direct naar inhoud van Regels bestemmingsplan Panhuys, Hulsberg
Plan: Panhuys, Hulsberg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0951.BPHulsbergPanhuys-VA01

Regels bestemmingsplan Panhuys, Hulsberg

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Panhuys, Hulsberg' met identificatienummer NL.IMRO.0951.BPHulsbergPanhuys-VA01 van de gemeente Nuth.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en uitbouw:

bouwwerken die in directe verbinding staan met en architectonisch ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw waaraan zij worden gebouwd.

1.6 aan huis gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar functie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie.

1.7 ambacht(elijke):

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat het deel van het bestemmingsvlak dan wel van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.10 begane grond:

de eerste bouwlaag boven het peil.

1.11 bestaande bebouwing:

de bebouwing, zoals deze bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel op dat tijdstip op basis van een afgegeven bouwvergunning mag worden gebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.12 bestaand gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestaat op het tijdstip dat het plan of betreffende planonderdeel rechtskracht heeft gekregen.

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijgebouw (aangebouwd en vrijstaand):

een gebouw dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.22 carport / overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde met tenminste een dak en niet of slechts aan één zijde voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen niet meegerekend.

1.23 escortbedrijf:

een natuurlijk persoon, groep van personen, en/of rechtspersoon die prostitutie aanbiedt, die uitgeoefend wordt op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte of woning.

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.26 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang.
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
  • c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, de hoogte van het terrein direct ter plaatse van het bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.27 perceel:

een deel van het Nederlands grondgebied van welk deel de Dienst voor het kadaster en openbare register, de begrenzing met behulp van landmeetkundige gegevens heeft vastgelegd op grond van gegevens betreffende de rechtstoestand, bestemming en het gebruik dat door zijn kadastrale aanduiding is gekenmerkt.

1.28 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden;

onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een (raam-)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.29 voorgevelrooilijn:

de bouwgrens/lijn die is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens, die behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;

ter verduidelijking:

onder bouwgrens valt zowel de grens van een bouwvlak als de grens van een vlak met de bouwaanduiding 'bijgebouwen'.

1.30 weg:

een voor het rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeergelegenheden.

1.31 woning / wooneenheid:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden;

hiervan is ook sprake bij een kamerverhuurbedrijf, waarbij de kamers afzonderlijke wooneenheden vormen, indien daarbij centrale voorzieningen aanwezig zijn, zoals een keuken, een douche en andere centrale voorzieningen.

1.32 Wro:

Wet van 20 oktober 2006, Stb 2006, 566 houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening.

1.33 Zorgwoning:

Een woning of wooneenheid, bestemd voor verzorgd wonen, die niet via de reguliere woningdistributie beschikbaar komt, maar waarvan de bewoner(s) vanwege hun beperkte zelfredzaamheid vanaf aanvang van de bewoning zijn geïndiceerd voor zorg, die beschikbaar is in de directe nabijheid van die woning of wooneenheid en welke zorg door die bewoner(s) ook daadwerkelijk wordt afgenomen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  • a. de lengte en/of breedte en/of diepte van een bouwwerk: tussen de buitenzijde van de gevels of het hart van de scheidsmuren, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte.
  • b. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
  • c. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
  • d. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
  • e. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
  • f. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grond vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
  • g. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens: de kortste afstand van de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend vergunningplichtige bouwwerk.
  • h. het bebouwingspercentage: het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming of een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
  • i. de hoogte van een bouwlaag: de afstand tussen de scheidende vloerdelen gemeten van bovenkant afgewerkte vloer (peil) tot bovenkant afgewerkte vloer.
  • j. de bruto vloeroppervlakte van een bouwlaag: op de vloer van de bouwlaag, tussen de binnenzijde van de gevelmuren (en/of gemeenschappelijke scheidingsmuren).
  • k. de bedrijfsvloeroppervlakte: binnenwerks op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten, en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de bestemmingsgrens met niet meer dan 0,50 m. wordt overschreden. Voor luifels, erkers en balkons geldt dat de bouw- en/of bestemmingsgrens met niet meer dan 1,00 m. wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. openbare groenvoorzieningen, zoals trapvelden, speelplaatsen, plantsoenen, waterpartijen met de daarbij behorende voet- en fietspaden en andere voorzieningen;
  • b. parkeervoorzieningen, in en uitritten;
  • c. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
  • d. duurzaam, bodem- en waterbeheer, tevens wateropvang/buffering en infiltratie.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de tot 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals straatmeubilair en speelvoorzieningen.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 m.

Artikel 4 Maatschappelijk

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sociale, medisch-sociale doeleinden met woonzorgvoorzieningen, een en ander met de daarbij behorende voorzieningen;
  • b. zorgwoningen;
  • c. duurzaam, bodem- en waterbeheer, tevens wateropvang/buffering en infiltratie;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. paden en verhardingen;
  • g. in- en uitritten.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen, geen zelfstandige woningen zijnde;
  • b. en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.

4.2.2 Regels voor het bouwvlak

Gebouwen worden in het bouwvlak gebouwd.

  • a. Het bouwvlak mag geheel of ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' tot maximaal het genoemde percentage worden bebouwd.
  • b. De voorgevel van gebouwen wordt in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens gebouwd.
  • c. De goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 9 meter.

4.2.3 Bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De oppervlakte van alle bijgebouwen bedraagt maximaal 75 m², met dien verstande dat:

  • a. Wanneer het oppervlak van het bijbehorende perceel meer dan 1.000 m² bedraagt ten hoogste 100 m² aan bijgebouwen mag worden opgericht;
  • b. Bijgebouwen mogen worden opgericht in de zijdelingse perceelsgrens dan wel 2 m uit de zijdelingse perceelsgrens;
  • c. De goothoogte van bijgebouwen maximaal 3,50 m. bedraagt, met dien verstande dat de goothoogte van een bijgebouw niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • d. Bijgebouwen plat of met een schuin dak worden afgedekt;
  • e. Het bouwvlak niet door bebouwing mag worden overschreden, met uitzondering van overschrijding ten behoeve van ondergeschikte onderdelen van het gebouw, als schoorstenen, lichtkoepels en antennes, met uitzondering van liftopbouwen en luchtbehandelingsinstallaties;
  • f. De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3,50 m bedraagt.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, binnen een marge van 5,00 m., nadere eisen stellen ten aanzien van de op grond van in dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de milieusituatie, verkeersveiligheid, parkeerhinder, sociale veiligheid en gebruiksmogelijkheden en/of privacy van aangrenzende gronden.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de bouwregels voor kunstwerken, kunstobjecten en speelvoorzieningen overeenkomstig artikel 11.3.

Bij het toepassen van de mogelijkheid tot afwijken wordt de procedure in artikel 12.1 gevolgd.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Gebruik van de gronden

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.2 Wro wordt ten minste verstaan het gebruik van de gronden anders dan voor:

  • a. tuin- en/of groenvoorzieningen;
  • b. speelvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. opslagdoeleinden, ten behoeve van normaal bij de bestemming van de grond behorend gebruik.

Als verboden gebruik wordt in ieder geval aangemerkt de opslag van vuurwerk.

4.5.2 Gebruik van de opstallen

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.2 Wro wordt ten minste verstaan het gebruik van de opstallen voor:

  • a. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • b. detailhandel, anders dan als ondergeschikte activiteit, zowel naar aard als naar afmetingen, bij ter plaatse gevestigde maatschappelijke doeleinden;
  • c. horeca, anders dan als ondergeschikte activiteit in verband met het toegestane gebruik;
  • d. opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als verboden gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk;
  • e. zelfstandige bewoning.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bewegend en stilstaand verkeer en de daarbij behorende voorzieningen;
  • b. voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut;
  • c. groen, ter aankleding van niet direct voor bewegend en stilstaand verkeer noodzakelijke gronden, zoals bermen en/of middenbermen;
  • d. duurzaam bodem- en waterbeheer, tevens wateropvang/buffering en infiltratie.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. (ondergrondse) voorzieningen ten behoeve van de afvalinzameling en afvalverwijdering;
  • c. geluidwerende voorzieningen.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen het bestemmingsvlak bedraagt de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3,50 m., met uitzondering van:

  • a. masten ten behoeve van telecommunicatie waarvan de hoogte maximaal 20,00 m. bedraagt;
  • b. voorzieningen voor verlichting, waarvan de hoogte maximaal 16,00 m. bedraagt.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, binnen een marge van 5,00 m., nadere eisen stellen ten aanzien van de op grond van in dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de milieusituatie, verkeersveiligheid, parkeerhinder, sociale veiligheid en gebruiksmogelijkheden en/of privacy van aangrenzende gronden.

5.4 Specifieke gebruiksregels

5.4.1 Gebruik van de gronden

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.2 Wro wordt ten minste verstaan het gebruik van de grond anders dan voor:

  • a. standplaats voor de verkoop van goederen en diensten, promotie, markten, kermissen en evenementen, mits het geen belemmering voor de verkeersafwikkeling vormt en het geen onomkeerbare verandering van de onder 5.1 genoemde doeleinden tot gevolg heeft.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. groen;
  • d. in- en uitritten en parkeervoorzieningen;
  • e. duurzaam, bodem- en waterbeheer, tevens wateropvang/buffering en infiltratie;
  • f. met de overige daarbij behorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. aaneengesloten woningen;
  • b. bijgebouwen;
  • c. en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke qua aard en afmetingen bij deze bestemming passen.

6.2.1 Regels voor het bouwvlak
  • a. Het hoofdgebouw en bijgebouwen dienen in het bouwvlak te worden gebouwd.
  • b. Per bouwvlak mogen niet meer woningen worden opgericht dan het aantal dat is aangeduid op de verbeelding.
  • c. In het bouwvlak mag in niet meer dan twee bouwlagen worden gebouwd.
  • d. De hoogte van een bouwlaag bedraagt maximaal 3,50 m.
  • e. De voorgevel wordt ten minste voor 70% in de naar de weg gekeerde bouwgrens gebouwd.
  • f. De voorgevelbreedte van de woning bedraagt ten minste 5 m.
  • g. De bouwhoogte bedraagt maximaal 12,50 m.

6.2.2 Bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. De oppervlakte van alle bijgebouwen bedraagt maximaal 25 m²;
  • b. Bijgebouwen mogen worden opgericht in de zijdelingse perceelsgrens;
  • c. De goothoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 m, met dien verstande dat de goothoogte van een bijgebouw niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • d. Bijgebouwen worden plat of met een schuin dak afgedekt;
  • e. Het bouwvlak mag niet door bebouwing worden overschreden, met uitzondering van overschrijding ten behoeve van:
  • 1. aansluitende luifels boven de voordeur en kappen op erkers, mits deze vanuit het stedenbouwkundig beeld en afmetingen van ondergeschikte betekenis zijn en de afstand tot de bestemming Verkeer niet minder dan 3.00 m. bedraagt;
  • 2. ondergeschikte onderdelen van het gebouw, als schoorstenen, lichtkoepels en antennes, met uitzondering van liftopbouwen en luchtbehandelingsinstallaties;
  • f. Ter plaatse van het bouwvlak bedraagt de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3,50 m., met uitzondering van erfafscheidingen;
  • g. Ter plaatse van het bouwvlak bedraagt de hoogte van erfafscheidingen maximaal 2,00 m.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, binnen een marge van 5,00 m., nadere eisen stellen ten aanzien van de op grond van in dit artikel toegelaten situering en afmetingen van bouwwerken, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de milieusituatie, verkeersveiligheid, parkeerhinder, sociale veiligheid en gebruiksmogelijkheden en/of privacy van aangrenzende gronden.

6.4 Specifieke gebruiksregels

6.4.1 Gebruik van de gronden

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.2 Wro wordt ten minste verstaan het gebruik van de grond anders dan voor:

  • a. parkeervoorzieningen;
  • b. groenvoorzieningen en/of tuin;
  • c. opslagdoeleinden, in verband met het toegelaten gebruik. Als verboden gebruik wordt in ieder geval aangemerkt de opslag van vuurwerk.

6.4.2 Gebruik van de opstallen

Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 7.2 Wro wordt ten minste verstaan het gebruik van de opstallen voor:

  • a. bewoning, indien het een vrijstaande bijgebouw betreft;
  • b. beroeps-, bedrijfsmatige werkruimte en/of opslagruimte voor vuurwerk;
  • c. detailhandel;
  • d. groothandel;
  • e. recreatie;
  • f. horeca;
  • g. opslagdoeleinden, anders dan in verband met het toegelaten gebruik, waarbij in ieder geval als verboden gebruik wordt aangemerkt: brand- en explosiegevaarlijke opslag, waaronder opslagruimte voor vuurwerk;

6.4.3 Beroep aan huis

Het verbod om de voor 'Wonen' aangewezen gronden en opstallen te gebruiken als beroepsmatige werk- en/of opslagruimte is niet van toepassing op het gebruik van ruimten binnen de woning of in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. ten minste 50% van het verblijfsgebied met woonfunctie van de woning gehandhaafd blijft alsmede bij woningen met een verblijfsgebied van minder dan 240 m² een verblijfsgebied met woonfunctie van 120 m² behouden blijft;
  • b. degene die de activiteiten uitvoert uitsluitend de bewoner van de woning is;
  • c. dit gebruik mag geen ernstige of onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • d. er mag geen detailhandel plaatsvinden.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de instandhouding en bescherming van archeologische monumenten en archeologische vindplaatsen;
  • b. de bescherming van mogelijke archeologische waarden binnen gebieden met een archeologische verwachtingswaarde

zoals deze monumenten, vindplaatsen en verwachtingswaarden zijn aangeduid op de kaart 'Archeologische advieskaart' in Bijlage 1 bij deze regels.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Bouwverbod

Op de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden mag geen bebouwing worden opgericht, met uitzondering van:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of;
  • b. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden niet dieper dan 0,4 meter reiken, of;
  • c. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden een oppervlak beslaan van minder dan 100 m2.

7.2.2 Uitzonderingen

Het verbod in artikel 7.2.1 is niet van toepassing indien het een verstoring betreft van een archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de kaart 'Archeologische advieskaart' opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, niet zijnde een archeologisch monument, en waarbij die verstoring plaatsvindt:

  • a. in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde en binnen een straal van 50 meter geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, of;
  • b. in een gebied met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde, niet zijnde een historische dorpskern, en het te verstoren gebied kleiner is dan 2.500 m2 en binnen een straal van 50 meter geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, of;
  • c. in een gebied met een hoge archeologische waarde in een historische dorpskern, en het te verstoren gebied kleiner is dan 250 m2 en binnen een straal van 50 meter geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het bouwen van gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 7.2, voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien naar het oordeel van het bevoegde gezag:

  • a. bebouwing plaatsvindt ter plaatse van een evident eerder verstoorde bodem, of;
  • b. op basis van een archeologisch (voor)onderzoek blijkt dat geen verstoring plaatsvindt van archeologische waarden;
  • c. op basis van een archeologisch (voor)onderzoek blijkt dat mogelijke verstoring van archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de archeologisch resten in de bodem, of het verrichten van archeologisch vervolgonderzoek.
7.3.2 Voorwaarden aan omgevingsvergunning


Het bevoegd gezag kan aan een vergunning als bedoeld in artikel 7.3.1, ter bescherming en behoud van archeologische waarden, de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor waardevolle elementen in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van een archeologisch (vervolg)onderzoek waaronder mede wordt verstaan het doen van een opgraving;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien het bepaalde onder c, van toepassing is: een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verboden werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waaronder ontgronden, afgraven, diepploegen en het aanbrengen van leidingen, op een grotere diepte dan 0,4 meter;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van (scherpe) voorwerpen in de bodem;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • d. het rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het verlagen of het verhogen van het waterpeil.
7.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 7.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • a. in het kader van normaal onderhoud en beheer;
  • b. die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning mogen worden uitgevoerd;
  • c. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 7.4.1 van toepassing is;
  • d. die ten dienste van archeologische onderzoek worden uitgevoerd;
  • e. die plaatsvinden in een archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de 'Archeologische advieskaart' opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, niet zijnde een archeologisch monument, en waarbij die verstoring plaatsvindt:
  • 1. in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde en binnen een straal van 50 meter geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, of;
  • 2. in een gebied met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde, niet zijnde een historische dorpskern, en het te verstoren gebied kleiner is dan 2.500 m2 en binnen een straal van 50 meter geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, of;
  • 3. in een gebied met een hoge archeologische waarde in een historische dorpskern, en het te verstoren gebied kleiner is dan 250 m2 en binnen een straal van 50 meter geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn.
7.4.3 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag kan aan een vergunning als bedoeld in artikel 7.4.1, ter bescherming en behoud van archeologische waarden, de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor waardevolle elementen in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van een archeologisch (vervolg)onderzoek waaronder mede wordt verstaan het doen van een opgraving;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien het bepaalde onder c, van toepassing is: een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
7.5 Wijzigingsbevoegdheid
7.5.1 Waarde archeologie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen nadat nieuw gemeentelijk archeologisch beleid is vastgesteld in die zin dat de kaart in Bijlage 1 bij deze regels kan worden geactualiseerd en het bijbehorend toetsingskader kan worden aangepast.

7.5.2 Procedure

Bij het wijzigen van het plan op basis van het in dit lid bepaalde wordt de in artikel 3.6 Wro opgenomen procedure gevolgd.


Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Bouwverbod

Het is verboden op de in het plan begrepen gronden enig bouwwerk te bouwen, waarbij de aangegeven bouwgrens wordt overschreden, behoudens overschrijdingen, die volgens deze regels zijn toegestaan.

9.2 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
  • a. Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
  • c. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 9.2 onder a en b uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

9.3 Ondergronds bouwen

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.


Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil;
  • d. bij het berekenen van bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.


Burgemeester en wethouders zijn bevoegd door middel van een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 9.3 sub d voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.


Bij het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid wordt de procedure in artikel 12.1 gevolgd.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2' leidt de aanwezigheid van transportassen tot inachtname van een aandachtsgebied voor groepsrisico. Binnen deze veiligheidszone (buiten de 200 m-zone uit de A79 en 131,16 m-zone uit de N298) geldt een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico die uitsluitend de beschouwing en verantwoording van de gevolgen van het voorgenomen besluit voor de mogelijkheden van rampbestrijding en de zelfredzaamheid van de mensen omvat (contact opnemen met brandweer).

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken zoals bepaald in artikel 11.2 dan wel zoals bepaald in artikel 11.3 mits in artikel 4 hiernaar verwezen wordt.

11.2 Algemene afwijking

Burgemeester en Wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor:

  • a. het bebouwen van niet voor 'Wonen' aangewezen gronden met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het openbare nut met een hoogte van niet meer dan 3.50 m en een inhoud van niet meer dan 50 m3;
11.3 Afwijking voor kunstwerken, kunstobjecten en speelvoorzieningen

Burgemeester en Wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het oprichten van kunstobjecten en dergelijke, mits:

  • a. deze qua aard en omvang in de omgeving passen met een maximum oppervlakte van 10 m² per object;
  • b. in het geval van speelvoorzieningen: de bodem, blijkens een vooraf ingesteld bodemonderzoek, geschikt is voor het oprichten van speelvoorzieningen;
  • c. de hoogte van een bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 3,50 m.
11.4 Procedureregeling afwijking

Burgemeester en Wethouders volgen bij het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid de in artikel 12.1 gegeven procedure.

Artikel 12 Algemene procedureregels

12.1 Procedure afwijking

Bij een afwijking van het bestemmingsplan, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

Artikel 13 Overige regels

13.1 (Wettelijke) regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerpplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Eenmalig kan middels een omgevingsvergunning worden afgeweken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  • c. Het onder a gestelde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het onder a gestelde is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

14.3 Hardheidsclausule
  • a. Voor zover van toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.
  • b. Bij toepassing van de afwijking als bedoeld onder a. geldt de procedure zoals vervat in artikel 12.1.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Panhuys, Hulsberg.