisico na vaststelling van het besluit onder de oriëntatiewaarde blijft.

In het Bevb is bepaald dat een beperkte verantwoording mogelijk is indien:

  • het plangebied gelegen is buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden;
  • de waarde van het GR niet hoger is dan 0,1 maal (10% van) de oriëntatiewaarde;
  • het GR minder dan 10% toeneemt, voor zover de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

Visie externe veiligheid Roermond

De Visie externe veiligheid Roermond (hierna: de visie) is op 10 juni 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie zijn de ambities en de visie van de gemeente Roermond geformuleerd die gebruikt worden bij de uitvoering van het externe veiligheidsbeleid binnen de gemeente.

Een belangrijke ambitie die in dit kader in de visie wordt benoemd, is dat de gemeente de oriëntatiewaarde van het groepsrisico in principe hanteert als plafondwaarde voor nieuwe ontwikkelingen. Andere ambities zijn bijvoorbeeld het niet situeren van extra kwetsbare personen in de (directe) nabijheid van risicobronnen, en het streven naar optimalisatie van beheersmaatregelen bij het spoor, de A73 en de provinciale wegen.

Voor elk ruimtelijk plan in Roermond dient in principe een verantwoording van het groepsrisico gegeven te worden, aangezien de invloedsgebieden van de diverse risicobronnen over de gehele stad zijn gelegen. In paragraaf 4.2 wordt nader op het aspect externe veiligheid in relatie tot onderhavig bestemmingsplan ingegaan.

3.4.11 Nota bodembeheer

Op 7 juli 2011 heeft de gemeenteraad van Roermond de Nota bodembeheer regio Maas & Roer, gedeelte Roermond inclusief bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Nota is het bodembeleid van de gemeente beschreven. De Nota is opgesteld in samenwerking met de gemeenten Maasgouw, Beesel en Leudal.

De Nota geeft naast een uitwerking van het Besluit bodemkwaliteit ook op eenduidige wijze invulling aan het gemeentelijk bodembeleid, waarin de bodemdoelstellingen binnen de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit gelijk zijn.

De Nota bodembeheer geeft aan hoe moet worden omgegaan met de diffuse bodemverontreiniging. De stedelijke dynamiek wordt aangegrepen om de bodemkwaliteit waar nodig te verbeteren en geschikt te maken voor het gewenste gebruik. In dit kader is de reikwijdte van de Nota bodembeheer beperkt tot die situaties waarbij er een maatschappelijke ontwikkeling gepland is die aanleiding is om eisen te stellen aan de bodemkwaliteit, de zogenaamde 'nieuwe situaties'.

De Nota bodembeheer bevat het toetsingskader voor de te hanteren bodemkwaliteit afhankelijk van de nieuwe functie en de huidige bodemkwaliteit, de zogenaamde dubbele toets. De volgende kwaliteitsklassen worden gehanteerd: Wonen, Industrie en Overig (landbouw en natuur). In paragraaf 4.1.1 wordt nader ingegaan op het aspect bodem. Aangezien het voorliggende plan een beheersplan betreft en geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen worden meegenomen bestaan er vanuit de Nota bodembeheer geen belemmeringen.

3.4.12 Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan gemeente Roermond

De Wet Milieubeheer is het wettelijk kader voor het opstellen van een gemeentelijk rioleringsplan. Sinds 1994 dient iedere gemeente op basis van de Wet Milieubeheer te beschikken over een vastgesteld GRP. Een gemeentelijk rioleringsplan bevat het beleidskader, waarbinnen de gemeente haar taak voor de rioleringszorg dient uit te voeren.

De relevantie van het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2009-2013, inclusief aanvullende GRP notitie 2013-2016, zijn de daarin genoemde aspecten/doelen met betrekking tot de waterhuishouding. De doelen uit het GRP 2009-2013 en de GRP notitie 2013-2016 zijn:

  • Zorgen voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater.
  • Zorgen voor inzameling (voor zover niet door de particulier) en verwerking van hemelwater.
  • Zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmert.

Ten aanzien van dit bestemmingsplan zijn met name de beleidsdoelstellingen ten aanzien van de opvang en verwerking van hemelwater van belang.

Voor bestaande bouw geldt dat de afkoppeling van hemelwater van particuliere eigendom niet kan worden afgedwongen. Bij nieuwbouwsituaties geldt echter het beleid dat indien technisch mogelijk, geen hemelwater mag worden afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie.

Voorliggend bestemmingsplan staat binnen alle bestemmingen water en waterhuishoudkundige voorzieningen toe. Hierdoor biedt het bestemmingsplan maximale flexibiliteit voor het treffen van maatregelen voor de waterberging en –infiltratie, waarmee de uitvoering van het Gemeentelijk Rioleringsplan wordt ondersteund.

Hoofdstuk 4 Omschrijving deelaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het plan dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen. Voor het plangebied zijn de bodemkwaliteitsdoelstellingen vastgelegd in de Nota bodembeheer regio Maas & Roer, gedeelte Roermond. Het bestemmingsplan wordt geheel omvat door het deelgebied Overige woonbebouwing Roermond, zoals omschreven in de Nota bodembeheer. Voor de specifieke bodemkwaliteitseisen per deelgebied wordt verwezen naar de Nota bodembeheer.

Omdat dit bestemmingsplan een conserverend plan is en niet in directe bestemmingswijzigingen is voorzien, worden geen bodemkwaliteitseisen gesteld.

Bekende bodeminformatie

Binnen het plangebied zijn een groot aantal onderzoekgegevens bekend, waaruit blijkt dat er sprake is van overwegend niet tot licht verontreinigde grond.

Een aantal locaties zijn gesaneerd met toepassing van de Wet bodembescherming.

Het bestemmingsplan is geheel gelegen in de bodemfunctieklasse Wonen en kent een gemiddelde kwaliteit die voldoet aan de kwaliteitsklasse Natuur/landbouw. In hoofdzaak is sprake van een omgeving die onverdacht is voor bodemverontreiniging.

Nieuwe ontwikkelingen

In de Nota bodembeheer is opgenomen dat bij nieuwe ontwikkelingen minimaal een vooronderzoek conform NEN5725 moet worden uitgevoerd. Of vervolgens een bodemonderzoek moet worden uitgevoerd, is afhankelijk van het resultaat uit dit vooronderzoek.

In de Nota bodembeheer zijn overigens een aantal uitzonderingen opgenomen waarvoor geen onderzoek noodzakelijk is.

Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de door te voeren bestemmingsplanprocedure. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt de onderzoeksystematiek zoals gedefinieerd in de Nota bodembeheer van de gemeente Roermond.

4.1.2 Geluid

Geluid in relatie met de Wet geluidhinder.

Wegverkeer

Conform de Wet geluidhinder is er aan weerszijde van een weg met een voorgeschreven snelheid van 50 km/uur of meer een zone aanwezig. De breedte van de zone wordt bepaald door de randvoorwaarden welke in art. 74 van de Wet geluidhinder worden gesteld.

Indien er in de zone een bestemmingsplanwijziging plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen ex art. 1 van de Wet geluidhinder, zoals woningen, scholen en verpleegtehuizen, worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting (Lden) t.g.v. de weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Is dit het geval dan dient er een hogere grenswaarde procedure doorlopen te worden zodat het college van B&W een hogere grenswaarde kan vaststellen. Het college mag maximaal een hogere grenswaarde vaststellen van 63 dB bij gemeentelijke- en provinciale wegen en 53 dB bij autowegen en autosnelwegen (A73).

In voorliggend bestemmingsplan hebben de Sint Wirosingel en de Koninginnelaan beide een zone van 200 meter aan weerszijde van de weg. Ook hebben de Oranjelaan en de A73 een zone van respectievelijk 200 meter en 400 meter die voor een gedeelte in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan valt.

Middels dit bestemmingsplan worden, vanwege zijn beheersmatige karakter, geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen geprojecteerd in de zones langs deze wegen. Om deze reden is ten behoeve van dit bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd.

Railverkeer

Conform de Wet geluidhinder is er aan weerszijden van verscheidene door de regeling geluidplafondkaart milieubeheer aangewezen spoorwegtrajecten een zone aanwezig. Een spoorweg die is aangegeven op de geluidplafondkaart, heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de spoorweg tot de breedte naast de spoorweg als aangegeven in onderstaande tabel, afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond op het betrokken referentiepunt:

Hoogte geluidproductieplafond   Breedte zone (in meters)  
Kleiner dan 56 dB   100  
Gelijk aan of groter dan 56 dB en kleiner dan 61 dB   200  
Gelijk aan of groter dan 61 dB en kleiner dan 66 dB   300  
Gelijk aan of groter dan 66 dB en kleiner dan 71 dB   600  
Gelijk aan of groter dan 71 dB en kleiner dan 74 dB   900  
Gelijk aan of groter dan 74 dB   1200  

Indien er een bestemmingsplanwijziging in de zone plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting t.g.v. het spoorwegtraject de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschreidt. Is dit het geval dan zal er een hogere grenswaarde procedure doorlopen moeten worden zodat het college van burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde, tot maximaal 68 dB, kan verlenen.

Ten zuiden van het plangebied is het spoortraject 834 (Roermond – Duitsland, zonebreedte 100 meter) ook wel IJzeren rijn genaamd, aanwezig. Op dit moment is dit traject niet in gebruik en het ligt niet in de verwachting dat het traject binnen afzienbare tijd wordt gereactiveerd. Het plangebied ligt, gelet op de geluidsproductieplafonds van de overige spoorlijnen in het stedelijk gebied van Roermond, evenmin binnen de zone van een actieve spoorweg. Het aspect railverkeerslawaai is daarmee niet relevant voor onderhavig bestemmingsplan.

Industrielawaai

Als zich op een industrieterrein bedrijven bevinden die door het Bor (Besluit omgevingsrecht) bijlage 1 onderdeel D worden gezien als grote lawaaimakers dan dient er conform art. 40 van de Wet geluidhinder rond dat industrieterrein een zone aanwezig te zijn waarbuiten de geluidsbelasting ten gevolge van het industrieterrein de 50 dB(A) niet overschrijdt. Het gaat hierbij om een zogenaamd gezoneerd industrieterrein.

Als er geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en verpleeghuizen in de zone liggen dan is hiervoor in het verleden een ontheffing van 55 dB(A) verleend.

Indien er een bestemmingsplanwijziging in de eerdergenoemde zone plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting t.g.v. het industrieterrein de 55 dB(A) wordt overschreden. Is dit het geval dan mag hier geen geluidsgevoelige bestemming gebouwd worden. Is de geluidsbelasting lager dan 55 dB(A) dient er een hogere grenswaarde procedure doorlopen te worden zodat het college van B&W een hogere grenswaarde van 55 dB(A) kan vaststellen

In het plangebied van voorliggend bestmemingsplan bevindt zich geen gezoneerd industrieterrein. Wel valt de zone van het gezoneerde industrieterrein Heide Roerstreek op een gedeelte van het bestemmingsplan.

Conclusie:

Op het moment dat er nieuwe geluidgevoelige bestemmingen geprojecteerd worden zal onderzocht moeten worden of deze binnen een zone conform artikel 40 dan wel artikel 74 van de Wet geluidhinder vallen.

Is dit het geval dan zal er een akoestisch onderzoek uitgevoerd worden en indien noodzakelijk zal er een hogere waarde procedure gevolgd worden.

Geluid in relatie met de Wet milieubeheer

In de directe omgeving van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen kunnen zich bedrijven bevinden die onder de Wet milieubeheer vallen. De bedrijven moeten voldoen aan de in hun vergunning dan wel in het activiteitenbesluit gestelde geluidsvoorschriften. Wil een bedrijf zich in de buurt van geluidgevoelige bestemmingen zoals woningen vestigen dan zal via een melding en eventueel een akoestisch onderzoek onderbouwd moeten worden dat het bedrijf aan de gestelde geluidnormen kan voldoen.

Als er in de buurt van een bestaand bedrijf woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd dan dient er onderzocht te worden of de bedrijven niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering. Het kan namelijk zijn dat de bedrijfsvoering moet worden aangepast of dat er geluidreducerende maatregelen getroffen moeten worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000265-VG01_0005.png"

Figuur 4: Uitsnede gezoneerd industrieterrein Roerstreek

Op dit moment worden er geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dan wel bedrijven geprojecteerd.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor het aspect luchtkwaliteit wordt gevormd door titel 5.2 van de Wet milieubeheer: 'Luchtkwaliteitseisen'. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 ìg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde

grenswaarde van 50 ìg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. De jaargemiddelde grenswaarde voor zeer fijnstof (PM2,5) bedraagt 25 ìg/m3.

Het begrip 'Niet In Betekenende Mate' (NIBM) is een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 ìg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Uit analyses van het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) blijkt dat er een statistische relatie bestaat tussen PM2,5 en PM10. Indien er geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden voor de concentraties PM10, mag worden verondersteld dat ook de grenswaarde voor PM2,5 niet wordt overschreden. De effectbeoordeling voor PM10 zullen dus niet anders zijn voor PM2,5. Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet wordt overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is nadere toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

Toets aan de Wet luchtkwaliteit

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een conserverend plan. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt die qua verkeersaantrekkende werking een zwaarwegend effect op de luchtkwaliteit in (de omgeving van) het plangebied kunnen hebben. Derhalve kan in redelijkheid gesteld worden dat de vaststelling van voorliggend plan 'niet in betekende mate' bij zal dragen aan de luchtverontreiniging.

Concluderend kan gesteld worden dat het aspect luchtkwaliteit geen randvoorwaarde vormt bij de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.1.4 Milieuzonering / bedrijvigheid

Milieuzonering is niet wettelijk voorgeschreven met uitzondering van geluidszonering op grond van de
Wet geluidhinder en het toepassen van afstandseisen op basis van het Bevi en het Vuurwerkbesluit.
Milieuzonering kan echter worden gekoppeld aan het algemene beginsel van een goede ruimtelijke
ordening. Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar
door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen
tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies worden hinder en gevaar voorkomen terwijl
bestaande bedrijven gehandhaafd kunnen blijven. Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en
woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor
    woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als richtlijn voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming dient de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. In deze publicatie is naast een omschrijving van de bedrijfstypen aangegeven tot welke milieucategorie een bepaald bedrijfstype wordt gerekend, alsmede welke zogenaamde grootste afstand in meters daarvoor geldt. Dit is de indicatie van de minimale afstand die in beginsel van een dergelijk bedrijf tot een rustige woonwijk aangehouden dient te worden. Al naar gelang de aard van de bedrijvigheid varieert de aan te houden grootste afstand. Doordat bij de milieucategorisering uitgegaan moet worden van gemiddelden, dienen de in de Staat van bedrijfsactiviteiten genoemde afstanden niet als vaststaande normen, maar als indicaties te worden gehanteerd. Dit betekent dat de Staat van bedrijfsactiviteiten wel het middel vormt om te toetsen of een bedrijf van een bepaald bedrijfstype op grond van het bestemmingsplan toelaatbaar is, maar dat de werkelijk optredende hinder van een bepaald bedrijf, in combinatie met de concrete bedrijfsvoering bepalend is. Daardoor is het mogelijk dat de werkelijk optredende hinder van een bedrijf veel geringer blijkt dan op grond van de milieucategorisering zou mogen worden verwacht. Hieruit volgt dat de afstand van een bepaald bedrijf tot een in de omgeving staande woning geringer kan zijn dan de in de Staat van bedrijfsactiviteiten aangegeven 'grootste afstand', indien ten gevolge van de bedrijfsvoering de werkelijk optredende hinder minder ver reikt dan de vermelde 'grootste afstand'.

Van ernstige milieuhinder als gevolg van (bedrijfs)activiteiten in of in de omgeving van het plangebied is momenteel geen sprake. In het plangebied is aan de Oranjelaan een verhuurbedrijf in transportmiddelen, machines, en andere onroerende goederen aanwezig. Aan dit bedrijf is een specifiek op de bedrijfsactiviteiten toegesneden bestemming toegekend. Verder komen verspreid over het plangebied enkele maatschappelijke bestemmingen, centrumfuncties en horecavoorzieningen voor, welke passend zijn binnen hun bestaande woonomgeving. Tot slot is er in het plangebied een aantal woningen aanwezig waar een aan huisgebonden beroepen wordt uitgeoefend of aan huis verbonden bedrijven worden geëxploiteerd. Belangrijkste uitgangspunt hierbij is dat de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met een woonfunctie in overeenstemming is. Deze aan huis gebonden beroepen passen binnen de woonomgeving en zijn als zodanig ook onder een woonbestemming gebracht. Waar sprake is van zogenaamde 'kleine economie' (aan huis gebonden bedrijven) is dit specifiek bestemd.

4.2 Externe veiligheid

Ten behoeve van het bestemmingsplan heeft er een inventarisatie plaatsgevonden van de risicovolle activiteiten, zoals Bevi-bedrijven, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen, in of nabij het plangebied. Tevens is afgewogen of risicovolle activiteiten binnen het plan worden toegestaan. Bij de inventarisatie is gebruik gemaakt van gegevens uit de Risicokaart, de Visie externe veiligheid Roermond en de EV-signaleringskaart van de gemeente Roermond.

Bevi-inrichtingen en andere risicovolle inrichtingen

Binnen de grenzen van het plangebied zijn een aantal gasdrukmeet- en –regelstations gelegen. Tussen een gasdrukmeet- en –regelstation en kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten dienen de in het Activiteitenbesluit opgenomen veiligheidsafstanden in acht genomen te worden. In onderstaande tabel zijn deze veiligheidsafstanden weergegeven.

Categorie-indeling   Opstellingswijze   In acht te nemen afstand tot kwetsbare objecten   In acht te nemen afstand tot beperkt kwetsbare objecten  
B   Kast   4 meter   2 meter  
B   (semi-)Ondergronds station   4 meter   2 meter  
B   Kasstation   6 meter   4 meter  
B   Open opstelling/vrijstaand gebouw   10 meter   4 meter  
C   Alle stations t/m 40.000 normaal kubieke meter per uur aardgas   15 meter   4 meter  
C   Alle stations boven 40.000 normaal kubieke meter per uur aardgas   25 meter   4 meter  

Tabel 4.1: Veiligheidsafstanden gasdrukmeet- en -regelstations

Naast bovengenoemde gasdrukstations zijn er geen Bevi- of andere risicovolle inrichtingen aanwezig binnen het plangebied.

Op circa 90 meter van het plangebied ligt LPG-tankstation 'Roermond-Hoogvonderen' aan de westzijde van de A73. Op basis van de verleende omgevingsvergunning, onderdeel milieu, en de 'Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de effecten van een ongeval' heeft dit LPG-tankstation een PR 10-6–contour van 40 meter vanaf het vulpunt. Deze contour dient in acht te worden genomen. Binnen voornoemde PR-contour zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig dan wel geprojecteerd. Het invloedsgebied van dit LPG-tankstation bedraagt 150 meter vanaf het LPG-vulpunt en/of het LPG-reservoir. Een deel van het plangebied, met de bestemmingen verkeer, groenvoorzieningen en water, ligt binnen het invloedsgebied van voornoemd LPG-tankstation. Binnen de bestemmingen die gelegen zijn in het invloedsgebied van dit LPG-tankstation zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig en is het ook niet mogelijk om (beperkt) kwetsbare objecten te ontwikkelen.

Op circa 200 meter van het plangebied is een omgevingsvergunning, onderdeel milieu, verleend voor het oprichten van een LPG-tankstation aan de oostzijde van de A73. De plaatsgebonden risicocontouren (PR 10-6-contour) en het invloedsgebied van dit LPG-tankstation overlappen het plangebied niet.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van verder weg gelegen Bevi-inrichtingen.

Buisleidingen

Binnen het plangebied ligt de hogedruk aardgastransportleiding Z-509-01 van de Gasunie. Dit betreft een 8 inch leiding met een maximale werkdruk van 40 bar. Het invloedsgebied van deze leiding strekt zich uit tot 100 meter aan weerszijden van de buisleiding. De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6-contour) ligt op de leiding. Het groepsrisico van deze leiding bedraagt 0,014 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico is bepaald door middel van een Carolaberekening. De rapportage van deze berekeningen is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.

De woningbouw binnen het plangedeelte 'Componistenbuurt Oost' is nog niet volledig gerealiseerd maar is wel mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Componistenbuurt Oost'. Het appartementengebouw is aanwezig en er mogen nog 110 grondgebonden woningen gebouwd worden. Een aantal van de nog te realiseren woningen is gepland in de nabijheid van de gasleiding. De nog te bouwen woningen zijn geprojecteerd buiten de belemmeringenstrook van de gasleiding. De verantwoording van het groepsrisico die in 2008 in 2008 is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan 'Componistenbuurt Oost' wordt integraal overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

De hogedruk aardgastransportleiding met bijbehorende beschermingszone wordt in dit bestemmingsplan middels een specifieke dubbelbestemming beschermd.

Transport gevaarlijke stoffen over de weg

Binnen het plangebied is geen transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg gelegen. Op respectievelijk circa 20 meter en circa 100 meter van het plangebied liggen de A73 en de N293. Deze wegen zijn aangewezen als routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

A73

De auto(snel)weg A73 is opgenomen in het Basisnet Weg. Voor het tracé dat parallel loopt aan het plangebied is in de Regeling Basisnet het onderstaande opgenomen.

Wegvak (nr.)   Naam Basisnetweg
(wegnummer: van - tot)  
PR plafond
(m)  
GR plafond
(m)  
Plasbrand aandachts-gebied   Vervoershoe- veelheden (in aantallen tankauto's GF3)   Bijzonderheden
Tc = tunnelcategorie  
L111   A73: afrit 19 (Roermond) - afrit 20 (Roermond-Oost)   0   74   NEE   3000    

De PR 10-6-contour van deze weg reikt niet tot aan het plangebied. Het invloedsgebied van de A73 overlapt het plangebied. Het groepsrisico is minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

N293

In de nabijheid van het plangebied is de N293 gelegen. Deze weg heeft geen plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) en vormt geen belemmering voor het plangebied. Op de Risicokaart zijn voor deze weg de onderstaande vervoershoeveelheden vermeld.

    Vervoershoeveelheden per stofcategorie (tankwagens per jaar)  
    LF1   LF2   LT1   LT2   LT3   GF2   GF3  
532332   N293:A73 afrit 20 (Roermond) – N274/N293(Posterholt)   7780   1365   0   0   0   0   0  

Het invloedsgebied van de N293 strekt zich uit tot over het plangebied. Uit de Risicokaart blijkt dat het groepsrisico kleiner is dan 10% van de oriëntatiewaarde.

De vervoercijfers van de N293 zijn uit 2010.

Overige wegen

Over de overige wegen binnen en in de directe omgeving van het plangebied vindt slechts (zeer) incidenteel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

De vervoersintensiteiten van gevaarlijke stoffen over de overige wegen blijven ruim onder de 'vuistregels externe risico's transport gevaarlijke stoffen' die zijn opgenomen in de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART). In voornoemde handleiding is aangegeven dat wegen binnen de bebouwde kom (maximale snelheid 50 km/uur) geen PR 10-6–contour hebben. Uit de vuistregels kan worden afgeleid dat het groepsrisico ten gevolge van de overige wegen lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde.

Extra kwetsbare objecten

In de Visie externe veiligheid Roermond is bepaald dat binnen 200 meter van de A73 en de N293 geen extra kwetsbare objecten opgericht mogen worden. Als extra kwetsbare objecten worden in de Visie de volgende objecten aangemerkt: basisscholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, verzorgingstehuizen en andere functies waar groepen verminderd zelfredzame personen verblijven. In het kader van het opstellen van de Visie heeft er een inventarisatie plaatsgevonden van de ligging van de extra kwetsbare objecten binnen de gemeente. Hierbij is vastgesteld dat er binnen het plangebied geen extra kwetsbare objecten gelegen of geprojecteerd zijn binnen 200 meter van de A73 en de N293.

Transport gevaarlijke stoffen over het spoor

Er zijn geen spoorlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig binnen en in de directe omgeving van het plangebied. De dichtstbijzijnde relevante spoorlijn Roermond-Sittard ligt op ruim 700 meter van het plangebied. Het invloedsgebied van voornoemde spoorlijn strekt zich uit tot over het plangebied. Bij de verantwoording van het groepsrisico als gevolg van deze spoorlijn wordt uitsluitend rekening gehouden worden met een toxisch scenario.

Transport gevaarlijke stoffen over het water

Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water aanwezig. Invloedgebieden van verder weg gelegen transportroutes over het water strekken zich niet uit tot over het plangebied.

Het groepsrisico

Het betreft een consoliderend bestemmingsplan waarin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

Aangezien er binnen de invloedgebieden van de A73, N293, spoorlijn Roermond-Sittard en de hogedruk aardgastransportleiding Z-509-01 geen nieuwe ontwikkelingen zijn gepland zal er geen of slechts een (zeer) beperkte toename plaatsvinden van de omvang van het groepsrisico.

Verantwoording groepsrisico

Er is een advies van de veiligheidsregio ontvangen, waarna een verantwoording groepsrisico is opgesteld. Deze documenten zijn als Bijlage 3 en Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.

Conclusie

Alles overwegende is de conclusie dat het verantwoord is om het bestemmingplan Donderberg Hoogvonderen vast te stellen. Het restrisico is in dit geval en onder deze omstandigheden en agezet tegen een breder kader aanvaaardbaar.

4.3 Waterhuishouding

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat in de toelichting van bestemmingsplannen dient te worden beschreven op welke wijze bij de planontwikkeling rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Onderhavige paragraaf behelst deze beschrijving.

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het plangebied voorkomen.

Oppervlaktewater

Het plangebied wordt doorkruisd door één watergang. Dit betreft de Leigraaf van Maalbroek naar de Toren, in de noordoostelijke hoek van het plangebied. Deze watergang is deels overkluisd. De watergang is een zogenaamde primaire watergangen van het waterschap Roer en Overmaas. Op de primaire (en secundaire wateren) zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de keur van het waterschap van toepassing. Zonder watervergunning van het waterschap is het niet toegestaan water op deze watergang te lozen, of werken aan de watergang uit te voeren.

De watergang is, voor zover niet overkluisd, bestemd als 'Water'. Aan beide zijden van het overkluisde deel van de watergang is volgens de keur van het waterschap een beschermingszone aanwezig. Aan het overkluisde deel van de watergang en de hierbij behorende beschermingszone is de dubbelbestemming 'Waterstaat' toegekend.

Hemel- en afvalwater

In hoofdstuk 3 is het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en de hierin opgenomen doelstellingen reeds kort toegelicht. In het plangebied is één hoofd rioolwatertransportleiding aanwezig. Hiervoor is een dubbelbestemming opgenomen.

In het plangebied zijn geen ontwikkelingen voorzien die kwalitatief of kwantitatief van invloed kunnen zijn op het grondwater of oppervlaktewater. De opvang en afvoer van regenwater blijft, als gevolg van het beheersmatige en conserverende karakter van voorliggend plan, in beginsel ongewijzigd. Bij eventuele nieuwbouwprojecten of eventuele reconstructies dient gestreefd te worden naar het afkoppelen van regenwater.

Conclusie

Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, daarmee heeft het plan geen wezenlijke invloed op de in het plangebied aanwezige watersystemen. Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg aan het Waterschap Roer en Overmaas voorgelegd. In paragraaf 6.2.2 wordt nader ingegaan op de uitkomsten van het vooroverleg.

4.4 Archeologie

Het plangebied wordt op basis van kaartbladen 13, 14, 18 en 19 behorende bij de Nota Archeologie 2011 gekenmerkt door een hoge archeologische verwachtingswaarde. Om de archeologische waarden te borgen is er een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend aan het plangebied.

De archeologische verwachting concentreert zich binnen het plangebied op alle archeologische perioden. Op basis van de gemeentelijke Nota Archeologie 2011 zijn voor Roermond vijf onderzoeksthema's vastgesteld. In dit plangebied zijn twee van de vijf thema's aan de orde te weten:

  • Rivieren in Roermond als verbindingsweg voor uitwisseling (van handel en kennis);
  • Infrastructuur, handel en defensie.

4.5 Cultuurhistorie

De geschiedenis van de wijk Donderberg Hoogvonderen is kort toegelicht in hoofdstuk 2. Het plangebied is niet gelegen binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht. Het gebied is voornamelijk door 20ste eeuwse ingrepen gevormd. De cultuurhistorische waarden van het gebied zijn gering. Binnen het plangebied zijn verder geen beschermenswaardige elementen van cultuurhistorisch belang aanwezig.

4.6 Flora en Fauna

Soortenbescherming

Krachtens de Wet natuurbescherming mogen er in Nederland geen ingrepen plaatsvinden die een negatief effect op het leefgebied van beschermde soorten met zich meebrengen. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of verlening van een omgevingsvergunning dient derhalve een inschatting te worden gemaakt naar de uitvoerbaarheid van het plan in relatie tot de in een plangebied aanwezige natuurwaarden, en in het verlengde daarvan, de Wet natuurbescherming. In het geval van nieuwe ontwikkelingen betekent dit dat informatie verzameld dient te worden over de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten, de verwachte negatieve effecten op deze soorten en de gevolgen daarvan in het kader van de Wet natuurbescherming.

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan betreft de woonwijken Donderberg en Hoogvonderen. De ecologische en landschappelijke betekenis van dit bebouwd gebied is gering. Omdat voorliggend bestemmingsplan een beheersgericht karakter heeft, waarbij geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, zal de vaststelling van dit plan geen (negatieve) effecten hebben op eventueel in de directe omgeving van het plangebied aanwezige ecologische waarden.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nabij waardevolle groene elementen of in leegstaande bebouwing dient wellicht nader onderzoek naar mogelijk beschermde planten en diersoorten te worden uitgevoerd. Dit zal per geval bepaald moeten worden. Vooralsnog is hiervan geen sprake. Wel geldt in ieder geval dat te allen tijde de algemene zorgplicht ex artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming van toepassing is. Dit houdt in dat alle handelingen, die nadelig zijn voor de flora en fauna en die niet nodig zijn om het beoogde doel te verwezenlijken, achterwege gelaten moeten worden.

Gebiedsbescherming

Naast het aspect soortenbescherming moet eveneens worden beoordeeld of de vaststelling van het bestemmingsplan invloed kan hebben op gebieden die volgens de overige natuurwetgeving beschermd zijn, of deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS, Goudgroene natuurzone in het POL2014). Uit deze beoordeling blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, het Roerdal, bevindt zich op ca. 1 km ten zuiden van het plangebied. Gelet op de aard van de in het plangebied geprojecteerde ontwikkelingen en de afstand tot deze gebieden is externe werking niet aan de orde. Het plangebied maakt evenmin deel uit van de EHS. Het dichtstbij gelegen EHS onderdeel bevindt zich direct ten noorden van het plangebied: dit betreft het natuurgebied Stadsweide. De EHS kent echter geen externe werking. De vaststelling van voorliggend bestemmingsplan heeft dan ook geen invloed op dit EHS onderdeel. Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect gebiedsbescherming geen randvoorwaarden bestaan ten aanzien van voorliggend plan. Op basis van de aard van de ingreep en de afstand tot beschermde gebieden worden geen effecten verwacht op beschermde gebieden of landschapselementen (Ecologische Hoofdstructuur, Natura 2000 gebieden, Beschermde Natuurmonumenten).

4.7 Verkeer en infrastructuur

Verkeer 

Ten aanzien van de (hoofd)verkeersstructuur van het plangebied kan het volgende worden opgemerkt:

Donderberg

De wijk wordt omsloten door twee belangrijke verkeerswegen die onderdeel uitmaken van de hoofdontsluitingsstructuur van Roermond, te weten de Koninginnelaan en de Sint Wirosingel. Het zijn ruim gedimensioneerde wegen geflankeerd door laanbeplanting en ruime groenstroken. Deze twee gebiedsontsluitingswegen sluiten aan op de N570 naar Herkenbosch en de Bredeweg naar het centrum en de Kemp. Langs de hoofdstructuren liggen vrijliggende fietspaden.

Hoogvonderen

De wijk wordt omsloten door de ring rond Roermond en een gebiedsontsluitingsweg (de Oranjelaan) richting station en centrum. Langs deze wegen liggen vrijliggende fietspaden. De Donderbergweg, gelegen tussen de Oranjelaan en de ring, waaraan ook het winkelcentrum ligt, heeft door de aangebrachte verkeersmaatregelen (drempels, versmallingen en asverschuivingen) het karakter van een buurtontsluitingsweg.

In het algemeen kan gesteld worden dat de interne auto-ontsluiting van beide woonwijken voldoet. Structurele uitbreiding van de interne wegenstructuur voor autoverkeer is niet aan de orde. Eventueel noodzakelijke aanpassing van infrastructuur qua omvang of uitrusting (herinrichting) kan veelal op eenvoudige wijze binnen het bestaande ruimtebeslag worden gerealiseerd. In onderhavig bestemmingsplan worden door de redactie van de planregels eventueel noodzakelijke wegreconstructies en herinichtingsplannen zo veel mogelijk gefaciliteerd.

Vrijwaringszones langs de A73

Rijkswaterstaat heeft beleid vastgelegd ten aanzien van (de bebouwing van) gronden die direct grenzen aan autosnelwegen: in verband met verkeersbelangen dient aan weerszijden van een autosnelweg een strook gevrijwaard te blijven van bebouwing. De redenen hiervoor zijn onder andere:

  • mogelijke toekomstige reconstructies;
  • de mogelijke aanleg van elektronische begeleiding van het wegverkeer;
  • de aanwezigheid of de reservering van ruimte ten behoeve van een leidingstrook;
  • het voorkomen van voor de weggebruiker afleidende effecten;
  • het beperken van milieuhinder voor omwonenden.

Concreet betekent dit beleid dat in een zone van 50 meter uit de as van de dichtstbij gelegen rijbaan van een autosnelweg een bouwverbod geldt. Deze zone wordt dan ook aangeduid als de bebouwingsvrije zone. Tot de rijbanen worden ook gerekend toe- en afritten van en naar andere (snel)wegen. Voor de zone van 50 tot 100 meter uit de as van de dichtstbij gelegen rijbaan van een rijksweg geldt een bouwverbod met een afwijkingsbevoegdheid (het college van burgemeester en wethouders kan na overleg met de wegbeheerder gebruik maken van deze bevoegdheid): deze zone wordt dan ook aangeduid als de overlegzone. Langs de zuidoostelijke plangrens strekken deze zones zich deels uit over het plangebied.

Parkeren

In de regels van dit bestemmingsplan is bij nieuwbouwplannen of functiewijziging de toepassing van de parkeernormen zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen 2014 (of een hiervoor in de plaats tredend document) verzekerd. Uitgangspunt van deze regeling is dat het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden. Aangezien in dit bestemmingsplan geen nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt zal dit ook niet tot veranderingen leiden in de parkeerbalans in de (omgeving van) het plangebied.

Overige (ondergrondse) infrastructuur

De wijken Donderberg en Hoogvonderen zijn op een adequate wijze aangesloten op de moderne nutsvoorzieningen. Dit gaat uiteraard gepaard met een eigen infrastructuur van bovengrondse en ondergrondse leidingen en voorzieningen.

In het plangebied zijn twee planologisch te beschermen leiding aanwezig. Dit betreft in de eerste plaats de hogedruk gastransportleiding Z-509-01 met een diameter van 8 inch en een druk van 40 bar, welke in beheer is bij de Gasunie. De betreffende leiding kent aan weerszijden een beschermingszone van 4 meter. Aan de leiding en beschermingszone is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' toegekend. Daarnaast wordt het plangebied onder (een deel van de) de Sint Wirosingel doorsneden door het vrijvervalriool 73.06 Melick - RWZI Roermond. Aan deze rioolwatertransportleiding (met bijbehorende beschermingszone) is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' toegekend.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Feitelijke planopzet

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens het 'Handboek bestemmingsplannen' van de gemeente Roermond. Er is sprake van een zogenaamd 'beheersplan' aangezien onderhavig plan de bestaande situatie vastlegt. Het bestemmingsplan is opgesteld op basis van de RO-Standaarden 2012 en is digitaal uitwisselbaar conform de volgende normen:

  • Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO);
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI);
  • Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP);
  • Praktijkrichtlijn Bestemmingsplan (PRBP).

Het beleid, zoals opgenomen in deze toelichting, is vertaald in de regels en op de bijbehorende verbeelding. De bestemmingsomschrijvingen zijn vastgelegd in de regels van de verschillende bestemmingen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. Om voldoende inzicht te krijgen in de juridische opzet van het plan worden hierna de systematiek en de inhoudelijke bepalingen nader toegelicht.

5.2 Juridische planopzet

5.2.1 Planvorm

Het bestemmingsplan 'Donderberg Hoogvonderen' is een bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

5.2.2 Verbeelding

Tot het plan behoort een analoge en een digitale verbeelding. De analoge verbeelding bevat alle te verbeelden informatie. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en verklaringen. In de digitale verbeelding is eveneens alle te verbeelden informatie opgenomen die op een interactieve wijze wordt getoond.

De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale en GBKR ondergrond, op werkelijke schaal. De analoge verbeelding bestaat uit een kaart. Aan de op de verbeelding opgenomen ondergrondgegevens, zoals gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergronden hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.

5.2.3 Planregels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Artikel 1 bevat een uitleg van de begrippen die in de planregels voorkomen. Artikel 2 bepaalt de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten. Door het geven van begripsomschrijvingen en aanwijzingen voor het meten wordt de interpretatievrijheid verkleind en daardoor de duidelijkheid en rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels voor alle bestemmingen. Deze artikelen kennen een standaardopbouw. Per planregel zijn de doeleinden en de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Per onderdeel volgt een nadere omschrijving en onderbouwing.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels die gelden voor het hele plangebied. Het betreft daarnaast onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene aanduidings-, afwijkings- en wijzigingsregels en algemene gebruiksregels.

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregel van het bestemmingsplan.

5.2.4 Wijze van bestemmen

De bestemmingen zijn zoveel mogelijk gebiedsgewijs toegekend. Bij enkele bestemmingen is gebruik gemaakt van een specifieke bestemming met bijvoorbeeld een functieaanduiding. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken gebouwen zijnde of werkzaamheden;
  • 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

Enkelbestemmingen

Artikel 3 Bedrijf

De bestemming 'Bedrijf' is toegekend aan een bedrijfslocatie gelegen aan de Oranjelaan. Binnen deze bestemming is een verhuurbedrijf in machines, auto's, en andere onroerende zaken toegestaan. Middels een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kan met omgevingsvergunning bedrijvigheid in ten hoogste de milieucategorieën 1 en 2, zoals opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten (of hiermee vergelijkbaar) worden toegestaan.

Tevens zijn de gronden bestemd voor biijbehorende functies zoals verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor het oprichten van (nieuwe) gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarin onder andere is bepaald dat slechts ten dienste van de bestemming mag worden gebouwd.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

De bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening is toegekend aan een gebouw ten behoeve van een nutsvoorziening aan de Neptunusstraat.

Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor het oprichten van (nieuwe) gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarin onder andere is bepaald dat slechts ten dienste van de bestemming mag worden gebouwd.

Artikel 5 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen

De bestemming Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen is toegekend aan het bestaande tankstation aan de Donderbergweg. De bestemming laat de verkoop van motorbrandstoffen, met uitzondering van LPG, toe.

Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor het oprichten van (nieuwe) gebouwen en/of bouwwerkgen geen gebouwen zijnde, waarin onder andere is bepaald dat slechts ten dienste van de bestemming mag worden gebouwd.

Artikel 6 Centrum

Voor een drietal locaties binnen het plangebied is de bestemming Centrum opgenomen. De locaties betreffen het winkelcentrum Donderberg en een tweetal locaties aan de Florasingel. Binnen deze bestemmingen zijn de functies detailhandel, dienstverlening, kantoren en horeca van ten hoogste categorie 2 toegestaan.

Tevens zijn de gronden bestemd voor bijbehorende functies zoals verkeersvoorzieningen, verblijfsgebieden, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en evenementen.

Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor het oprichten van (nieuwe) gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarin onder andere is bepaald dat slechts ten dienste van de bestemming mag worden gebouwd.

Artikel 7 Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de grootschalige (openbare) groenvoorzieningen in het plangebied. Binnen deze bestemming zijn openbare groenvoorzieningen, groenvoorzieningen met een ecologische functie of potentie daartoe en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Tevens zijn de gronden bestemd voor bijbehorende functies zoals parkeervoorzieningen, verkeersvoorzieningen, kleinschalige evenemetnen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden.

Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor het oprichten van (nieuwe) bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarin onder andere is bepaald dat slechts ten dienste van de bestemming mag worden gebouwd.

Artikel 8 Horeca

De bestemming 'Horeca' is toegekend aan enkele solitaire horecavestigingen die in het plangebied aanwezig zijn. Binnen deze bestemming is overal horeca in categorie 2 toegestaan.

Tevens zijn de gronden bestemd voor bijbehorende functies zoals verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor het oprichten van (nieuwe) gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarin onder andere is bepaald dat slechts ten dienste van de bestemming mag worden gebouwd.

Artikel 9 Maatschappelijk

De bestemming 'Maatschappelijk' is toegekend aan de verschillende maatschappelijke voorzieningen die binnen het plangebied zijn gelegen waaronder de aanwezige basisscholen en kerken.

Tevens zijn de gronden bestemd voor bijbehorende functies zoals parkeervoorzieningen, verkeersvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor het oprichten van (nieuwe) gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarin onder andere is bepaald dat slechts ten dienste van de bestemming mag worden gebouwd.

Artikel 10 Recreatie

De bestemming 'Recreatie' is opgenomen voor een kinderboerderij die gelegen is aan de Terbaansweg.

Tevens zijn de gronden bestemd voor bijbehorende functies zoals parkeervoorzieningen, verkeersvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, evenementen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor het oprichten van (nieuwe) gebouwen en/of bouwwerkgen geen gebouwen zijnde, waarin onder andere is bepaald dat slechts ten dienste van de bestemming mag worden gebouwd.

Artikel 11 Sport

De bestemming 'Sport' is toegekend aan de sporthal gelegen aan de Donderbergweg. Binnen deze bestemming is het uitoefenen van sportactiviteiten met daarbij behorende voorzieningen toegestaan. Ondergeschikt is horeca toegestaan in de aanwezige sportkantines echter uitsluitend indien deze verband houden met de ter plaatse aanwezige sportactiviteiten.

Tevens zijn de gronden bestemd voor bijbehorende functies zoals wegen en paden, parkeervoorzieningen, verkeersvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, evenementen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor het oprichten van (nieuwe) gebouwen en/of bouwwerkgen geen gebouwen zijnde, waarin onder andere is bepaald dat slechts ten dienste van de bestemming mag worden gebouwd.

Artikel 12 Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de verschillende (hoofd)ontsluitingswegen zoals die in het plangebied aanwezig zijn. Binnen deze bestemming zijn wegen en straten, alsmede opstelstroken, busstroken en voet- en fietspaden toegestaan. Tevens zijn de gronden bestemd voor bijbehorende functies zoals geluidwerende voorzieningen, verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en evenementen.

Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor het oprichten van (nieuwe) bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarin onder andere is bepaald dat slechts ten dienste van de bestemming mag worden gebouwd.

Artikel 13 Water

Voor de watergang parallel aan de Sint Wirosingel is de bestemming ‘Water’ opgenomen. Binnen deze bestemming zijn naast watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige functies toegestaan.

Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor het oprichten van (nieuwe) bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarin onder andere is bepaald dat slechts ten dienste van de bestemming mag worden gebouwd.

Artikel 14 Wonen

Deze bestemming is toegekend aan het in woningbouwplan Componistenbuurt Oost. Ter plaatse van deze bestemming mogen 110 grondgebonden woningen worden opgericht. De (woning)bouwmogelijkheden uit het bestemmingsplan 'Componistenbuurt Oost' zijn in deze bestemming vertaald.

Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor het oprichten van (nieuwe) geboiuwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarin onder andere is bepaald dat slechts ten dienste van de bestemming mag worden gebouwd. Deze bebouwingsregeling is gebaseerd op de bouwvoorschriften welke zijn opgenomen in het voorheen geldende bestemmingsplan 'Componistenbuurt Oost'.

Artikel 15 Woongebied

De bestemming 'Woongebied' is toegekend aan de bestaande woongebieden die in het gehele plangebied zijn gesitueerd. Binnen deze bestemmingen zijn woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven alsmede aan huis verbonden beroepen toegestaan. Verder zijn er verspreid over het plangebied nog enkele afwijkende functies in het plangebied gelegen. Deze zijn met functieaanduidingen geregeld.

De gronden zijn tevens bestemd voor bijbehorende functies zoals verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, kleinschalige evenementen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Garageboxen zijn uitsluitend toegestaan waar deze ten tijde van het ontwerpplan reeds aanwezig zijn.

Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor het oprichten van gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarin onder andere is bepaald dat slechts ten dienste van de bestemming mag worden gebouwd. Het bouwen van nieuwe hoofdgebouwen en/of het toevoegen van nieuwe woningen is niet toegestaan. Uitbreiding van het bestaand bebouwd oppervlak van het hoofdgebouw is toegestaan met niet meer dan 20% van het bebouwd oppervlak zoals aanwezig ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan. Verder zijn er regels opgenomen over de afstand tot de perceelsgrens, situering van de voorgevel, hoogten en bebouwingspercentage.

Met een omgevingsvergunning kan onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen. Ook kan met een omgevingsvergunning onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken voor de uitoefening van bedrijven vallende onder de kleine economie.

Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn daar opgenomen waar, naast de basisbestemming die in dit plan is toegekend, rekening gehouden moet worden met andere belangen. Het gaat veelal om bepalingen van leidingbeheerders en ter bescherming van specifieke waarden in het plangebied.

Artikel 16 Leiding - Gas

Ter plaatse van het directe ruimtebeslag van de ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen zijn activiteiten, die het bedrijfszeker en veilig functioneren van deze leiding kunnen schaden, niet toegestaan. Om deze reden is aan de hogedruk aardgastransportleiding (met de daarbij behorende beschermingszone) de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' toegekend. De gronden met de dubbelbestemming zijn, naast voor de andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een aardgastransportleiding en bijbehorende beschermingszone.

In de dubbelbestemming is een bebouwingsregeling opgenomen waarbij uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de aardgastransportleiding mogen worden opgericht met een maximale hoogte van 5 meter. Daarnaast kan met een omgevingsvergunning onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels voor het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde die krachtens de onderliggende basisbestemming zijn toegestaan. In de belemmeringszone rondom de ondergrondse leiding is tevens een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken van toepassing.

Artikel 17 Leiding - Riool

Deze dubbelbestemming rust op de belemmeringszones rondom de ondergrondse rioolwatertransportleiding welke door het plangebied loopt. Binnen deze zones zijn slechts bouwwerken ten dienste van hier aanwezige ondergrondse leidingen toegestaan. Ook in de belemmeringszone rondom de ondergrondse rioolwatertransport leiding is een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken van toepassing.

Artikel 18 Waarde - Archeologie

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de delen van het plangebied waar sprake is van 'aanwezige of naar verwachting aanwezige hoge archeologische waarden'. Deze gronden zijn, naast voor de andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt in principe een bouwverbod. Bepaalde bouwactiviteiten van kleinere of ondergeschikte omvang zijn rechtstreeks toegestaan. Ten behoeve van overige bouwactiviteiten kan middels een omgevingsvergunning van dit bouwverbod worden afgeweken.

Verder is er voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde een omgevingsvergunning vereist. Deze vergunning kan verleend worden als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Op deze vergunningplicht gelden enkele uitzondering indien bijvoorbeeld sprake is van het normale beheer en/of onderhoud.

Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (gedeeltelijk) kan worden opgeheven indien uit archeologisch onderzoek van een specifieke locatie blijkt dat de archeologische waarden niet langer aanwezig of behoudenswaardig zijn.

Artikel 19 Waterstaat

Deze dubbelbestemming is toegekend aan een strook grond van 5 meter aan weerszijden van de watergang parallel aan de Sint Wirosingel, conform het beleid van het Waterschap. Dit betekent dat bij ontwikkelingen voor deze gronden, naast de bepalingen van de onderliggende bestemming ook rekening moet worden gehouden met de regels van deze dubbelbestemming. Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd waarvan de hoogte maximaal 3 meter bedraagt. Indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterloop en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de watergang kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het bouwen overeenkomstig de basisbestemming. De Keur van het Waterschap is ook van toepassing op de watergangen en bijbehorende beschermingszones.

Gebiedsaanduidingen

In het plan is een gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie' opgenomen. Een deel van het plangebied is binnen deze geluidszone gelegen. Binnen dit gebied gelden beperkingen als gevolg van de ligging binnen de geluidsruimte van het industrieterrein Roerstreek. Binnen dit gebied gelden naast de normale bestemmingsregels enkele specifieke regels in verband met de geluidsaanduiding.

Daarnaast is het plangebied (deels) gelegen binnen de vrijwaringszone 50 m lijn en de vrijwaringszone 100 m lijn langs de A73. In de algemene aanduidingsregels zijn regels met betrekking tot deze gebiedsaanduidingen opgenomen, waarin wordt aangegeven onder welke voorwaarden ontwikkelingen binnen deze zones mogelijk zijn.

Bijlagen

Bedrijvenlijst kleine economie

Binnen een aantal bestemmingen is een mogelijkheid opgenomen om medewerking te verlenen aan bedrijvigheid die niet valt onder de aan huis gebonden beroepen, maar in bepaalde gevallen wel daarmee gelijk te stellen is, de zogenaamde kleine economie. Het betreffen bedrijfsactiviteiten die wat betreft invloed op de woonomgeving gelijk te stellen zijn met een aan huis gebonden beroep, waarvan de omvang en de activiteiten zodanig zijn dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend. Er worden bedrijven toegestaan uit maximaal categorie 2 van de Bedrijvenlijst kleine economie. In deze lijst zijn enkel bedrijfsactiviteiten opgenomen die in een woonomgeving ingepast zouden kunnen worden. Per geval moet worden beoordeeld of aan de voorwaarden van de afwijkingsbevoegdheid wordt voldaan.

Staat van bedrijfsactiviteiten

In bijlage 2 van de regels is de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Deze lijst betreft niet de volledige opsomming van de in de SBI onderscheiden bedrijfstypen (overeenkomstig de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG), maar een op maat aangepaste lijst. Uitgesloten zijn bedrijfstypen die in het algemeen vanwege de aard van de activiteiten in het plangebied niet toelaatbaar worden geacht, zoals land- en tuinbouwbedrijven. Daarnaast zijn bedrijven uitgesloten vanwege de mogelijke milieuhinder.

Bij de beoordeling of een bedrijfsactiviteit is toegestaan zal eerst gekeken moeten worden of deze op grond van de desbetreffende bestemming is toegestaan. In de Staat van bedrijfsactiviteiten is vervolgens verder uitgewerkt welke bedrijfsactiviteiten in de verschillende milieucategorieën zijn toegestaan. In de regels van het bestemmingsplan worden in beginsel alleen activiteiten tot en met de milieucategorie 2 toegestaan. Activiteiten die in een milieucategorie hoger dan 2 vallen, zijn niet opgenomen.

Staat van horeca-activiteiten

In de Staat van horeca-activiteiten is een onderscheid gemaakt naar de verschillende categorieën horeca die in het plangebied zijn gelegen. De categorie-indeling is gebaseerd op de ruimtelijke invloed die de desbetreffende horeca-activiteit op de omgeving heeft. Categorie 1 betreft winkelondersteunende horeca met een relatief geringe ruimtelijke invloed op de omgeving gelet op onder andere de beperkte openingstijden. Categorie 1 horeca is in het plangebied niet aanwezig. Categorie 2 betreffen onder andere restaurants, zaalaccommodaties, bars en cafés niet zijnde winkelondersteunende horeca. Categorie 3 zijn hotels en pensions waar tegen vergoeding nachtverblijf wordt verstrekt. Categorie 4 betreffen de horeca-activiteiten met de grootste ruimtelijke invloed zoals een bar-dancing en discotheek.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid en Grexwet

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien indien:

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd; en
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is, of

in bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen, te weten:

  • a. het totaal van de wettelijk te verhalen exploitatiebijdragen bedraagt minder dan €10.000,00; of
  • b. er zijn geen verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening aan de orde; of
  • c. de verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening betreffen uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op de nutsvoorzieningen betreffen.

Verder bepaalt het Besluit ruimtelijke ordening dat de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet worden onderzocht.

Het bestemmingsplan 'Donderberg Hoogvonderen' betreft grotendeels een beheersregeling voor reeds bestaande bebouwing en gronden. Met de rechten (bouwen en gebruik) van de voorheen geldende bestemmingsplannen is in dit bestemmingsplan rekening gehouden door deze zoveel mogelijk opnieuw rechtstreeks toe te staan. Op deze manier zijn de bestaande rechten zoveel mogelijk gewaarborgd. Daarnaast is vervangende nieuwbouw mogelijk.
Voor zover er sprake is van vervanging van bestaande bebouwing, zullen de nutsvoorzieningen en voorzieningen in de openbare ruimte aanwezig zijn. Eventuele aanpassingen zullen zich beperken tot de aansluiting op de openbare ruimte of op de nutsvoorzieningen. Hierdoor is voor vervangende nieuwbouw sprake van de hiervoor onder c. genoemde uitzonderingsgrond en kan hiervoor worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

Voor het project Componistenbuurt Oost is eerder planologische medewerking verleend ten behoeve van de realisatie van nieuwe woningen. Voorafgaand aan de planologische medewerking is een realiseringsovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer van dit project. In deze overeenkomst zijn afspraken opgenomen over het verhaal van kosten, een gefaseerde realisering en eisen aan de inrichting van de openbare ruimte en de aanleg van nutsvoorzieningen. Hierdoor is het kostenverhaal anderszins verzekerd, is het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van locatie-eisen aan de inrichting van de openbare ruimte en de aanleg van nutsvoorzieningen middels een exploitatieplan niet nodig.

Voor zover binnen het bestemmingsplan sprake is van een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6 Wro, is de besluitvorming over kostenverhaal op basis van een exploitatieplan wettelijk gekoppeld aan de vaststelling van het wijzigingsplan (art. 6.12, lid 3 Wro).

Gelet op het bovenstaande is de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan gegarandeerd en kan in de kader van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Donderberg Hoogvonderen' worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraakprocedure

Voorliggend bestemmingsplan 'Donderberg Hoogvonderen' maakt geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk. Herziening van het bestemmingsplan is slechts aan de orde omdat de wettelijke actualisatieplicht dit vraagt, niet omdat de bestaande planologisch-juridische regeling niet meer zou voldoen. De huidige regeling wordt in gemoderniseerde vorm overgenomen. Omdat om deze reden geen zwaarwegende inspraakreacties te verwachten zijn, is in onderhavig geval van het verlenen van inspraak worden afgezien. Ten einde voldoende kenbaarheid aan het ontwerpbestemmingsplan te geven is gedurende de inzagetermijn van het ontwerpbestemmingsplan wel een inloopavond voor bewoners, ondernemers en andere belangstellenden gehouden.

6.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg zijn 5 vooroverlegreacties ontvangen. Voor de samenvatting van de reacties wordt verwezen naar het document 'Verslag vooroverleg ontwerp bestemmingsplan ‘Donderberg Hoogvonderen’, dat als Bijlage 1 bij deze plantoelichting is opgenomen.

6.2.3 Zienswijzenprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 7 juni tot en met 18 juli 2017 ter inzage gelegen met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Daarnaast is er op 21 juni 2017 een inloopavond gehouden in wijkgebouw De Donderie. Tijdens de termijn zijn geen zienswijzen ingediend omtrent het ontwerpbestemmingsplan.