direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Roeventerschans Nederweert
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0946.BPRoeventer2017-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 21 april 2009 heeft de gemeenteraad van Nederweert het bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte locaties Nederweert' vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op zeven nieuwbouwlocaties in Nederweert in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling. Het betreft locaties aan Strateris, Roeventerschans, Meijelsedijk (2), Bloemerstraat, Kleine Steeg en Schansstraat. Na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 maart 2011 (LJN: BP7153) is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden.

Het bestemmingsplan is destijds vastgesteld naar aanleiding van afspraken tussen de toenmalige eigenaren en Ruimte voor Ruimte Limburg. Voor de locatie aan de Roeventerschans hebben de afspraken echter niet geleid tot een mogelijkheid tot realisatie van de twee woningen die in voornoemd bestemmingsplan zijn voorzien. De grond voor de kavels kon namelijk niet verworven worden.

In overleg met de eigenaar heeft Ruimte voor Ruimte Limburg daarom verzocht om het bestemmingsplan ter plaatse te herzien, en wel zodanig dat de bouwmogelijkheden voor de twee ruimte voor ruimte woningen komen te vervallen en opnieuw een agrarische bestemming wordt opgenomen. De gemeente Nederweert heeft aangegeven hieraan medewerking te willen verlenen middels het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de nieuwe bestemming voor de gronden wettelijk geregeld. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de bijbehorende regels en deze toelichting.

1.2 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt de bestaande situatie rond het plangebied beschreven. Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie. In hoofdstuk 3 volgen de uitgangspunten beschreven uit het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid, die betrekking hebben op locatie. Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens het project. In hoofdstuk 5 volgt de toetsing van de milieu- en overige onderzoeksaspecten op de locatie. In hoofdstuk 6 worden de planstukken beschreven en in hoofdstuk 7 is een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan opgenomen. In hoofdstuk 8 zijn de resultaten van het (voor)overleg verwerkt en wordt de procedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Bestaande situatie

De twee Ruimte voor ruimte woningen waren volgens het vigerende bestemmingsplan gepland op een deel van het perceel, kadastraal bekend gemeente Nederweert, sectie AA. nr. 319, gelegen aan de Roeventerschans. De Roeventerschans is gelegen ten zuiden van de kern Nederweert, in het buurtschap Roeven. Dit buurtschap maakt deel uit van het agrarisch gebied ten oosten van Weert en ten zuiden van Nederweert en is gelegen tussen de A2 en het kanaal Wessem-Nederweert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPRoeventer2017-VA01_0001.png"  
Figuur 1. Topografische kaart met aanduiding ligging plangebied (rode pijl)  

In de directe omgeving liggen diverse burgerwoningen en agrarische bedrijven, waaronder enkele veehouderijen.

Binnen het plangebied is een (agrarisch) bedrijfsgebouw gelegen dat in gebruik is voor hobbymatig gebruik en statische opslag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPRoeventer2017-VA01_0002.png"  
Figuur 2. Luchtfoto met globale aanduiding ligging plangebied  

2.2 Geldende bestemmingsplannen

2.2.1 Bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte locaties Nederweert'

In het op 21 april 2009 vastgestelde bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte locaties Nederweert' is het deel van het perceel waarop de woningen waren gepland, bestemd tot 'Wonen' met een bouwvlak en een maatvoeringsaanduiding voor maximaal twee woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPRoeventer2017-VA01_0003.png"  
Figuur 3. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte locaties Nederweert'  
2.2.2 Bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert'

Op 24 november 2009 heeft de gemeenteraad van Nederweert het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' vastgesteld. Een deel van voornoemd perceel sectie AA, nr. 319, alsmede het direct ten noorden daarvan gelegen perceel sectie AA, nr. 317, zijn daarin bestemd tot 'Agrarisch met waarden - Esdorpen'. Voor de bestaande woning op laatstgenoemd perceel, gelegen aan de Roeven 17, is de aanduiding 'wonen' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPRoeventer2017-VA01_0004.png"  
Figuur 4. Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert'  

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte locaties Nederweert', locatie Roeventerstraat, is buiten de de plangrens van het bestemmingsplan buitengebied gelaten.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten van beleid

In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid (respectievelijk § 3.1, § 3.2, § 3.3 en § 3.4).

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de (rijks)plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Voor het plangebied geldt uiteraard dat voldaan dient te worden aan de voorwaarden van zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Voor het overige is sprake van een lokale ontwikkeling, waarbij geen nationale belangen uit de SVIR direct in het geding zijn.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening - Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming voor stedelijke ontwikkelingen bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Het vervallen van bouwmogelijkheden voor twee woningen en het vervolgens bestemmen van de grond voor agrarische doeleinden zonder bouwvlak is geen stedelijke ontwikkeling. De Ladder duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden. Hierna zijn nog enkele aanvullingen/ wijzigingen in werking getreden.

In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen. De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Geen van de bovengenoemde belangen zijn bij de ontwikkeling van het plangebied in het geding. De beoogde functiewijziging van de gronden is kortom niet in strijd met de beleidsregels, zoals deze zijn opgenomen in het Barro.

3.1.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De Rarro is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en EHS-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In het Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Nederweert. Aangezien het bestemmingsplan echter geen windturbines hoger dan 114 meter toestaat vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.

3.1.5 Wet milieubeheer

In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.

Toets milieueffectrapportage

De beoogde activiteiten komen niet voor in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Er is derhalve geen verplichting om een m.e.r.-(beoordelings-)procedure te doorlopen. Om die reden is ook geen vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL 2014)

Op 12 december 2014 is het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 ligt het plangebied in de zone 'Buitengebied'. Dit zijn alle andere gronden in het landelijk gebied buiten de goud- en zilvergroene natuurzone en de bronsgroene landschapszone, vaak met een agrarisch karakter. Binnen dit gebied is er ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven en ligt het accent met name op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties voor landbouw en op terugdringen milieubelasting vanuit landbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPRoeventer2017-VA01_0005.png"  
Figuur 5. Uitsnede uit POL-kaart 'Zonering Limburg' met aanduiding ligging plangebied (rode pijl)  

Het gebruik van het plangebied voor agrarische doeleinden past binnen de doelstelling van het POL 2014 voor de zone 'Buitengebied'.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De provincie Limburg heeft op 12 december 2014 ook de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening is uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en de Verordening Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) vrijwel ongewijzigd overgenomen.

Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied niet ligt binnen (milieu)beschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap. Wel ligt het plangebied binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk III. Hierop zijn de regels van de omgevingsverordening van toepassing.

Gezien het feit dat de beoogde ontwikkeling geen diepe grondboringen betreft, vormt het initiatief geen belemmering voor de boringsvrije Roerdalslenk. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg

De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) en de provincie Limburg hebben samen het initiatief genomen tot het opstellen van een Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving (regionaal vastgesteld op 18 december 2014).

In Noord- en Midden-Limburg vinden verschillende woningbouwontwikkelingen plaats in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling. In de Structuurvisie is ten aanzien van de Ruimte voor Ruimte woningen opgenomen dat gezien het karakter van deze plannen (gelegen buiten de contour en betreffende vrijstaande koopwoningen) ze in mindere mate aansluiten bij de geconstateerde ontwikkeling van de woningbehoefte. Echter blijft de Structuurvisie het realiseren van dergelijke woningen mogelijk maken omdat het plannen betreft die onderdeel uitmaken van de bestaande planvoorraad.

In het voorliggende geval vervallen op deze locatie twee bouwmogelijkheden voor Ruimte voor Ruimte woningen. De structuurvisie is niet van invloed op deze ontwikkeling.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Nederweert

De Structuurvisie Nederweert, vastgesteld op 9 november 2010, bevat een samenhangend en integraal overzicht van ruimtelijke en aanverwante ontwikkelingen en ambities binnen de gemeente Nederweert voor de periode 2010-2020. Met deze periode wordt aangesloten op de 'Strategische Visie Nederweert in 2020' die de gemeenteraad op 18 december 2007 heeft vastgesteld.

De structuurvisie bevat geen beleidsuitspraken over het vervallen van bouwmogelijkheden voor woningbouw en het in de plaats daarvan gebruiken van de 'vrijkomende' grond voor agrarische doeleinden.

3.4.2 Bestemmingsplan 'Ruime voor Ruimte locaties Nederweert'

Zoals in paragraaf 2.2.1 reeds is aangegeven is in het op 21 april 2009 vastgestelde bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte locaties Nederweert' het deel van het perceel waarop de woningen waren gepland, bestemd tot 'Wonen' met een bouwvlak en een maatvoeringsaanduiding voor maximaal twee woningen. Met deze regeling kan niet voorkomen worden dat ter plaatse twee woningen worden gebouwd en agrarisch (grond)gebruik is volgens deze bestemming niet toegestaan.

3.4.3 Bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert'

Omdat het gebied dat buiten de plangrens van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' is gelaten niet exact overeen komt met het plangebied van het bestemmingsplan 'Ruimte voor ruimte locaties Nederweert', geldt voor een deel van het plangebied het genoemde bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert", zoals dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 24 november 2009. Daarnaast is op 24 april 2012 het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 1e herziening' vastgesteld en op 13 mei 2015 het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 2e herziening'.

Het betreffende deel van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Esdorpen'. Verder gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' en zijn de gebiedsaanduidingen 'milieuzone - boringsvrije zone', 'vrijwaringszone - molenbiotoop' en wro-zone - bebouwingsconcentratie' opgenomen.

Het beoogde gebruik voor agrarische doeleinden is volgens deze bestemmingsregeling reeds toegestaan.

 

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt het beoogde project beschreven en worden de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten hiervan weergegeven.

4.1 Projectbeschrijving

Het project bestaat uit:

  • a. het laten vervallen van de mogelijkheid om ter plaatse twee woningen te kunnen bouwen;
  • b. het juridisch-planologisch regelen van het feitelijke gebruik van het plangebied voor agrarische- en hobbymatige doeleinden inclusief statische opslag in het bestaande bedrijfsgebouw.

Daarmee wordt in feite de juridisch-planologische regeling zoals die gold vóór de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte locaties Nederweert', weer actueel, zij het dat in dit bestemmingsplan wel wordt aangesloten bij de vigerende juridisch-planologische regeling in het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert'.

In het voorheen geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 1998' van de gemeente Nederweert was het plangebied bestemd tot 'Agrarisch'. Op het direct ten noorden daarvan gelegen perceel sectie G, nr, 317 is de aanduiding 'burgerwoning' opgenomen, op grond waarvan één burgerwoning is toegestaan, die ook feitelijk aanwezig is (Roeven 17).

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPRoeventer2017-VA01_0006.png"  
Figuur 5. Uitsnede uit bestemmingsplan 'Buitengebied 1998' met aanduiding ligging plangebied (rode lijn)  

 

4.2 Stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten

Omdat met de nieuwe juridisch-planologische regeling voor het plangebied feitelijk de bestaande situatie wordt vastgelegd zoals die ook al was geregeld in het voorheen geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 1998', zijn er geen negatieve stedenbouwkundige of ruimtelijke effecten voor de omgeving te verwachten.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

Bij de toekenning van de nieuwe bestemming aan de locatie dient rekening gehouden te worden met (milieu-)aspecten vanuit de omgeving en op de omgeving. De milieuaspecten bodem, geluid, lucht, externe veiligheid en milieuzonering voor de locatie worden in de navolgende paragrafen beschreven. Eveneens is gekeken naar de gevolgen van de gewenste ingreep voor de aspecten archeologie, leidingen en infrastructuur, natuur en landschap, flora en fauna, waterhuishouding, verkeer en economische uitvoerbaarheid. De hieruit voortgekomen bevindingen worden in onderstaande paragrafen toegelicht. Per paragraaf wordt de achtergrond uiteengezet, waarna wordt aangegeven wat de onderzoeksresultaten en / of conclusies zijn.

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 zijn samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepalingen omtrent de grondexploitatie in werking getreden. In afdeling 6.4 van de Wro is bepaald dat de gemeente verplicht is bij het vaststellen van een planologische maatregel die mogelijkheden schept voor een bouwplan zoals bepaald in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit betekent dat er voor de gemeente een verplichting bestaat om de kosten, die gepaard gaan met een bouwplan, te verhalen op de initiatiefnemer middels een exploitatieplan of anterieure overeenkomst.

Middels dit bestemmingsplan worden bestaande bouwmogelijkheden geschrapt. Een exploitatieplan of een anterieure overeenkomst is hiervoor niet vereist. Wel zal met de initiatiefnemer Ruimte voor Ruimte Limburg een overeenkomst worden gesloten waarin wordt vastgelegd dat eventuele tegemoetkomingen in planschade voor rekening komen van de initiatiefnemer Ruimte voor Ruimte Limburg CV. In een overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de grondeigenaar is daarnaast vastgelegd dat de eigenaar geen tegemoetkoming in planschade zal claimen bij de gemeente.

5.2 Milieu-aspecten

5.2.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient aangegeven te worden of de plaatselijke bodemkwaliteit geschikt is voor de wijziging van de bestemming. Ten behoeve van het in 2009 vastgestelde bestemmingsplan voor de bouw van de twee Ruimte voor Ruimte woningen is een bodemonderzoek uitgevoerd door Aelmans1. Daarin werd geconcludeerd dat er geen aanleiding bestond over te gaan tot nader onderzoek. In het rapport is destijds geen overschrijding van de interventiewaarden geconstateerd. Uit de boorprofielen blijkt dat onder de aanwezige betonverharding een puinlaag aanwezig is. Op basis van de huidige inzichten is deze laag verdacht voor het voorkomen van asbest. Bij eventuele verdere ontwikkelingen zal hiermee rekening gehouden moeten worden. Omdat het voorliggende plan het verwijderen van 2 woningkavels betreft en er geen nieuwe bebouwing wordt toegelaten (de functiegevoeligheid neemt af en stemt overeen met de bestaande situatie), is verdere toetsing nu niet aan de orde.

Conclusie bodem- en grondwaterkwaliteit.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem- en grondwaterkwaliteit geen belemmering vormt in het kader van onderhavig bestemmingsplan.

5.2.2 Geluid

Omdat de bestaande bouwmogelijkheden voor woningen middels dit bestemmingsplan komen te vervallen en de nieuwe bestemmingsregeling geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen/functies mogelijk maakt, vormt het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering in het kader van het onderhavige bestemmingsplan.

5.2.3 Luchtkwaliteit

Algemeen

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • c. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • d. een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • e. een plan draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • f. een plan past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Besluit NIBM

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.

Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

Regeling NIBM

Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een project altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen en kantoren gelden in de Regeling NIBM de volgende getalsmatige grenzen:

  minimaal 1 ontsluitingsweg   minimaal 2 ontsluitingswegen  
  3%-norm   3%-norm  
Woningen (maximaal)   1500   3000  
Kantoren (maximaal)   100.000 m2 bvo   200.000 m2 bvo  

Onderhavig bestemmingsplan kent de planologische mogelijkheid om grond en een bestaand (bedrijs)gebouw te kunnen gebruiken voor statische opslag/hobbymatig gebruik. Ten opzichte van de volgens het geldende bestemmingsplan toegestane 2 woningen leidt dit niet tot een significante toename van het aantal verkeersbewegingen. Dit betekent dat binnen het 3% criterium van de NIBM-grens gebleven wordt. Het project draagt dan ook 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de heersende luchtkwaliteit.

Achtergrondwaarden

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bepaald te worden of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de realisatie van de nieuwe bestemming. Volgens de kaarten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op de Atlas voor de Leefomgeving bedraagt de concentratie PM2,5 ter plaatse in 2014 circa 15,1 µg/m³ en de concentratie PM10 circa 26,9 µg/m³. De concentratie NO2 ter plaatse bedraagt in 2014 circa 20,3 µg/m³. In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 en PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse in de huidige situatie daarom voldoende voor het beoogde hobbymatige gebruik van het (bedrijfs)gebouw. Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Ook in de toekomst zal de locatie dus niet bezwaarlijk zijn in het kader van de luchtkwaliteit.

Conclusie luchtkwaliteit

Onderhavig initiatief voorziet in een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de heersende luchtkwaliteit. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor de te vestigen functie. Het plan is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteit.

5.2.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Risicovolle activiteiten

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe (beperkt)kwetsbare objecten mogelijk maar regelt wel het gebruik van het bestaande (bedrijfs)gebouw. Dit gebouw is wel een beperkt kwetsbaar object op basis van paragraaf 1, artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het kader van dit plan moet daarom bekeken worden of er sprake is van risicovolle activiteiten in de nabijheid (zoals Bevi-inrichtingen, BRZO-bedrijven en/of transportroutes) of dat in het plangebied zelf risicovolle activiteiten worden toegestaan.

Door het IPO is een risicokaart samengesteld waarop de meest belangrijke risicoveroorzakende bedrijven, objecten en transportroutes zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om risico's van opslag van patronen, stofexplosies, opslag van gasflessen, ammoniakinstallaties, LPG-tankstations enzovoorts.

Risicovolle bedrijvigheid

De risicovolle bedrijven in de omgeving van het plangebied liggen op een dermate grote afstand dat het plangebied niet binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6 of in het invloedsgebied is gelegen van deze bedrijven.

Risicovol transport over de weg

De dichtstbijzijnde weg waarover risicovol transport plaatsvindt is de op een afstand van meer dan 400 meter gelegen rijksweg A2. Het plangebied ligt daarmee buiten het invloedsgebied voor vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg. De ligging nabij de A2 heeft dus geen nadelige gevolgen voor de gewenste ontwikkeling.

Risicovol transport over het water

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een vaarweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Risicovol transport over het spoor

In de nabije omgeving van het plangebied is geen spoorweg gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Risicovolle buisleidingen

Het plangebied is gelegen op een afstand van ca 130 meter vanaf de gastransportleiding A-521 en daarmee binnen het invloedsgebied van 430 meter. Daarnaast ligt het plangebied op een afstand van circa 240 meter vanaf de gasdistributieleiding A-585. Deze leiding heeft een invloedsgebied van 490 meter. Het plangebied ligft daarmee ook binnen het invloedsgebied van deze buisleiding. Door het vervallen van de mogelijkheid om ter plaatse twee woningen te bouwen neemt het groepsrisico echter niet toe. Een nadere verantwoording groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.

Conclusie

Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling van het plangebied.

5.2.5 Milieuzonering

De eerder beoogde woningbouw vormde volgens de brochure "Bedrijven en Milieuzonering", uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) 2009, geen milieubelastende functie. Nu de woningen niet meer gerealiseerd zullen worden en in de plaats daarvan het hobbymatige gebruik (waaronder statische opslag) weer wordt toegestaan, moet worden beoordeeld of door dit gebruik sprake is van invloed hiervan op het woon- en leefklimaat op nabijgelegen woningen.

Het onderhavige bestemmingsplan staat uitsluitend agrarisch grondgebruik toe. Een agrarisch bedrijf is ter plaatse niet toegestaan. Het bestaande gebruik van het (bedrijfs)gebouw voor hobbymatige doeleinden/statische opslag mag echter worden voortgezet.

in nde VNG-brochure is geen richtafstand opgenomen voor hobbymatige doeleinden, noch voor statische opslag. Wel bevat de VNG-brochure een richtafstand voor opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) met een grootste richtafstand tot woningen van 30 meter voor de factor geluid.

De indicatieve bedrijvenlijst in de VNG-publicatie geeft richtafstanden, gebaseerd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of gemengd gebied. Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is (wordt) ingericht volgens het principe van functiescheiding. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Gelet op de aanwezigheid van zowel burgerwoningen als diverse agrarische bedrijven in de omgeving dient de omgeving Roeventerschans te worden gekwalificeerd als gemengd gebied, aangezien sprake is van een lint met diverse agrarisch- en niet-agrarische bedrijven en burgerwoningen. Bij een omgevingstype gemengd gebied mag de richtafstand met een afstandsstap worden verlaagd. Dit betekent dat in het onderhavige geval moet worden uitgegaan van een aan te houden afstand tot woningen van 10 meter. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die het bedrijf (of andere milieubelastende functie) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie).

Binnen de richtafstand van 10 meter vanaf het (bedrijfs)gebouw zijn géén woningen gelegen. Omdat in dit geval geen sprake is van bedrijfsmatige opslag en om die reden vrijwel geen sprake is van verkeersbewegingen zal de ruimtelijke uitstraling van het beoogde gebruik beduidend beperkter zijn dan in geval van een opslaggebouw voor bedrijfsmatige verhuur van opslagruimte. Het beoogde gebruik van het bedrijfsgebouw vormt vanuit een oogpunt van milieuzonering derhalve geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan

Medewerking aan de beoogde functiewijziging is echter pas mogelijk indien blijkt dat bedrijven in de omgeving door de nieuwe functie niet in hun activiteiten worden gefrustreerd. Derhalve dient getoetst te worden of de nieuwe functie een belemmering kan vormen voor in de omgeving gelegen bedrijvigheid. De beoogde functie is geen milieugevoelige functie. Nabijgelegen bedrijven worden derhalve niet belemmerd in hun bedrijfsvoeringsmogelijkheden door de beoogde functiewijziging. Op het aspect geurhinder wordt ingegaan in paragraaf 5.10.

Vanuit het aspect milieuzonering bestaan er kortom geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 Archeologie

Op de geldende archeologische beleidskaart van de gemeenten Weert en Nederweert is aangegeven dat het plangebied een reeds onderzochte locatie betreft. Hiervoor is geen archeologische (verwachtings)waarde opgenomen. Het bedoelde archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van het geldende bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte locaties Nederweert'2 . In dit onderzoeksrapport is aangegeven dat de archeologische verwachting kan worden bijgesteld naar laag. Op grond hiervan, alsmede omdat het onderhavige bestemmingsplan geen bodemverstoring toestaat die niet ook al mogelijk is op grond van het vigerende bestemmingsplan, kan worden geconcludeerd dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor het onderhavige bestemmingsplan.

5.3.2 Cultuurhistorie

Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg zijn de wegen in en rond het gebied Roeven aangeduid als wegen ouder dan 1806. De inrichting en het verloop van deze wegen worden echter niet gewijzigd als gevolg van het onderhavige bestemmingsplan. In of in de nabijheid van het plangebied zijn verder geen overige cultuurhistorisch waardevolle structuren en/of bebouwing gelegen.

Het aspect cultuurhistorie vormt derhalve geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

5.4 Natuur en landschap

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen gebieden met natuurwaarden of hoge landschapswaarden aanwezig. De openheid van het landschap wordt door deze ontwikkeling niet aangetast aangezien de geplande woningbouw niet doorgaat. Gezien de grote afstand tot gebieden met natuur- of landschapswaarden zal het bouwplan geen afbreuk doen aan de waarden van deze gebieden.

5.5 Flora en fauna

Flora en faunawet

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

Gezien de aard van de ontwikkeling, waarbij aan de feitelijke situatie geen wijzigingen zullen plaatsvinden, is flora en fauna onderzoek niet noodzakelijk. Het aspect flora en fauna vormt derhalve geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig.

Het plangebied bevindt zich niet in een speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn en maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Gebiedsbescherming is dus niet direct aan de orde. Externe werking op beschermde gebieden is gelet op de aard van de beoogde functiewijziging, eveneens uitgesloten.

5.6 Leidingen en infrastructuur

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen leidingen of infrastructuur gelegen die een belemmering zouden kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Verkeer en parkeren

Het (bedrijfs)gebouw blijft ontsloten op de Roeventerschans. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan zal er geen sprake zijn van een siginificante toename van het aantal verkeersbewegingen. Er is immers slechts sprake van hobbymatig gebruik en statische opslag.

Het parkeren zal plaatsvinden op het eigen terrein. Gezien de omvang van het perceel kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op het eigen terrein. Hiermee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.

5.8 Duurzaamheid

Omdat geen sprake is van nieuwe bebouwing maar van een conserverend bestemmingsplan waarin het bestaande gebruik en de bestaande bebouwing wordt vastgelegd, is het aspect duurzaamheid op dit moment niet aan de orde.

5.9 Waterparagraaf

5.9.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze in voorliggend plan rekening is gehouden met de (ruimtelijk) relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Een beknopte beschrijving van de kenmerken van het watersysteem kan het benodigde inzicht geven in het functioneren van dit systeem.

5.9.2 Beleidskader

Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheerplan 2016-2021 van de waterschappen Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drie-trapsstrategieën zijn leidend:

  • vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);
  • voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).

Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën.

Waterschap Peel en Maasvallei

Het Waterbeheerplan 2016-2021 is op 14 oktober 2015 vastgesteld door de Algemeen besturen van waterschap Roer en Overmaas en waterschap Peel en Maasvallei. Het plan is op 22 december 2015 in werking getreden. Het plan heeft een looptijd van 2016 tot en met 2021. Dit plan is, vooruitlopend op de fusie in 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen. Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe men invulling wil geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. Vastgelegd is hoe het waterschap het watersysteem en waterkeringen op orde wil brengen en houden. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.

5.9.3 Kenmerken van het watersysteem

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: grondwater, oppervlaktewater, hemelwater, ecosysteem en afvalwater. Voor infiltratie is daarnaast ook de bodemdoorlatendheid van belang.

Bodemdoorlatendheid

Het plangebied ligt in een gebied met een redelijke doorlatendheid van 0,45 tot 0,75 m per dag. Gezien deze gegevens is het matig mogelijk het hemelwater te infiltreren in de bodem van het plangebied. Er is echter geen sprake van toename van bebouwing en/of verharding, zodat de beoogde ontwikkeling als hydrologisch neutraal kan worden aangemerkt.

Grondwater

Op basis van POL2014 blijkt dat het plangebied is gelegen binnen de boringsvrije zone Roerdalschenk III. De hier van nature aanwezige afschermende (klei)lagen bieden geologische bescherming van de diepe grondwatervoorraden. Boringen dieper dan 30 meter beneden maaiveld (o.a. ten behoeve van het slaan van waterputten) zijn ter bescherming van de strategische grondwatervoorraad alleen met een ontheffing van de Omgevingsverordening Limburg 2014 toegestaan. Binnen het plangebied zullen echter geen diepe grondwaterboringen plaatsvinden.

Oppervlaktewater

In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater waarmee rekening gehouden dient te worden.

Afvalwater en hemelwater

Het (huishoudelijk) afvalwater dient te worden aangesloten op de riolering.

Het hemelwater dat terechtkomt op de bestaande bebouwing en verharding wordt voor zover mogelijk niet afgevoerd via het riool, maar wordt afgekoppeld. Via daken en dakgoten wordt het hemelwater geïnfiltreerd in de bodem.

Overleg waterbeheerder

Het waterschap Peel en Maasvallei heeft aangegeven dat plannen waarbij de toename van de hoeveelheid oppervlak kleiner dan 2.000 m² bedraagt niet hoeven te worden voorgelegd aan het watertoetsloket. Aangezien er ten opzichte van de bestaande situatie geen sprake is van toename van de hoeveelheid verhard oppervlak hoeft het bestemmingsplan niet aan het waterschap te worden voorgelegd.

5.9.4 Conclusie

Op basis van het bovenstaande bestaan er vanuit de wateraspecten geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.10 Geurhinder

Met het onderhavige bestemmingsplan komt de bouw van twee geurgevoelige objecten te vervallen. Het bestaande bedrijfsgebouw is geen geurgevoelig object. In het bedrijfsgebouw mag geen veehouderij worden gevestigd.

Vanuit het aspect geurhinder bestaan er kortom geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

Hoofdstuk 6 Planstukken

6.1 Planstukken

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels betreffende de bestemmingen en de voorliggende toelichting.

6.2 Toelichting op de analoge verbeelding

De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Hierbij dient te worden aangetekend dat de kadastrale ondergrond geen juridische status heeft.

6.3 Toelichting op de regels

6.3.1 Algemeen

Voor de regels bij het bestemmingsplan is aangesloten bij het SVBP 2012 en het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', met inachtneming van de daarin aangebrachte wijzigingen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweeert, 2e herziening'..

De planregels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

Hoofdstuk 1:   Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;  
Hoofdstuk 2:   Bestemmingsregels. Hiermee worden de op de verbeelding opgenomen bestemmingen geregeld.  
Hoofdstuk 3:   Algemene regels, waaronder onder andere zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, al-gemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.  
Hoofdstuk 4:   Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.  

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.

6.3.2 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening en de Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP 2012.

Wijze van meten

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden.

6.3.3 Bestemmingsregels

Bestemmingen

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • a. Bestemmingsomschrijving;
  • b. Bouwregels;
  • c. Nadere eisen;
  • d. Afwijken van de bouwregels;
  • e. Specifieke gebruiksregels;
  • f. Afwijken van de gebruiksregels;
  • g. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • h. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • i. Wijzigingsbevoegdheid.

Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven.

In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvra-gen voor een omgevingsvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.

Onderstaand zijn de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

De in dit plan opgenomen bestemming is 'Agrarisch met waarden - Esdorpen' (artikel 3)

De bestemming Agrarisch met waarden – Esdorp vormt de vertaling van de keuze van de gemeente om gebiedsbestemmingen als uitgangspunt te nemen, waardoor de verschillende kwaliteiten in het buitengebied duidelijk tot uitdrukking komen. De in het plangebied voorkomende en toegestane bebouwing wordt binnen de verschillende gebiedsbestemmingen nader aangeduid en beschreven.

Binnen de afzonderlijke gebiedsbestemmingen zijn voor de afzonderlijke functies die er al dan niet voorkomen (agrarisch bedrijf, wonen, niet-agrarisch bedrijf en recreatie) specifieke afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. In het onderhavige plangebied komen deze functies niet voor.

De te beschermen, te herstellen en/of te ontwikkelen waarden in het plangebied zijn, waar nodig, in een dubbelbestemming vastgelegd. Het gaat hierbij om de dubbelbestemmingen:

6.3.4 Algemene regels

In de Anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.

In de algemene gebruiksregels zijn regels voor het gebruik van percelen en bouwwerken ten behoeve van evenementen opgenomen. De algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels verschaffen burgemeester en wethouders c.q. het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn. In de algemene aanduidingsregels zijn regels opgenomen ten behoeve van de volgende gebiedsaanduidingen:

In de overige regels is een verwijzing naar de wettelijke regelingen en de verhouding dubbelbestemmingen opgenomen.

In artikel 13 zijn kwaliteitsregels opgenomen. Het bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk. Om verzekerd te zijn van kwaliteitsverbetering worden instrumenten ingezet die erop gericht zijn om de ontwikkelingen te combineren met die benodigde kwaliteitsverbetering.

Deze kwaliteitsverbetering vindt via een drietal benaderingen plaats:

  • a. ruimtelijke kwaliteit intensief veehouderijbedrijf binnen landbouwontwikkelingsgebieden;
  • b. ruimtelijke kwaliteit via het instrument BOM+;
  • c. ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage.

In het onderhavige bestemmingsplan ios alleen de benadering ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage van toepassing. Deze geldt voor niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. Voor zover het betreft:

  • a. ontwikkelingen buiten het bouwvlak
  • b. een meer ingrijpende uitbreiding van niet-agrarische bedrijven/recreatiebedrijven
  • c. het toevoegen van nevenactiviteiten
6.3.5 Overgangs- en slotregels

In de bepaling Overgangsrecht is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.

In de Slotregel is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

 

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

Voordat een plan op grond van artikel 3.8 Wro in procedure wordt gebracht, kan een inspraakprocedure doorlopen worden en kan het plan ter advies aan verschillende instanties aangeboden worden. De gemeente heeft in het kader van onderhavig bestemmingsplan echter besloten geen inspraak te verlenen op het plan en het ontwerpbestemmingsplan direct ter inzage te leggen. Dit gezien de omvang en de aard van het project.

Hoofdstuk 8 Procedure

De wettelijke procedure volgens de Wet ruimtelijke ordening start met het moment van ter inzage legging van het ontwerp be-stemmingsplan.

De volledige procedure ziet er als volgt uit:

  • Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan;
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken;
  • Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, 6 weken na vaststelling;
  • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden;
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.