1.1 plan:
het bestemmingsplan “Herziening Buitengebied, Bientjesweg Ospel” met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPBientjesweg2019-VA01 van de gemeente Nederweert.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding:
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, met daarin onderscheid tussen:
- grondgebonden agrarisch bedrijf, waaronder wordt begrepen een akkerbouw bedrijf en een veehouderij, niet zijnde intensieve veehouderij en waaronder mede begrepen een productiegerichte paardenhouderij.
- intensief veehouderijbedrijf:
- glastuinbouwbedrijf;
- intensieve kwekerij, waaronder een viskwekerij en champignonkwekerij;
- geitenhouderij;
- melkveehouderij.
Met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf kan worden aangemerkt.
1.6 agrarisch bouwblok:
de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden ("as-gg")', 'intensieve veehouderij ("iv")', 'glastuinbouwbedrijf ("gt")', 'intensieve kwekerij ("ik")', 'Specifieke vorm van agrarisch - melkveehouderij ("sa-m"), 'Specifieke vorm van agrarisch met waarden - Esdorpen - grondgebonden ("saw-gg")', 'Specifieke vorm van agrarisch met waarden - Esdorpen - melkveehouderij ("sa-m"), 'Specifieke vorm van agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen - grondgebonden ("saw-gg")', 'Specifieke vorm van agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen - melkveehouderij ("saw-m"), 'Specifieke vorm van natuur - grondgebonden ("sn-gg")' of 'Specifieke vorm van natuur - melkveehouderij ("sn-m"), ‘Specifieke vorm van agrarisch – geitenhouderij (“sa-gh”)’, ‘Specifieke vorm van agrarisch met waarden – geitenhouderij (“sa-gh”).
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bestaand:
zoals bestond ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bijgebouw:
een vrijstaand dan wel aangebouwd gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt.
1.12 BOM+:
de uitwerking Bouwkavel op Maat plus van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), gericht op het mogelijk maken van (agrarische) bedrijfsontwikkelingen en tegelijkertijd winst behalen in de omgevingskwaliteit, vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg d.d. 15 juli 2003 en inwerking getreden d.d. 11 september 2003.
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.16 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.19 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.20 extensieve dagrecreatie:
recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve (dag)recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten.
1.21 gebiedseigen functie:
functie die thuishoort in een specifiek gebied.
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.23 glastuinbouw:
een agrarische bedrijfsvoering, die gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen;
1.24 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Tot een grondgebonden agrarisch bedrijf worden met name een akkerbouwbedrijf, een veehouderij (niet zijnde een intensief veehouderijbedrijf), alsmede een productiegerichte paardenhouderij gerekend. Een geitenhouderij wordt niet tot een grondgebonden agrarisch bedrijf gerekend.
1.25 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.26 intensief veehouderijbedrijf:
het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. In principe wordt gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen, parelhoenders (waarvoor een milieuvergunning is verleend). Een melkveehouderij en een intensieve kwekerij worden niet beschouwd als intensief veehouderijbedrijf.
1.27 intensieve kwekerij:
een agrarisch bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van produkten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, zonder dat het productieproces afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Het produktieproces vindt voornamelijk plaats binnen bebouwing, niet zijnde kassenbouw. Tot een intensieve kwekerij behoren met name bedrijven als een viskwekerij en champignonkwekerij. Een intensieve veehouderij wordt hiertoe niet gerekend.
1.28 kampeermiddel:
- een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
- enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is;
één en ander voorzover de onder a en b bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Stacaravans worden hiertoe niet gerekend.
1.29 kampeerplaats:
plaats geschikt voor een kampeermiddel.
1.30 kanaal:
een door de mens (al dan niet met machines) gegraven vaarweg, meestal in een rechte lijn aangelegd en ten behoeve van de scheepvaart of de aan- of afvoer van water.
1.31 kas:
een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend en transparant materiaal dienen tot het kweken of trekken van bomen, vruchten, bloemen of planten.
1.32 kleinschalig kamperen:
het gebruik van de gronden ten behoeve van een beperkt kampeerterrein met maximaal 25 kampeermiddelen.
1.33 landschapselement:
punt-, lijn- en vlakelementen met een maximale grootte van 5 ha, die een groene of blauwe component bezitten, en die voor de identiteit van het landschap van algemeen belang zijn vanwege hun leeftijd (ouder dan 35 jaar) of om andere redenen, zoals hun schoonheids- of plaatselijke zeldzaamheidswaarde of hun beeldbepalende functie voor de omgeving.
1.34 mestbewerking/-verwerking:
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals scheiding, bezinking, toevoeging van additieven, vergisting, beluchting, droging, compostering, indamping, vergassing en verbranding.
1.35 milieuhygiënische uitvoerbaarheid:
indien geen sprake is van een onaanvaardbare milieusituatie, beoordeeld aan de hand van op dat moment van kracht zijnde regelgeving en bestaande milieukwaliteit op het gebied van bodem, geur, geluid en luchtkwaliteit. De milieuhygiënische uitvoerbaarheid houdt bovendien in dat bij de ontwikkeling wordt getoetst of de natuur- en milieukwaliteit voldoet aan vigerende regelgeving.
1.36 milieukwaliteit:
Hierbij gaat het om alle aspecten die de milieusituatie kunnen beïnvloeden, zoals geur en ammoniak, waterhuishouding en ecologische waarden.
1.37 nevenactiviteiten:
een activiteit die naar ruimtebeslag, inkomensvergaring en arbeidsintensiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit (agrarisch bedrijf) ter plekke, zoals een speeltuin, kinderopvang, boerengolf, educatieve doeleinden.
1.38 nieuwvestiging:
het vestigen van een bedrijf, waaronder begrepen zowel vestiging op een bestaand als een nieuw bouwvlak.
1.39 omschakeling:
omzetten van een bedrijfstype in een ander bedrijfstype.
1.40 peil:
voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst:
de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.41 productiegerichte paardenhouderij:
een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het door middel van een gericht fok- en/of africhtingsprogramma trachten een paard op een hoger niveau te brengen, waardoor de waarde van dat paard in het economische verkeer toeneemt, zoals (op)fokkerijbedrijven, hengstenstations, africhtings- en trainingsbedrijven.
1.42 recreatief medegebruik:
vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.
1.43 stiltegebied:
stiltegebieden zijn milieubeschermingsgebieden waarin het aspect stilte bijzondere bescherming nodig heeft, aangezien het anders verloren dreigt te gaan. Stiltegebieden worden door de provincies op grond van artikel 4.9 van de Wet milieubeheer vastgelegd in het provinciaal milieubeleidsplan. Tot de gebieden behoren ten minste:
- de gebieden die krachtens de Wet natuurbescherming zijn aangewezen als beschermd natuurmonument of als staatsnatuurmonument, en
- de gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels (Conventie van Ramsar (1971), Trb. 1975, 84).
1.44 teeltondersteunende voorzieningen:
uitgespreid afdekmateriaal, afdekmateriaal met ondersteunende constructie (lage, niet menstoegankelijke tunnels en tijdelijke menstoegankelijke tunnels), bestemd voor vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen- en boomteelt.
1.45 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:
overkapping van de teelt, welke maximaal 6 maanden of korter in het jaar aanwezig is (al dan niet in een aaneengesloten periode).
1.46 uitgespreid afdekmateriaal:
foliemateriaal dat teeltgebonden is en uitsluitend tijdens de teeltperiode voor het afdekken van gewassen mag worden gebruikt.
1.47 verbeelding:
de verbeelding behorend bij dit plan met idn-nummer NL.IMRO.0946.BPBientjesweg2019-VA01.
1.48 watergang:
natuurlijk of kunstmatig kanaal waarlangs water vervoerd kan worden.
1.49 waterstaat:
toestand van het oppervlakte- en grondwater.
1.50 woning:
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd.
1.51 woonunit:
een gebouw bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden hierbij buiten beschouwing gelaten.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.7 de rooilijn (langs de rijksweg):
de 50 en 100 meter rooilijn wordt gemeten vanuit de dichtstbij gelegen rijbaan van de (rijks)weg, waarbij de toe- en afrit ook als rijbaan beschouwd worden.
Artikel 3 Agrarisch met waarden - Openheid
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden - Openheid aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- agrarisch grondgebruik;
- de uitoefening van het agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder:
- een in hoofdzaak grondgebonden agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid - grondgebonden ("saw-o-gg");
- een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding intensieve veehouderij ("iv");
- een glastuinbouwbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding glastuinbouw ("gt");
- een intensieve kwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding intensieve kwekerij "ik";
- ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid - melkveehouderij ("saw-o-m") uitsluitend een melkveehouderijbedrijf
een en ander met dien verstande dat:
- nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf, intensieve kwekerij of melkveehouderij is niet toegestaan; omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf, intensieve kwekerij of melkveehouderij is wel toegestaan, mits er geen sprake is van vergroting van het bouwvlak".
- nieuwvestiging van en omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf is niet toegestaan;
- niet agrarische nevenactiviteiten zijn toegestaan, voor zover deze ter plaatse zijn opgenomen in de in bijlage 1 opgenomen Lijst van functieaanduidingen, en wel in maximaal de omvang waarin ze rechtens mogen bestaan op het moment van het van krachten worden van het plan;
- de gronden met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bouwvlak zonder bebouwing" zijn bestemd voor bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van het bijbehorende agrarisch bedrijf, zoals teeltondersteunende voorzieningen, voederplaten en weegbruggen;
- de bouwvlakken met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bouwvlak niet uitbreiden" niet mogen worden vergroot;
- nieuwvestiging van en omschakeling naar een geitenhouderij is niet toegestaan.
- behoud en versterking van de landschappelijke openheid van het landschap en de zichtlijnen in het gebied;
- verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden;
- waterhuishoudkundige;
- groenvoorzieningen;
- extensieve dagrecreatie, inclusief semi-verharde parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de voor
Agrarisch met waarden - Openheid aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende eisen gelden:
3.2.1 Algemeen
- De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
- Per bouwvlak met een aanduiding agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 3.1 onder b is maximaal 1 (bedrijfs)woning toegestaan, tenzij op de verbeelding een ander aantal woningen staat vermeld. In dat laatste geval is het aantal op de verbeelding voor dat perceel aangegeven toegestane woningen maatgevend; per bouwvlak met de aanduiding -bw is geen bedrijfswoning toegestaan.
- Per bouwvlak met de aanduiding bouwvlak zonder bebouwing zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 1 m. toegestaan, zoals kuilvoerplaten.
- Kleinschalige kampeerterreinen behorend bij een woning of agrarisch bedrijf zijn toegestaan tot maximaal 15 kampeerplaatsen;
- Buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken zijn, behoudens het bepaalde in 3.2.2 onder 6, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van het agrarisch grondgebruik en/of recreatief medegebruik, met een maximale hoogte van 5 m en een maximale oppervlakte van 100 m2, danwel verkeers- en/of nutsvoorzieningen met een maximale hoogte van 1 m en een maximale oppervlakte van 6 m² per bouwwerk;
- nieuwvestiging van inrichtingen ex artikel 2.4 IVbM (lawaaisportterreinen) is niet toegestaan;
- de oppervlakte aan parkeervoorzieningen ten behoeve van de extensieve dagrecreatie mag per locatie maximaal 250 m² bedragen.
3.2.2 Agrarisch bedrijf
Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak met de aanduiding agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 3.1. onder b gelden de volgende eisen:
- bedrijfsgebouwen:
| |
| |
| |
afstand tot zijdelingse perceelsgrens | |
- bedrijfswoningen:
| |
inhoud, inclusief bijgebouwen t.b.v. privé-gebruik | |
afstand tot zijdelingse perceelsgrens | |
- bijgebouwen bij de bedrijfswoning:
| |
| |
afstand tot zijdelingse perceelsgrens | |
afstand tot bedrijfswoning | max. 20 m uit dichtstbijzijnde gevel |
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
| | | afstand tot zijdelingse perceelsgrens |
| | | |
| | | |
| | | |
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde | | | |
- teeltondersteunende voorzieningen:
| | | |
permanente teeltondersteunende voorzieningen (binnen bouwvlak) | max. 2,50 m., met uitzondering van ondersteunende kassen welke 8 m. hoog mogen zijn | max. 2.500 m², mits vooraf advies wordt ingewonnen van de provinciale BOM+ advies- commissie | |
| | max. 10% van totale teeltoppervlakte | aansluitend aan bebouwde deel van het bouwvlak, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de provinciale BOM+ advies- commissie |
tijdelijke hoge boogkassen | | max. 10% van totale teeltoppervlakte | aansluitend aan bebouwde deel van het bouwvlak, mits vooraf aadvies wordt ingewonnen van de provinciale BOM+ advies- commissie |
|
- als specifieke nevenactiviteit bij agrarische bedrijven is de verkoop van streekeigen produkten tot max. 200 m² toegestaan;
- mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit bij het eigen agrarisch bedrijf is toegestaan;
- overige nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven zijn niet toegestaan, behoudens het bepaalde in 3.1. lid b sub c;
- verhardingen, niet zijnde inritten tussen de weg en het bedrijf, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.
3.3 Nadere eisen
- Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- Bebouwing;
- verhardingen;
- Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
- de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
- stedenbouwkundige kwaliteit;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de sociale veiligheid;
- de externe veiligheid;
- de hemelwaterproblematiek.
- Voor zover sprake is van bebouwing en verhardingen in het kader van agrarische ontwikkelingen, dient bij de aspecten natuurlijke en/of landschappelijke waarden, stedenbouwkundige kwaliteit en hemelwaterproblematiek in ieder geval het bepaalde in artikel 13.2 in acht te worden genomen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
- het bepaalde in 3.2.1 en overschrijding van de begrenzing van de op de verbeelding aangeduide agrarische bouwvlakken met bebouwing toestaan, onder de voorwaarden dat:
- een doelmatige bedrijfsvoering overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maakt;
- overschrijding enkel is toegestaan tot maximaal 10% van het bestaand bouwvlak en slechts éénmalig tijdens de planperiode;
- deze afwijking niet geldt voor intensieve veehouderijen gelegen ter plaatse van de aanduiding Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied". en nieuwvestigingen van glastuinbouwbedrijven;
- deze afwijking geldt niet voor de gronden ter plaatse van de aanduiding "Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied";
- aanwezige landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;
- de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
- uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
- op grond van het bepaalde in artikel 13.2 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
- het woon- en leefklimaat niet worden aangetast;
- het bepaalde in 3.2.2 en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van de aspergeteelt toestaan, onder de voorwaarden dat:
- de voorzieningen maximaal gedurende 3 maanden op de gronden aanwezig zijn;
- de maximale hoogte van de voorzieningen 3 m. bedraagt;
- rekening gehouden worden met de milieukwaliteit, met name de waterhuishouding en de ecologische waarden in het gebied;
- na afloop van de periode van 3 maanden de aanwezige voorzieningen in zijn geheel van de gronden verwijderd worden.
3.4.2 Aanvullend afwegingskader
Een in artikel 3.4.1 genoemde afwijking kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de sociale veiligheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Voorwaardelijke verplichting
Het gebruiken of laten gebruiken van de gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden – openheid’ binnen onderhavig bestemmingsplan overeenkomstig de bestemming, is slechts toegestaan indien het benodigde beplantingsplan voor de gronden met de bestemming ‘Natuur’ is gerealiseerd:
- overeenkomstig, het beplantingsplan, zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels;
- binnen 3 maanden nadat dit bestemmingsplan onherroepelijk is geworden;
- en duurzaam in stand wordt gehouden.
3.5.2 (Overig) strijdig gebruik
Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 sub c Wabo wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 3.1, meer in het bijzonder:
- het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings, alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten, met uitzondering van de gronden met permanente bewoning of de aanduiding 'minicamping;
- het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
- het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, en in het bijzonder behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van het niet-agrarische bedrijf en dan uitsluitend in de producten die zijn vermeld in de Staat van niet-agrarische bedrijven en in de omvang waarin deze op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaan;
- het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten, anders dan:
- toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, of
- tot een oppervlakte van 200 m2 per agrarisch bedrijf, mits geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en er geen detailhandel plaatsvindt anders verkoop van lokaal geproduceerde streekeigen producten;
- het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van meerdere bedrijven is niet toegestaan, met dien verstande dat mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit voor het eigen agrarisch bedrijf wel is toegestaan;
- het gebruik van de agrarische bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van (zelfstandige) arbeidsmigranten;
- het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
- het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
- het gebruik van de binnen hetzelfde bouwvlak van een veehouderij gelegen agrarische bedrijfswoning voor burgerwoning. Dit verbod geldt niet voor bewoningssituaties die reeds op 1 september 2007 bestaand waren dan wel voor situaties waarvoor na 1 september 2007 een tijdelijk persoonsgebonden gedoogbeschikking is verleend;
- het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten.
- als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gerekend het gebruik van leegstaande gebouwen voor statische opslag, zonder dat er handels- of bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in:
- artikel 3.5 onder a en toestaan dat de gronden bij een burgerwoning, recreatiebedrijf of agrarisch bedrijf worden gebruikt als kleinschalig kampeerterrein tot maximaal 25 kampeerplaatsen, onder de voorwaarden dat:
- kampeermiddelen maximaal 75 m. van de grens van het agrarisch bouwvlak of van de bestaande bebouwing behorende bij de burgerwoning, waarbij het kleinschalig kamperen hoort, geplaatst mogen worden;
- buiten het agrarisch bouwvlak mag geen extra bebouwing ten behoeve van het kleinschalig kamperen worden opgericht;
- de kleinschalige kampeerplaats dient te worden voorzien van een adequate afschermende beplanting. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden voorgelegd, dat de goedkeuring behoeft van het college van burgemeester en wethouders van Nederweert;
- uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
- op grond van het bepaalde in artikel 13.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
- artikel 3.5 onder d en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen, onder de voorwaarden dat:
- sprake is van een landschappelijke inpassing. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden voorgelegd, dat de goedkeuring behoeft van het college van burgemeester en wethouders van Nederweert;
- uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
- uit een natuurwaardenonderzoek dient te blijken dat de activiteit niet strijdig is met de Flora- en faunawet;
- er mag geen (extra) hinder of belemmering worden veroorzaakt voor omliggende bedrijven of woningen;
- op grond van het bepaalde in artikel 13.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd.
- artikel 3.5 onder f en toestaan dat de agrarische bebouwing gebruikt wordt ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten, onder de voorwaarden dat:
- de huisvesting enkel plaatsvindt in de bestaande bebouwing, met dien verstande dat in afwijking hiervan oprichting van extra bebouwing is toegestaan, mits deze passend is bij de bestaande bedrijfsgebouwen, voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 7.2.2 en sprake is van landschappelijke inpassing van de bebouwing;
- een dergelijke huisvesting noodzakelijk is vanuit het oogpunt van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte in het betreffende agrarische bedrijf;
- de huisvesting enkel werknemers betreft die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
- het gebruik dient te worden beëindigd, zodra de behoefte aan tijdelijke huisvesting ter plaatse niet meer aan de orde is.
- artikel 3.5 onder g en toestaan dat bijgebouwen gebruikt worden ten behoeve van mantelzorg onder de voorwaarden dat:
- sprake is van een mantelzorgindicatie;
- de voor mantelzorg te gebruiken wooneenheid niet geheel mag worden gescheiden van de hoofdbebouwing;
- sprake dient te zijn van een ondergeschikte functie bij de woning;
- er geen tweede woning mag ontstaan;
- sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
- het gebruik dient te worden beëindigd, zodra de mantelzorg ter plaatse niet meer aan de orde is.
- artikel 3.5 onder i en toestaan dat de agrarische bedrijfswoning binnen hetzelfde bouwvlak van een veehouderij wordt gebruikt voor bewoning door burgers, onder de voorwaarden dat:
- de bewoning is aangevangen na 1 september 2007;
- het betreft een bestaande woning die binnen een agrarisch bouwblok ligt;
- er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar leef- en woonklimaat;
- er mag geen (extra) hinder of belemmering worden veroorzaakt voor het bedrijf waarbij de woning hoort alsmede voor omliggende bedrijven.
3.6.2 Aanvullend afwegingskader
Een in 3.6.1 genoemde afwijking kan bovendien slechts worden verleend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- de activiteit belemmert geen andere activiteiten in de omgeving;
- de activiteit uitsluitend in de bestaande bebouwing wordt gehuisvest;
- er ontstaat geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie;
- functiewijziging ten behoeve van nieuwe solitaire detailhandelsvestigingen, groothandel, kantoren, glastuinbouw, (zware) industrie, transport- en distributiefuncties en andere bedrijvigheid die op grond van rijks- of provinciaal beleid elders dient te worden gelokaliseerd en bedrijvigheid niet genoemd in de in bijlage 3 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten of gelijkwaardig is niet toegestaan;
- functiewijziging ten behoeve van agrarische hulp- en nevenbedrijven enkel toegestaan is indien aangetoond wordt dat deze bedrijven een functie vervullen voor de ter plaatse aanwezige agrarische bedrijven en, indien sprake is van nieuwvestiging, door middel van een rapportage inzicht gegeven wordt in een vooraf uitgevoerd onderzoek naar hergebruik van agrarische bebouwing en het resultaat hiervan;
- er vindt bovendien geen onevenredige aantasting plaats van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid en infrastructuur;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de sociale veiligheid.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouderes (aanlegvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- het afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van de bodem tot meer dan 0,5 meter;
- het aanbrengen van ondergrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
- het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van:
- het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen;
- het aanleggen van koe- of kavelpaden;
- het aanleggen van verhardingen op de gronden tussen de voorzijde van het agrarisch bouwvlak en de ontsluitingsweg of gebied tussen de voorzijde van een burgerwoning en de ontsluitingsweg of binnen 5 m. uit de bestaande bebouwing ten behoeve van de woning;
- het vellen, rooien, zaaien of aanplanten van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in een kapvergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening is geregeld, zoals deze regeling luidde op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
- het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik.
3.7.2 Uitzonderingen op verbod
Het in artikel 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op andere-werken en werkzaamheden die:
- uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen (bouw)vlak met een functieaanduiding, zoals nader omschreven in de bestemmingsomschrijving in deze bestemming;
- het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.7.3 Afwegingskader
Een in artikel 3.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan(direct of indirect) te verwachten gevolgen de agrarische en/of de landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.
3.7.4 Strafregel
Overtreding van het verbod in 3.7.1 is een strafbaar feit.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
- het bouwvlak voor een grondgebonden agrarisch bedrijf vergroten tot maximaal 1,5 ha, onder de voorwaarden dat:
- er geen omschakeling plaatsvindt naar een niet-grondgebonden bedrijf;
- de vergroting noodzakelijk is in verband met een vanwege bedrijfseconomische dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijke uitbreiding van het agrarische bedrijf;
- uitbreiding van het bouwblok niet is toegestaan op een bouwblok met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - niet uitbreiden";
- voor zover van toepassing, reëel zicht is op het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet;
- het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast;
- op grond van het bepaalde in artikel 13.2.2 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
- de maximale oppervlakte van de nieuwe bouwkavel mag de maat van 1,5 ha overschrijden indien op grond van het bepaalde in artikel 13.2.3 en 13.2.4 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
- bij overschrijding van de oppervlaktemaat van 1,5 ha een advies verkregen wordt van de provinciale BOM+ adviescommissie;
- de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden;
- de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd;
- een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
- de regels in artikel 3.2.2 in acht genomen worden;
- het bouwvlak voor een intensief veehouderijbedrijf vergroten tot maximaal 1,5 ha, onder de voorwaarden dat:
- de vergroting noodzakelijk is in verband met een vanwege bedrijfseconomische dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijke uitbreiding van het agrarische bedrijf;
- uitbreiding van het bouwblok niet is toegestaan op een bouwblok met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - niet uitbreiden";
- voor zover van toepassing, reëel zicht is op het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet;
- het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast;
- op grond van het bepaalde in artikel 13.2.2 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
- de maximale oppervlakte van de nieuwe bouwkavel mag de maat van 1,5 ha overschrijden indien op grond van het bepaalde in artikel 13.2.3 en 13.2.4 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
- bij overschrijding van de oppervlaktemaat van 1,5 ha een advies verkregen wordt van de provinciale BOM+ adviescommissie;
- de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden;
- de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd;
- een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
- de regels in artikel 3.2.2 in acht genomen worden;
3.8.2 Aanvullend afwegingskader
Een in artikel 3.8.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid en infrastructuur;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de sociale veiligheid;
- de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen;
- het straat- en bebouwingsbeeld.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het behoud en versterking van de ecologische structuur;
- behoud, herstel en ontwikkeling van droge en natte natuurgebieden en wateren met natuurwaarden;
- het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden;
- behoud van kleine bosgebieden;
- ontwikkeling van nieuwe natuur, in het bijzonder in het kader van de herplantplicht conform de Wet natuurbescherming, een en ander zoals weergegeven in het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in bijlage 2;
- verkeersvoorzieningen, enkel in de vorm van onverharde paden;
- waterhuishoudkundige doeleinden.
4.2 Bouwregels
Op de voor Natuur aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende eisen gelden:
4.2.1 Algemeen
Op de voor Natuur aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende eisen gelden:
- Buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van recreatief medegebruik, danwel verkeers- en/of nutsvoorzieningen met een maximale hoogte van 1 m en een maximale oppervlakte van 6 m² per bouwwerk;
- Nieuwvestiging van inrichtingen ex artikel 2.4 IVbM (lawaaisportterreinen) is niet toegestaan;
4.3 Nadere eisen
- Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- bebouwing;
- verhardingen;
- Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
- de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
- stedenbouwkundige kwaliteit;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de sociale veiligheid;
- de externe veiligheid;
- de hemelwaterproblematiek.
- Voor zover sprake is van bebouwing en verhardingen in het kader van agrarische ontwikkelingen, dient bij de aspecten natuurlijke en/of landschappelijke waarden, stedenbouwkundige kwaliteit en hemelwaterproblematiek in ieder geval het bepaalde in artikel 13.2 in acht te worden genomen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 sub c Wabo, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 4.1, meer in het bijzonder:
- het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings, alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten, met uitzondering van de gronden met permanente bewoning of de aanduiding 'minicamping';
- het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
- het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, en in het bijzonder behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van het niet-agrarische bedrijf en dan uitsluitend in de producten die zijn vermeld in de Staat van niet-agrarische bedrijven en in de omvang waarin deze op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaan;
- het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten;
- het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten;
- het gebruik van knalapparatuur in stiltegebieden.
Toepassing van artikel 3.22 Wet ruimtelijke ordening is uitgesloten in verband met het belang ter bescherming waarvan deze bestemming is opgenomen.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- het afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van de bodem tot meer dan 0,5 meter;
- het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m², met uitzondering van:
- het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen;
- het aanleggen van koe- of kavelpaden;
- het aanleggen van verhardingen op de gronden tussen de voorzijde van het agrarisch bouwvlak en de ontsluitingsweg of gebied tussen de voorzijde van een burgerwoning en de ontsluitingsweg of binnen 5 m. uit de bestaande bebouwing ten behoeve van de woning;
- het vellen, rooien, zaaien of aanplanten van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in een kapvergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening is geregeld, zoals deze regeling luidde op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
- het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik
- het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
4.5.2 Uitzonderingen op verbod
Het in artikel 4.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:
- die dienen voor de eerste aanleg van de voorgenomen beplanting op de in artikel 4.1 bedoelde gronden, mits de werken en werkzaamheden in overeenstemming zijn met het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels.
- het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.5.3 Afwegingskader
Een in artikel 4.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarden van de gronden en een positieve bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van de ecologische structuur.
4.5.4 Strafbepaling
Overtreding van het verbod in 4.5.1 is een strafbaar feit.
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige
archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
Op de tot
Waarde - Archeologie bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
- verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van een gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,4 meter ten opzicht van het maaiveld;
- de bouw van een bijgebouw van, of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een bruto-oppervlak van de bodemingreep van ten hoogste 100 m2;
- bouwwerken ten dienste van de in lid 5.1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,40 meter ten opzichte van het maaiveld.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van bouwwerken, voor zover die worden gebouwd op, of binnen een afstand van 25 meter tot gebieden die op de verbeelding zijn aangeduid als
Waarde - Archeologie, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van het betreffende waardevolle terrein, maar ook omdat de exacte begrenzing van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaat.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 5.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de overige voor deze gronden aangewezen bestemming(en).
5.4.2 Afwegingskader
Een in 5.4.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend mits:
- uit gemeentelijk archeologisch beleid blijkt dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is, of
- uit archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en zo nodige zeker is gesteld.
In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de afwijking de volgende verplichtingen worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. In dit geval worden aan de vergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Algemeen
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van 100 m² of meer:
- het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,4 meter onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
- het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd;
- het ophogen en egaliseren van gronden;
- het verlagen van het waterpeil;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
- het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
- het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
- het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies;
- het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,4 meter.
5.5.2 Uitzonderingen op verbod
Het in 5.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
- die dienen voor de eerste aanleg van de voorgenomen beplanting op de in artikel 4.1 bedoelde gronden, mits de werken en werkzaamheden in overeenstemming zijn met het beplantingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels en tot geen grotere diepte dan 40 cm onder het maaiveld gaan.
- in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
- waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
- het normaal onderhoud en beheer betreffen.
5.5.3 Afwegingskader
Een in 5.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
- uit gemeentelijk archeologisch beleid blijkt dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is, of
- uit archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en zo nodig zeker is gesteld. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de vergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. In dit geval worden aan de vergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
5.5.4 Strafregel
Overtreding van het verbod in 5.5.1 is een strafbaar feit.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de verbeelding van het plan zodanig te wijzigen dat het bestemmingsvlak:
- naar ligging wordt verschoven, dan wel
- naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel
- van de verbeelding wordt verwijderd,
voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 6 Waarde - Bufferzone hydrologisch gevoelige gebieden
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Bufferzone hydrologisch gevoelige gebieden aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van de natte milieuomstandigheden in de natuurgebieden de Groote Peel, Sarsven/de Banen, De Zoom en de Groote Moost.
6.2.1 Algemeen
Op de voor Waarde - Bufferzone hydrologisch gevoelige gebieden aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
6.2.2 Uitzondering op verbod
Het bepaalde in 6.2.1 is niet van toepassing op:
- bouwprojecten met een grondbeslag van niet meer dan 100 m²;
- activiteiten waarvoor geen of een lichte bouwvergunning vereist is;
- bouwprojecten waarvoor een reguliere bouwvergunning is verleend en waarvoor advies is ingewonnen bij het Waterschap Peel en Maasvallei;
- binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 6.2.1 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de overige voor deze gronden aangewezen bestemming(en).
6.3.2 Afwegingskader
Een in 6.3.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de natte milieuomstandigheden in de in 6.1 genoemde natuurgebieden geen bezwaar bestaat, hetgeen blijkt uit een integrale gemeentelijke afweging, waarbij expliciet de natuurwaarden van het hydrologisch gevoelig gebied worden betrokken.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- het afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
- het diepploegen of diepwoelen dieper dan 30 cm;
- het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk;
- het verrichten van grondroeractiviteiten, zoals het aanbrengen van rioleringen, kabels leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van waterlopen.
6.4.2 Uitzonderingen op verbod
Het in 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
- die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
- die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- ten dienste van de in 6.2.2 genoemde (bouw)werkzaamheden;
- binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.
6.4.3 Afwegingskader
Een in 6.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen bezwaar of nadeel ontstaat voor de bescherming van natte milieuomstandigheden, hetgeen blijkt uit een integrale gemeentelijke afweging, waarbij expliciet de natuurwaarden van het hydrologisch gevoelig gebied worden betrokken.
6.4.4 Strafregel
Overtreding van het verbod in 6.4.1 is een strafbaar feit.
Artikel 7 Waterstaat - Beschermingszone watergang
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat - Beschermingszone watergang aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- de bescherming en het onderhoud van de in deze zone gelegen dan wel daaraan grenzende watergang.
met dien verstande dat de beschermingszones zijn opgenomen in de legger van de primaire wateren van het betreffende waterschap. Op de gronden zijn tevens de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het betreffende waterschap van toepassing.
7.2 Bouwregels
Op de voor Waterstaat - Beschermingszone watergang aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 7.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de overige voor deze gronden aangewezen bestemming(en).
7.3.2 Afwegingskader
Een in 7.3.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade mag worden of kan worden toegebracht aan de watergang, en onder de voorwaarden dat:
- vooraf advies wordt ingewonnen van de beheersinstantie van de in 7.1 bedoelde watergang;
- de beslissing met betrekking tot de afwijking aan de beheersinstantie wordt meegedeeld.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
- het verrichten van grondroeractiviteiten, zoals het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
- het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
7.4.2 Uitzonderingen op verbod
Het in 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
- die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
- die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.4.3 Afwegingskader
Een in 7.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de watergang. Hieromtrent wordt advies gevraagd aan de beheersinstantie van de bedoelde watergang.
7.4.4 Strafregel
Overtreding van het verbod in 7.4.1 is een strafbaar feit.
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Verhouding tussen bestemmingen
- Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;
- Waar dubbelbestemmingen samenvallen gelden:
- in de eerste plaats de regels van de dubbelbestemming Waterstaat - Beschermingszone watergang;
- in de tweede plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde - Bufferzone hydrologisch gevoelige gebieden;
- in de derde plaats de regels van de dubbelbestemming Waarde – Archeologie.
Artikel 10 Algemene gebruiksregels
10.1 Geoorloofd gebruik
Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:
- het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van (jaarlijks) terugkerende evenementen en activiteiten - waaronder mede begrepen (groeps)kamperen - met een maximum van 3 keer per jaar per perceel en met een duur van minder dan 15 dagen per evenement, inclusief op- en afbouwen, Wanneer vergunningen zijn vereist als gevolg van een wettelijk voorschrift, dan dienen deze te zijn verleend. De in de vorige zin opgenomen uitzondering op het strijdig gebruik geldt niet voor gronden en bouwwerken gelegen binnen een afstand van 2 km uit Natura2000 gebieden of gelegen in de bestemming Natuur of gelegen binnen een stiltegebied.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
11.1 Boringsvrije zone
Ter plaatse van de gronden met de aanduiding Boringsvrije zone mogen geen activiteiten worden ontplooit die strijdig zijn met de bescherming van de bodem en grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening. Het gaat om activiteiten in de vorm van boringen en roeren van grond die dieper reiken dan 80 meter onder maaiveld.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
12.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
- de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
- de planregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot, waarbij voor een vergroting tot meer dan 30 m. overleg dient plaats te vinden met Defensie in het kader van de veiligheid voor vliegverkeer binnen laagvlieggebieden;
- de voorgeschreven maten met maximaal 10%, mits niet elders in deze planregels wordt voorzien in een afwijking van de maatvoeringsregels.
12.2 Afwegingskader
Een in 12.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de sociale veiligheid;
- de externe veiligheid.
12.3 Procedure
Een besluit tot het verlenen van afwijking wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden gedurende twee weken in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk of mondeling hun zienswijze kenbaar te maken aan Burgemeester en wethouders.
Artikel 13 Overige regels
13.1 Afstand bebouwing tot (spoor-)wegen en kanalen
13.1.1 Algemeen
Het is verboden nieuwe bebouwing te situeren binnen een afstand van:
- 30 m. uit het hart van de weg langs gebiedsontsluitingswegen, met dien verstande dat voor:
- de Booldersdijk ter westzijde een afstand van 20 m. geldt en ter oostzijde een afstand van 25 m.;
- de Hoofdstraat een afstand van 20 m. geldt;
- de Klaarstraat, voorzover noord-zuid lopend, een afstand van 20 m. geldt;
- de Meijelsdijk, voorzover gelegen ter oosten van Ospel, een afstand van 25 m. geldt;
- de Wetering (Rijksweg noord) aan de oostzijde een afstand van 50 m. geldt;
- de Rijksweg A2 een afstand van 100 m. geldt, toe- en afritten meegerekend;
- 15 m. uit het hart van erftoegangswegen en onverharde wegen;
- 20 m. uit spoorwegen, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf;
- 20 m. vanaf de oeverlijn van kanalen.
13.2 Veldkruizen en veldkapellen
13.2.1 Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de op de verbeelding aangegeven veldkapellen en veldkruizen geheel of gedeeltelijk te slopen.
13.2.2 Uitzondering op het verbod
Het in 12.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:
- werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud of beheer;
- werken en werkzaamheden welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
- het slopen ter uitvoering van een bouwplan waarvoor bouwergunning is verleend.
13.2.3 Afwegingskader
Een in 12.2.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de beeldbepalende waarde van het desbetreffende bouwwerk niet onevenredig wordt aangetast. Hieromtrent wordt advies gevraagd aan de gemeentelijke monumentencommissie.
13.2.4 Strafregel
Overtreding van het verbod in 12.2.1 is een strafbaar feit.
Artikel 14 Kwaliteitsregels
14.1 Algemeen
Het bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk. Om verzekerd te zijn van kwaliteitsverbetering worden instrumenten ingezet die erop gericht zijn om de ontwikkelingen te combineren met die benodigde kwaliteitsverbetering.
Deze kwaliteitsverbetering vindt via een drietal benaderingen plaats:
- ruimtelijke kwaliteit intensief veehouderijbedrijf binnen landbouwontwikkelingsgebieden;
- ruimtelijke kwaliteit via het instrument BOM+;
- ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage.
De ruimtelijke kwaliteit intensief veehouderijbedrijf binnen landbouwontwikkelingsgebieden heeft betrekking op de nieuwvestiging (waaronder mede begrepen omschakeling naar) en uitbreiding van intensieve veehouderijbedrijven binnen de op de verbeelding aangeduide Landbouwontwikkelingsgebieden. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen een landbouwontwikkelingsgebied en derhalve wordt deze benadering in dit plan verder buiten beschouwing gelaten.
De ruimtelijke kwaliteit via het instrument BOM+ geldt ten aanzien van agrarische bedrijven. Voor zover sprake is van uitbreiding van verharding en bebouwing binnen het bouwblok kan het instrument worden ingezet via de nadere eisenregeling. Voor zover het betreft het oprichten van een nieuwe bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf dan wel bouwvlakuitbreiding of nieuwvestiging van agrarische bedrijven en omschakeling naar niet-grondgebonden agrarische bedrijven, wordt het instrument ingezet in het kader van de afwijking respectievelijk wijzigingsbevoegdheid.
De ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage geldt voor niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. Voor zover het betreft:
- ontwikkelingen buiten het bouwvlak
- een meer ingrijpende uitbreiding van niet-agrarische bedrijven/recreatiebedrijven
- het toevoegen van nevenactiviteiten
14.2 Ruimtelijke kwaliteit via het instrument POL-uitwerking BOM
14.2.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd medewerking te verlenen aan de in dit bestemmingsplan op opgenomen afwijkings-, wijzigings- en nadere eisenregels, onder de voorwaarde dat - voor zover het betreft ontwikkelingen ten behoeve van agrarische bedrijven - naast de reeds in de betreffende regels opgenomen voorwaarden, tevens wordt voldaan aan de bepalingen op grond van de provinciale POL-uitwerking BOM+.
Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een drietal pakketten, te weten:
- verplicht basispakket;
- basispakket-plus;
- basispakket-extra.
In de volgende tabel is aangegeven wanneer de diverse pakketten verplicht zijn en wanneer advies moet worden ingewonnen bij de provinciale BOM+ adviescommissie:
| | | | Advies BOM+ adviescommissie | Uitbreiding bebouwing of verharding binnen bouwblok alsmede het vergroten agrarisch bouwvlak tot referentiemaat (1,5 ha) in agrarisch gebied /landbouwontwikkelingsgebied | | | | | Uitbreiding bebouwing of verharding binnen bouwblok alsmede vergroten agrarisch bouwvlak tot referentiemaat (1,5 ha) in agrarisch gebied met waarden | | | Vervangend voor Basispakket-plus | Ja uitsluitend voor zover het betreft het vergroten van het agrarisch bouwvlak | Vergroten agrarisch bouwvlak of nieuwvestiging boven de referentiemaat (1,5 ha in alle gebieden met uitzondering van landbouwontwikkelingsgebied) | | | Verplicht; eventueel te vervangen door een extra tegenprestatie uit het Basispakket-plus | | Vergroten agrarisch bouwvlak of nieuwvestiging van niet intensief veehouderijbedrijf boven de referentiemaat (1,5 ha) in landbouwontwikkelingsgebied | | | Vervangend voor Basispakket-plus | | Vergroten agrarisch bouwvlak of nieuwvestiging van intensief veehouderijbedrijf boven de 3 ha. in landbouwontwikkelingsgebied | | | Verplicht; eventueel te vervangen door een extra tegenprestatie uit het Basispakket-plus | | Omschakeling naar niet grondgebonden bedrijf | | | Vervangend voor Basispakket-plus | |
|
Uit de tabel blijkt dat het basispakket steeds verplicht is. Het basispakket-plus is bij zwaardere ingrepen verplicht. Het basispakket-extra is niet verplicht, maar kunnen als vervanging worden ingezet voor het basispakket-plus.
In de volgende artikelleden is uiteengezet welke (tegen)prestaties onderdeel vormen van het betreffende pakket. Om te komen tot een goede toepassing van de (tegen)prestaties, dienen alle fysieke omgevingscomponenten, die samenhangen met de beoogde agrarische bedrijfsontwikkeling, in ogenschouw te worden genomen, te weten: water, erosie, landschappelijke inpassing, cultuurhistorie, natuur en landschap, milieu, ontstening/ontglazing en veiligheid/overstroming.
Om inzicht te krijgen in de aard van de agrarische ontwikkeling(en) en de effecten op de omgevingskwaliteiten, dient een bedrijfsontwikkelingsplan (BOP) te worden overgelegd. In dit BOP wordt een duurzame tegenprestatie gericht op de omgevingskwaliteit geformuleerd, die dient te beantwoorden aan de doelstelling van de onderliggende gebiedsbestemming, en wordt ingegaan op de borging ervan.
14.2.2 Basispakket
In het kader van het basispakket dienen de volgende randvoorwaarden in acht te worden genomen:
- er dient sprake te zijn van een inpassing van de nieuwe bebouwing/verharding op basis van een inpassingsplan, waarbij een en ander is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke inpassing en ruimtelijke inpassing);
- herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
- voorzieningen ter voorkoming van problematiek op het gebied van hemelwater als gevolg van nieuwe bebouwing/verharding (water- en erosie-aspecten). Hierbij dient uit te worden gegaan van afkoppeling van hemelwater, waarbij afhankelijk van de situatie sprake van infiltratie of retentie kan zijn.
14.2.3 Basispakket-plus
In het kader van het basispakket-plus dient aanvullend op het basispakket voldaan te worden aan één of meerdere van de onderstaande componenten, afhankelijk van het agrarische bedrijfstype en de in het geding zijnde omgevingswaarden:
- architectonische vormgeving van de nieuw op te richten bebouwing;
- voorzieningen ter voorkoming van problematiek op het gebied van hemelwater, als gevolg van bestaande bebouwing/verharding;
- opruimen oude gebouwen/verharding;
- maatregelen op het gebied van veiligheid/overstroming in beekdalen;
- herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
- het aanbrengen van extra milieureducerende maatregelen op het gebied van geluid, geur, ammoniak, stof of trilling;
- voor intensieve veehouderij bij meerdere bedrijfslocaties: beste locatiemethode gericht op afbouw van de tweede en/of volgende locaties, waarbij op een vast te leggen moment sloop van de gebouwen zal plaatsvinden.
14.2.4 Basispakket-extra
Op verzoek van de initiatiefnemer/ondernemer kan worden gekozen voor maatregelen buiten het bouwblok, met name gericht op bedrijfsgronden, waarbij deze maatregelen in voorkomende gevallen de onderdelen van het basispakket-plus kunnen vervangen. Hierbij kan gedacht worden aan:
- aanvullende maatregelen op het gebied van waterbeheer (kwalitatief, kwantitatief, grondwater, oppervlaktewater);
- aanvullende maatregelen op het gebied van erosie (inzaaien grasland op hellingen, aanleggen van lijnvormige landschapselementen);
- extra maatregelen op vlak van inrichting/beheer van natuur en landschap;
- ontsluiting/openstelling recreatief medegebruik en versterking/beheer cultuurhistorische relicten;
- duurzaamheidsaspecten;
- sloop van bedrijfsgebouwen elders;
- andere, nog niet genoemde mogelijkheden die de ondernemer in zijn situatie ziet.
14.3 Ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage
14.3.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd medewerking te verlenen aan de in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen afwijkings- en wijzigingsregels, onder de voorwaarde, dat naast de reeds genoemde voorwaarden, tevens wordt voldaan aan de bepalingen omtrent het leveren van een kwaliteitsbijdrage, waarbij het gaat om de volgende doelstellingen en bijdragen.
14.3.2 Agrarisch met waarden - Openheid
Binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Openheid is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het behoud en versterken versterken van de openheid van het landschap en zichtlijnen.
Deze doelstellingen kunnen worden bereikt door het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:
- weghalen erfbeplanting;
- accentueren overgang open-dicht d.m.v. beplanting;
- realiseren of versterken van landschappelijke waarden zoals beschreven in bestaande provinciale beleidskaders;
- agrarisch natuurbeheer;
- behoud en herstel cultuurhistorisch waardevolle panden;
- vervangende nieuwbouw met hogere kwaliteit.
14.3.3 Natuur
Binnen de bestemming Natuur is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het behouden en versterken van de ecologische structuur.
Deze doelstellingen kunnen worden bereikt door het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:
- realiseren of versterken natuurwaarden zoals beschreven in bestaande provinciale beleidskaders;
- agrarisch natuurbeheer;
- behoud en herstel cultuurhistorisch waardevolle panden;
- vervangende nieuwbouw met hogere kwaliteit;
- inpassende beplanting.
Artikel 15 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
16.2 Afwijking
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van lid 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 met maximaal 10 %.
16.2.1 Afwijken ten behoeve van bijgebouwen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 13.1 teneinde bij het slopen van bijgebouwen op eigen terrein, voor zover die bijgebouwen onder het overgangsrecht vallen tot een oppervlakte van 50% van die bijgebouwen terug te bouwen, waarbij de gezamenlijke inhoud van de bijgebouwen niet meer dan 2000 m3 mag bedragen.
16.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
16.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
16.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in het lid 14.4, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
16.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Herziening Buitengebied, Bientjesweg Ospel”, gemeente Nederweert.