Plan: | Woningen Waatskamp Ospel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0946.BPWaatskaong2015-VA01 |
Centraal in de kern Ospel is aan de Waatskamp nog een onbebouwd perceel aanwezig. De eigenaar beoogd hier twee woningen te realiseren. Dit kunnen zowel vrijstaande of halfvrijstaande woningen zijn. De gemeente heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het planvoornemen, omdat het planvoornemen past binnen de afspraken die in regionaal verband gemaakt zijn voor wat betreft volkshuisvesting en het vanuit het ruimtelijk beleid gewenst is dat de straatwand ter plaatse wordt afgebouwd.
Het realiseren van twee woningen op de beoogde locatie is op grond van de ter plaatse geldende beheersverordening 'Ospel 2014' niet toegestaan. Om dit planvoornemen mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk, aangezien de beheersverordening conserverend is en geen ontwikkelingen mogelijk maakt.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing c.q. verantwoording ten behoeve van de herziening, in de vorm van een toelichting. Aan bod komen onder andere:
Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan regels en een verbeelding.
Het plangebied bevindt zich aan de Waatskamp ongenummerd in de kern Ospel, behorende tot de gemeente Nederweert. Dit onbebouwde perceel ligt centraal in het dorp op de hoek van de Waatskamp en Meeuwenstraat. Direct ten noorden van het plangebied ligt de kerk met begraafplaats.
De gronden zijn kadastraal bekend als gemeente Nederweert, sectie L, perceelnummer 2132. Het perceel heeft een oppervlakte van circa 700 m2.
Ligging van het plangebied in de kern Ospel
Het plangebied wordt begrensd door de wegen Waatskamp aan de noordzijde en de Meeuwenstraat aan de oostzijde. Ten westen en ten zuiden van het plangebied zijn direct aangrenzend woningen met (achter)tuinen gelegen.
Ter plaatse van het plangebied vigeert de beheersverordening 'Ospel 2014', vastgesteld door de gemeenteraad op 3 juni 2014.
Vigerende beheersverordening 'Ospel 2014'
Aan het perceel is het besluitvlak 'Wonen' toegekend. Op basis van dit vlak zijn de gronden bestemd voor wonen, met daaraan ondergeschikt tuinen en erven, verhardingen en parkeervoorzieningen.
Gezien het conserverende karakter van de beheersverordening en het ontbreken van een bouwvlak ter plaatse mogen de gronden uitsluitend bebouwd worden met bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Tevens ligt over het perceel het besluitvlak 'Waarde - Archeologie 1 (zeer hoog). Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Voor het bouwen geldt dat voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 50 m2 en dieper dan 40 centimeter een archeologisch onderzoeksrapport moet worden overlegd.
Het realiseren van twee woningen is op grond van de beheersverordening 'Ospel 2014' niet mogelijk. Om het beoogde bouwplan te kunnen realiseren is een herziening middels een postzegelbestemmingsplan noodzakelijk omdat de vigerende beheersverordening nieuwe ontwikkelingen in de vorm van woningbouw niet mogelijk maakt.
In deze toelichting wordt de herziening van het bestemmingsplan onderbouwd en worden de
mogelijkheden die het nieuwe bestemmingsplan gaat bieden, afgewogen. In de regels wordt
een gedetailleerde regeling van de nieuwe bestemmingen gegeven en wordt duidelijk wat de
bouw- en gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied zijn. De verbeelding
(plankaart) betreft een visuele weergave hiervan.
Het bestemmingsplan is opgezet conform de eisen die de Wro en de gemeente Nederweert daaraan stellen. De regels zijn opgesteld conform de standaardregels SVBP2012 en de plansystematiek van de beheersverordening, de verbeelding voldoet aan de meest actuele digitaliseringseisen conform IMRO2012.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de huidige situatie en het planvoornemen gegeven in hoofdstuk 2. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op de relevante beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. De wateraspecten in de vorm van een waterparagraaf zijn aangegeven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aangegeven hoe het planvoornemen is verwoord in de planregels (juridische planopzet). Tot slot wordt in hoofdstuk 7 en 8 ingegaan op respectievelijk de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de procedure.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied en het planvoornemen binnen het plangebied zelf.
Het plangebied ligt centraal in de kern Ospel, net ten zuiden van de kerk (met begraafplaats) en de centrumvoorzieningen. De kerk met begraafplaats neemt een prominente plek in en ligt tussen de Onze Lieve Vrouwestraat en de Waatskamp in. Aan de voorzijde van de kerk vindt een splitsing van wegen plaats, daar komt de Waatskamp uit op enerzijds de Onze Lieve Vrouwestraat, de doorgaande weg door Ospel en anderzijds op de Lemmenhoek. De Waatskamp loopt vervolgens in oostelijke richting door een deel van de kern en verder in zuidelijke richting het buitengebied in.
Foto's plangebied en omgeving
Het plangebied is gelegen op de hoek van Waatskamp en de Meeuwenstraat. In de omgeving ten zuiden, oosten en westen van het plangebied zijn uitsluitend woningen aanwezig. De woningtypologie varieert van vrijstaand tot tweekappers en aaneengebouwde woningen. Op de naastgelegen percelen aan de Waatskamp staan een vrijstaande woning en halfvrijstaande woningen in twee bouwlagen met kap en aangebouwde garages.
Op het andere hoekperceel met de Meeuwenstraat zijn aaneengebouwde woningen aanwezig in een blok van 3 woningen die georënteerd zijn op de Meeuwenstraat. Deze woningen hebben uitzicht op het plangebied. Het betreffen seniorenwoningen bestaande uit één bouwlaag met kap. Aan de achterzijde grenst het plangebied aan de achtertuinen van bestaande tweekappers aan de Gruttostraat. Deze woningen zijn gerealiseerd in twee bouwlagen met een kap evenwijdig aan de weg.
De gronden binnen het plangebied zijn in de huidige situatie onbebouwd. Het perceel bestaat uit grasland en is omheind met een laag hekwerk van gaas. Er staan tevens twee fruitbomen op het perceel en er is een haag op de perceelsgrens aan de voorzijde aanwezig. De gronden zijn in gebruik als weide.
Het planvoornemen ziet op het realiseren van twee woningen op het perceel Waatskamp ongenummerd centraal in de kern Ospel. Dit kunnen zowel 2 vrijstaande (geschakelde) wonignen of 2 halfvrijstaande woningen zijn.
Beoogde planontwikkeling
De woningen worden gerealiseerd binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak en dienen te voldoen aan de maximale maatvoeringen voortkomend uit de beheersverordening 'Ospel 2014'. Dit betekent dat de woningen een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 11 meter mogen hebben. De voorgevel van de woning dient een minimale breedte van respectievelijk 5,50 meter bij halfvrijstaande woningen en 6,00 meter bij vrijstaande woningen te hebben. Tevens dient de voorgevel van de woning te worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens, ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'. Deze ligt op dezelfde hoogte als de gevellijn ter plaatse van de woning Waatskamp 2a. De woningen mogen plat of met een kap van maximaal 60° afgedekt worden. De nokrichting mag hierbij zowel parallel aan de Waatskamp dan wel haaks op de Waatskamp zijn. Binnen de zone voor bijgebouwen (aanduiding 'bijgebouwen' op de verbeelding) mogen bijgebouwen worden gebouwd met een oppervlak van maximaal 75 m2 met dien verstande dat deze gronden voor maximaal 40% bebouwd mogen worden. Deze mogen zowel met een kap als plat worden afgedekt.
Planologisch wordt het mogelijk gemaakt om zowel vrijstaande, gschakeld vrijstaande of twee aaneen gebouwde woningen op het perceel te bouwen.
De woonkavels worden individueel ontsloten op de Waatskamp. In westelijke richting rijd je direct het centrum van de kern Ospel binnen en kom je op de doorgaande route (Onze Lieve Vrouwestraat) door het dorp. Via de Onze Lieve Vrouwestraat is in westelijke richting Nederweert te bereiken. In oostelijke richting is uiteindelijk de N279 bij Meijel te bereiken. De Waatskamp loopt in oostelijke richting nog een stuk door de kern Ospel om vervolgens in zuidelijke richting verder het buitengebied in te gaan. De Waatskamp komt vervolgens uit op de N275 tussen Weert en Venlo die parallel aan het kanaal loopt.
Parkeren vindt op eigen terrein plaats, de woonkavels zijn daarvoor ruim genoeg. Er dient tenminste te worden voorzien in 2 parkeerplaatsen per woning, dit kan zowel naast als achter elkaar.
De privacy en bezonning van het planvoornemen wordt in voldoende mate gewaardborgd door de ruime woonkavels. De hoofdbebouwing (zijnde de woning) wordt op voldoende afstand (minimaal 3 meter) van de bestaande zijdelingse perceelsgrenzen gesitueerd. Tevens ontstaat door de herontwikkeling ter plaatse een reguliere woonsituatie waarbij de richtlijnen voor privacy en bezonning in acht zijn genomen.
Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze nieuwe structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt om een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.
De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:
Het Rijk benoemt voorts 13 nationale belangen. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.
Het planvoornemen betreft de bouw van twee woningen. Gezien de aard en omvang van deze ontwikkeling heeft het planvoornemen geen invloed op de gestelde doelen van het Rijk en bovendien voorziet de SVIR niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.
De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Aangezien de SVIR niet van invloed is op het planvoornemen, heeft ook het Barro geen gevolgen voor de realisatie van het planvoornemen.
Natura 2000 is een Europees netwerk van natuurgebieden met als doel het ontwikkelen en in stand houden van soorten en ecosystemen die belangrijk zijn voor Europa. Deze gebieden zijn aangewezen op basis van de Natuurbeschermingswet en de Vogel- en Habitatrichtlijnen. Het beleid houdt echter niet bij de landsgrenzen op, vogels en planten trekken zich immers niets aan van landsgrenzen.
Er zijn drie thema's die centraal staan bij Natura 2000, te weten beleven, gebruiken en beschermen.
Het ministerie van Landbouw Natuur en Visserij neemt hierin in het voortouw, door Natura 2000-gebieden aan te wijzen. Bij het aanwijzen van een gebied wordt op basis van enkel ecologische argumenten bepaald welke natuurwaarden op welke locatie geholpen moeten worden en welke doelstellingen daarbij behaald moeten worden.
Natura 2000-gebieden die (in ontwerp) zijn aangewezen op basis van de Europese Vogel- en/of Habitatrichtlijn kennen een bescherming op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. De habitattoets als opgenomen in artikel 19j Nbw dient om vast te stellen of, en zo ja, onder welke voorwaarden een menselijke activiteit in en rondom een Natura 2000-gebied kan worden toegelaten. Daarvoor moet er zekerheid zijn dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast en dat een verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten, dan wel een verstoring van soorten uitblijft.
Onderhavig plangebied ligt op een afstand van ruim 2,4 en 3,3 kilometer van de meeste nabij gelegen Natura 2000-gebieden 'Sarsven en de Banen' en 'Groote Peel'. Gezien de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling binnen de kern van Ospel en de afstand tot de gebieden 'Sarsven en de Banen' en 'Groote Peel' kan redelijkerwijs worden gesteld dat de bouw van twee woningen geen (significant) negatieve gevolgen zal hebben voor de gebieden Sarsven en de Banen en Groote Peel. Ook zijn er geen natuurwaarden in het geding aangezien binnen het plangebied geen of maar zeer beperkt beplanting aanwezig is.
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke ontwikkelingen sprake zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en overprogrammering worden voorkomen. Door middel van de 'ladder van duurzame verstedelijking' (kortweg: duurzaamheidsladder) vindt een toetsing plaats. De ladder bestaat uit drie treden:
Uit de redactie van artikel 6.1.2, lid 2 Bro blijkt dat de ladder slechts van toepassing is op ruimtelijke besluiten die een 'stedelijke ontwikkeling' mogelijk maken. Dit begrip is in artikel 1.1.1, lid 1, sub i gedefinieerd als: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Uit de jurisprudentie die is verschenen sinds de inwerkingtreding van de ladder blijkt dat de Afdeling een zekere ondergrens stelt aan ontwikkelingen wanneer het gaat om de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Zo heeft de Afdeling ten aanzien van woningbouwplannen geoordeeld dat de realisatie van 1 woning (AbRvS 14 januari 2014, nr 201308263/2/R4), 4 woningen (AbRvS 27 augustus 2014, nr 201311233/1/R4), 6 woningen, waarvan 3 rechtstreeks bestemd en 3 eerst na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid (Vz AbRvS 4 juni 2014, nr 201401129/1/R4) of 10 woningen, behoudens samenhang met een groter woningbouwproject (AbRvS 4 maart 2015, nr. ECLI:NL:RVS:2015:653), niet zijn aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
Uit de diverse uitspraken blijkt dat voor woningbouw de minimum omvang ligt rond de 10 woningen. Het planvoornemen betreft de realisatie van slechts twee nieuwe woningen (met bijbehorende bijgebouwen). Gelet op het beperkt aantal woningen is het planvoornemen niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de duurzaamheidsladder is dan ook niet noodzakelijk.
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL 2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij aanpak de van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De belangrijke principes in het limburgs omgevingsbeleid zijn:
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheiden we in dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Het besluitgebied valt binnen het bebouwd gebied en ligt in de zone 'overig bebouwd gebied'. Dit zijn gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter, zoals de kern Ospel. Het accent ligt hier op de transformatie van de regionale woningvoorraad, de bereikbaarheid, de balans voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en kwaliteit leefomgeving.
In de visie op Midden-Limburg zijn de belangrijkste uitgangspunten voor wonen: werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad door kwaliteitsverbetering, herstructurering (transformatieopgave zorgvastgoed en huursector) en waar nodig sloop en nieuwkomers (waaronder arbeidsmigranten). Maar ook het terugdringen van nog niet gerealiseerde plannen die niet bijdragen aan de beoogde vernieuwing. Deze kwalitatieve sturing vindt plaats binnen het kader van de kwantitatieve opgave die met de regionale structuurvisie 'wonen, zorg en woonomgeving' wordt ingevuld op basis van het dynamisch voorraadbeheer.
Met het planvoornemen is sprake van een ontwikkeling die past binnen het gebied. Van belang is dat aangesloten wordt bij het accent voor de transformatie van de regionale woningvoorraad. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkte uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op het provinciale en regionale woonbeleid en de wijze waarop het planvoornemen hierbinnen past.
Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is, net als het POL, op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.
De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. Nu, in 2014, wordt de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk "Ruimte" aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk "Ruimte" is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven. Een uitwerking van de ladder duurzame verstedeling is in paragraaf 3.2.4 opgenomen.
Het plangebied is gelegen binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk. Met de ontwikkeling van twee woningen wordt niet voorzien in een boorput, bodemenergiesysteem of enige andere wijze de grond geroerd dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei. Er zijn derhalve voor het planvoornemen geen belemmeringen.
Voor het planvoornemen gelden vanuit de Omgevingsverordening verder geen specifieke regels. Doordat de woningbouw ontwikkeld wordt binnen het bestaande bebouwde gebied, past het planvoornemen binnen de verordening.
Door de 7 Midden-Limburgse gemeenten is in bovengenoemde visie vastgelegd hoe dient te worden omgegaan met de actuele en te verwachten demografische en economische ontwikkelingen. De nadruk ligt hierbij op de benodigde transformatie van de bestaande woningvoorraad en de gevolgen voor de directe woonomgeving. Deze structuurvisie heeft betrekking op de periode 2014 tot en met 2017 en vormt tevens een basis voor afspraken op de middellange termijn tussen de samenwerkende gemeenten en de provincie. De structuurvisie is op 16 december 2014 door de gemeenteraad vastgesteld.
In de stuctuurvisie wonen, zorg en woonomgeving is in regionaal verband de afspraak gemaakt dat voor de komende jaren bezien wordt hoe de overtollige plancapaciteit terug gebracht kan worden. Dit ook om ruimte te creëren om medewerking te kunnen verlenen aan die concrete initiatieven waar in de huidige markt wel behoeft aan bestaat. Dit om zo goed en snel mogelijk te kunnen (laten) voorzien in de feitelijke woningbehoefte.
In de beheersverordening zijn reeds de woningbouwmogelijkheden planologisch niet meer mogelijk gemaakt. In het voorheen geldende bestemmingsplan 'kern Ospel 2004' was voor onderhavige locatie een vrijstellingsmogelijkheid opgenomen voor 1 woning.
Het voorliggend planvoornemen voorziet nu in een beperkte extra toename van de woningvoorraad met maximaal 2 woningen. Gezien het feit dat in het verleden reeds woningbouw mogelijk was, het om een beperkt aantal woningen gaat en deze passen binnen de gedachte dat er medewerking wordt gegeven aan woningen die aansluiten bij de behoefte, is het vanuit volkshuisvestelijk oogpunt dan ook aanvaardbaar medewerking in het vooruitzicht te stellen aan deze kavels.
De gemeente heeft op 9 november 2010 de structuurvisie Nederweert vastgesteld. Om inhoudelijk goed sturing te geven maakt de structuurvisie Nederweert onderscheid in:
De bovengenoemde vier pijlers zijn afgezet tegen de verschillende prioritaire beleidsvelden: Wonen, Voorzieningen, Werken, Omgevingskwaliteit en Mobiliteit. Het beleid op hoofdlijnen voor 'voorzieningen voor goed wonen en leven' bestaat uit het bereikbaar houden van basisvoorzieningen voor alle kernen.
Het gemeentelijke woningbouwbeleid is opgenomen in de regionale woonvisie (paragraaf 3.4.1). Het gemeentelijk beleid geeft uitvoering aan het regionale beleid. Op grond van demografische gegevens, opgenomen in de regionale woonvisie, wordt in Nederweert nog een forse groei van het aantal huishoudens verwacht. De behoefte richt zich voor een groot deel op grondgebonden betaalbare koopwoningen voor starters en zelfbouw kavels voor de markt en in mindere mate op patio's voor senioren. In deze behoefte kan op inbreidingslocaties niet of nauwelijks worden voorzien. Om deze reden is en blijft er voorlopig behoefte aan nieuwe woongebieden. Doorgang en fasering van volgende fasen in de nieuwe woongebieden is afhankelijk van de vraagontwikkeling (vraaggestuurd bouwen).
Plannen en initiatieven voor woningbouw en herstructurering/renovatie van de bestaande woningvoorraad worden beoordeeld op het hierdoor te verbeteren woningaanbod en de bijdrage aan de kwaliteiten van de woonbuurt en de kern, waar dat bouwplan gerealiseerd gaat worden. Daarnaast worden initiatieven en plannen beoordeeld op de bijdrage aan het vergroten en versterken van de woningvoorraad voor de kwetsbare doelgroepen. Flexibel en levensloopbestendig bouwen geniet hierbij de voorkeur aangezien op deze wijze (op termijn) meerdere doelgroepen kunnen worden bediend. Als criteria hanteert de gemeente:
De gemeente Nederweert handelt met onderhavig voornemen in de lijn van de gemaakte regionale afspraken. Met onderhavig planvoornemen worden grondgebonden woningen mogelijk gemaakt door middel van zelfbouwkavels op een inbreidingslocatie binnen de kern Ospel. Hiermee wordt nadrukkelijk voorzien in de behoefte.
De welstandsnota Gemeente Nederweert 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad op 28 augustus 2012. Het gemeentelijke welstandsbeleid richt zich alleen nog op bestaande, karakteristieke dorpslinten en centrum. Nieuwe woongebieden worden welstandsvrij. Voor de kern Ospel is welstand alleen aan de orde voor de bebouwing aan de O.L. Vrouwestraat, Aerthijsplein en Stad. Het plangebied is gelegen aan de Waatskamp en valt daarmee in welstandsvrij gebied.
Milieubeleid wordt steeds meer geïncorporeerd in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen nodig. De milieudoelstellingen worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.
Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien met een omgevingsvergunning een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden in het kader van de te verlenen omgevingsvergunning.
Een woning is een geluidgevoelig object in het kader van de Wgh. De twee nieuwe woningen zullen worden gerealiseerd aan de Waatskamp. Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Onze Lieve Vrouwestraat. De overige wegen hebben op grond van de Wgh geen onderzoekszone, ter plaatse geldt een snelheidslimiet van 30 km/uur. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en een zorgvuldige onderbouwing van de realisatie van twee woningen, is desondanks inzicht in de geluidbelasting op de (geprojecteerde) gevels door wegverkeerslawaai nodig om te bepalen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Door Tritium Advies is een akoestisch onderzoek naar het wegverkeerslawaai uitgevoerd (21 mei 2015, kenmerk 1504/074/RV-01). Het volledige onderzoek is als Bijlage 1 toegevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat zowel voor de gezoneerde weg Onze Lieve Vrouwestraat als de twee beschouwde 30 km/uur wegen Waatskamp en Meeuwenstraat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Hierdoor is het bij de gemeente aanvragen van een beschikking hogere waarde niet aan de orde.
Ter bepaling van de geluidwering van de gevel (Bouwbesluit 2012) dient de totale geluidbelasting te worden berekend. Het bepalen van de cumulatieve geluidbelasting is in onderhavige situatie formeel gezien niet aan de orde, omdat geen grenswaarden worden overschreden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatieve geluidbelasting alsnog berekend ter bepaling van de benodigde geluidwering van de gevels. De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van alle beschouwde wegen bedraagt maximaal 55 dB (excl. correctie artikel 110g Wgh). Geadviseerd wordt een aanvullend onderzoek uit te voeren ter bepaling van de geluidwering van de gevels. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen, de voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden en een beschikking hogere waarde is niet aan de orde. Wel zal door middel van een nader onderzoek bij de omgevingsvergunning bepaald moeten worden welke geluidwerende materialen en maatregelen nodig zijn om het binnenniveau te kunnen waarborgen.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Het planvoornemen ziet op de realisatie van twee nieuwe woningen op een onbebouwd perceel aan de Waatskamp. Omdat de onbebouwde woonbestemming wordt gewijzigd in een woonbestemming met bouwmogelijkheden (bouwvlak en aanduiding bijgebouwen) is het noodzakelijk om de kwaliteit van de bodem inzichtelijk te maken. Dit zal in het kader van de omgevingsvergunning voor het onderdeel 'bouwen' ook nodig zijn.
Voor het planvoornemen is dan ook ten behoeve van onderhavige herziening van het bestemmingsplan een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Tritium Advies, 29 mei 2015, kenmerk 1504/074/RV-02). In Bijlage 2 is het volledige onderzoek opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat plaatselijk er sprake is van bijmengingen met 'sporen puin' in de bovengrond. Uit de analyseresultaten blijkt dat ter plaatse hiervan de grond licht verontreinigd is met cadmium. Verder zijn in de grond geen van de onderzochte stoffen aangetroffen in gehaltes boven de achtergrondwaarde. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Het grondwater is licht verontreinigd met barium, cadmium en zink en matig verontreinigd met nikkel. De matige verontreiniging met nikkel en de overige lichte verontreinigingen in het grondwater zijn in tegenspraak met de vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie hiervoor niet-verdacht is. Aangezien in de grond geen noemenswaardige verontreinigingen met nikkel en andere metalen zijn aangetoond en geen historische bron op de locatie bekend is, bestaat er geen aanleiding een bron van de metalen verontreiniging op de locatie te veronderstellen. Dergelijke diffuse verontreinigingen worden veelvuldig aangetroffen in de regio, zonder dat hiervoor een eenduidige bron aan te wijzen is (verhoogde achtergrondconcentraties als gevolg van verzuring). In navolging van het beleid van de Provincie Limburg zoals verwoord in het Beleidskader bodem 2010 (vastgesteld op 28 september 2010) wordt, gezien het bovenstaande en het feit dat het grondwater dermate diep zit dat contact met het grondwater niet voorkomt, nader onderzoek naar de aangetroffen verontreinigingen met metalen in het grondwater derhalve niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van het voorgenomen gebruik van de locatie en vormen ons inziens derhalve geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.
Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
In onderhavig geval is sprake van woningbouw aangezien twee vrijstaande woningen positief worden bestemd. Uitgaande van het 3% criterium is binnen het plangebied daarmee geen sprake van een project dat in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Gezien de ligging van het plangebied in de kern en de afstand van meer dan 300 meter tot de dichtsbijzijnde agrarische bedrijven aan de Waatskamp in het buitengebied wordt ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat in voldoende mate gewaarborgd.
Derhalve hoeft voor het planvoornemen verder geen onderzoek inzake luchtkwaliteit te worden uitgevoerd.
Conclusie
Het planvoornemen is niet van invloed op de luchtkwaliteit, er zijn dan ook geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Door het toepassen van een milieuzonering voor milieuhinderlijke bedrijven kan ervoor worden
gezorgd dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van milieugevoelige functies krijgen. Andersom geldt dat nieuwe milieugevoelige functies op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd. In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. Alle bedrijven die in de buurt van de planlocatie liggen worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale hinderafstand.
Het planvoornemen betreft de realisatie van twee nieuwbouwwoningen. Hiermee ontstaan aan de Waatskamp twee woningen die aangemerkt moeten worden als een milieugevoelige functie.
Het plangebied is gelegen nabij de kerk (met begraafplaats) en de centrumvoorzieningen centraal in kern Ospel. Dit gebied is te kenmerken als een gemengd gebied. Voor gemengde gebieden is het meer aanvaardbaar dat diverse milieuhinderlijke en -gevoelige functies in elkaars nabijheid voorkomen. In gemengd gebied kan zodoende de richtafstand met één afstandsstap naar beneden worden gesteld.
De centrumvoorzieningen (gelegen binnen de bestemming Centrum) kunnen bestaan uit detailhandel, horeca (max. horeca-categorie 2), maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening. Veelal gaat dit om winkels, kleine horecagelegenheden en kantoren, die behoren tot de milieucategorieën 1 en 2 (grootste richtafstand 30 meter). De afstand van deze centrumbestemmingen tot het plangebied bedraagt in alle gevallen meer dan 50 meter. Mede gelet op de functiemenging in het gebied en de aanwezigheid van andere woningen zullen deze bedrijven en de nieuw te bouwen woningen elkaar niet belemmeren.
Uit de VNG-publicatie volgt dat een kerkgebouw is ingedeeld in milieucategorie 2, waarbij een richtafstand van 30 meter geldt op basis van geluid. Vanwege de ligging in gemengd gebied kan de richtafstand één afstandstap omlaag gebracht worden naar een richtafstand van 10 meter. De afstand tot de gevel van de nieuw te bouwen woningen bedraagt circa 15 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan.
Een begraafplaats valt op basis van de VNG-publicatie in milieucategorie 1 met een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Met deze richtafstand is er geen milieueffect aanwezig.
Aan de Onze Lieve Vrouwestraat 34-36 is een hotel/café/zaal aanwezig. Voor deze bedrijfsactiviteiten (milieucategorie 1) geldt een richtafstand van 10 meter. Voor het gebruik als muziekcafé en de zaal voor bruiloften en partijen (milieucategorie 2) geldt een richtafstand van 30 meter. Beide richtafstanden worden ruimschoots gehaald ten aanzien van het plangebied, de werkelijke afstand bedraagt namelijk circa 60 meter.
Conclusie
Omliggende bedrijven vormen geen belemmeringen voor het planvoornemen. Tevens zijn de nieuw te realiseren woningen in het plangebied geen beperking voor de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven. Vanuit bedrijven en milieuzonering hoeft derhalve geen nadere analyse uitgevoerd te worden.
Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
Op basis van de risicokaart voor Limburg zijn de risicobronnen onderzocht.
Uitsnede risicokaart bij besluitgebied
Risicovolle inrichtingen
In en rond de kern Ospel liggen diverse risicovolle inrichtingen. De meest nabijgelegen inrichting betreft een benzineservicestation met lpg, gevestigd aan de Kuilstraat 1. De afstand tussen het tankstation en onderhavig plangebied bedraagt 400 meter. Het plangebied ligt derhalve buiten het invloedsgebied (150 meter) van dit tankstation. Het plangebied is ook niet gelegen binnen het invloedsgebied van andere risicovolle inrichtingen.
Transportassen
In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen transportassen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De dichtstbijzijnde transportas betreft de provinciale weg N275 op circa 1.200 meter. Gezien deze afstanden kan worden gesteld dat het plangebied niet is gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontour (10-6) dan wel het invloedsgebied van deze wegen, aangezien de afstand meer dan 200 meter bedraagt.
Buisleidingen
Binnen het plangebied liggen geen buisleidingen ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De dichtstbijzijnde leiding waarop het Bevb van toepassing is, is 2.215 meter ten westen van het plangebied gelegen. Gelet op deze grote afstand is deze buisleiding niet van invloed op het plangebied.
Conclusie
In het kader van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Het plangebied is niet gelegen binnen een zone of werkstrook van hoofdleidingen of kabels die planologisch bescherming behoeven. Wel liggen in het straatprofiel van de Waatskamp de gebruikelijke leidingen voor gas, water en electra.
Het plangebied is gelegen binnen de 'milieuzone – boringsvrije zone' (Roerdalslenk). Het planvoornemen is niet in strijd met de regels behorende bij deze zone aangezien de gronden niet zodanig diep worden geroerd dat deze van invloed zijn op de diepere bodemkundige waarden.
In 1992 is het Verdrag van Valletta (Malta) door de landen van de Europese Unie, waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ (ter plekke) bewaard moeten blijven. Er dient te worden nagestreefd om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ (elders) worden bewaard.
Het Verdrag van Valletta is via de Wet op de archeologische monumentenzorg doorvertaald in met name de Monumentenwet 1988, welke aangeeft dat de gemeente bevoegd gezag is op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
Het beleid van de provincie Limburg, zoals deze is geventileerd in het POL, sluit hier nauw bij aan. Het POL benadrukt dat archeologische waarden planologisch behouden en beschermd moeten worden, maar streeft ook naar het creëren van condities voor inspectie en beheer. Bovendien legt het niet zozeer de nadruk op geïsoleerde archeologische waarden, maar op waarden als onderdeel van een groter geheel.
Uitsnede archeologische beleidskaart Weert en Nederweert
Conform de archeologische beleidskaart voor de gemeenten Weert en Nederweert is het gehele plangebied gelegen in een gebied met een zeer hoge archeologische verwachting. Voor dit gebied geldt op grond van het gemeentelijk archeologisch beleid een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte groter dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte groter dan 50 m2.
Met de bouw van twee woningen zal, gelet op de aanleg van een bouwput, de verstoringsdiepte mogelijk tot 1,0 m beneden maaiveld komen. Vanuit dit gegeven is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Archeodienst, 10 augustus 2015, rapport 679 definitief). Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. Het doel van het archeologisch bureauonderzoek was het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Het doel van het inventariserend veldonderzoek was om deze verwachting te toetsen.
De natuurlijke ondergrond bestaat uit zwak tot sterk zandige leem, die vanaf een diepte van 80-130 cm beneden maaiveld is aangetroffen. Er is een enkeerdgrond aangetroffen, maar doordat het aannemelijk is het dat het oorspronkelijke zand tussen de enkeerdgrond en de leem in het verleden is afgegraven, betekent dit dat ook de aangetroffen enkeerdgrond niet meer de oorspronkelijke bodem weergeeft.
Op basis van het bureauonderzoek was een middelhoge archeologische verwachting voor de perioden Laat-Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd het plangebied opgesteld. Het booronderzoek heeft in combinatie met de informatie van een lokale bewoner uitgewezen dat deze verwachting naar laag of zelfs naar niet van toepassing kan worden bijgesteld.
De verwachting is dat er geen archeologische waarden meer aanwezig zijn, waardoor de voorgenomen graafwerkzaamheden geen bedreiging voor het archeologische bodemarchief.
Op grond van de resultaten van het onderzoek acht Archeodienst BV een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Het plangebied kan archeologisch vrijgegeven worden op basis van het selectieadvies.
Conclusie
Vanuit archeologie zijn er voor het planvoornemen geen belemmeringen.
Volgens de Wet ruimtelijke ordening geldt er een verplichting om de benodigde aandacht te besteden aan cultuurhistorie. Daarnaast hecht de provincie Limburg veel waarde aan de cultuurhistorie van de provincie. De provincie wil dan ook dat er verstandig omgegaan wordt met cultuurhistorische bouwwerken en landschappen. In het POL is derhalve aangegeven dat gestreefd wordt naar het behouden, ontwikkelen en beheren van beschermde historische bouwwerken, hoofdlijnen van jonge en oude cultuurlandschappen en historische landschapselementen. Het beleid ten aanzien van cultuurhistorie zoals dit in het POL is weergegeven, is gestoeld op de nota Belvedere, met als uitgangspunt 'behoud door ontwikkeling'. Het POL schrijft dan ook voor een beschrijving in het bestemmingsplan mee te nemen, betreffende de omgang met de cultuurhistorische elementen in relatie tot de hiervoor geldende wettelijke bepalingen.
De opgave vanuit het POL bestaat uit het behoud, beheer, ontwikkeling en beleving van de (landschappelijke, cultuurhistorische, natuurlijke en waterhuishoudkundige) kernkwaliteiten van Limburgs meeste bijzondere landschappen. De Provincie legt in haar landschapsaanpak de focus op de landschappelijke kwaliteit van:
Dit zijn de landschappen van provinciaal belang. Het plangebied is niet gelegen in een landschap van provinciaal belang.
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeenten Weert en Nederweert heeft het gebied zelf geen cultuurhistorische waarden, het plangebied is uitsluitend aangewezen als cultuurland. Er is geen bebouwing ter plaatse aanwezig. Wel is aan de overzijde van de Waatskamp de kerk met begraafplaats aanwezig. De Waatskamp is een weg ouder 1890. Cultuurhistorie vormt echter geen belemmering of aandachtspunt voor het planvoornemen.
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Weert en Nederweert
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.
In paragraaf 3.2.3 is reeds ingegaan op de ligging van het plangebied op een afstand van respectievelijk 2,4 en 3,3 kilometer van de Natura 2000-gebieden 'Sarsven en de Banen' en 'Groote Peel'. Daarin is reeds aangegeven dat het planvoornemen niet van invloed is op de instandhouding van deze Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt derhalve alleen nog maar ingegaan op soortenbescherming.
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009,617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.
In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het besluitgebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet (met name op basis van de verbodsbepalingen van artikelen 8 tot en met 14) geen ontheffing zal worden verleend.
De Flora- en faunawet deelt de soorten in drie tabellen in. Voor soorten in de eerste tabel geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor soorten in tabel 2 is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, tenzij men beschikt over of de werkzaamheden (aantoonbaar) uitvoert volgens een door het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (EL&I) vastgestelde gedragscode. De soorten in tabel 3 zijn het strengste beschermd. Afhankelijk van het planvoornemen en de beschermde soort die in of nabij het plangebied voorkomt vindt een afweging plaats. Een aanvraag van een ontheffing is enkel noodzakelijk indien de voorgenomen activiteiten een schadelijk effect zullen hebben op de aanwezige beschermde soorten of zorgen voor een vermindering van de ecologische functionaliteit voor deze soorten. Een aanvraag is niet noodzakelijk indien de werkzaamheden dusdanig worden ingericht dat geen schade wordt toegebracht aan de beschermde soorten.
Standaard geldt voor het gehele gebied de algemene zorgplicht zoals die in de Flora- en faunawet centraal staat (artikel 2). Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen op flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met het plan en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt te allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Het plangebied bestaat momenteel uit een groenvoorziening c.q. weiland waar regelmatig gemaaid wordt. Het grasland wordt kort gehouden en er zijn twee fruitbomen aanwezig en een haag. Van natuurwaarden is, gezien het (intensieve) beheer, in de huidige situatie geen sprake. De kans op aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten wordt dan ook klein geacht.
Onderzoek naar planten- en diersoorten ter plaatse wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. Standaard geldt voor het gehele plangebied wel de algemene zorgplicht zoals die in de Flora- en faunawet centraal staat (artikel 2). Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen op flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met het plan en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt te allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting van een bestemmingsplan aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als waterparagraaf worden beschouwd. In de navolgende paragraaf zal echter aangetoond worden dat het planvoornemen geen invloed heeft op de belangen van het waterschap en de waterhuishouding ter plaatse. Het heeft dan ook geen toegevoegde waarde om hier uitvoerig in te gaan op het geldende beleid.
Het waterschap Peel en Maasvallei heeft in haar Waterbeheerplan 2010-2015 vastgelegd hoe zij de waterkeringen en het regionale watersysteem op orde wil brengen en houden. Voor sommige onderwerpen, zoals de riolering, staat beschreven welke inzet van andere partijen gevraagd wordt. Het waterschap beoogt samen met de betrokken partners via Nieuw Limburgs Peil balans te brengen in het vasthouden en afvoeren van water, beken te saneren en opnieuw in te richten, het Maashoogwater te keren en afvalwater te zuiveren. Bij het uitoefenen van deze taken richt het waterschap zich op economische dynamiek en een gezonde en veilige leefomgeving, waarbij de volgende leidende principes worden gehanteerd:
In het beleid van het waterschap staat centraal dat een duurzaam waterhuishoudkundig systeem dient te worden gerealiseerd. Concreet betekent dit dat sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
Het plangebied is in de huidige situatie geheel onbebouwd en onverhard. Het hemelwater kan rechtstreeks in de bodem infiltreren. Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig en bevinden zich geen belangen van het waterschap Peel en Maasvallei.
De maaiveldhoogte bedraagt ter plaatse van het plangebied circa 31,5 meter +NAP. De deklaag, met een dikte van 5 tot 30 meter, bestaat uit fijn zand met plaatselijk dunne leem- en kleischakelingen. De doorlatendheid is matig tot slecht. Het 1e watervoerende pakket heeft een dikte van 45 meter en kent een samenstelling van grove grindhoudende zanden waarvan de doorlatendheid goed is. Het freatisch grondwater stroomt in noord-noordoostelijke richting en heeft een stijghoogte van 3,5 meter +NAP.
Met het planvoornemen vindt een toename van de verharding in het plangebied plaats. De gehele oppervlakte van het plangebied bedraagt 700 m2. De mogelijkheid bestaat dat het gehele perceel verhard wordt. In de praktijk zullen echter onverharde tuinen worden aangelegd bij de woningen.
Doordat de locatie is gelegen in stedelijk gebied en een verhard oppervlak kleiner dan 2.000 m2 heeft, is op grond van de Keur geen vergunning nodig voor compenserende maatregelen.
Op basis van gemeentelijke uitgangspunten moet worden uitgegaan van een infiltratievoorziening van minimaal 30 mm met een overloop op tuin of openbaar gebied. Voor onderhavige situatie betekent dit bij volledige verharding van het plangebied een infiltratievoorziening met een capaciteit van 21 m3 (700 m2 x 0.030 m), welke op eigen terrein zal worden gerealiseerd. Voor extreme situaties (buien) wordt een overloop op het bestaande riool gemaakt. Aannemelijk is dat niet het gehele plangebied verhard zal worden. De verharding zal hoofdzakelijk bestaan uit dakverharding van de woningen (oppervlakte bouwvlak is circa 200 m2) en bijgebouwen (maximaal 75 m2) en terreinverharding (circa 100 m2) en komt neer op een totale verwachte verharding van circa 540 m2. Hieruit volgt een waterbergingsopgave van 16 m3.
Ten aanzien van de afvalwaterafvoer wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering aan de Waatskamp. Het betreft hier een gemengd rioleringsstelsel. Voor de rioolaansluiting dient een vergunning te worden aangevraagd bij de gemeente.
Met de realisatie van twee woningen met bijgebouwen wordt voorzien in oppervlakteverharding. Waar voorheen het hemelwater vrij kon infiltreren in de bodem, zal ter plaatse van de nieuwe oppervlakteverharding het hemelwater van het vuilwater moeten worden gescheiden en binnen het plangebied geborgen moeten worden.
In het kader van duurzaam waterbeheer zal bij de bouw van twee woningen en het oprichten van andere bouwwerken gebruik maakt worden van niet-uitloogbare materialen om zo verontreiniging van de bodem en het grondwater te voorkomen.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting van de bestemmingsplanregels, te weten:
Bij het opstellen van de inhoud van de regels is de systematiek van de vigerende beheersverordening 'Ospel 2014'.
De structuur van het bestemmingsplan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
Het bouwvlak geeft de begrenzing weer waarbinnen hoofd- en bijgebouwen opgericht mogen worden. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' mogen uitsluitend bijgebouwen opgericht worden. Dit is conform de plansystematiek uit de vigerende beheersverordening. De fleixibiliteit wordt geboden door het toestaan van meerdere woningbouwtypologieën binnen het bouwvlak.
De regels zijn conform de SVBP 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als volgt opgebouwd:
De gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn grotendeels overeenkomstig de vigerende beheersverordening 'Ospel 2014'. Tevens is in de bestemming 'Wonen' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de eventuele ongebruikte bouwtitels één jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan te kunnen schrappen. Dit betekent dat, indien er niet binnen één jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is gestart met de bouw van de woning, de bouwtitel zal worden geschrapt. Hiermee wordt voorkomen dat de bouwtitels in lengte der jaren meetellen in de harde plancapaciteit en daarmee, bij het niet realiseren, een belemmering kunnen vormen voor andere woningbouwontwikkelingen in de kern Ospel. Daarmee wordt voldaan aan de regionaal gemaakt afpsraken om planvoorraad te verminderen.
Naast het toetsen van het planvoornemen aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het betreft hier een private ontwikkeling waarbij het risico geheel gedragen wordt door de initiatiefnemer. Voor de gemeente Nederweert zelf zijn er geen kosten verbonden aan de verwezenlijking van het plan. Wel is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin is ook het kostenverhaal bij eventuele planschade opgenomen, waarbij de kosten van eventuele planschade worden verhaald op de initiatiefnemer. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventuele kosten niet voor rekening van de gemeente Nederweert komen, maar voor rekening van de initiatiefnemer.
De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wro een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Echter de kosten zijn anderzins verzekerd doordat de gemeente Nederweert met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluit.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de economische en financiële uitvoerbaarheid van het planvoornemen voldoende is gegarandeerd.
Het planvoornemen betreft het realiseren van twee woningen op een open plek binnen de bestaande ruimtelijke structuur van de kern Ospel. Dit leidt niet tot een wijziging van de ruimelijke structuur, maar completeerd deze juist door invulling van de open plek. Gezien de relatief beperkte impact op de omgeving kan – ook gezien de conclusies uit voorgaande hoofdstukken van deze toelichting – redelijkerwijs worden gesteld dat met onderhavig planvoornemen geen waarden of belangen (onevenredig) zullen worden geschaad. Het planvoornemen zal daarom naar alle waarschijnlijkheid niet op overwegende planologische bezwaren uit de omgeving stuiten.
Het bestemmingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Het planvoornemen zal gezien het bovenstaande niet leiden tot overwegende planologische bezwaren. De bestemmingswijziging betekent, na een afweging van de verschillende belangen, een aanvaardbare gezien het beperkte karakter ervan.
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
a. Ontwerp:
Publicatie en terinzagelegging
Een ieder kan gedurende deze terinzagelegging een zienswijze indienen bij de gemeenteraad
b. Vaststelling:
Vaststelling door de Raad
Mogelijkheid reactieve aanwijzing
Publicatie en terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn
c. Inwerkingtreding:
Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan)
d. Beroep:
Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Woningen Waatskamp Ospel'. Hierin is vermeld dat het planvoornemen ziet op de realisatie van twee woningen op een open plek op het perceel Waatskamp ongenummerd in de kern Ospel.
Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundige relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen om een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders. Vanwege het ontbreken van waterschapsbelangen in en om het plangebied en de beperkte toename van het verhard oppervlak (minder dan 2.000 m2) is overleg met het waterschap Peel en Maasvallei niet nodig. Wel wordt het waterschap in kennis gesteld van onderhavig bestemmingsplan.
Volgens artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met een aantal instanties. Echter, in onderhavige situatie is sprake van een ontwikkeling van ondergeschikte aard. Daarbij zijn er geen Rijks- en/of provinciale belangen in het geding, danwel deze zijn in voldoende mate beschermd.
Het planvoornemen voorziet in de invulling van een open plek passend in de ruimtelijke structuur van de bebouwing van de Waatskamp. Het betreft hier een lokale ontwikkeling binnen het gemeentelijk beleid. Derhalve wordt het wettelijk vooroverleg met instanties niet noodzakelijk geacht. Wel worden de instanties in kennis gesteld van het plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 4 december 2015, gedurende zes weken, dat wil zeggen tot en met 14 januari 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen tegen het plan ingediend. Het bestemmingsplan is ten opzichte van het ontwerp dan ook ongewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 15 maart 2016.