Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kruisvennendijk 18, Ospel
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0946.BPKruisvennendk18-VA01

Regels

1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen

 
1.1 plan:
het bestemmingsplan “Kruisvennendijk 18, Ospel” van de gemeente Weert.
 
1.2 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.3 aanduidingsgrens:
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.4 aan huis gebonden bedrijf:
een dienstverlenende ambachtelijke bedrijvigheid, die in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.5 aan huis gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.6 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, met daarin onderscheid tussen:
  • grondgebonden agrarisch bedrijf, waaronder wordt begrepen een akkerbouw bedrijf en een veehouderij, niet zijnde intensieve veehouderij en waaronder mede begrepen een productiegerichte paardenhouderij.
  • intensief veehouderijbedrijf:
  • glastuinbouwbedrijf;
  • intensieve kwekerij, waaronder een viskwekerij en champignonkwekerij;
  • melkveehouderij.
Met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf kan worden aangemerkt.
 
1.7 agrarisch bouwblok:
de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van agrarisch – melkveehouderij (“sa-m”), ‘Specifieke vorm van agrarisch – vleesvee-rundvee (“sa-v”).
 
1.8 agrarische bedrijfswoning bewoond door burgers:
een agrarische bedrijfswoning die op grond van dit bestemmingsplan c.q. door het verlenen van een ontheffing/afwijking op grond van dit bestemmingsplan bewoond mag worden door burgers, wordt gelijk gesteld aan een plattelandswoning zoals bedoeld in artikel 1.1.a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.10 bebouwde deel van de bouwkavel:
dat deel van de agrarische bouwkavel waarop alle gebouwen en andere bouwwerken zoals bedrijfswoning, stallen, loodsen, waterbassins, mestopslag, (folie)kassen, schaduwhallen, silo's en permanente teeltondersteunende voorzieningen opgericht dienen te worden.
 
1.11 bebouwingsconcentraties:
bebouwingsclusters en/of bebouwingslinten, zoals aangegeven op de verbeelding.
 
1.12 bedrijfswoning:
een woning, in of bij een bedrijf, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.
 
1.13 bestaand:
zoals bestond ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
 
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.16 bijgebouw:
een vrijstaand dan wel aangebouwd gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt.
 
1.17 BOM+:
de uitwerking Bouwkavel op Maat plus van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), gericht op het mogelijk maken van (agrarische) bedrijfsontwikkelingen en tegelijkertijd winst behalen in de omgevingskwaliteit, vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg d.d. 15 juli 2003 en inwerking getreden d.d. 11 september 2003.
 
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.21 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.24 burgerwoning:
een woning, niet zijnde een bedrijfswoning.
 
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.26 extensieve dagrecreatie:
recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve (dag)recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten.
 
1.27 gebiedseigen functie:
functie die thuishoort in een specifiek gebied.
 
1.28 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.29 glastuinbouw:
een agrarische bedrijfsvoering, die gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen;
 
1.30 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Tot een grondgebonden agrarisch bedrijf worden met name een akkerbouwbedrijf, een veehouderij (niet zijnde een intensief veehouderijbedrijf), alsmede een productiegerichte paardenhouderij gerekend.
 
1.31 hoge boogkassen (ook wel wandelkap):
een verhoogde tunnel met veelal een breedte van 2 tot 6 meter en een hoogte van ca. 2,25 m. tot maximaal 2,50 m. waarbij de overkapping van de teelt niet meer dan 6 maanden in het jaar aanwezig is. De constructie van de tunnel bestaat uit metalen bogen die rusten op ankers welke veelal met een trekker in de grond worden gebracht. Aan elke kopeind is een deuropening en het luchten geschiedt door plastic over de bogen te schuiven.
 
1.32 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
 
1.33 intensief veehouderijbedrijf:
het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. In principe wordt gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen, parelhoenders (waarvoor een milieuvergunning is verleend). Een melkveehouderij en een intensieve kwekerij worden niet beschouwd als intensief veehouderijbedrijf.
 
1.34 intensieve kwekerij:
een agrarisch bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van produkten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, zonder dat het productieproces afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Het produktieproces vindt voornamelijk plaats binnen bebouwing, niet zijnde kassenbouw. Tot een intensieve kwekerij behoren met name bedrijven als een viskwekerij, een melkgeitenhouderij en champignonkwekerij. Een intensieve veehouderij wordt hiertoe niet gerekend.
 
1.35 kampeermiddel:
  • een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  • enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is;
één en ander voorzover de onder a en b bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Stacaravans worden hiertoe niet gerekend.
 
1.36 kampeerplaats:
plaats geschikt voor een kampeermiddel.
 
1.37 kanaal:
een door de mens (al dan niet met machines) gegraven vaarweg, meestal in een rechte lijn aangelegd en ten behoeve van de scheepvaart of de aan- of afvoer van water.
 
1.38 kas:
een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend en transparant materiaal dienen tot het kweken of trekken van bomen, vruchten, bloemen of planten.
 
1.39 kleinschalig kamperen:
het gebruik van de gronden ten behoeve van een beperkt kampeerterrein met maximaal 25 kampeermiddelen.
 
1.40 knelsituatie:
onder een knelsituatie in het kader van dit bestemmingsplan wordt verstaan:
  1. bedrijven die gelegen zijn in extensiveringsgebieden in Nederweert, zijnde de gebieden met de bestemmingen Agrarisch met waarden - Openheid, Agrarisch met waarden - Esdorpen, Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen en de bestemming Natuur;
  2. bedrijven die gelegen zijn in verwevingsgebieden in Nederweert, zijnde de gebieden met de bestemming Agrarisch, waarbij:
    1. de ligging zodanig is dat het bedrijf vanwege andere functies geen ontwikkelingsmogelijkheden heeft. Verplaatsing van het bedrijf is gewenst omdat dit de spanning tussen functies vermindert en daardoor bijdraagt aan de ontwikkeling tot plattelandsgemeente;
    2. de ligging zodanig is dat een ontwikkeling op het gebied van woningbouw, toerisme en recreatie en dergelijke wordt belemmerd.
       
1.41 landschapselement:
punt-, lijn- en vlakelementen met een maximale grootte van 5 ha, die een groene of blauwe component bezitten, en die voor de identiteit van het landschap van algemeen belang zijn vanwege hun leeftijd (ouder dan 35 jaar) of om andere redenen, zoals hun schoonheids- of plaatselijke zeldzaamheidswaarde of hun beeldbepalende functie voor de omgeving.
 
1.42 maatschappelijke functies:
het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder gezondheidszorg, zorg en welzijn, kinderopvang, onderwijs, religie, uitvaart/begraafplaats en verenigingsleven, mede in het bijzonder een beheersboerderij, molen, opslag ten behoeve van weg/waterstaat en een schaapskooi.
 
1.43 mestbewerking/-verwerking:
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals scheiding, bezinking, toevoeging van additieven, vergisting, beluchting, droging, compostering, indamping, vergassing en verbranding.
 
1.44 milieuhygiënische uitvoerbaarheid:
indien geen sprake is van een onaanvaardbare milieusituatie, beoordeeld aan de hand van op dat moment van kracht zijnde regelgeving en bestaande milieukwaliteit op het gebied van bodem, geur, geluid en luchtkwaliteit. De milieuhygiënische uitvoerbaarheid houdt bovendien in dat bij de ontwikkeling wordt getoetst of de natuur- en milieukwaliteit voldoet aan vigerende regelgeving.
 
1.45 milieukwaliteit:
Hierbij gaat het om alle aspecten die de milieusituatie kunnen beïnvloeden, zoals geur en ammoniak, waterhuishouding en ecologische waarden.
 
1.46 molenbiotoop:
de gehele omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van de molen als maalwerktuig én als monument, waarbij naast windvang ook gelet moet worden op de belevingswaarde van de molen.
 
1.47 nevenactiviteiten:
een activiteit die naar ruimtebeslag, inkomensvergaring en arbeidsintensiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit (agrarisch bedrijf) ter plekke, zoals een speeltuin, kinderopvang, boerengolf, educatieve doeleinden.
 
1.48 nieuwvestiging:
het vestigen van een bedrijf, waaronder begrepen zowel vestiging op een bestaand als een nieuw bouwvlak.
 
1.49 normale onderhoudswerkzaamheden:
werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.
 
1.50 omschakeling:
omzetten van een bedrijfstype in een ander bedrijfstype.
 
1.51 onbebouwde deel van de bouwkavel:
dat deel van de agrarische bouwkavel waarop containervelden, tijdelijke hoge boogkassen, tijdelijke regenkappen en lage boogkassen opgericht dienen te worden.
 
1.52 peil:
voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: 
de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
 
in andere gevallen:
 
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
 
1.53 permanente teeltondersteunende voorzieningen:
overkapping van de teelt, welke gedurende meer dan 6 maanden in het jaar aanwezig is.
 
1.54 productiegerichte paardenhouderij:
een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het door middel van een gericht fok- en/of africhtingsprogramma trachten een paard op een hoger niveau te brengen, waardoor de waarde van dat paard in het economische verkeer toeneemt, zoals (op)fokkerijbedrijven, hengstenstations, africhtings- en trainingsbedrijven.
 
1.55 recreatief medegebruik:
vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.
 
1.56 regenkappen:
een constructie van houten of gegalvaniseerde of verzinkte stalen palen met daarop een boog met een kap van transparantie folie. Deze kap is van bloei tot en met oogst voor een periode van maximaal 6 maanden aanwezig.
 
1.57 stiltegebied:
stiltegebieden zijn milieubeschermingsgebieden waarin het aspect stilte bijzondere bescherming nodig heeft, aangezien het anders verloren dreigt te gaan. Stiltegebieden worden door de provincies op grond van artikel 4.9 van de Wet milieubeheer vastgelegd in het provinciaal milieubeleidsplan. Tot de gebieden behoren ten minste:
  1. de gebieden die krachtens de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen als beschermd natuurmonument of als staatsnatuurmonument, en
  2. de gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels (Conventie van Ramsar (1971), Trb. 1975, 84).
     
1.58 straalpad:
een voorziening voor het transport van signalen via de ether tussen zender en ontvanger voor bijvoorbeeld radio en TV.
 
1.59 teeltondersteunende voorzieningen:
uitgespreid afdekmateriaal, afdekmateriaal met ondersteunende constructie (lage, niet menstoegankelijke tunnels en tijdelijke menstoegankelijke tunnels), bestemd voor vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen- en boomteelt.
 
1.60 tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten.
 
1.61 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
overkapping van de teelt, welke maximaal 6 maanden of korter in het jaar aanwezig is (al dan niet in een aaneengesloten periode).
 
1.62 uitgespreid afdekmateriaal:
foliemateriaal dat teeltgebonden is en uitsluitend tijdens de teeltperiode voor het afdekken van gewassen mag worden gebruikt.
 
1.63 verbeelding:
de verbeelding behorend bij dit plan met idn-nummer NL.IMRO.0946.BPKruisvennendk18-VA01.
 
1.64 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf met ten minste de arbeidsomvang van een volwaardige arbeidskracht en een zodanige bedrijfsomvang dat de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is gewaarborgd.
 
1.65 voorgevelrooilijn:
een virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van de woning, alsmede zich uitstrekt tot maximaal 10 m. ter weerszijden van die voorgevel.
 
1.66 watergang:
natuurlijk of kunstmatig kanaal waarlangs water vervoerd kan worden.
 
1.67 waterstaat:
toestand van het oppervlakte- en grondwater.
 
1.68 Wetgevingszone - wijzigingsgebied:
de nieuwe terminologie volgens de 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012' voor de onder de 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008' gehanteerde term 'wro-zone - wijzigingsgebied'; voor zover in dit plan de term 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' wordt gehanteerd, wordt hieronder ook begrepen de term 'wro-zone - wijzigingsgebied' en vice versa.
 
1.69 woning:
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd.
 
1.70 woonunit:
een gebouw bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

 
Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden hierbij buiten beschouwing gelaten.
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
 
2.7 de rooilijn (langs de rijksweg):
de 50 en 100 meter rooilijn wordt gemeten vanuit de dichtstbij gelegen rijbaan van de (rijks)weg, waarbij de toe- en afrit ook als rijbaan beschouwd worden.

 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Landbouwontwikkelingsgebied

 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Agrarisch – Landbouwontwikkelingsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik;
  2. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder:
    1. een melkveehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van Agrarisch - Landbouwontwikkelingsgebied - melkveehouderij ("sa-m");
    2. het houden van vleesvee-rundvee, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van Agrarisch – Landbouwontwikkelingsgebied – vleesvee-rundvee.  
een en ander met dien verstande dat:
    1. omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf of een glastuinbouwbedrijf of intensieve kwekerij is uitgesloten;
    2. nieuwvestiging van of omschakeling naar een intensief veehouderijbedrijf is enkel toegestaan middels een wijzigingsbevoegdheid;
    3. nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf, een glastuinbouwbedrijf of intensieve kwekerij is niet toegestaan;
    4. niet agrarische nevenactiviteiten zijn toegestaan, voor zover deze ter plaatse zijn opgenomen in de in bijlage 1 opgenomen Lijst van functieaanduidingen, en wel in maximaal de omvang waarin ze rechtens mogen bestaan op het moment van het van kracht worden van het plan;    
  1. versterking van de aanwezige landschappelijke en stedenbouwkundige structuur;    
  2. verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden;    
  3. waterhuishoudkundige doeleinden;     
  4. nutsvoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van overige;    
  5. een straalpad, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding vrijwaringszone straalpad;   
  6. groenvoorzieningen;     
  7. extensieve dagrecreatie, inclusief semi-verharde parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
Op de voor Agrarisch - Landbouwontwikkelingsgebied aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, die ten dienste staan aan de bestemming, waarbij de volgende eisen gelden:
 
3.2.1 Algemeen
  1. De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
  2. Per bouwvlak met een aanduiding agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 3.1. onder b, is maximaal 1 (bedrijfs)woning toegestaan.
  3. Het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep en een aan huis gebonden bedrijf is toegestaan, mits:
    1. de functie ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie;
    2. er maximaal 30% van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen;
    3. geen publiekgerichte functie wordt uitgeoefend;
    4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten.
  4. Nieuwvestiging van inrichtingen ex artikel 2.4 IVbM (lawaaisportterreinen) is niet toegestaan.
  5. Buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken zijn, behoudens het bepaalde in 4.2.2 onder 5, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van het agrarisch grondgebruik en/of recreatief medegebruik met een maximale hoogte van 5 m en een maximale oppervlakte van 100 m2, danwel verkeers- en/of nutsvoorzieningen met een maximale hoogte van 1 m en een maximale oppervlakte van 6 m² per bouwwerk.
  6. De oppervlakte aan parkeervoorzieningen ten behoeve van de extensieve dagrecreatie mag per locatie maximaal 250 m² bedragen.
3.2.2 Agrarisch bedrijf
Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak met de aanduiding agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 3.1. onder b gelden de volgende eisen:   
  1. bedrijfsgebouwen:
goothoogte  
max. 7 m.  
bouwhoogte  
max. 10 m.  
dakhelling  
min. 12°  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens  
min. 5 m.  
 
  1. bedrijfswoningen:
dakhelling  
min. 12°  
inhoud, inclusief bijgebouwen t.b.v. privé-gebruik  
max. 1.100 m³  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens  
min. 5 m.  
 
  1. bijgebouwen bij de bedrijfswoning:
goothoogte  
max. 3,20 m.  
bouwhoogte  
max. 5,50 m.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens  
min. 5 m.  
afstand tot bedrijfswoning  
max. 20 m uit dichtstbijzijnde gevel  
 
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
 
bouwhoogte  
inhoud  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens  
mestsilo's  
max. 8,50 m.  
max. 2500 m³  
min. 5 m.  
overige silo's  
max. 12 m.  
n.v.t.  
min. 5 m.  
erfafscheidingen  
max. 2 m.  
n.v.t.  
n.v.t.  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde  
max. 4,50 m.  
n.v.t.  
n.v.t.  
Windturbine (
maximaal 1 per bouwvlak en niet binnen een afstand van 50 m uit de rand van een waterweg) 
max. 20 m.
n.v.t.
n.v.t.
            
  1. teeltondersteunende voorzieningen:
 
bouwhoogte  
oppervlakte  
overig  
permanente teeltondersteunende voorzieningen (binnen bouwvlak)  
max. 2,50 m., met uitzondering van ondersteunende kassen welke 8 m. hoog mogen zijn  
max. 5.000 m²  
 
tijdelijke regenkappen  
max. 2,50 m.  
max. 10% van totale teeltoppervlakte  
aansluitend aan bebouwde deel van het bouwvlak  
tijdelijke hoge boogkassen  
max. 2,50 m.  
max. 10% van totale teeltoppervlakte  
aansluitend aan bebouwde deel van het bouwvlak  
 
  1. als specifieke nevenactiviteit bij agrarische bedrijven is de verkoop van streekeigen produkten tot max. 200 m² toegestaan;
  2. mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit bij het eigen agrarisch bedrijf is toegestaan;
  3. overige nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven zijn niet toegestaan, behoudens het bepaalde in 3.1. lid b sub d;
  4. verhardingen, niet zijnde inritten tussen de weg en het bedrijf, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.
3.3 Nadere eisen
  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. Bebouwing;
    2. verhardingen;
  2. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
    1. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
    2. stedenbouwkundige kwaliteit;
    3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    4. de milieusituatie;
    5. de verkeersveiligheid;
    6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    7. de sociale veiligheid;
    8. de externe veiligheid;
    9. de hemelwaterproblematiek.
  3. Voor zover sprake is van bebouwing en verhardingen in het kader van agrarische ontwikkelingen, dient bij de aspecten natuurlijke en/of landschappelijke waarden, stedenbouwkundige kwaliteit en hemelwaterproblematiek in ieder geval het bepaalde in artikel 11.3 in acht te worden genomen.
3.4 Afwijken van de bouwregels

 
3.4.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van: 
  1. het bepaalde in 3.2 en de bouw van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen toestaan tot een minimale afstand van 3 m. uit de perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
    1. deze kortere afstand vanwege bedrijfstechnische maatregelen noodzakelijk is;
    2. het perceel onvoldoende ruimte biedt om de bebouwing binnen 5 meter te realiseren;
    3. deze kortere afstand vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    4. de belangen van naburige percelen niet onevenredig worden geschaad;
  2. het bepaalde in 3.2.1 en overschrijding van de begrenzing van de op de verbeelding aangeduide    agrarische bouwvlakken met bebouwing toestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. een doelmatige bedrijfsvoering overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maakt;
    2. overschrijding enkel is toegestaan tot maximaal 10% van het bestaand bouwvlak en slechts éénmalig tijdens de planperiode;
    3. aanwezige landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;
    4. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
    5. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    6. op grond van het bepaalde in artikel 11.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    7. het woon- en leefklimaat niet worden aangetast;
  3. het bepaalde in 3.2.1 en het oprichten van schuilgelegenheden ten behoeve van het hobbymatig houden van vee toestaan tot een maximum van 25 m², onder de voorwaarden dat:
    1. de oprichting van schuilgelegenheden enkel is toegestaan ter plaatse van de wro-zone – bebouwingsconcentraties, zoals aangeduid op de verbeelding;
    2. de oprichting van schuilgelegenheden niet mogelijk is binnen het bouwvlak, danwel het perceel waarop de schuilgelegenheid wordt opgericht te ver van het bouwvlak af ligt;
    3. sprake moet zijn van een landschappelijke inpassing van de schuilgelegenheid;
    4. op grond van het bepaalde in artikel 11.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
  4. het bepaalde in 3.2.2 en permanente teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak met de aanduiding agrarisch bedrijf een oppervlakte van méér dan 5.000 m² toe te staan, uitsluitend indien:
    1. op grond van het bepaalde in artikel 11.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    2. geen omschakeling plaatsvindt naar een glastuinbouwbedrijf;
    3. een advies verkregen wordt van de provinciale BOM+ adviescommissie;
  5. het bepaalde in 3.2.2 en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van de aspergeteelt toestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. de voorzieningen maximaal gedurende 3 maanden op de gronden aanwezig zijn;
    2. de maximale hoogte van de voorzieningen 3 m. bedraagt;
    3. rekening gehouden worden met de milieukwaliteit, met name de waterhuishouding en de ecologische waarden in het gebied;
    4. na afloop van de periode van 3 maanden de aanwezige voorzieningen in zijn geheel van de gronden verwijderd worden;
  6. het bepaalde in 3.2.2 en een maximale bouwhoogte van 12 m. voor bedrijfsgebouwen bij een agrarisch bedrijf toestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. een doelmatige bedrijfsvoering deze grotere hoogte noodzakelijk maakt;
    2. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    3. de bouwhoogte vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is;
  7. het bepaalde in 3.2.2 en een vergroting van de inhoud van een burger- of bedrijfswoning, inclusief bijgebouwen, tot 1.200 m³, indien het perceel niet groter is dan 1.000 m² en tot 1.400 m³, indien het perceel groter is dan 1.000 m² toestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. sprake is van een samenhangend geheel, waarbij de woning tezamen met de uitbreiding een eenheid dient te vormen;
    2. de uitbreiding planologisch aanvaardbaar is;
    3. de uitbreiding niet voor/aan de voorgevel van de woning plaatsvindt;
    4. de uitbreiding niet zodanig is dat woningsplitsing via eenvoudige bouwkundige ingrepen mogelijk wordt;
    5. op grond van het bepaalde in artikel 11.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  8. het bepaalde in 3.2.2 en het oprichten van vervangende nieuwbouw buiten de bestaande fundamenten toestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. de nieuwe locatie vanuit stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch oogpunt gewenst of toelaatbaar is;
    2. de afstand tot een perceelsgrens niet minder dan 3 m. bedraagt;
    3. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan;
  9. het bepaalde in 3.2.2 en windturbines toestaan binnen een afstand van 50 meter uit een waterweg, onder de voorwaarde dat een aanvullend onderzoek wordt overgelegd waaruit blijkt dat er geen (extra) radarhinder zal plaatsvinden.
3.4.2 Aanvullend afwegingskader
Een in artikel 3.4.1 genoemde afwijking kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 3.1, meer in het bijzonder:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings, alsmede    caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten, met uitzondering van de gronden met permanente bewoning of de aanduiding 'minicamping';
  2. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  3. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, en in het bijzonder behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van het niet-agrarische bedrijf en dan uitsluitend in de producten die zijn vermeld in de Staat van niet-agrarische bedrijven en in de omvang waarin deze op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaan;
  4. het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels;
  5. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van meerdere bedrijven is niet toegestaan, met dien verstande dat mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit voor het eigen agrarisch bedrijf wel is toegestaan;
  6. het gebruik bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten;
  7. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  8. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
  9. het gebruik van de agrarische bedrijfswoning als burgerwoning.
  10. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten.
  11. als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gerekend het gebruik van leegstaande gebouwen voor statische opslag, zonder dat er handels- of bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

 
3.6.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van: 
  1. artikel 3.5 onder e en toestaan dat mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van     meerdere agrarisch bedrijven plaatsvindt, onder de voorwaarde dat, voor zover van toepassing, een     vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet verkregen wordt;
  2. artikel 3 onder g en toestaan dat bijgebouwen gebruikt worden ten behoeve van mantelzorg onder de voorwaarden dat:
    1. sprake is van een mantelzorgindicatie;
    2. de voor mantelzorg te gebruiken wooneenheid niet geheel mag worden gescheiden van de hoofdbebouwing;
    3. sprake dient te zijn van een ondergeschikte functie bij de woning;
    4. er geen tweede woning mag ontstaan;
    5. op grond van het bepaalde in artikel 11.4 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
    6. het gebruik dient te worden beëindigd, zodra de mantelzorg ter plaatse niet meer aan de orde is.
3.6.2 Aanvullend afwegingskader
Een in 3.6.1 genoemde ontheffing kan bovendien slechts worden verleend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de activiteit belemmert geen andere activiteiten in de omgeving;
  2. er ontstaat geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie;
  3. met de gemeente wordt een overeenkomst gesloten waarin wordt verwezen naar een opgesteld plan waarin de ruimtelijke kwaliteitswinst is vormgegeven. In geval van een bijdrage op basis van het provinciale Contourenbeleid, wordt deze overeenkomst met de provincie gesloten;
  4. functiewijziging ten behoeve van nieuwe solitaire detailhandelsvestigingen, groothandel, kantoren, glastuinbouw, (zware) industrie, transport- en distributiefuncties en andere bedrijvigheid die op grond van rijks- of provinciaal beleid elders dient te worden gelokaliseerd en bedrijvigheid niet genoemd in de in bijlage 4 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten of gelijkwaardig is niet toegestaan;
  5.  er vindt bovendien geen onevenredige aantasting plaats van:
    1.  het straat- en bebouwingsbeeld;
    2.  de milieusituatie;
    3.  de verkeersveiligheid en infrastructuur;
    4.  de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    5.  de sociale veiligheid.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid

 
3.7.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
  1. nieuwvestiging van en omschakeling naar een intensief veehouderijbedrijf toestaan, indien tegelijkertijd sprake is van verplaatsing van een volwaardig agrarisch bedrijf elders binnen het plangebied, dat vanwege zijn ligging als knelpunt wordt beschouwd (knelsituatie), onder de voorwaarden dat:
    1. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat zich overtuigend in de richting van volwaardigheid ontwikkelt;
    2. uitbreiding van het bouwblok niet is toegestaan op een bouwblok met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - niet uitbreiden";
    3. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden;
    4. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    5. de maximum oppervlakte van de nieuwe kavel mag de maat van 1,5 ha overschrijden indien op grond van het bepaalde in artikel 11.3.2 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    6. de maximale oppervlakte van de nieuwe bouwkavel mag de maat van 3 ha overschrijden indien op grond van het bepaalde in artikel 11.3.3 en 11.3.4 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    7. een advies verkregen wordt van de provinciale BOM+ adviescommissie;
    8. voor zover van toepassing, reëel zicht is op het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet;
    9. het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast;
    10. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd;
    11. met betrekking tot de verplaatsing van een knelsituatie kan een overeenkomst worden gesloten over de afbouw van het betreffende bedrijf;
    12. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    13. de bedrijfswoning mag niet eerder worden gebouwd dan nadat de bedrijfsgebouwen zijn gebouwd;
    14. de regels in artikel 3.2.2 in acht genomen worden;
  2. het bouwvlak voor een grondgebonden agrarisch bedrijf vergroten tot maximaal 1,5 ha, onder de voorwaarden dat:
    1. er geen omschakeling plaatsvindt naar een glastuinbouwbedrijf of intensieve kwekerij of een intensief veehouderijbedrijf;
    2. de vergroting noodzakelijk is in verband met een vanwege bedrijfseconomische dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijke uitbreiding van het agrarische bedrijf;
    3. uitbreiding van het bouwblok niet is toegestaan op een bouwblok met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - niet uitbreiden";
    4. voor zover van toepassing, reëel zicht is op het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet;
    5. het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast;
    6. op grond van het bepaalde in artikel 11.3.2 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    7. bij overschrijding van de oppervlaktemaat van 1,5 ha een advies van de provinciale BOM+ adviescommissie is verkregen;
    8. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden;
    9. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd;
    10. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    11.  de regels in artikel 3.2.2 in acht genomen worden;
  3. het bouwvlak voor een intensief veehouderijbedrijf vergroten tot maximaal 3 ha, onder de voorwaarden dat:
    1. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat zich overtuigend in de richting van volwaardigheid ontwikkelt;
    2. uitbreiding van het bouwblok niet is toegestaan op een bouwblok met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - niet uitbreiden";
    3. voor zover van toepassing, reëel zicht is op het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet;
    4. het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast;
    5. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden;
    6. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    7. op grond van het bepaalde in artikel 11.3.2 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    8. de maximale oppervlakte van de nieuwe bouwkavel mag de maat van 3 ha overschrijden indien op grond van het bepaalde in artikel 11.3.3 en 11.3.4 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    9. bij overschrijding van de oppervlaktemaat van 1,5 ha een advies van de provinciale BOM+ adviescommissie is verkregen;
    10. voor zover van toepassing, reëel zicht is op het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet;
    11. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd;
    12. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    13. de regels in artikel 3.2.2 in acht genomen worden;
  4. het bouwvlak voor een melkveehouderij vergroten tot 1,5 ha, onder de voorwaarden dat:
    1. de vergroting noodzakelijk is in verband met een vanwege bedrijfseconomische dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijke uitbreiding van het agrarische bedrijf;
    2. uitbreiding van het bouwblok niet is toegestaan op een bouwblok met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - niet uitbreiden";
    3. voor zover van toepassing, reëel zicht is op het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet;
    4. het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast.
    5. op grond van het bepaalde in artikel 11.3.2 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    6. de maximale oppervlakte van de nieuwe bouwkavel mag de maat van 1,5 ha overschrijden indien op grond van het bepaalde in artikel 11.3.3 en 11.3.4 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    7. bij overschrijding van de oppervlaktemaat van 1,5 ha een advies van de provinciale BOM+ adviescommissie is verkregen;
    8. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd;
    9. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    10. de regels in artikel 3.2.2 in acht genomen worden;
  5. de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - landbouwontwikkelingsgebied - grondgebonden', 'intensieve kwekerij' en 'specifieke vorm van agrarisch - landbouwontwikkelingsgebied - melkveehouderij' wijzigen in de aanduiding 'intensieve veehouderij, onder de voorwaarde dat:
    1. de bepalingen in 3.7.1 onder a betreffende de nieuwvestiging van een agrarische bedrijf in acht genomen worden;
    2. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan.
3.7.2 Aanvullend afwegingskader
Een in artikel 3.7.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de milieusituatie;
  2. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen;
  6. het straat- en bebouwingsbeeld.
Artikel 4 Waarde - Archeologie

 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige
archeologische waarden.
 
4.2 Bouwregels
 
Op de tot Waarde - Archeologie bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
  1. verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van een gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,4 meter ten opzicht van het maaiveld;
  2. de bouw van een bijgebouw van, of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een bruto-oppervlak van de bodemingreep van ten hoogste 100 m2;
  3. bouwwerken ten dienste van de in lid 4.1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,40 meter ten opzichte van het maaiveld.
 
4.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van bouwwerken, voor zover die worden gebouwd op, of binnen een afstand van 25 meter tot gebieden die op de verbeelding zijn aangeduid als Waarde - Archeologie, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van het betreffende waardevolle terrein, maar ook omdat de exacte begrenzing van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaat.

 
4.4 Afwijken van de bouwregels
  
 
4.4.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 4.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de overige voor deze gronden aangewezen bestemming(en).
 
4.4.2 Afwegingskader
Een in 4.4.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend mits:
  1. uit gemeentelijk archeologisch beleid blijkt dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is, of
  2. uit archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en zo nodige zeker is gesteld.
    In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de ontheffing de volgende verplichtingen worden verbonden:   
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. In dit geval worden aan de vergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
4.5.1 Algemeen
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van 100 m2 of meer::
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,4 meter onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben wroden verwijderd;
  3. het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
  7. het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies;
  9. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,4 meter.
4.5.2 Uitzonderingen op verbod
Het in 4.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter   
    zake deskundige;
  2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
  3. het normaal onderhoud en beheer betreffen.
4.5.3 Afwegingskader
Een in 4.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredige worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport is overgelegd op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlanndse Archeologie, waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld:
  2. de archeologische waarden in voldoende mater zijn zeker gesteld; of
  3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  4. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad. 
Alvorens de aanlegvergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in van de provinciaal archeoloog. Indien burgemeester en wethouders afwijken van een in de vorige zin bedoeld advies kan een aanlegvergunning slechts worden verleend, indien vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben.
 
In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de aanlegvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 
4.5.4 Strafregel
Overtreding van het verbod in 4.5.1 is een strafbaar feit.
 
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de verbeelding van het plan zodanig te wijzigen dat het bestemmingsvlak:
  1. naar ligging wordt verschoven, dan wel
  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel
  3. van de verbeelding wordt verwijderd, 
voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
 
3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
 
6.1 Geoorloofd gebruik
Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:
  1. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van (jaarlijks) terugkerende evenementen en activiteiten - waaronder mede begrepen (groeps)kamperen - met een maximum van 3 keer per jaar per perceel en met een duur van minder dan 15 dagen per evenement, inclusief op- en afbouwen, Wanneer vergunningen zijn vereist als gevolg van een wettelijk voorschrift, dan dienen deze te zijn verleend. De in de vorige zin opgenomen uitzondering op het strijdig gebruik geldt niet voor gronden en bouwwerken gelegen binnen een afstand van 2 km uit Natura2000 gebieden of gelegen in de bestemming Natuur of gelegen binnen een stiltegebied.
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

 
7.1 milieuzone - boringsvrije zone

 
7.1.1 Algemeen
De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone - boringsvrije zone’ zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem.
 
7.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
7.1.2.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden op de in artikel 7.1.1 bedoelde gronden de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het roeren van de grond, inclusief het verrichten van grondboringen of heiwerkzaamheden dieper dan 3 m1.
7.1.2.2 Uitzondering
Een omgevingsvergunning zoals hiervoor aangegeven is niet vereist voor:
  1. werken of werkzaamheden waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend;
  2. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreden van het bestemmingsplan in uitvoering waren en hiervoor een vergunning is verleend;
  3. werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.
7.1.2.3 Toelaatbaarheid
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.1.2.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

 
8.1 Afwijkingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
  1. de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  3. de planregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot, waarbij voor een vergroting tot meer dan 30 m. overleg dient plaats te vinden met Defensie in het kader van de veiligheid voor vliegverkeer binnen laagvlieggebieden;
  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
  5. de voorgeschreven maten met maximaal 10%, mits niet elders in deze planregels wordt voorzien in een ontheffing van de maatvoeringsregels.
8.2 Afwegingskader
 
Een in 8.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de externe veiligheid.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

 
9.1 Wijzigingsbevoegdhgeid
  
9.1.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
  1. nadere aanduidingen met betrekking tot de functie van de verbeelding verwijderen;
  2. bestemmingsgrenzen met max. 5 m. verschuiven;
  3. een aanduiding "uitbreiding niet toegestaan" opnemen op bouwvlakken waar de sloopregeling van artikel 9.2 is toegepast;
  4. teneinde de bestemming Water - Watergang aan gronden toe te kennen ten behoeve van de aanleg of verplaatsing van watergangen.
     
9.1.2 Afwegingskader
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in 9.1.1 a, b en c genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  3. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.
9.2 Algemene sloopregeling
  
9.2.1 Algemeen
In de volgende omstandigheden wordt naast hetgeen reeds conform de overige regels wordt vereist, tevens een sloopregeling voorgeschreven:
  1. het via wijziging splitsen van woningen;
  2. de ontheffingsregels en wijzigingsregels waarin op basis van artikel 11.4 de kwaliteitsregel Ruimtelijke kwaliteit via het instrumenten kwaliteitsbijdrage is voorgeschreven.
9.2.2 Voorwaarden sloopverplichting
  1. Voor zover sloop is voorgeschreven ingevolge 9.2.1 onder a moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
    1. het slopen van de overige gebouwen binnen het betreffende bouwvlak, voor zover deze het ingevolge de regels bij de betreffende woning toegestane inhoudsmaat voor de woning inclusief bijgebouwen overschrijden;
    2. sloop van monumenten niet is toegestaan;
    3. sloop van cultuurhistorisch waardevolle panden, zoals aangegeven in bijlage 5, is niet nodig.
  2. Voor zover sloop is voorgeschreven ingevolge 9.2.1 onder b moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
    1. er dient ten minste het dubbele oppervlak aan bestaande gebouwen binnen het betreffende bouwvlak te worden gesloopt in vergelijk met de nieuw op te richten bebouwing.
    2. de gebouwen mogen niet betrokken zijn geweest bij de ruimte-voor-ruimte-regeling, Regeling Beëindiging Veehouderijtakken of een andere regeling waarvoor een sloopvergoeding wordt ontvangen.
9.2.3 Aanvullend afwegingskader
  1. Deze sloopregeling is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van e ter inzage legging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
  2. De onder 9.2.1 bedoelde sloop van bestaande gebouwen mag ook inhouden de sloop van bestaande ebouwen elders in het plangebied, met dien verstande dat de bestemming van het bouwperceel waar gesloopt wordt, gewijzigd wordt in de gebiedsbestemming, danwel de aanduiding wonen met inachtneming van de wijzigingsbevoegdheid.
Artikel 10 Overige regels

 
10.1 Afstand bebouwing tot (spoor-)wegen en kanalen

 
10.1.1 Algemeen
Het is verboden nieuwe bebouwing te situeren binnen een afstand van:
  1. 30 m. uit het hart van de weg langs gebiedsontsluitingswegen, met dien verstande dat voor:
    1. de Booldersdijk ter westzijde een afstand van 20 m. geldt en ter oostzijde een afstand van 25 m.;
    2. de Hoofdstraat een afstand van 20 m. geldt;
    3. de Klaarstraat, voorzover noord-zuid lopend, een afstand van 20 m. geldt;
    4. de Meijelsdijk, voorzover gelegen ter oosten van Ospel, een afstand van 25 m. geldt;
    5. de Wetering (Rijksweg noord) aan de oostzijde een afstand van 50 m. geldt;
    6. de Rijksweg A2 een afstand van 100 m. geldt, toe- en afritten meegerekend;
  2. 15 m. uit het hart van erftoegangswegen en onverharde wegen;
  3. 20 m. uit spoorwegen, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf;
  4. 20 m. vanaf de overlijn van kanalen.
     
10.1.2 Afwijkingsmogelijkheden
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:
  1. 1 onder a sub 6. teneinde de afstand van bebouwing tot de Rijksweg A2 te verkleinen tot 50 m. Hiertoe dient de wegbeheerder te worden gehoord;
  2. 1 onder c. teneinde de afstand van bebouwing tot spoorwegen te verkleinen. Hiertoe dient de spoorwegbeheerder te worden gehoord.

 
10.2 Boringsvrije zone
 
Ter plaatse van de gronden met de aanduiding Boringsvrije zone mogen geen activiteiten worden ontplooit die strijdig zijn met de bescherming van de bodem en grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening. Het gaat om activiteiten in de vorm van boringen en roeren van grond die dieper reiken dan 80 meter onder maaiveld.
 
10.3 Voorrangsregels
 
Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
Artikel 11 Kwaliteitsregels

 
11.1 Algemeen
Het bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk. Om verzekerd te zijn van kwaliteitsverbetering worden instrumenten ingezet die erop gericht zijn om de ontwikkelingen te combineren met die benodigde kwaliteitsverbetering.
 
Deze kwaliteitsverbetering vindt via een drietal benaderingen plaats: 
  1.  ruimtelijke kwaliteit intensief veehouderijbedrijf binnen landbouwontwikkelingsgebieden;
  2.  ruimtelijke kwaliteit via het instrument BOM+;
  3.  ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage. 
De ruimtelijke kwaliteit intensief veehouderijbedrijf binnen landbouwontwikkelingsgebieden heeft betrekking op de nieuwvestiging (waaronder mede begrepen omschakeling naar) en uitbreiding van intensieve veehouderijbedrijven binnen de op de verbeelding aangeduide Landbouwontwikkelingsgebieden.
 
De ruimtelijke kwaliteit via het instrument BOM+ geldt ten aanzien van agrarische bedrijven. Voor zover sprake is van uitbreiding van verharding en bebouwing binnen het bouwblok kan het instrument worden ingezet via de nadere eisenregeling.
 
Voor zover het betreft het oprichten van een nieuwe bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf dan wel bouwvlakuitbreiding of nieuwvestiging van agrarische bedrijven en omschakeling naar niet-grondgebonden agrarische bedrijven, wordt het instrument ingezet in het kader van de ontheffing respectievelijk wijzigingsbevoegdheid.
 
De ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage geldt voor niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. Voor zover het betreft: 
  • ontwikkelingen buiten het bouwvlak
  • een meer ingrijpende uitbreiding van niet-agrarische bedrijven/recreatiebedrijven
  • het toevoegen van nevenactiviteiten
 
11.2 Ruimtelijke kwaliteit bij intensief veehouderijen binnen landbouwontwikkelingsgebieden
Bij nieuwvestiging van agrarische bedrijven binnen de op de verbeelding aangeduide Landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's) dienen de volgende richtinggevende ruimtelijke kwaliteitsprincipes tevens in acht genomen te worden: 
  1. voor het LOG op de verbeelding nader aangeduid met het cijfer 1:
    1. een IV-bedrijf dat zich vestigt in het noordelijk deel mag het grootschalige karakter niet verstoren met opgaande kleine landschapselementen (eventueel zijn wel transparante bomenrijen vanwege doorkijk ter plaatse mogelijk). Daarom dient het bedrijf als inpassing op maat een versterking te levereen aan de robuuste groene structuur door bijvoorbeeld aanleg van bloemrijk grasland met poel(en) of houtsingels (buiten zichtlijnen);
    2. Indien een bedrijf zich vestigt aangrenzend aan de groenbuffer dient een 5 meter brede singel van opgaande inheemse beplanting aangelegd te worden tussen het bedrijf en de groenbuffer;
    3. een IV-bedrijf dat zich vestigt in het zuidelijk deel dient op minimaal 3 kavelgrenzen een singel van minimaal 5 meter breed te realiseren, met opgaande, inheemse beplanting;
    4. op gebiedsniveau ter inpassing van het totale LOG is het tevens wenselijk om de laanstructuur langs de Booldersdijk te versterken (van een eenzijdige bomenrij naar dubbelzijdige bomenrijen);
    5. de kavelgrenzen van kavels die gesitueerd worden langs de Booldersdijk dienen op minimaal 5 meter vanaf de rand van de rijweg gelegen te zijn in verband met de ruimte voor de nieuwe laanbeplanting;
    6. een bedrijf dat zich in het zuidelijk deel van het LOG vestigt de kopse gevels van de stallen richting het dorp oriënteert. Op die manier wordt vanuit Nederweert het kleinschalig landschap door de bebouwing ondersteund; hiervan mag uitsluitend worden afgeweken indien dit vanuit bedrijfsmatig oogpunt noodzakelijk is;
    7. bij de bouw van een bedrijf dient gekozen te worden voor een bij het buitengebied aansluitende architectuur.
  2. voor de LOG's, op de verbeelding nader aangeduid met het cijfer 2:
    1. een IV-bedrijf kan zich vestigen binnen de lint(achtige) bebouwing in de oude ontginning als individuele inpassing met opgaande kleine landschapselementen op of tegen de bouwkavel om het kleinschalig karakter te versterken (bijvoorbeeld d.m.v. houtsingels of heggen); het gaat hier dus om aansluiting bij het occupatiepatroon;
    2. alle kavels liggend op de dekzandrug dienen aan minimaal 3 zijden van de kavel te worden beplant met singels opgaande inheemse houtopstanden van minimaal 5 meter breedte;
    3.  binnen de oude ontginningen hoeft de maximale afstand van 300 m. tot bestaande IV-bedrijven niet te worden toegepast, alle grote open velden binnen de dekzandrug vallen buiten de nieuwe LOG begrenzing;
    4. infiltratie van regenwater bij de kavels op de dekzandrug wordt geregeld op de eigen kavel;
    5. om juist het grootschalig karakter van de jonge ontginning te versterken kan een IV-bedrijf zich hier vestigen in aansluiting op bestaande bebouwing, waarbij hier de afstand tot bestaande bebouwing wordt beperkt tot maximaal 100 m. Indien dit vanuit milieutechnisch oogpunt niet mogelijk is mag de afstand tot bestaande bebouwing tot maximaal 300 meter worden vergroot;
    6. ook om het grootschalig karakter van de jonge ontginning te versterken wordt ingezet op een vernieuwd jong landschap langs bestaande infrastructuur en kavelstructuur: grote ten opzichte van elkaar geordende bouwkavels met nieuwe forse groenstructuren met kansen voor recreatief medegebruik. Bijvoorbeeld bomenweiden/bosjes <5ha in het westelijk deel, lijnvormige opgaande beplantingen langs de Neulensteeg in het middengebied, lijnvormige opgaande landschapselementen (bomenrijen of houtsingels) in het oostelijk deel;
    7. infiltratie van regenwater wordt bij voorkeur gecombineerd met andere IV-bedrijven in een gezamenlijke voorziening;
    8. om de grootschaligheid en rechtlijnigheid te ondersteunen dienen de stallen van alle kavels loodrecht op de weg worden geplaatst; hiervan mag uitsluitend worden afgeweken indien dit vanuit bedrijfsmatig oogpunt noodzakelijk is;
    9. de stallen worden uitgevoerd in plaatmateriaal. Bij voorkeur worden de zelfde materialen en kleurstellingen gebruikt als overige nieuwe stallen in de omgeving;
    10. bij de bouw van een bedrijf dient gekozen te worden voor een bij het buitengebied aansluitende architectuur.
11.3 Ruimtelijke kwaliteit via het instrument POL-uitwerking BOM

 
11.3.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd medewerking te verlenen aan de in dit bestemmingsplan op opgenomen ontheffings-, wijzigings- en nadere eisenregels, onder de voorwaarde dat - voor zover het betreft ontwikkelingen ten behoeve van agrarische bedrijven - naast de reeds in de betreffende regels opgenomen voorwaarden, tevens wordt voldaan aan de bepalingen op grond van de provinciale POL-uitwerking BOM+.
 
Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een drietal pakketten, te weten: 
  • verplicht basispakket;
  • basispakket-plus;
  • basispakket-extra. 
In de volgende tabel is aangegeven wanneer de diverse pakketten verplicht zijn en wanneer advies moet worden ingewonnen bij de provinciale BOM+ adviescommissie:
 
 
Basispakket  
Basispakket-
plus  
Basispakket-
extra  
Advies BOM+ adviescommissie  
Uitbreiding bebouwing of verharding binnen bouwblok alsmede het vergroten agrarisch bouwvlak tot referentiemaat (1,5 ha) in agrarisch gebied /landbouwontwikkelingsgebied  
Verplicht  
Vrijwillig  
Vrijwillig  
Nee  
Uitbreiding bebouwing of verharding binnen bouwblok alsmede vergroten agrarisch bouwvlak tot referentiemaat (1,5 ha) in agrarisch gebied met waarden  
Verplicht  
Verplicht  
Vervangend voor Basispakket-plus  
Ja, uitsluitend voor zover het betreft het vergroten van het agrarisch bouwvlak  
Vergroten agrarisch bouwvlak of nieuwvestiging boven de referentiemaat (1,5 ha in alle gebieden met uitzondering van landbouwontwikkelingsgebied)  
Verplicht  
Verplicht  
Verplicht; eventueel te vervangen door een extra tegenprestatie uit het Basispakket-plus  
Ja  
  
Vergroten agrarisch bouwvlak of nieuwvestiging van niet intensief veehouderijbedrijf boven de referentiemaat (1,5 ha) in landbouwontwikkelingsgebied  
Verplicht  
Verplicht  
Vervangend voor Basispakket-plus  
Ja  
Vergroten agrarisch bouwvlak of nieuwvestiging van intensief veehouderijbedrijf boven de 3 ha. in landbouwontwikkelingsgebied  
Verplicht  
Verplicht  
Verplicht; eventueel te vervangen door een extra tegenprestatie uit het Basispakket-plus  
Ja  
Omschakeling naar niet grondgebonden bedrijf  
Verplicht  
Verplicht  
Vervangend voor Basispakket-plus  
Ja  
 
Uit de tabel blijkt dat het basispakket steeds verplicht is. Het basispakket-plus is bij zwaardere ingrepen verplicht. Het basispakket-extra is niet verplicht, maar kunnen als vervanging worden ingezet voor het basispakket-plus.
 
In de volgende artikelleden is uiteengezet welke (tegen)prestaties onderdeel vormen van het betreffende pakket. Om te komen tot een goede toepassing van de (tegen)prestaties, dienen alle fysieke omgevingscomponenten, die samenhangen met de beoogde agrarische bedrijfsontwikkeling, in ogenschouw te worden genomen, te weten: water, erosie, landschappelijke inpassing, cultuurhistorie, natuur en landschap, milieu, ontstening/ontglazing en veiligheid/overstroming.
 
Om inzicht te krijgen in de aard van de agrarische ontwikkeling(en) en de effecten op de omgevingskwaliteiten, dient een bedrijfsontwikkelingsplan (BOP) te worden overgelegd. In dit BOP wordt een duurzame tegenprestatie gericht op de omgevingskwaliteit geformuleerd, die dient te beantwoorden aan de doelstelling van de onderliggende gebiedsbestemming, en wordt ingegaan op de borging ervan.
 
11.3.2 Basispakket
In het kader van het basispakket dienen de volgende randvoorwaarden in acht te worden genomen:
  1. er dient sprake te zijn van een inpassing van de nieuwe bebouwing/verharding op basis van een npassingsplan, waarbij een en ander is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken andschappelijke inpassing en ruimtelijke inpassing);
  2. herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de ebouwing en het herschikken van de bebouwing;
  3. voorzieningen ter voorkoming van problematiek op het gebied van hemelwater als gevolg van nieuwe ebouwing/verharding (water- en erosie-aspecten). Hierbij dient uit te worden gegaan van afkoppeling van hemelwater, waarbij afhankelijk van de situatie sprake van infiltratie of retentie kan zijn.
11.3.3 Basispakket-plus
In het kader van het basispakket-plus dient aanvullend op het basispakket voldaan te worden aan één of meerdere van de onderstaande componenten, afhankelijk van het agrarische bedrijfstype en de in het geding zijnde omgevingswaarden:
  1. architectonische vormgeving van de nieuw op te richten bebouwing;
  2. voorzieningen ter voorkoming van problematiek op het gebied van hemelwater, als gevolg van estaande bebouwing/verharding;
  3. opruimen oude gebouwen/verharding;
  4. maatregelen op het gebied van veiligheid/overstroming in beekdalen;
  5. herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
  6. het aanbrengen van extra milieureducerende maatregelen op het gebied van geluid, geur, ammoniak, stof of trilling;
  7. voor intensieve veehouderij bij meerdere bedrijfslocaties: beste locatiemethode gericht op afbouw van de tweede en/of volgende locaties, waarbij op een vast te leggen moment sloop van de gebouwen zal plaatsvinden.
11.3.4 Basispakket-extra
Op verzoek van de initiatiefnemer/ondernemer kan worden gekozen voor maatregelen buiten het bouwblok, met name gericht op bedrijfsgronden, waarbij deze maatregelen in voorkomende gevallen de onderdelen van het basispakket-plus kunnen vervangen. Hierbij kan gedacht worden aan:
  1. aanvullende maatregelen op het gebied van waterbeheer (kwalitatief, kwantitatief, grondwater,oppervlaktewater);
  2. aanvullende maatregelen op het gebied van erosie (inzaaien grasland op hellingen, aanleggen van ljnvormige landschapselementen);
  3. extra maatregelen op vlak van inrichting/beheer van natuur en landschap;
  4. ontsluiting/openstelling recreatief medegebruik en versterking/beheer cultuurhistorische relicten;
  5. duurzaamheidsaspecten;
  6. sloop van bedrijfsgebouwen elders;
  7. andere, nog niet genoemde mogelijkheden die de ondernemer in zijn situatie ziet.
11.4 Ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage

 
11.4.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd medewerking te verlenen aan de in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen ontheffings- en wijzigingsregels, onder de voorwaarde, dat naast de reeds genoemde voorwaarden, tevens wordt voldaan aan de bepalingen omtrent het leveren van een kwaliteitsbijdrage, waarbij het gaat om de volgende doelstellingen en bijdragen.
 
11.4.2 Bestemming Agrarisch - Landbouwontwikkelingsgebied
Binnen de bestemming Agrarisch - Landbouwontwikkelingsgebied is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het versterken van de aanwezige landschappelijke en stedenbouwkundige structuur/identiteit.
Deze doelstelling kan worden bereikt door het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:
  1. agrarisch natuurbeheer;
  2. behoud en herstel cultuurhistorisch waardevolle panden;
  3. vervangende nieuwbouw met hogere kwaliteit;
  4. inpassende beplanting.
Artikel 12 Werking wettelijke regelingen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht

 
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, 
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
 
13.2 Afwijking
 
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van lid 3.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 met maximaal 10 %.
 
13.2.1 Afwijken ten behoeve van bijgebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 13.1 teneinde bij het slopen van bijgebouwen op eigen terrein, voor zover die bijgebouwen onder het overgangsrecht vallen tot een oppervlakte van 50% van die bijgebouwen terug te bouwen, waarbij de gezamenlijke inhoud van de bijgebouwen niet meer dan 2000 m3 mag bedragen.
 
13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
 
Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
13.4 Overgangsrecht gebruik
 
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
13.5 Strijdig gebruik
 
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
13.6 Verboden gebruik
 
Indien het gebruik, bedoeld in het lid 13.4, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
 
Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Kruisvennendijk 18, Ospel”, gemeente Nederweert.