Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Klaarstraat 6 en 6a Ospel
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0946.BPKlaarstraat6en6a-VA01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 

1.1 Plan

het bestemmingsplan Klaarstraat 6 en 6a Ospel met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPKlaarstraat6en6a-VA01 van de Gemeente Nederweert.

1.2 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.3 Aanduidings-grens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.4 Aan huis gebonden bedrijf

een dienstverlenende ambachtelijke bedrijvigheid, die in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 Aan huis gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 Agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, met daarin onderscheid tussen:
  • grondgebonden agrarisch bedrijf, waaronder wordt begrepen een akkerbouw bedrijf en een veehouderij, niet zijnde intensieve veehouderij en waaronder mede begrepen een productiegerichte paardenhouderij.
  • intensief veehouderijbedrijf;
  • glastuinbouwbedrijf;
  • intensieve kwekerij, waaronder een viskwekerij en champignonkwekerij;
  • geitenhouderij;
  • melkveehouderij.
Met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf kan worden aangemerkt.

1.7 Agrarische bedrijfsstoffen

dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn, kuilvoer, bijvoermiddelen die niet verpompbaar zijn, gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong en restmateriaal afkomstig van de teelt van gewassen, voor zover geen sprake is van inerte goederen.

1.8 Agrarische bedrijfswoning bewoond door burgers

Een agrarische bedrijfswoning die op grond van dit bestemmingsplan c.q. door het verlenen van een ontheffing/afwijking op grond van dit bestemmingsplan bewoond mag worden door burgers, wordt gelijk gesteld aan een plattelandswoning zoals bedoeld in artikel 1.1.a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.9 Agrarisch bouwblok

De gronden ter plaatse van de aanduiding “intensieve veehouderij”

1.10 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.11 Bebouwde deel van de bouwkavel

dat deel van de agrarische bouwkavel waarop alle gebouwen en andere bouwwerken zoals bedrijfswoning, stallen, loodsen, waterbassins, mestopslag, (folie)kassen, schaduwhallen, silo's en permanente teelt-ondersteunende voorzieningen opgericht dienen te worden.

1.12 Bebouwingsconcentraties

bebouwingsclusters en/of bebouwingslinten, zoals aangegeven op de verbeelding.

1.13 Bedrijfswoning

een woning, in of bij een bedrijf, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.

1.14 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 Bestaand

zoals bestond ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

1.17 Bijgebouw

een vrijstaand dan wel aangebouwd gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt.

1.18 BOM+

de uitwerking Bouwkavel op Maat plus van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), gericht op het mogelijk maken van (agrarische) bedrijfsontwikkelingen en tegelijkertijd winst behalen in de omgevingskwaliteit, vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg d.d. 15 juli 2003 en inwerking getreden d.d. 11 september 2003.

1.19 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 Bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.23 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 Burgerwoning

een woning, niet zijnde een bedrijfswoning.

1.26 Detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 Extensieve dagrecreatie

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve (dag)recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten.

1.28 Gebiedseigen functie

functie die thuishoort in een specifiek gebied.

1.29 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.30 Geitenhouderij

Een agrarisch bedrijf of een onderdeel daarvan waar geiten worden gehouden.

1.31 Glastuinbouw

een agrarische bedrijfsvoering, die gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen;

1.32 Grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Tot een grondgebonden agrarisch bedrijf worden met name een akkerbouwbedrijf, een veehouderij (niet zijnde een intensief veehouderijbedrijf of een geitenhouderij), alsmede een productiegerichte paardenhouderij gerekend.

1.33 Hoge boogkassen (ook wel wandelkap)

een verhoogde tunnel met veelal een breedte van 2 tot 6 meter en een hoogte van ca. 2,25 m. tot maximaal 2,50 m. waarbij de overkapping van de teelt niet meer dan 6 maanden in het jaar aanwezig is. De constructie van de tunnel bestaat uit metalen bogen die rusten op ankers welke veelal met een trekker in de grond worden gebracht. Aan elke kopeind is een deuropening en het luchten geschiedt door plastic over de bogen te schuiven.

1.34 Hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.35 Intensief veehouderijbedrijf

het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. In principe wordt gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen, parelhoenders (waarvoor een milieuvergunning is verleend). Een melkveehouderij en een intensieve kwekerij worden niet beschouwd als intensief veehouderijbedrijf.

1.36 Intensieve kwekerij

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, zonder dat het productieproces afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Het productieproces vindt voornamelijk plaats binnen bebouwing, niet zijnde kassenbouw. Tot een intensieve kwekerij behoren met name bedrijven als een viskwekerij en een champignonkwekerij. Een intensieve veehouderij wordt hiertoe niet gerekend.

1.37 Kleinschalig kamperen

het gebruik van de gronden ten behoeve van een beperkt kampeerterrein met maximaal 25 kampeermiddelen.

1.38 Landschapselement

punt-, lijn- en vlakelementen met een maximale grootte van 5 ha, die een groene of blauwe component bezitten, en die voor de identiteit van het landschap van algemeen belang zijn vanwege hun leeftijd (ouder dan 35 jaar) of om andere redenen, zoals hun schoonheids- of plaatselijke zeldzaamheidswaarde of hun beeldbepalende functie voor de omgeving.

1.39 Maatschappelijke functies

het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder gezondheidszorg, zorg en welzijn, kinderopvang, onderwijs, religie, uitvaart/begraafplaats en verenigingsleven, mede in het bijzonder een beheers-boerderij, molen, opslag ten behoeve van weg/waterstaat en een schaapskooi.

1.40 Mestbewerking/-verwerking

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals scheiding, bezinking, toevoeging van additieven, vergisting, beluchting, droging, compostering, indamping, vergassing en verbranding.

1.41 Milieu-hygiënische uitvoerbaarheid

indien geen sprake is van een onaanvaardbare milieusituatie, beoordeeld aan de hand van op dat moment van kracht zijnde regelgeving en bestaande milieukwaliteit op het gebied van bodem, geur, geluid en luchtkwaliteit. De milieu-hygiënische uitvoerbaarheid houdt bovendien in dat bij de ontwikkeling wordt getoetst of de natuur- en milieukwaliteit voldoet aan vigerende regelgeving.

1.42 Milieukwaliteit

Hierbij gaat het om alle aspecten die de milieusituatie kunnen beïnvloeden, zoals geur en ammoniak, waterhuishouding en ecologische waarden.

1.43 Nevenactiviteiten

een activiteit die naar ruimtebeslag, inkomensvergaring en arbeidsintensiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit (agrarisch bedrijf) ter plekke, zoals een speeltuin, kinderopvang, boerengolf, educatieve doeleinden.

1.44 Nieuwvestiging

het vestigen van een bedrijf, waaronder begrepen zowel vestiging op een bestaand als een nieuw bouwvlak.

1.45 Normale onderhoudswerkzaamheden

werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.

1.46 Omschakeling

omzetten van een bedrijfstype in een ander bedrijfstype.

1.47 Onbebouwde deel van de bouwkavel

dat deel van de agrarische bouwkavel waarop containervelden, tijdelijke hoge boogkassen, tijdelijke regenkappen en lage boogkassen opgericht dienen te worden.

1.48 Peil

voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst:
de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.49 Permanente teeltondersteunende voorzieningen

overkapping van de teelt, welke gedurende meer dan 6 maanden in het jaar aanwezig is.

1.50 Plattelandswoning

Een agrarische bedrijfswoning die mag worden gebruikt als bedrijfswoning voor het agrarisch bedrijf waarbij de woning behoort, dan wel als burgerwoning door derden die geen functionele binding hebben met het bijbehorende agrarisch bedrijf.

1.51 Productiegerichte paardenhouderij

een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het door middel van een gericht fok- en/of africhtingsprogramma trachten een paard op een hoger niveau te brengen, waardoor de waarde van dat paard in het economische verkeer toeneemt, zoals (op)fokkerijbedrijven, hengstenstations, africhtings- en trainingsbedrijven.

1.52 Recreatief medegebruik

vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.

1.53 Teelt-ondersteunende voorzieningen

uitgespreid afdekmateriaal, afdekmateriaal met ondersteunende constructie (lage, niet menstoegankelijke tunnels en tijdelijke menstoegankelijke tunnels), bestemd voor vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen- en boomteelt.

1.54 Tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten.

1.55 Tijdelijke teelt-ondersteunende voorzieningen

overkapping van de teelt, welke maximaal 6 maanden of korter in het jaar aanwezig is (al dan niet in een aaneengesloten periode).

1.56 Uitgespreid afdekmateriaal

foliemateriaal dat teelt-gebonden is en uitsluitend tijdens de teeltperiode voor het afdekken van gewassen mag worden gebruikt.

1.57 Verbeelding

de verbeelding behorend bij dit plan met idn-nummer NL.IMRO.0946.BPKlaarstraat6en6a-VA01.

1.58 Volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf met ten minste de arbeidsomvang van een volwaardige arbeidskracht en een zodanige bedrijfsomvang dat de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is gewaarborgd.

1.59 Voorgevelrooilijn

een virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van de woning, alsmede zich uitstrekt tot maximaal 10 m. ter weerszijden van die voorgevel.

1.60 Watergang

natuurlijk of kunstmatig kanaal waarlangs water vervoerd kan worden.

1.61 Waterstaat

toestand van het oppervlakte- en grondwater.

1.62 Woning

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd.

1.63 Woonunit

een gebouw bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden hierbij buiten beschouwing gelaten.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 De hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 De rooilijn (langs de rijksweg)

de 50 en 100 meter rooilijn wordt gemeten vanuit de dichtst-bijgelegen rijbaan van de (rijks)weg, waarbij de toe- en afrit ook als rijbaan beschouwd worden.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Esdorpen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - Esdorpen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik;
  2. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder:
    1. een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding intensieve veehouderij ("iv");
een en ander met dien verstande dat:
  1. nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf, intensieve kwekerij of melkveehouderij is niet toegestaan; omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf, intensieve kwekerij of melkveehouderij is wel toegestaan, mits er geen sprake is van vergroting van het bouwvlak;
  2. nieuwvestiging van en omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf of een intensief veehouderij is niet toegestaan;
  3. nieuwvestiging van en omschakeling naar een geitenhouderij is niet toegestaan;
  4. een plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning;
  5. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”.
  6. behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische waarden;
  7. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke karakteristiek, met name de openheid van de bolle akkers en essen;
  8. verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden;
  9. waterhuishoudkundige doeleinden;
  10. groenvoorzieningen;
  11. extensieve dagrecreatie, inclusief semi-verharde parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

 
3.2.1 Algemeen
Op de voor Agrarisch met waarden - Esdorpen aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende eisen gelden:

  1. De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. Het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep en een aan huis gebonden bedrijf is toegestaan, mits:
    1. de functie ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie;
    2. er maximaal 30% van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen;
    3. geen publiekgerichte functie wordt uitgeoefend;
    4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten;
  3. Ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning” is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan.
  4. Ter plaatse van de aanduiding “plattelandswoning” is maximaal 1 plattelandswoning toegestaan.
  5. Buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken zijn, behoudens het bepaalde in 3.2.2. onder 6, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van het agrarisch grondgebruik en/of recreatief medegebruik, dan wel verkeers- en/of nutsvoorzieningen met een maximale hoogte van 1 m en een maximale oppervlakte van 6 m² per bouwwerk;
  6. Nieuwvestiging van geluidszoneringsplichtige inrichtingen is niet toegestaan;
  7. De oppervlakte aan parkeervoorzieningen ten behoeve van de extensieve dagrecreatie mag per locatie maximaal 250 m² bedragen;
3.2.2 Agrarisch bedrijf
Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak met de aanduiding agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 3.1. onder b gelden de volgende eisen:

1. bedrijfsgebouwen:
goothoogte  

max. 7 m.  

bouwhoogte  

max. 10 m.  

dakhelling  

min. 12°  

afstand tot zijdelingse perceelsgrens  

min. 5 m.  

 
2. bedrijfswoningen en plattelandswoningen:
dakhelling  

min. 12°  

Inhoud per bedrijfswoning en plattelandswoning, inclusief bijgebouwen t.b.v. privégebruik  

max. 950 m³  

afstand tot zijdelingse perceelsgrens  

min. 5 m.  

 
3. bijgebouwen bij de bedrijfswoningen en plattelandswoningen:
goothoogte  

max. 3,20 m.  

bouwhoogte  

max. 5,50 m.  

afstand tot zijdelingse perceelsgrens  

min. 5 m.  

afstand tot bedrijfswoning /plattelandswoning 

max. 20 m uit de dichtstbijzijnde gevel  

 
4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
 

bouwhoogte  

inhoud  

afstand tot zijdelingse perceelsgrens  

mestsilo's  

max. 8,50 m.  

max. 2500 m³  

min. 5 m.  

overige silo's  

max. 12 m.  

n.v.t.  

min. 5 m.  

erfafscheidingen  

max. 2 m.  

n.v.t.  

n.v.t.  

overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde  

max. 4,50 m.  

n.v.t.  

n.v.t.  

 
5. teelt-ondersteunende voorzieningen:
 

bouwhoogte  

oppervlakte  

overig  

permanente teelt-ondersteunende voorzieningen (binnen bouwvlak)  

max. 2,50 m., met uitzondering van ondersteunende kassen welke 8 m. hoog mogen zijn  

max. 2.500 m², mits vooraf advies wordt ingewonnen van de kwaliteitscommissie  

 

tijdelijke regenkappen  

max. 2,50 m.  

max. 10% van totale teeltoppervlakte  

aansluitend aan bebouwde deel van het bouwvlak, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de kwaliteitscommissie  

tijdelijke hoge boogkassen  

max. 2,50 m.  

max. 10% van totale teeltoppervlakte  

aansluitend aan bebouwde deel van het bouwvlak, mits vooraf advies
 
wordt ingewonnen van de kwaliteitscommissie 

 
6. als specifieke activiteit bij agrarische bedrijven is de verkoop van streekeigen producten tot max. 200 m² toegestaan;
7. overige nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven zijn niet toegestaan,
8. verhardingen, niet zijnde inritten tussen de weg en het bedrijf, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.
3.2.3 Bedrijf en detailhandel
Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak met de aanduiding Specifieke vorm van agrarisch met waarden - Esdorpen met een nadere functieaanduiding bedrijf en horeca gelden de volgende eisen:

1. bedrijfsgebouwen:
goothoogte  

max. 4,5 m., of maximaal de hoogte zoals bestaand.  

bouwhoogte  

max. 8 m., of maximaal de hoogte zoals bestaand.  

bebouwd oppervlakte  

maximaal de oppervlakte zoals bestaand.  

 
2. bedrijfswoningen:
goothoogte  

max. 5,50 m.  

bouwhoogte  

max. 8 m.  

dakhelling  

minimaal 12°  

inhoud, inclusief bijgebouwen t.b.v. privé- gebruik  

max. 950 m³  

afstand tot zijdelingse perceelsgrens  

min. 5 m.  

 
3. bijgebouwen bij de bedrijfswoning:
goothoogte  

max. 3,20 m.  

bouwhoogte  

max. 5,50 m.  

afstand tot zijdelingse perceelsgrens  

min. 5 m.  

afstand tot bedrijfswoning  

max. 20 m. uit dichtstbijzijnde gevel  

 
4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
bouwhoogte erfafscheidingen  

max. 2 m.; vóór de voorgevelrooilijn max. 1 m.  

bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde  

max. 6 m.  

 
5. omschakeling van niet-agrarische bedrijven is toegestaan voor-zover het betreft bedrijven passend binnen de lijst van categorie 1 en 2-bedrijven, zoals opgenomen in de in Bijlage 1 bij deze planregels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten en daarmee naar aard, omvang en invloed op milieu en omgeving vergelijkbare bedrijven;
6. nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijven is niet toegestaan.

3.3 Nadere eisen

  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. bebouwing;
    2. verhardingen;
  2. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
    1. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
    2. stedenbouwkundige kwaliteit;
    3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    4. de milieusituatie;
    5. de verkeersveiligheid;
    6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    7. de sociale veiligheid;
    8. de externe veiligheid;
    9. de hemelwaterproblematiek.
  3. Voor zover sprake is van bebouwing en verhardingen in het kader van agrarische ontwikkelingen, dient bij de aspecten natuurlijke en/of landschappelijke waarden, stedenbouwkundige kwaliteit en hemelwaterproblematiek in ieder geval het bepaalde in artikel 14.2. in acht te worden genomen.
    Voor zover sprake is van bebouwing en verhardingen in het kader van ontwikkelingen bij niet-agrarische bedrijven en recreatiebedrijven, dient bij de aspecten natuurlijke en/of landschappelijke waarden, stedenbouwkundige kwaliteit en hemelwaterproblematiek in ieder geval het bepaalde in artikel 14.3. in acht te worden genomen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

 
3.4.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
  1. het bepaalde in 3.2. en de bouw van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen toestaan tot een minimale afstand van 3 m. uit de perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
    1. deze kortere afstand vanwege bedrijfstechnische maatregelen noodzakelijk is;
    2. het perceel onvoldoende ruimte biedt om de bebouwing binnen 5 meter te realiseren;
    3. deze kortere afstand vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    4. de belangen van naburige percelen niet onevenredig worden geschaad;
  2. het bepaalde in 3.2.1. en het oprichten van schuilgelegenheden ten behoeve van het hobbymatig houden van vee toestaan tot een maximum van 25 m², onder de voorwaarden dat:
    1. de oprichting van schuilgelegenheden enkel is toegestaan in de wro-zone - bebouwingsconcentraties, zoals aangeduid op de verbeelding;
    2. de oprichting van schuilgelegenheden niet mogelijk is binnen het bouwvlak, dan wel het perceel waarop de schuilgelegenheid wordt opgericht te ver van het bouwvlak af ligt;
    3. sprake moet zijn van een landschappelijke inpassing van de schuilgelegenheid;
    4. op grond van het bepaalde in artikel 14.3. inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  3. het bepaalde in 3.2.1. en overschrijding van de begrenzing van de op de verbeelding aangeduide agrarische bouwvlakken met bebouwing toestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. een doelmatige bedrijfsvoering overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maakt;
    2. overschrijding enkel is toegestaan tot maximaal 10% van het bestaand bouwvlak en slechts éénmalig tijdens de planperiode;
    3. deze afwijking niet geldt voor intensieve veehouderijen gelegen ter plaatse van de aanduiding “reconstructiewetzone - extensiveringsgebied” en nieuwvestigingen van glastuinbouwbedrijven;
    4. deze afwijking geldt niet voor de gronden ter plaatse van de aanduiding "Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied";
    5. aanwezige landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;
    6. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
    7. het woon- en leefklimaat niet worden aangetast;
    8. de milieu-hygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd, met name wat betreft de aspecten geur en geluid;
    9. op grond van het bepaalde in artikel 14.2. inzicht wordt geboden in de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    10. de regels in 3.2.2. in acht genomen worden;
  4. het bepaalde in 3.2.2. en een maximale bouwhoogte van 12 m. voor bedrijfsgebouwen bij een agrarisch bedrijf toestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. een doelmatige bedrijfsvoering deze grotere hoogte noodzakelijk maakt;
    2. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    3. de bouwhoogte vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is;
  5. het bepaalde in 3.2.2. en permanente teelt-ondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak met de aanduiding agrarisch bedrijf met een oppervlakte van méér dan 2.500 m² toestaan, uitsluitend indien:
    1. op grond van het bepaalde in artikel 14.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    2. geen omschakeling plaatsvindt naar een glastuinbouwbedrijf;
    3. een advies verkregen wordt van de kwaliteitscommissie;
  6. het bepaalde in 3.2.2. en tijdelijke teelt-ondersteunende voorzieningen ten behoeve van de aspergeteelt toestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. de voorzieningen maximaal gedurende 3 maanden op de gronden aanwezig zijn;
    2. de maximale hoogte van de voorzieningen 3 m. bedraagt;
    3. rekening gehouden worden met de milieukwaliteit, met name de waterhuishouding en de ecologische waarden in het gebied;
    4. na afloop van de periode van 3 maanden de aanwezige voorzieningen in zijn geheel van de gronden verwijderd worden.
3.4.2 Aanvullend afwegingskader
Een in artikel 3.4.1. genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 3.1., meer in het bijzonder: 
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings, alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten;
  2. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  3. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels;
  4. het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten, anders dan:
    1. toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, of
    2. tot een oppervlakte van 200 m2 per agrarisch bedrijf, mits geen sprake is van een onevenredige verkeers-aantrekkende werking en er geen detailhandel plaatsvindt anders verkoop van lokaal geproduceerde streekeigen producten;
  5. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van meerdere bedrijven is niet toegestaan, met dien verstande dat mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit voor het eigen agrarisch bedrijf wel is toegestaan;
  6. het gebruik van de agrarische bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten;
  7. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  8. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
  9. het gebruik van de agrarische bedrijfswoning als burgerwoning. Dit verbod geldt niet voor bedrijfswoningen die reeds op 1 september 2007 voor burgerbewoning gebruikt worden waarbij de hoofdbewoner sindsdien niet gewijzigd is, dan wel waarvoor na die datum een persoonsgebonden beschikking is verleend dan wel waarvoor na die datum een ontheffing/afwijking is verkregen ten behoeve van het gebruik voor burgerwoning dan wel ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch -  plattelandswoning”.
  10. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten.
  11. Het gebruik van gronden en opstallen voor het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen met een totaal volume van meer dan 3 kubieke meter binnen 50 meter gemeten vanaf de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch -  plattelandswoning”, met dien verstande dat voor het opslaan van kuilvoer een afstand van 25 meter geldt.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

   
3.6.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
  1. artikel 3.5. onder a en toestaan dat de gronden bij een burgerwoning, recreatiebedrijf of agrarisch bedrijf worden gebruikt als kleinschalig kampeerterrein tot maximaal 25 kampeerplaatsen, onder de voorwaarden dat:
    1. kampeermiddelen maximaal 75 m. van de grens van het agrarisch bouwvlak of van de bestaande bebouwing behorende bij de burgerwoning, waarbij het kleinschalig kamperen hoort, geplaatst mogen worden;
    2. buiten het agrarisch bouwvlak mag geen extra bebouwing ten behoeve van het kleinschalig kamperen worden opgericht;
    3. de kleinschalige kampeerplaats dient te worden voorzien van een adequate afschermende beplanting. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden voorgelegd, dat de goedkeuring behoeft van het college van burgemeester en wethouders van Nederweert;
    4. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
    5. op grond van het bepaalde in artikel 14.3. inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  2. artikel 3.5. onder d en de uitoefening van nevenactiviteiten toestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. de nevenactiviteit onderschikt blijft aan het bestaande gebruik van het perceel;
    2. de nevenactiviteit qua aard en omvang dient te passen bij de specifieke kwaliteit en schaal van de omgeving;
    3. de nevenactiviteit dient plaats te vinden in de bestaande bebouwing;
    4. de nevenactiviteit niet mag leiden tot vergroting van de bestaande bebouwing;
    5. de nevenactiviteit geen (extra) hinder of belemmeringen mag veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
    6. het een gebiedseigen functie betreft;
    7. maximaal 1 nevenactiviteit per adres is toegestaan;
  3. artikel 3.5. onder d en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor verblijfs- en dag-recreatieve voorzieningen, onder de voorwaarden dat:
    1. sprake is van een landschappelijke inpassing. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden voorgelegd, dat de goedkeuring behoeft van het college van burgemeester en wethouders van Nederweert;
    2. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
    3. uit een natuurwaardenonderzoek dient te blijken dat de activiteit niet strijdig is met de Wet natuurbescherming;
    4. er mag geen (extra) hinder of belemmering worden veroorzaakt voor omliggende bedrijven of woningen;
    5. op grond van het bepaalde in artikel 14.3. inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  4. artikel 3.5. onder f en toestaan dat de agrarische bedrijfsgebouwen gebruikt worden ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten, onder de voorwaarden dat:
    1. de huisvesting enkel plaatsvindt in de bestaande bebouwing, met dien verstande dat oprichting van extra bebouwing enkel is toegestaan, mits deze passend is bij de bestaande bedrijfsgebouwen, voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 3.2.2. en sprake is van landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    2. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is vanuit het oogpunt van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte in het betreffende agrarische bedrijf;
    3. de huisvesting enkel werknemers betreft die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
    4. er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar leef- en woonklimaat;
    5. het gebruik dient te worden beëindigd, zodra de behoefte aan tijdelijke huisvesting ter plaatse niet meer aan de orde is.
  5. artikel 3.5. onder g en toestaan dat bijgebouwen gebruikt worden ten behoeve van mantelzorg onder de voorwaarden dat:
    1. sprake is van een mantelzorgindicatie;
    2. de voor mantelzorg te gebruiken wooneenheid niet geheel mag worden gescheiden van de hoofdbebouwing;
    3. sprake dient te zijn van een ondergeschikte functie bij de woning;
    4. er geen nieuwe woning mag ontstaan;
    5. het gebruik dient te worden beëindigd, zodra de mantelzorg ter plaatse niet meer aan de orde is.
  6. artikel 3.5. onder i en toestaan dat de agrarische bedrijfswoning wordt gebruikt voor bewoning door burgers, onder de voorwaarden dat:
    1. de bewoning is aangevangen na 1 september 2007;
    2. het betreft een bestaande woning die binnen een agrarisch bouwblok ligt;
    3. er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar leef- en woonklimaat;
    4. er mag geen (extra) hinder of belemmering worden veroorzaakt voor het bedrijf waarbij de woning hoort alsmede voor omliggende bedrijven.
3.6.2 Aanvullend afwegingskader
Een in 3.6.1. genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
 
  1. de activiteit belemmert geen andere activiteiten in de omgeving;
  2. er ontstaat geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie;
  3. functiewijziging ten behoeve van nieuwe solitaire detailhandelsvestigingen, groothandel, kantoren, glastuinbouw, (zware) industrie, transport- en distributiefuncties en andere bedrijvigheid die op grond van rijks- of provinciaal beleid elders dient te worden gelokaliseerd en bedrijvigheid niet genoemd in de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten of gelijkwaardig is niet toegestaan;
  4. er vindt bovendien geen onevenredige aantasting plaats van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de milieusituatie;
    3. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
    4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    5. de sociale veiligheid.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
3.7.1 Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van de bodem tot meer dan 0,5 meter;
  2. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
  3. het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van:
    1. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen;
    2. het aanleggen van koe- of kavelpaden;
    3. het aanleggen van verhardingen op de gronden tussen de voorzijde van het agrarisch bouwvlak en de ontsluitingsweg of gebied tussen de voorzijde van een burgerwoning en de ontsluitingsweg of binnen 5 m. uit de bestaande bebouwing ten behoeve van de woning;
  4. het vellen, rooien, zaaien of aanplanten van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in een kapvergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening is geregeld, zoals deze regelingen luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik.
3.7.2 Uitzonderingen op verbod
Het in artikel 3.7.1. vervatte verbod is niet van toepassing op andere-werken en werkzaamheden die:
  1. uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen (bouw)vlak met een functieaanduiding, zoals nader omschreven in de bestemmingsomschrijving in deze bestemming;
  2. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.7.3 Afwegingskader
Een in artikel 3.7.1.genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan(direct of indirect) te verwachten gevolgen de agrarische en/of de landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.
3.7.4 Strafregel
Overtreding van het verbod in 3.7.1. is een strafbaar feit.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

 
3.8.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
  1. omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf toestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. sprake dient te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat zich overtuigend in de richting van volwaardigheid ontwikkelt;
    2. op grond van het bepaalde in artikel 14.3.2. inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    3. de maximale oppervlakte van de nieuwe bouwkavel mag de maat van 1,5 ha overschrijden indien op grond van het bepaalde in artikel 14.2.3. en 14.2.4. inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    4. bij overschrijding van de oppervlaktemaat van 1,5 ha een advies verkregen wordt van de kwaliteitscommissie;
    5. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden;
    6. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    7. de milieu-hygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd;
    8. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    9. de bedrijfswoning mag niet eerder worden gebouwd dan nadat de bedrijfsgebouwen zijn gebouwd;
    10. de regels in artikel 3.2.2. in acht genomen worden;
  2. omschakeling naar een intensieve kwekerij toestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat zich overtuigend in de richting van volwaardigheid ontwikkelt;
    2. op grond van het bepaalde in artikel 14.2.2. inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    3. de maximale oppervlakte van de nieuwe bouwkavel mag de maat van 1,5 ha overschrijden indien op grond van het bepaalde in artikel 14.2.3. en 14.2.4. inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    4. bij overschrijding van de oppervlaktemaat van 1,5 ha een advies verkregen wordt van de kwaliteitscommissie;
    5. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden;
    6. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    7. de milieu-hygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd;
    8. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    9. de bedrijfswoning mag niet eerder worden gebouwd dan nadat de bedrijfsgebouwen zijn gebouwd;
    10. de regels in artikel 3.2.2. in acht genomen worden;
  3. omschakeling naar een melkveehouderij toestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat zich overtuigend in de richting van volwaardigheid ontwikkelt;
    2. op grond van het bepaalde in artikel 14.2.2. inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    3. de maximale oppervlakte van de nieuwe bouwkavel mag de maat van 1,5 ha overschrijden indien op grond van het bepaalde in artikel 14.2.3. en 14.2.4. inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    4. bij overschrijding van de oppervlaktemaat van 1,5 ha een advies verkregen wordt van de kwaliteitscommissie;
    5. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden;
    6. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    7. voor zover van toepassing, reëel zicht is op het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming;
    8. het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast;
    9. de milieu-hygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd;
    10. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    11. de bedrijfswoning mag niet eerder worden gebouwd dan nadat de bedrijfsgebouwen zijn gebouwd;
    12. de regels in artikel 3.2.2. in acht genomen worden;
  4. het bouwvlak voor een intensief veehouderijbedrijf vergroten tot maximaal 1,5 ha, onder de voorwaarden dat:
    1. de vergroting noodzakelijk is in verband met een vanwege bedrijfseconomische dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijke uitbreiding van het agrarische bedrijf;
    2. uitbreiding van het bouwblok niet is toegestaan op een bouwblok met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - niet uitbreiden";
    3. voor zover van toepassing, reëel zicht is op het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming;
    4. het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast;
    5. op grond van het bepaalde in artikel 14.2.2. inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    6. de maximale oppervlakte van de nieuwe bouwkavel mag de maat van 1,5 ha overschrijden indien op grond van het bepaalde in artikel 14.2.3. en 14.2.4. inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    7. bij overschrijding van de oppervlaktemaat van 1,5 ha een advies verkregen wordt van de kwaliteitscommissie;
    8. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden;
    9. de milieu-hygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd;
    10. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    11. de regels in artikel 3.2.2. in acht genomen worden;
  5. de aanduiding agrarisch bedrijf of wonen wijzigen in de aanduiding bedrijf (zijnde niet-agrarisch bedrijf), onder de voorwaarden dat:
    1. het betreft een bedrijf passend binnen de lijst van categorie 1 en 2-bedrijven, zoals opgenomen in de in Bijlage 1 bij deze planregels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten en daarmee naar aard, omvang en invloed op milieu en omgeving vergelijkbare bedrijven;
    2. wijziging enkel is toegestaan in de wro-zone - bebouwingsconcentraties;
    3. de bedrijfsactiviteiten uitgevoerd worden in de bestaande bebouwing; vervangende nieuwbouw is toegestaan, mits er sprake is van een afname van het bouwvolume en er een stedenbouwkundige/landschappelijke verbetering intreedt;
    4. sprake dient te zijn van een goede landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische inpassing;
    5. geen sprake is van een onevenredige verkeers-aantrekkende werking;
    6. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    7. op grond van het bepaalde in artikel 14.3. inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
    8. de regels in artikel 3.2.4. in acht genomen worden;
  6. de aanduiding agrarisch bedrijf wijzigen in de aanduiding wonen, onder de voorwaarden dat:
    1. ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
    2. geen sprake is van een Ruimte-voor-Ruimte woning;
    3. de regels zoals hieronder afgebeeld in acht worden genomen;

1. Woningen , inclusief bijgebouwen:
dakhelling  

min. 12°, deze eis geldt niet voor bijgebouwen  

inhoud (woning, inclusief alle bijbehorende
 
bijgebouwen zowel binnen als buiten het bouwvlak)  
maximaal 950 m³, tenzij sprake is van een ruimte voor ruimte woning, welke een maximale inhoud van 1.100 m³ mogen hebben  

afstand tot zijdelingse perceelsgrens voor woning én bijgebouwen  
min. 5 m.  

afstand tot hart van de weg  

min. 30 m. bij gebiedsontsluitingswegen, met inachtneming van het onderstaande ;
Het is verboden nieuwe bebouwing te situeren binnen een afstand van:

a. 30 m. uit het hart van de weg langs gebiedsontsluitingswegen, met dien verstande dat voor:
1. de Klaarstraat, voorzover noord-zuid lopend, een afstand van 20 m. geldt;
b. 15 m. uit het hart van erftoegangswegen en onverharde wegen;
c. 20 m. uit spoorwegen, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf;
d. 20 m. vanaf de oeverlijn van kanalen
min. 15 m. bij erftoegangs- en onverharde wegen
situering Ruimte voor Ruimte-woning 
in of maximaal 2 meter achter de gevellijn,
goothoogte vrijstaande bijgebouwen
max. 3,20 m.  
bouwhoogte vrijstaande bijgebouwen 
max. 5,50 m.  
afstand tot woning voor vrijstaande bijgebouwen  
max. 20 m. uit dichtstbijzijnde gevel  
 
2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend binnen een afstand van maximaal 50 m. achter de voorgevelrooilijn:
bouwhoogte erfafscheidingen  
max. 2 m.; erfafscheidingen zijn ook vóór de voorgevelrooilijn toegestaan tot een bouwhoogte van max. 1 m.  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde  
max. 6 m. 
oppervlakte 
max. 30 m²  
 
3. nieuwbouw van woningen is niet toegestaan;
4. vervangende nieuwbouw is toegestaan, mits dit plaatsvindt op de bestaande fundamenten;
5. een minicamping is toegestaan binnen een bouwvlak met de aanduiding 'minicamping', tot 15 kampeerplaatsen en met uitzondering van stacaravans of permanente plaatsen voor caravans.
6. het aantal woningen niet mag toenemen;
7. geen belemmeringen optreden voor omliggende agrarische bedrijven;
8. de milieu-hygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd, met name wat betreft de aspecten geur en geluid;
9. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
10. sprake dient te zijn van een goede landschappelijke inpassing;
11. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
12. op grond van het bepaalde in artikel 14.3. inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  1. de aanduiding agrarisch bedrijf, bedrijf of wonen wijzigen in de aanduiding recreatieve doeleinden onder de voorwaarden dat:
    1. voor zover van toepassing de agrarische- of bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd, dan wel als nevenactiviteiten kunnen worden beschouwd;
    2. sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie van het recreatiebedrijf;
    3. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie oplevert;
    4. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    5. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    6. op grond van het bepaalde in artikel 14.4. inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
    7. geen belemmeringen optreden voor omliggende agrarische bedrijven;
    8. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  2. de aanduiding agrarisch bedrijf, bedrijf, recreatie, of wonen wijzigen in de aanduiding maatschappelijk, onder de voorwaarden dat:
    1. voor zover van toepassing de agrarische- of bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd, dan wel als nevenactiviteiten kunnen worden beschouwd;
    2. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie oplevert;
    3. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    4. op grond van het bepaalde in artikel 14.3. inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
    5. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    6. geen belemmeringen optreden voor omliggende agrarische bedrijven;
3.8.2 Aanvullend afwegingskader
Een in artikel 3.8.1. genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de milieusituatie;
  2. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen;
  6. het straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 4 Leiding - Gas

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van hoofdtransportleidingen, waarbij aan de op de verbeelding onderscheiden soorten hoofdtransportleidingen de volgende functies zijn toegekend:
  1. hogedruk gastransportleiding, met een strook van 5 m. ter weerszijden van de op de verbeelding aangeduide leiding;
  2. hogedruk gasvoedingsleiding, met een strook van 5 m. ter weerszijden van de op de verbeelding aangeduide leiding.

4.2 Bouwregels

Op de tot Leiding - Gas bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de hoofdtransportleidingen. Overige bouwwerken zijn niet toegestaan.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.2. en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van en conform de overige voor deze gronden aangewezen bestemming(en), onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de energievoorziening. Daartoe wordt vooraf advies ingewonnen van de leidingbeheerder.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
4.4.1 Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren, te doen, of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorzieningen in gevaar kunnen brengen:
  1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en of bomen;
  5. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding en ophoging;
  6. het vellen of rooien van houtgewas.
4.4.2 Uitzonderingen op verbod
Het in 4.4.1. genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en beheer van de hoofdtranspotleiding betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.4.3 Afwegingskader
Een in 4.4.1. genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de genoemde werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoofdtransportleidingen ontstaat of kan ontstaan.
  1. alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder 4.4.1. wordt advies ingewonnen van de leidingbeheerder/directeur van het energiebedrijf.
4.4.4 Strafregel
Overtreding van het verbod in 4.4.1. is een strafbaar feit.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

5.2 Bouwregels

Op de tot Waarde - Archeologie bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
  1. verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van een gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,4 meter ten opzicht van het maaiveld;
  2. de bouw van een bijgebouw van, of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een bruto-oppervlak van de bodemingreep van ten hoogste 250 m2;
  3. bouwwerken ten dienste van de in lid 5.1. genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,40 meter ten opzichte van het maaiveld.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van bouwwerken, voor zover die worden gebouwd op, of binnen een afstand van 25 meter tot gebieden die op de verbeelding zijn aangeduid als Waarde -Archeologie, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van het betreffende waardevolle terrein, maar ook omdat de exacte begrenzing van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaat.

5.4 Afwijken van de bouwregels

 
5.4.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2. en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de overige voor deze gronden aangewezen bestemming(en).
5.4.2 Afwegingskader
Een in 5.4.1. genoemde ontheffing kan slechts worden verleend mits:
  1. uit gemeentelijk archeologisch beleid blijkt dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is, of
  2. uit archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en zo nodige zeker is gesteld.
    In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. In dit geval worden aan de vergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
5.5.1 Algemeen
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van 250 m2 of meer:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,4 meter onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. het aanbrengen van diep-wortelende beplantingen en het rooien van diep-wortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd;
  3. het ophogen en egaliseren van gronden;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
  7. het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,4 meter.
5.5.2 Uitzonderingen op verbod
Het in 5.5.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
  3. het normaal onderhoud en beheer betreffen.
5.5.3 Afwegingskader
Een in artikel 5.5.1. genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. uit gemeentelijk archeologisch beleid blijkt dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is, of
  2. uit archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en zo nodig zeker is gesteld. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de vergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. In dit geval worden aan de vergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
5.5.4 Strafregel
Overtreding van het verbod in 5.5.1. is een strafbaar feit.

5.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de verbeelding van het plan zodanig te wijzigen dat het bestemmingsvlak:
  1. naar ligging wordt verschoven, dan wel
  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel
  3. van de verbeelding wordt verwijderd,
voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

 

7.1 Afkoppelen hemelwater

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk is verzekerd dat in voldoende mate op eigen terrein in het afkoppelen/infiltreren van hemelwater wordt voorzien, overeenkomst het “Gemeentelijk rioleringsplan Nederweert 2017-2021” inclusief bijbehorende bijlagen ( vastgesteld d.d. 13 december 2016).
  2. Indien het “Gemeentelijk rioleringsplan Nederweert 2017-2021” inclusief bijbehorende bijlagen wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

 

8.1 Geoorloofd gebruik

Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:
  1. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van (jaarlijks) terugkerende evenementen en activiteiten - waaronder mede begrepen (groeps)kamperen - met een maximum van 3 keer per jaar per perceel en met een duur van minder dan 15 dagen per evenement, inclusief op- en afbouwen, Wanneer vergunningen zijn vereist als gevolg van een wettelijk voorschrift, dan dienen deze te zijn verleend. De in de vorige zin opgenomen uitzondering op het strijdig gebruik geldt niet voor gronden en bouwwerken gelegen binnen een afstand van 2 km uit Natura2000 gebieden of gelegen in de bestemming Natuur of gelegen binnen een stiltegebied.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

 

9.1 Boringsvrije zone

Ter plaatse van de gronden met de aanduiding milieuzone - Boringsvrije zone mogen geen activiteiten worden ontplooit die strijdig zijn met de bescherming van de bodem en grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening. Het gaat om activiteiten in de vorm van boringen en roeren van grond die dieper reiken dan 80 meter onder maaiveld.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

 

10.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
  1. de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  3. de planregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot, waarbij voor een vergroting tot meer dan 30 m. overleg dient plaats te vinden met Defensie in het kader van de veiligheid voor vliegverkeer binnen laagvlieggebieden;
  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
  5. de voorgeschreven maten met maximaal 10%, mits niet elders in deze planregels wordt voorzien in een ontheffing van de maatvoerings-regels.

10.2 Afwegingskader

Een in 10.1. genoemde ontheffing kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de externe veiligheid.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

 

11.1 Wijzigingsbevoegdheid

 
11.1.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
  1. nadere aanduidingen met betrekking tot de functie van de verbeelding verwijderen;
  2. bestemmingsgrenzen met max. 5 m. verschuiven;
  3. een aanduiding "uitbreiding niet toegestaan" opnemen op bouwvlakken waar de sloopregeling van artikel 11.2. is toegepast.
11.1.2 Afwegingskader
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in 11.1.1. a, b en c genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  3. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.

11.2 Algemene sloopregeling

 
11.2.1 Algemeen
In de volgende omstandigheden wordt naast hetgeen reeds conform de overige regels wordt vereist, tevens een sloopregeling voorgeschreven:
  1. het via wijziging splitsen van woningen;
  2. de afwijkingsregels en wijzigingsregels waarin op basis van artikel 14.2 de kwaliteitsregel Ruimtelijke kwaliteit via het instrumenten kwaliteitsbijdrage is voorgeschreven.
11.2.2 Voorwaarden sloopverplichting
  1. Voor zover sloop is voorgeschreven ingevolge 11.2.1. onder a moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
    1. het slopen van de overige gebouwen binnen het betreffende bouwvlak, voor zover deze het ingevolge de regels bij de betreffende woning toegestane inhoudsmaat voor de woning inclusief bijgebouwen overschrijden;
    2. sloop van monumenten niet is toegestaan;
    3. sloop van cultuurhistorisch waardevolle panden, zoals aangegeven in bijlage 2, is niet nodig.
  2. Voor zover sloop is voorgeschreven ingevolge 11.2.1. onder b moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
    1. er dient ten minste het dubbele oppervlak aan bestaande gebouwen binnen het betreffende bouwvlak te worden gesloopt in vergelijk met de nieuw op te richten bebouwing.
    2. de gebouwen mogen niet betrokken zijn geweest bij de ruimte-voor-ruimte-regeling, Regeling Beëindiging Veehouderijtakken of een andere regeling waarvoor een sloopvergoeding wordt ontvangen.
11.2.3 Aanvullend afwegingskader
  1. Deze sloopregeling is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
  2. De onder 11.2.2 bedoelde sloop van bestaande gebouwen mag ook inhouden de sloop van bestaande gebouwen elders in het plangebied, met dien verstande dat de bestemming van het bouwperceel waar gesloopt wordt, gewijzigd wordt in de gebiedsbestemming, dan wel de aanduiding wonen met inachtneming van de wijzigingsbevoegdheid.

Artikel 12 Overige regels

 

12.1 Afstand bebouwing tot (spoor-)wegen en kanalen

 
12.1.1 Algemeen
Het is verboden nieuwe bebouwing te situeren binnen een afstand van:
  1. 30 m. uit het hart van de weg langs gebiedsontsluitingswegen;
  2. 15 m. uit het hart van erftoegangswegen en onverharde wegen;

12.2 Parkeren

 
12.2.1 Parkeren
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd dat op eigen terrein aan, in of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk behoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen en dat deze parkeergelegenheid in stand wordt gehouden.
  2. Er is sprake van “voldoende parkeergelegenheid” als bedoeld onder a. indien wordt voldaan aan de parkeercijfers van de CROW publicatie 381: “Toekomst bestendig parkeren. Van parkeerkerncijfers naar parkeernormen” (december 2018).
12.2.2 Laden en lossen
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. In deze behoefte moet op eigen terrein zijn voorzien. De ruimte voor het laden en lossen van goederen moet tevens in stand worden gehouden.
12.2.3 Afwijken
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 12.2.1. en/of 12.2.2.
  1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
12.2.4 Voorwaarden voor afwijken
Afwijken van de regels, als bedoeld in artikel 12.2.1. en/of artikel 12.2.2. is slechts mogelijk indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
  2. de woon- en leefsituatie.

Artikel 13 Verhouding tussen bestemmingen

  1. Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming:
  2. Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
    1. in de eerste plaats de regels van de dubbelbestemming Leiding – Gas;
    2. in de tweede plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie.

Artikel 14 Kwaliteitsregels

 

14.1 Algemeen

Het bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk. Om verzekerd te zijn van kwaliteitsverbetering worden instrumenten ingezet die erop gericht zijn om de ontwikkelingen te combineren met die benodigde kwaliteitsverbetering.

Deze kwaliteitsverbetering vindt via een drietal benaderingen plaats:
  1. ruimtelijke kwaliteit intensief veehouderijbedrijf binnen landbouwontwikkelingsgebieden;
  2. ruimtelijke kwaliteit via het instrument BOM+;
  3. ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage.

De ruimtelijke kwaliteit intensief veehouderijbedrijf binnen landbouwontwikkelingsgebieden heeft betrekking op de nieuwvestiging (waaronder mede begrepen omschakeling naar) en uitbreiding van intensieve veehouderijbedrijven binnen de op de verbeelding aangeduide Landbouwontwikkelingsgebieden.

De ruimtelijke kwaliteit via het instrument BOM+ geldt ten aanzien van agrarische bedrijven. Voor zover sprake is van uitbreiding van verharding en bebouwing binnen het bouwblok kan het instrument worden ingezet via de nadere eisenregeling. Voor zover het betreft het oprichten van een nieuwe bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf dan wel bouwvlakuitbreiding of nieuwvestiging van agrarische bedrijven en omschakeling naar niet-grondgebonden agrarische bedrijven, wordt het instrument ingezet in het kader van de ontheffing respectievelijk wijzigingsbevoegdheid.

De ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage geldt voor niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. Voor zover het betreft:
  • ontwikkelingen buiten het bouwvlak
  • een meer ingrijpende uitbreiding van niet-agrarische bedrijven/recreatiebedrijven
  • het toevoegen van nevenactiviteiten

14.2 Ruimtelijke kwaliteit via het instrument POL-uitwerking BOM

 
14.2.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd medewerking te verlenen aan de in dit bestemmingsplan op opgenomen afwijkings-, wijzigings- en nadere eisenregels, onder de voorwaarde dat - voor zover het betreft ontwikkelingen ten behoeve van agrarische bedrijven - naast de reeds in de betreffende regels opgenomen voorwaarden, tevens wordt voldaan aan de bepalingen op grond van de provinciale POL-uitwerking BOM+.

Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een drietal pakketten, te weten:
  • verplicht basispakket;
  • basispakket-plus;
  • basispakket-extra.
    In de volgende tabel is aangegeven wanneer de diverse pakketten verplicht zijn en wanneer advies moet worden ingewonnen bij de kwaliteitscommissie:
 
Basispakket  
Basispakket-
plus  
Basispakket-
extra  
Advies kwaliteitscommissie  
Uitbreiding bebouwing of verharding binnen bouwblok alsmede het vergroten agrarisch bouwvlak tot referentiemaat (1,5 ha) in agrarisch gebied /landbouwontwikkelingsgebied  
Verplicht  
Vrijwillig  
Vrijwillig  
Nee  
Uitbreiding bebouwing of verharding binnen bouwblok alsmede vergroten agrarisch bouwvlak tot referentiemaat (1,5 ha) in agrarisch gebied met waarden  
Verplicht  
Verplicht  
Vervangend voor Basispakket-plus  
Ja, uitsluitend voor zover het betreft het vergroten van het agrarisch bouwvlak 
Vergroten agrarisch bouwvlak of nieuwvestiging boven de referentiemaat (1,5 ha in alle gebieden met uitzondering van landbouwontwikkelingsgebied)  
Verplicht  
Verplicht  
Verplicht; eventueel te vervangen door een extra tegenprestatie uit het Basispakket-plus  
Ja  
Vergroten agrarisch bouwvlak of nieuwvestiging van niet intensief veehouderijbedrijf boven de referentiemaat (1,5 ha) in landbouwontwikkelingsgebied  
Verplicht  
Verplicht  
Vervangend voor Basispakket-plus  
Ja  
Vergroten agrarisch bouwvlak of nieuwvestiging van intensief veehouderijbedrijf boven de 3 ha. in landbouwontwikkelingsgebied  
Verplicht  
Verplicht  
Verplicht; eventueel te vervangen door een extra tegenprestatie uit het Basispakket-plus  
Ja  
Omschakeling naar niet grondgebonden bedrijf  
Verplicht  
Verplicht  
Vervangend voor Basispakket-plus  
Ja  
Uit de tabel blijkt dat het basispakket steeds verplicht is. Het basispakket-plus is bij zwaardere ingrepen verplicht. Het basispakket-extra is niet verplicht, maar kunnen als vervanging worden ingezet voor het basispakket-plus.
In de volgende artikelleden is uiteengezet welke (tegen)prestaties onderdeel vormen van het betreffende pakket. Om te komen tot een goede toepassing van de (tegen)prestaties, dienen alle fysieke omgevingscomponenten, die samenhangen met de beoogde agrarische bedrijfsontwikkeling, in ogenschouw te worden genomen, te weten: water, erosie, landschappelijke inpassing, cultuurhistorie, natuur en landschap, milieu, ontstening/ontglazing en veiligheid/overstroming.
Om inzicht te krijgen in de aard van de agrarische ontwikkeling(en) en de effecten op de omgevingskwaliteiten, dient een bedrijfsontwikkelingsplan (BOP) te worden overgelegd. In dit BOP wordt een duurzame tegenprestatie gericht op de omgevingskwaliteit geformuleerd, die dient te beantwoorden aan de doelstelling van de onderliggende gebiedsbestemming, en wordt ingegaan op de borging ervan.
14.2.2 Basispakket
In het kader van het basispakket dienen de volgende randvoorwaarden in acht te worden genomen:
  1. er dient sprake te zijn van een inpassing van de nieuwe bebouwing/verharding op basis van een inpassingsplan, waarbij een en ander is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke inpassing en ruimtelijke inpassing);
  2. herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
  3. voorzieningen ter voorkoming van problematiek op het gebied van hemelwater als gevolg van nieuwe bebouwing/verharding (water- en erosie-aspecten). Hierbij dient uit te worden gegaan van afkoppeling van hemelwater, waarbij afhankelijk van de situatie sprake van infiltratie of retentie kan zijn.
14.2.3 Basispakket-plus
In het kader van het basispakket-plus dient aanvullend op het basispakket voldaan te worden aan één of meerdere van de onderstaande componenten, afhankelijk van het agrarische bedrijfstype en de in het geding zijnde omgevingswaarden:
  1. architectonische vormgeving van de nieuw op te richten bebouwing;
  2. voorzieningen ter voorkoming van problematiek op het gebied van hemelwater, als gevolg van bestaande bebouwing/verharding;
  3. opruimen oude gebouwen/verharding;
  4. maatregelen op het gebied van veiligheid/overstroming in beekdalen;
  5. herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
  6. het aanbrengen van extra milieu-reducerende maatregelen op het gebied van geluid, geur, ammoniak, stof of trilling;
  7. voor intensieve veehouderij bij meerdere bedrijfslocaties: beste locatiemethode gericht op afbouw van de tweede en/of volgende locaties, waarbij op een vast te leggen moment sloop van de gebouwen zal plaatsvinden.
14.2.4 Basispakket-extra
Op verzoek van de initiatiefnemer/ondernemer kan worden gekozen voor maatregelen buiten het bouwblok, met name gericht op bedrijfsgronden, waarbij deze maatregelen in voorkomende gevallen de onderdelen van het basispakket-plus kunnen vervangen. Hierbij kan gedacht worden aan:
  1. aanvullende maatregelen op het gebied van waterbeheer (kwalitatief, kwantitatief, grondwater, oppervlaktewater);
  2. aanvullende maatregelen op het gebied van erosie (inzaaien grasland op hellingen, aanleggen van lijnvormige landschapselementen);
  3. extra maatregelen op vlak van inrichting/beheer van natuur en landschap;
  4. ontsluiting/openstelling recreatief medegebruik en versterking/beheer cultuurhistorische relicten;
  5. duurzaamheidsaspecten;
  6. sloop van bedrijfsgebouwen elders;
  7. andere, nog niet genoemde mogelijkheden die de ondernemer in zijn situatie ziet.

14.3 Ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage

 
14.3.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd medewerking te verlenen aan de in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen afwijkings- en wijzigingsregels, onder de voorwaarde, dat naast de reeds genoemde voorwaarden, tevens wordt voldaan aan de bepalingen omtrent het leveren van een kwaliteitsbijdrage, waarbij het gaat om de volgende doelstellingen en bijdragen.
14.3.2 Agrarisch met waarden - Esdorpen
Binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Esdorpen is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het open houden van de bolle akkers en essen alsmede op het behouden en versterken van de aanwezige cultuurhistorische waarden door bebouwing te concentreren aan randen van essen en rondom brinken. Deze doelstellingen kunnen worden bereikt door het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:
  1. sloop van bebouwing in Es/ bolle akker (niet aan randen);
  2. primaire oriëntatie op monumentale/ beeldbepalende kwaliteiten;
  3. hoogwaardige architectonische kwaliteit;
  4. agrarisch natuurbeheer;
  5. behoud en herstel cultuurhistorisch waardevolle panden;
  6. vervangende nieuwbouw met hogere kwaliteit;
  7. inpassende beplanting.

4 Overgangs- en slotregels

 

Artikel 15 Overgangsrecht

 

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

15.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 15.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 15.1.met maximaal 10 %.

15.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 15.1. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

15.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 15.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

15.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 15.4, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

15.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 15.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan, Klaarstraat 6 en 6a Ospel.