direct naar inhoud van 4.1 Milieu
Plan: Binnenstad Roermond
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000150-VG01

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem
4.1.1.1 Inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het plan dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen. Voor het plangebied zijn de bodemkwaliteitsdoelstellingen vastgelegd de Nota bodembeheer regio Maas & Roer, gedeelte Roermond. Het bestemmingsplan omvat delen van de deelgebieden Binnenstad Roermond, Havengebied Roermond, Bedrijven Roermond en Beesel voor 1970 en Overige woonbebouwing, afkomstig uit de Nota bodembeheer. Voor de specifieke bodemkwaliteitseisen per deelgebied wordt verwezen naar de Nota bodembeheer. Omdat dit bestemmingsplan een conserverend plan is en geen directe bestemmingswijzigingen zijn voorzien worden geen bodemkwaliteitseisen gesteld.

4.1.1.2 Bekende bodeminformatie

De afgelopen eeuwen hebben diverse menselijke handelingen geleid tot een beïnvloeding van de bodemkwaliteit. Zoals het legen van assenladen in de achtertuin of het legen van beerputten in het open veld buiten de toenmalige stadsgrenzen. Daarnaast hebben in 1554 en 1665 grote stadsbranden plaatsgevonden die hebben geleid tot bodemverontreiniging, met name in de oude binnenstad. Ook in het havengebied hebben diverse ophogingen plaatsgevonden, waardoor de bodem diffuus verontreinigd is. Binnen het plangebied zijn een groot aantal onderzoekgegevens bekend, waaruit blijkt dat voor het grootste gedeelte van het plangebied sprake is van een diffuse bodemkwaliteit die licht tot matig verontreinigd is. De diffuse kwaliteit is echter zeer heterogeen, waardoor plaatselijk ook sterke verontreinigingen kunnen voorkomen.

Een aantal locaties is gesaneerd met toepassing van de Wet bodembescherming. Het is mogelijk dat voor enkele locaties sprake is van een restverontreiniging boven interventiewaarde, waarvoor zorgmaatregelen/gebruiksbeperkingen gelden. Deze locaties zijn als zodanig bekend bij het kadaster. Bij ontwikkelingen dient hiermee rekening te worden gehouden. Ter plaatse van het Designer Outlet is een voormalige stortplaats gelegen. Voor deze locatie geldt een nazorgplan. Indien hier bestemmingswijzigingen plaatsvinden gelden de regels uit dit door het bevoegd gezag (Provincie Limburg in deze) goedgekeurde nazorgplan.

4.1.1.3 Nieuwe ontwikkelingen

In de Nota bodembeheer is opgenomen dat bij nieuwe ontwikkelingen minimaal een vooronderzoek conform NEN5725 moet worden uitgevoerd. Afhankelijk van de resultaten uit dit onderzoek dient vervolgens wel of niet vervolgonderzoek plaats te vinden. Een vooronderzoek is niet nodig bij:

  • kleine bouwwerken zoals trafohuisjes en antennemasten;
  • geringe veranderingen in het gebruik, waarbij er geen risico's zijn bij het beoogde gebruik.
4.1.1.4 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de door te voeren bestemmingsplanprocedure. Bij nieuwe ontwikkelingen (zoals functiewijzigingen die niet rechtstreeks binnen de bestemming zijn toegelaten) gelden de uitgangspunten zoals gedefinieerd in de Nota bodembeheer van de gemeente Roermond en/of de regels zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.

4.1.2 Geluid
4.1.2.1 Geluid in relatie met de Wet geluidhinder

Wegverkeer

Conform de Wet geluidhinder is er aan weerszijde van een weg met een voorgeschreven snelheid van 50 km/uur of meer een zone aanwezig. De breedte van de zone wordt bepaald door de randvoorwaarden welke in art. 74 van de Wet geluidhinder worden gesteld.

Indien er in de toekomst een bestemmingsplanwijziging in de zone van een weg plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting (Lden) ten gevolge van de weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Is dit het geval dan dient er een hogere grenswaarde procedure doorlopen te worden zodat het college van B&W een hogere grenswaarde (tot maximaal 63 dB) kan verlenen. Hiermee wordt de goedkeuring gegeven om ondanks de hoge geluidsbelasting toch te mogen bouwen. Heeft men te maken met vervangende nieuwbouw ex art. 83 lid 5 van de wet geluidhinder dan mag het college van B&W een hogere waarde van 68 dB verlenen.

In het bestemmingsplan hebben de Roerkade, Roersingel, Godsweerdersingel, Willem II singel, Minderbroederssingel, Venloseweg, Zwartbroekplein, Broekhin Zuid en de Koninginnelaan een geluidzone van 200 meter aan weerszijden van de weg. De N280 waarvan het gedeelte genaamd Wilhelminasingel in het bestemmingsplan valt, heeft een zone van 400 meter aan weerszijde van de weg. Hierdoor valt de bebouwing rond de Venloseweg ook in de zone van de N280.

Het bestemmingsplan is een beheersplan en maakt geen nieuwe rechtstreekse grootschalige ontwikkelingen mogelijk binnen de genoemde zones.

Railverkeer, railtrajecten 832 (zone 800 meter) en 833 (zone 800 meter)

Indien er een bestemmingsplanwijziging in de zone plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting ten gevolge van het spoorwegtraject de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschrijdt. Is dit het geval dan dient er een hogere grenswaarde procedure doorlopen te worden zodat het college van B&W een hogere grenswaarde (tot maximaal 68 dB) kan verlenen. Hiermee geeft het college van B&W de goedkeuring om ondanks de hoge geluidsbelasting toch te mogen bouwen. In het bestemmingsplan bevinden zich de railtrajecten 832 (spoorlijn Roermond - Weert/Venlo) en 833 (spoorlijn Roermond - Sittard). Beide trajecten hebben een zone van 800 meter aan weerszijde van het traject.

Het bestemmingsplan is een beheersplan en maakt geen nieuwe rechtstreekse grootschalige ontwikkelingen mogelijk binnen deze zone.

Industrielawaai (industrieterrein Willem Alexander) 

Conform art. 40 van de Wet geluidhinder ligt er rond een industrieterrein waar zich bedrijven mogen vestigen die veel geluid produceren een zone waarbuiten de geluidsbelasting ten gevolge van het industrieterrein de 50 dB(A) niet overschrijdt.

Indien er een bestemmingsplanwijziging in de zone plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting ten gevolge van het industrieterrein de 50 en 55 dB(A) wordt overschreden. Is de geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) doch lager dan 55 dB(A) dan dient er een hogere grenswaarde procedure doorlopen te worden zodat het college van B&W een hogere grenswaarde kan verlenen. Hiermee geeft het college van B&W de goedkeuring om ondanks de hoge geluidsbelasting toch te mogen bouwen. Is de geluidsbelasting hoger dan 55 dB(A) dan mag hier geen geluidsgevoelige bestemming gebouwd worden.

Een klein gedeelte van het bestemmingsplan valt in de zone van het industrieterrein Willem Alexander (zie figuur 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000150-VG01_0015.jpg"

Figuur 6: Geluidszone industrielawaai Willem Alexander

4.1.2.2 Geluid in relatie met de Wabo

In de directe omgeving van geluidsgevoelige bestemmingen kunnen zich bedrijven bevinden die onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vallen. De bedrijven moeten voldoen aan de aan hun gestelde geluidsvoorschriften. Het kan zijn dat als gevolg van een ontwikkeling in de nabijheid van het bedrijf de bedrijfsvoering moet worden aangepast of dat er geluidreducerende maatregelen getroffen moeten worden.

Indien er in de directe omgeving van bedrijven geluidsgevoelige bestemmingen geprojecteerd worden dient onderzocht te worden of de bedrijven niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering en/of geluidreducerende maatregelen moeten worden getroffen.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16, lid 1 Wm geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Het besluit NIBM

Het besluit NIBM legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2.

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM (artikel 4, lid 1, van het Besluit NIBM);
  • op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3% criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.

Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsting aan grenswaarden plaats te vinden.

In het Besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM een project altijd NIBM is. Er zijn immers alleen categorieën van gevallen aangewezen, waarvan aannemelijk is dat de toename van de concentraties in de betreffende gevallen niet de 3% grens overschrijdt. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is. Indien een project boven de getalsmatige grenzen uitkomt is een project in betekende mate (IBM), tenzij alsnog aannemelijk te maken is dat de bron minder dan 3% bijdraagt aan de concentratie. Behoort een project tot een niet in de Regeling NIBM genoemde categorie dan zal steeds met behulp van onderzoek dienen te worden aangetoond of het project NIBM is. Het bestemmingsplan maakt geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk waardoor geen verdere toetsing aan de grenswaarden hoeft plaats te vinden.

In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing is naast de toets Wet milieubeheer ook een toets noodzakelijk om vast te stellen dat binnen het plangebied een goed woon- en leefklimaat te verwachten is. Hiervoor moet de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied nader worden bekeken. Op basis van de officiële rekentool van het NSL, dat deel uitmaakt van de Wet luchtkwaliteit en waarin alle te verwachten luchtkwaliteitknelpunten zijn opgenomen, blijkt dat er in het plangebied geen overschrijdingen van de grenswaarden voor NO2 en PM10 zijn. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.1.4 Milieuzonering / bedrijvigheid

Milieuzonering is niet wettelijk voorgeschreven met uitzondering van geluidszonering op grond van de Wet geluidhinder en het toepassen van afstandseisen op basis van het Bevi en het Vuurwerkbesluit. Milieuzonering kan echter worden gekoppeld aan het algemene beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies worden hinder en gevaar voorkomen terwijl bestaande bedrijven gehandhaafd kunnen blijven. Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Als richtlijn voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming dient de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Dit is een lijst die onderdeel uitmaakt van de planregels waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachting belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang:

  • geluid
  • geur
  • stof
  • gevaar (met name brand- en explosiegevaar)
  • verkeersaantrekkende werking

Naast de omschrijving van de bedrijfstypen is in deze Lijst aangegeven tot welke milieucategorie een bepaald bedrijfstype wordt gerekend, alsmede welke zogenaamde grootste afstand in meters daarvoor geldt. Dit is de indicatie van de minimale afstand die in beginsel van een dergelijk bedrijf tot een rustige woonwijk aangehouden dient te worden. Al naar gelang de aard van de bedrijvigheid, varieert de aan te houden grootste afstand, bijvoorbeeld van 10 meter bij milieucategorie 1, tot 300 meter bij milieucategorie 4.2. Doordat bij de milieucategorisering uitgegaan moet worden van gemiddelden, dienen de in de Staat van bedrijfsactiviteiten genoemde afstanden niet als vaststaande normen, maar als indicaties te worden gehanteerd. Dit betekent dat de Staat van bedrijfsactiviteiten wel het middel vormt om te toetsen of een bedrijf van een bepaald bedrijfstype op grond van de bestemmingsplanregels toelaatbaar is, maar dat de werkelijk optredende hinder van een bepaald bedrijf, in combinatie met de concrete bedrijfsvoering bepalend is. Daardoor is het mogelijk dat de werkelijk optredende hinder van een bedrijf veel geringer blijkt dan op grond van de milieucategorisering zou mogen worden verwacht. Dit betekent onder andere dat de afstand van een bepaald bedrijf tot een in de omgeving staande woning geringer kan zijn dan de in de Staat van bedrijfsactiviteiten aangegeven 'grootste afstand', indien ten gevolge van de bedrijfsvoering de werkelijk optredende hinder minder ver reikt dan de vermelde 'grootste afstand'.

Binnen het plangebied zijn enkele solitaire bedrijven gevestigd. Het betreft onder meer een drukkerij, de gemeentewerf, een autoschadeherstelbedrijf en het spoorwegstation met rangeerterrein. De aangegeven afstanden zijn echter indicatieve afstanden en geen normen. Indien de omgeving te typeren is als gemengd gebied, zoals een groot deel van het plangebied, kunnen kleinere richtafstanden gehanteerd worden. In zijn algemeenheid zijn in het plangebied overwegend bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 (lichte bedrijvigheid) gevestigd. De solitaire bedrijven en het spoorwegstation (met rangeerterrein) in het plangebied hebben een hogere milieucategorie (maximaal 4.2). Deze bedrijven zijn in het bestemmingsplan positief bestemd.

Verder is er in het plangebied tussen de bestaande woningen een aantal panden met aan huisgebonden beroepen aanwezig. Belangrijkste uitgangspunt hierbij is dat de woonfunctie volledig gehandhaafd blijft en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Deze aan huis gebonden beroepen passen binnen de woonomgeving en zijn als zodanig ook onder een woonbestemming gebracht.

4.1.5 Geur

In het plangebied zijn geen bedrijven gelegen met een geurcontour. In de nabijheid zijn wel de bedrijven Smurfit Kappa Roermond Papier BV (Mijnheerskensweg 18) en Asfaltfabriek Roermond BV (Schipperswal 19) gevestigd. Beide bedrijven hebben een geurcontour. De geurcontour van het bedrijf aan de Schipperswal 19 is gedeeltelijk binnen dit plangebied gelegen. Bij het bouwen van nieuwe geurgevoelige objecten moet rekening worden gehouden met deze geurcontour. Het is daarbij niet toegestaan om zonder meer nieuwe geurgevoelige objecten te bouwen binnen de geurcontour van een bestaand bedrijf. Deze verplichting vloeit voort uit de jurisprudentie over een goed woon- en leefklimaat.