direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Optimalisatie snelfietsroute kern Mook
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0944.SNELFIETSROUTEMOOK-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor dit project ligt in de wens om het tracé van de snelfietsroute tussen Cuijk en Nijmegen te optimaliseren. Ten eerste door meer ruimte te creëren tussen Maasdijk 7 en Rijksweg 37 in Mook. Hierdoor ontstaan er technisch meer mogelijkheden om de snelfietsroute, die ter plaatse op hoogte komt te liggen, aan te leggen. Dit kan kostentechnisch voordelig uitpakken. Ook ontstaat hierdoor meer ruimte voor een goede aansluiting van de Halderweg op de Rijksweg. Ten tweede door een verbinding aan te leggen tussen de snelfietsroute en de kern Mook. Deze verbinding komt te liggen tussen de Veldweg en de spoorse onderdoorgang naar de Middelweg.

Een snelfietsroute is een snelle verbindingsweg voor fietsers, die deels gebruik maakt van bestaande wegen en fietspaden en deels van nieuwe fietspaden. Dit speciale type fietspad is een directe verbinding met weinig obstakels. Fietsers krijgen hier zo veel mogelijk voorrang en hebben weinig hinder van ander verkeer. Verschillende snelfietsroutes samen vormen een netwerk, waarmee (boven)regionaal fietsverkeer wordt gestimuleerd. Snelfietsroutes vergemakkelijken het fietsen van en naar de bestemming en besparen tijd. Daarmee wordt de fiets ook op langere afstanden een goed alternatief voor vervoer per auto of per openbaar vervoer.

De Snelfietsroute Cuijk-Nijmegen is een initiatief van de Stadsregio Arnhem Nijmegen, de provincies Limburg, Noord-Brabant en Gelderland, de gemeenten Cuijk, Mook en Middelaar, Heumen en Nijmegen. Genoemde overheden en het Ministerie van Infrastructuur & Milieu (programma Beter Benutten Vervolg) hebben gezamenlijk de financiering georganiseerd en zijn gekomen tot een tracékeuze. De snelfietsroute wordt voor een groot gedeelte op bestaande (fiets)infrastructuur aangelegd. Tussen Cuijk en Molenhoek wordt een nieuw tracé aangelegd, waaronder een fietsbrug over de Maas.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.SNELFIETSROUTEMOOK-VA01_0001.png"

Figuur 1: snelfietsroute Cuijk-Mook-Nijmegen

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied beslaat aan de zuidkant een gedeelte van de uiterwaarden, de percelen Maasdijk 7 en Rijksweg 37 en een deel van de tussenliggende openbare ruimte. Aan de noordkant beslaat het plangebied de nieuwe fietsverbinding tussen de Veldweg en de Middelweg. Deze is gelegen ten zuiden van het Sportpark de Maasvallei. Op de navolgende afbeelding is met rood de globale ligging van de bestemmingsplangrenzen weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.SNELFIETSROUTEMOOK-VA01_0002.jpg"

Figuur 2: Globale ligging van het plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan is een herziening van 'Bestemmingsplan Mook en Molenhoek' vastgesteld op 4 juli 2013. Op basis van dit bestemmingsplan heeft het plangebied slechts voor een klein deel een verkeersbestemming. Het geldende bestemmingsplan voorziet dan ook niet in de mogelijkheid om alle beoogde werkzaamheden uit te voeren. Een herziening het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk voor de optimalisatie van het tracé van de snelfietsroute Cuijk-Mook-Nijmegen.

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de inhoud en het ontwerp van het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond voor wat betreft het (hogere) overheidsbeleid. In hoofdstuk 4 komen de milieuaspecten, water, archeologie, flora en fauna en economische uitvoerbaarheid aan de orde. In hoofdstuk 5 volgt de wijze van bestemmen: hierin wordt uiteengezet hoe het in hoofdstuk 2 beschreven plan juridisch is vertaald naar de verbeelding en regels. Tot slot komen in het zesde en laatste hoofdstuk de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Planbeschrijving

Op dit moment is er nog geen goede en snelle fietsverbinding tussen Cuijk en Mook/Molenhoek. Fietsers moeten een flink stuk om fietsen. De aan te leggen fietsverbinding tussen Cuijk en Mook is een nieuwe, snelle route voor de fietser tussen beide gemeenten aan weerszijden van de Maas. De snelfietsroute maakt deels gebruik van bestaande wegen en fietspaden en deels van nieuwe fietspaden. De snelfietsroute moet een dermate aantrekkelijke voorziening zijn, dat automobilisten zich laten verleiden tot de overstap naar de fiets. Voor het grootste deel wordt dit bereikt door het snelle karakter van de verbinding: zo kort mogelijk, zo min mogelijk obstakels, zo vlak mogelijk en zo mogelijk overal voorrang. Kortom: zo comfortabel mogelijk voor de fietser ingericht! Het nu voorliggende bestemmingsplan voorziet in de optimalisatie van het tracé van de snelfietsroute.

Het bestemmingsplan heeft ten eerste als doel om meer ruimte te creëren voor het tracé van de snelfietsroute tussen Maasdijk 7 en Rijksweg 37 in Mook. Hierdoor ontstaan er technisch meer mogelijkheden om de snelfietsroute, die ter plaatse op hoogte komt te liggen, aan te leggen. Dit kan kostentechnisch voordelig uitpakken. Ook ontstaat hierdoor meer ruimte voor een goede aansluiting van de Halderweg op de Rijksweg. Het bestemmingsplan heeft ten tweede als doel het mogelijk maken van een verbinding tussen de snelfietsroute en de kern Mook. Deze verbinding komt te liggen tussen de Veldweg en de spoorse onderdoorgang naar de Middelweg en loopt tussen Sportpark de Maasvallei en de milieustraat door.

2.1.1 Vastgesteld tracé

Medio 2014 is er een alternatievenstudie uitgevoerd waarbij diverse tracés voor de fietsbrug en het tracé van de snelfietsroute beoordeeld zijn op diverse risico's en kansen. Bij besluit d.d. 9 april 2015 van de gemeenteraad van de gemeente Mook en Middelaar en bij besluit d.d. 15 juni 2015 van de gemeenteraad van de gemeente Cuijk is het definitieve tracé van de snelfietsroute vastgesteld. Het vastgestelde tracé wordt het tracé 'Oost en Laag' genoemd. Hiermee wordt bedoeld dat het tracé zich aan de oostzijde van de spoorbaan bevindt en het tracé op maaiveldhoogte/gelijkvloers de Mariagaarde te Katwijk, gemeente Cuijk kruist. In juni 2016 heeft de gemeenteraad van de gemeente Mook het bestemmingsplan Fietsbrug Cuijk - Mook vastgesteld.

2.1.2 Ontwerptoelichting

Aan Mookse zijde kruist de snelfietsroute de hoogwaterkering en raakt het de zogenaamde “hoge oever” aan de oostzijde van de Halderweg. Hierna voert het projectgebied richting kruising met de Rijksweg (N271) over en naast het bestaande fietspad dat parallel ligt aan het spoor. Ten oosten van de Halderweg grenst het projectgebied direct aan het perceel van de woning Maasdijk 7. Vervolgens gaat het fietspad over de Rijksweg (N271) en daalt het middels een helling via het perceel Rijksweg 37 richting gemeentewerf en sportpark af om daarna middels een nieuwe onderdoorgang de spoorbaan te kruisen richting Middelweg. De snelfietsroute vervolgt zijn route via bestaande wegen richting Malden en Nijmegen. Om meer ruimte te creëren voor het tracé van de snelfietsroute is besloten om de percelen Maasdijk 7 en Rijksweg 37 aan te kopen. Een gedeelte van de percelen wordt gebruikt voor het tracé van de snelfietsroute. Het perceel aan de Rijksweg 37 wordt tevens tijdens de bouw gebruikt als werkterrein. Tenslotte wordt ten zuiden van Sportpark de Maasvallei een verbinding gerealiseerd tussen de snelfietsroute en de kern Mook.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het voor het plan relevante ruimtelijke beleid en wetgeving besproken.

3.2 Rijksbeleid/-wetgeving

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte staan de plannen van de Rijksoverheid voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Om dit te kunnen bewerkstelligen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan de decentrale overheden (provincie en gemeenten) en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Uit de 13 nationale belangen is voor de provincies Limburg de volgende opgaven van nationaal belang naar voren gekomen:

  • het verbeteren van het vestigingsklimaat van Brainport Zuidoost-Nederland en Greenport Venlo;
  • versterking van de primaire waterkeringen;
  • deelprogramma's Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma;
  • realiseren EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden;
  • het (internationaal) buisleidingennetwerk vanuit Rotterdam en Antwerpen naar Chemelot en het Ruhrgebied ruimtelijk mogelijk maken;
  • onderzoek uitvoeren naar het goederenvervoer op het spoor op de langere termijn inclusief uitvoeren afspraken uit de MIRT-verkenning Antwerpen-Rotterdam hierover;
  • uitvoeren onderzoek naar ruimtelijke en infrastructurele opgaven rond de Greenport Venlo;
  • hoofdenergienetwerk (380 kV) over de grens;
  • het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie.

Het initiatief speelt zich af op lokaal niveau en heeft geen duidelijk herkenbare relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid op nationaal niveau. De gewenste ontwikkeling ligt niet over de EHS. De ontwikkeling zorgt er voor dat er een nieuwe, snelle route voor de fietsers ontstaat, waarmee de bereikbaarheid vergroot wordt en dat automobilisten moet verleiden tot de overstap naar de fiets. Geconstateerd kan worden dat het initiatief niet conflicteert met het nationaal ruimtelijk ordeningsbeleid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang.

In de SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet door de Rijksoverheid. Het gaat onder meer om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.

Doorwerking plangebied

In het Barro zijn regels opgenomen die van belang zijn voor een gedeelte van het plangebied, namelijk het stroomvoerend rivierbed van de Maas en de Maas als Rijksvaarweg. Het uitgangspunt is dat er zo min mogelijk constructieve delen in de uiterwaarden (winterbed) worden gerealiseerd.

Vliegbasis Volkel

Funnel

Het plangebied is niet gelegen binnen de zogenaamde funnel van de vliegbasis Volkel. Dit is een obstakelvrij start- en landingsvlak met zijkanten dat ten behoeve van de vliegverkeersveiligheid is vastgesteld.

Radarverstoringsgebied

Radarsystemen dienen 'vrij zicht' te hebben om goed te kunnen functioneren. Objecten in de omgeving kunnen resulteren in een verstoring van het radarbeeld. Het radarverstoringsgebied wordt gevormd door een cirkel met een straal van 15 kilometer gemeten vanaf de positie van de radar en een hoogte van meer dan 45 meter ten opzichte van de hoogte van maaiveld ter plaatse van de radar. Voor het gebied rondom de vliegbasis Volkel ligt het verstoringsgebied boven een hoogte van 110 meter boven NAP. In dit verstoringsgebied moeten objecten worden getoetst op eventuele verstoringseffecten.

Bestaande objecten kunnen aanleiding geven tot verstoring van de radar en resulteren in een onvolledig radarbeeld. Nieuwe bouwplannen in het verstoringsgebied moeten worden getoetst op verstoringseffecten. In het bestemmingsplan kan een afwijkingsbevoegdheid worden opgenomen. Afhankelijk van de mate van verstoring kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor grotere hoogtes dan de toetswaarden. Hiervoor dient vooraf schriftelijk advies te zijn ingewonnen bij het Ministerie van Defensie.

Voorliggend plangebied ligt geheel buiten het radarverstoringsgebied. Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de luchtvaartverkeerzone (Radarverstoringsgebied) geen belemmeringen bestaan tegen de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Beleidslijn grote rivieren

Het uitgangspunt van de Beleidslijn grote rivieren is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater, onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden, en het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor overheden om te zorgen voor een goede ruimtelijke ordening.

De beleidslijn grote rivieren heeft twee doelstellingen:

  • de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden;
  • ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk te maken.

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed' is opgenomen voor de Maas tot aan de waterkering. Een omgevingsvergunning kan alleen worden verleend indien het belang van de waterbergingscapaciteit hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden vereist. Indien het ontwerp van de te realiseren brug niet kan voldoen aan de gestelde eisen ten behoeve van waterbergingscapaciteit en/of werken en werkzaamheden, dan kan het voorliggende plan (ontwerp) van de fietsbrug geen doorgang vinden. Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend, wordt advies ingewonnen bij de rivierbeheerder (Rijkswaterstaat).

Waterkering

De sinds 1 oktober 2012 opgenomen regels, richten zich op het bestemmen van een (water)kering en bijbehorende beschermingszones. Artikel 2.11.2 van het Barro vraagt om gronden waarop een primaire kering ligt of die de functie van primaire kering hebben de (dubbel)bestemming "waterkering" te geven en om de beschermingszones de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone-dijk", of "vrijwaringszone-waterstaatswerk" te geven. In onderhaving bestemmingsplan is zowel de (dubbel)bestemming Waterstaat - Waterkering als de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone-dijk" opgenomen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de "ladder duurzame verstedelijking"). De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit de genoemde ladder hebben betrekking op vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden en als dat niet mogelijk is op andere locaties, die vooral goed ontsloten moeten zijn.

De in het plan voorziene ontwikkeling wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is daardoor niet van toepassing is. Voor wat betreft de behoefte wordt verwezen naar het provinciale en gemeentelijke beleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL)

Het ruimtelijk beleid van de provincie Limburg tot 2024 is vastgelegd in het POL 2014 (Provinciaal Omgevingsplan Limburg). De centrale ambitie zoals verwoord in het POL 2014 komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat er aan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral om hier te blijven. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

Kwaliteit en uitnodigen staan centraal. Kwaliteit komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.

Uitnodigen gaat meer over de manier waarop we samen met onze partners dat voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

De Provincie wil de beschikbare infrastructuurnetwerken en mobiliteitsvoorzieningen zo optimaal mogelijk benutten door een betere organisatie van het verkeer (bijv. door het zorgen voor goede doorstroming van het verkeer en verbeteren van de mogelijkheden van ketenmobiliteit). Door het beïnvloeden van burgers en bedrijven in hun mobiliteits- en vervoerkeuzes (bijv. door programma´s rond vervoersmanagement of via reisinformatie) willen we sturing geven aan het efficiënter gebruiken van het totale vervoerssysteem en dus van alle vervoersmodaliteiten.

Het totale personen- en goederenvervoer in Limburg groeit nog, maar de snelheid van die groei is inmiddels flink afgezwakt. De groei die er is, zal zich waarschijnlijk vooral op het hoofdwegennet voordoen. Dit komt vooral door toenemend goederenverkeer, zeker na realisatie van de Tweede Maasvlakte. Op regionale schaal zal de mobiliteit over de weg nog maar beperkt groeien of stabiliseren.

In het regionale openbaar vervoer is de afgelopen jaren een kwaliteitsverbetering ingezet, die inmiddels zijn vruchten heeft afgeworpen in de vorm van hogere reizigersaantallen.

We verwachten wel verschuivingen in ons verplaatsingsgedrag. Een gevolg van trends als ‘het nieuwe werken’, toenemend fietsgebruik (mede door de e-bike), ontwikkelingen op het gebied van logistiek (bijvoorbeeld synchromodaliteit), toename van het internetwinkelen, de bevolkingsafname en de wijzigingen in de bevolkingssamenstelling (meer ouderen, minder werkenden, minder jongeren). Jongeren lijken tegenwoordig minder waarde te hechten aan auto’s, wat leidt tot een lager bezit én gebruik in deze leeftijdscategorie. De trek van jongeren naar de stedelijke gebieden en de OV-studentenkaart heeft daar mede aan bijgedragen. De groeiende groep ouderen, van oudsher gewend aan de auto, rijdt echter in grotere getale tot op hoge leeftijd door. Dit alles leidt tot onzekerheid over de exacte richting van de mobiliteitsontwikkeling.

Betere benutting, ofwel verkeersmanagement, richt zich op het aanbod en gebruik van infrastructuur (weg, water, spoor). Het begint met ‘de basis op orde hebben’. Vooral in congestiegevoelige gebieden is dit echter niet voldoende. Hier is het ook van belang de weggebruiker te kunnen informeren, geleiden en sturen zodat deze zich in alle omstandigheden (ook bij structurele files, terugkerende onderhoudswerkzaamheden en incidentele verstoringen) op een betrouwbare, vlotte en veilige manier kan verplaatsen.

Vervoermanagement is beïnvloeding vooraf van reizigers en vervoerders om bewuste keuzes te maken: over het al dan niet maken van een verplaatsing, over het vervoermiddel dat men gaat gebruiken en over het tijdstip. De reiziger wordt verleid om minder (snel) de auto te pakken en gestimuleerd om meer gebruik te maken van het OV, de (e-)fiets of een combinatie daarvan. De vervoerder wordt gestimuleerd om bij de afhandeling van logistieke processen het spoor, het water, de buisleiding of een combinatie daarvan te gebruiken.

De fiets kent een snel stijgende populariteit. Daarom wordt de compleetheid en samenhang van het utilitaire fietsnetwerk (vnl. woon-werkverkeer en schoolroutes) in samenwerking met de gemeenten onderzocht en aangepakt. Verder wil de provincie met de ontwikkeling van snelfietsroutes inspelen op de grotere actieradius en mogelijkheden van de elektrische fiets. De kwaliteit van het recreatieve fietsnetwerk moet gewaarborgd worden.

Via vervoersmanagement en promotie worden reizigers verleid meer gebruik te maken van de fiets. Als zelfstandig vervoermiddel, of als voor- en natransportmiddel in combinatie met bus of trein (ketenmobiliteit). Dit laatste vraagt om een goede onderlinge afstemming van de netwerken (bijv. fiets en OV) en extra aandacht voor de faciliteiten bij knooppunten (bijv. stallingen). Voor alle soorten fietsverkeer blijft de (verkeers)veiligheid een absolute prioriteit.

Het recreatieve fietsnetwerk en het recreatieve wandelnetwerk kennen beide een grote mate van compleetheid via het knooppuntensysteem, de landelijke fietsroutes (LF) en de lokale routes, lokale knooppuntennetwerken, streekpaden en Landelijke langeafstand wandelpaden (LAW’s). De recreatieve netwerken zijn provinciebreed aanwezig en sluiten aan op netwerken in België en Duitsland. De kwaliteit moet gewaarborgd blijven, onder meer in de uitwerking van regionale visies op het gebied van vrijetijdseconomie, om het recreatieve fietsen aantrekkelijk te houden. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de Routebureaus, de VVV’s en organisaties zoals de ANWB.

Doorwerking plangebied 

De optimalisatie van het tracé van de snelfietsroute en de aanleg van een verbinding tussen de snelfietsroute en de kern Mook draagt bij aan uitbreiding van de mogelijkheden van de beschikbare mobiliteitsvoorzieningen.

3.3.2 Provinciaal Beleidsplan Fiets 2014-2022

Het fietsbeleid van de provincie Limburg is opgenomen in het Provinciaal Beleidsplan Fiets 2014-2022. Het beleid is gericht om kaders te stellen voor het stimuleren van het fietsgebruik de komende jaren. De ambitie is 'het realiseren van een kwalitatief hoogstaand fietsnetwerk en fietsklimaat.

Om dit te bereiken heeft de provincie de volgende werkdoelstellingen vastgesteld:

  • Veiliger fietsen: minder ongevallen waarbij fietsers betrokken zijn
  • Makkelijker fietsen: meer comfort voor de fietser in verschillende opzichten
  • Leuker fietsen: meer sfeer en beleving voor de fietser
  • Sneller fietsen: kortere reistijden om de concurrentiepositie te vergroten
  • Slimmer fietsen: inzetten van innovaties in relatie tot fietsgebruik

Om de doelstelling te bereiken, wordt gebruik gemaakt van een aantal actielijnen

  • Utilitair fietsroutenetwerk: veiliger, makkelijker en sneller
  • Snelfietsroutes: veiliger, makkelijker en sneller
  • Recreatief fietsroutenetwerk: veiliger, makkelijker en sneller
  • Comfort: makkelijker en leuker
  • Verkeersveiligheid: veiliger
  • Ketenmobiliteit: makkelijker en slimmer
  • Educatie en voorlichting: veiliger, leuker en slimmer
  • Innovatie, promotie en marketing: slimmer

De ambitie van het provinciale mobiliteitssysteem is een vlotte, veilige, betrouwbare en duurzame verplaatsing mogelijk te maken. De fiets speelt daarin een prominente rol. Hiervoor is een kwalitatief, hoogstaand fietsnetwerk en - klimaat een vereiste.

Doorwerking plangebied

De aanleg van de snelfietsroute Cuijk-Mook-Nijmegen draagt bij aan de uitvoering van het Provinciaal Beleidsplan Fiets 2014-2022. De snelfietsroute is een belangrijke impuls voor met name het utilitair fietsverkeer. De provincie ziet de snelfietsroute als een hoogwaardige netwerkaanvulling op het reeds aanwezige utilitaire netwerk, waarmee een kwaliteitsupgrade van dit netwerk tot stand wordt gebracht. Het nu voorliggende bestemmingsplan voorziet in een optimalisatie van het tracé van de snelfietsroute en de aanleg van een verbinding tussen de snelfietsroute en de kern Mook. Door het realiseren van de verbinding met de kern Mook ontstaat een fietsroutenetwerk tussen verschillende kernen in de regio met de snelfietsroute Cuijk-Mook-Nijmegen als drager.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Strategische Regiovisie Bergen, Gennep, Mook en Middelaar

De gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar hebben een strategische regiovisie opgesteld. In deze visie worden de wensen en ambities in zeven programma's geformuleerd. Hiermee willen de gemeenten een kwaliteitsslag bereiken die nodig is om de leefbaarheid te vergroten en de achterstand op het omliggende gebied te verkleinen. De gemeenten onderscheiden een viertal dragende functies waarop de hoofdprogramma's worden ingezet om de kwaliteitssprong te maken. De vier functies zijn:

  • Wonen
  • Zorg
  • Recreatie en toerisme
  • Landbouw

Om de gezamenlijke missie te realiseren onderscheiden de gemeenten drie basisprogramma's die voorwaardenscheppend zijn voor de vier hoofdprogramma's: het versterken van de oost-west verbindingen en het uitbreiden van de bestaande netwerken, en dan vooral de fiets- en wandelroutes. Het dient ter ondersteuning van de economie en sociaal maatschappelijke samenhang. Tot slot is het van belang dat met het aanleggen van bijvoorbeeld hoogwatergeulen de veiligheid bij hoog water van de Maas worden gegarandeerd.

Om zich tot een excellente regio te kunnen ontwikkelen is een alzijdige ontsluiting nodig. In alle windrichtingen en voor de auto, het openbaar vervoer, fietsers en wandelaars. De noord - zuid - en de oost - west verbindingen moeten als een ladder met sporten de regio toegankelijk maken voor de inwoners van de stedelijke regio's en ervoor zorgen dat de regio zelf een beroep kan blijven doen op de voorzieningen (middelbaar en hoger onderwijs, zorg en werkgelegenheid) aan de andere zijde van de Maas en in Duitsland.

Door de aanleg van de snelfietsroute ontstaat er een vaste oeververbinding tussen Cuijk en Mook. Dit plan past daarmee binnen het uitgangspunt van de strategische regiovisie om nieuwe verbindingen over de Maas toe te voegen. Het nu voorliggende bestemmingsplan voorziet in een optimalisatie van het tracé van de snelfietsroute en de aanleg van een verbinding tussen de snelfietsroute en de kern Mook.

3.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Mook en Molenhoek

In 2013 heeft de gemeenteraad de structuurvisie Mook en Molenhoek vastgesteld. In de structuurvisie zijn de ruimtelijke ambities voor Mook en Molenhoek tot 2025 beschreven. Daarbij wordt ingegaan op de ruimtelijke samenhang tussen de functies wonen, economie, mobiliteit, welzijn, zorg en educatie, groen en water, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

In Mook en Molenhoek zijn al verschillende fietsroutes aanwezig. De fietsroutes maken deel uit van fietsknooppuntennetwerken of nationale fietsroutes. De gemeente zet zich in voor verdere uitbreiding van het fiets- en wandelnetwerk in en rondom Mook en Molenhoek. Toeristen moeten door het gebied kunnen dwalen. Van oost naar west en van noord naar zuid moet dit gestalte krijgen in de vorm van lussen en zal een uitgebreid netwerk van fiets- en wandelpaden ontstaan. In de regio Arnhem - Nijmegen wordt een aantal snelfietsverbindingen aangelegd. Om dit netwerk uit te breiden naar het zuiden, hebben de Stadsregio en de gemeente het voornemen om een snelfietsroute van Nijmegen Heijendaal richting Molenhoek, Mook en Cuijk aan te leggen.

Voorliggend plan voorziet in een optimalisatie van het tracé van de snelfietsroute en de aanleg van een verbinding tussen de snelfietsroute en de kern Mook.

Hoofdstuk 4 Sectoraal beleid

4.1 beleidsvelden

4.1.1 Duurzaamheid /milieu

De gemeente heeft milieu- en duurzaamheidbeleid vastgelegd in het Milieubeleidsplan 2015 -2018. Op het gebied van verkeer en mobiliteit is de ambitie vastgelegd dat het gebruik van duurzame vervoersmiddelen zoals de (elektrische) fiets wordt gestimuleerd.

4.1.2 Bodem

Inleiding

Op basis van de huidige gegevens is er ter plaatse van het geplande tracé van het fietspad een aantal verdachte deellocaties aanwezig, te weten: het spoortalud en de kruisingen met bestaande wegen. Ter plaatse van deze terreindelen is mogelijk (historische) bodembelasting te verwachten. De te verwachten verontreinigingen zijn voor deze situaties met name zware metalen en PAK (immobiele verontreinigingen). Bij ProRail zijn binnen het onderzoektracé geen ernstige verontreinigingen geregistreerd. De overige bodem (met name agrarische gronden) binnen het geplande tracé kan als onverdacht worden aangemerkt. Er zijn verder geen ophogingen, stortingen of slootdempingen bekend. Bij de aanwezigheid van sterke verontreinigingen in de bodem zullen sanerende maatregelen benodigd zijn (BUS-melding tijdelijke uitname of duurzame afdeklaag). Bij eventuele bronbemalingen aan de zijde van Molenhoek dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van de sterke grondwaterverontreiniging met zink in zowel het freatisch als het middeldiepe grondwater als gevolg van de Verzinkerij Mook B.V. (Wbb-locatie LI094400001). Hier zal in voorkomend geval een aanvullend saneringsplan voor benodigd zijn. Gezien de toekomstige ongevoelige functie (infrastructuur) en de beperkte omvang en complexiteit van eventuele sanerende maatregelen worden geen noemenswaardige milieuhygiënische belemmeringen voor de aanleg van het fietspad verwacht.

Er zal een waterbodemonderzoek in de uiterwaarden worden verricht binnen het geplande tracé van het fietspad (waar de pijlers voor de fietsbrug komen te staan). Voor het werken in verontreinigde waterbodem dient bij RWS een melding in het kader van het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi) te worden verricht voor de activiteit: Ontgraven/baggeren binnen een oppervlaktewaterlichaam. In de melding dient een werkplan te worden opgesteld hoe wordt omgegaan met vrijkomende waterbodem.

Conclusie

Op basis van de huidige gegevens kan worden geconcludeerd dat slechts beperkt sprake zal zijn van bodembelasting. Eventueel benodigd nader onderzoek en met name sanerende maatregelen in relatie tot de feitelijke bodemverstoring/ingreep zullen beperkt van aard zijn en de ontwikkeling 'niet evident onuitvoerbaar' maken. In het kader van de bestemmingsplan kan zodoende gesteld worden dat de eventuele verontreinigingen geen bezwaar zullen vormen. Derhalve bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen onoverkomelijke belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging van de onderzoeklocatie.

4.1.3 Geluid

Inleiding

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Onderzoek

Bij een fietspad is geen sprake van een gevoelige functie. Omdat er geen nieuwe gevoelige functies worden toegestaan is een akoestisch onderzoek volgens de Wgh niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit plan.

4.1.4 Luchtkwaliteit

Bestaande situatie

De luchtkwaliteit op de spoorbrug wordt bepaald door de hoeveelheid dieseltreinen dat er rijdt en de scheepvaart op de Maas.

Uit gegevens van de Atlas voor Leefomgeving blijkt dat ter plaatse geen overschrijdingen plaatsvinden van de grenswaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.SNELFIETSROUTEMOOK-VA01_0003.jpg"

Figuur 3: concentraties voor stikstofdioxide

Toetsing aan regelgeving

Bij toetsing van een ruimtelijk plan op luchtkwaliteit moet conform regelgeving gelet worden op de volgende twee aspecten:

  • a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.
  • b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Ad a. Het plan als veroorzaker van verkeer en daardoor bron van slechte luchtkwaliteit.

In de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen. Deze betreffen de stoffen: zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, fijn stof (PM10), koolmonoxide, benzeen, benzo(a)pyreen, lood en ozon. In Nederland worden over het algemeen alleen overschrijdingen geconstateerd voor de stoffen NO2 en PM10. Het luchtkwaliteitsonderzoek beperkt zich dan ook tot deze twee stoffen. De grenswaarden voor NO2 en PM10 uit de Wet luchtkwaliteit zijn weergegeven in onderstaande tabel. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriële regelingen. Bij het faciliteren van ruimtelijke plannen moet volgens de Nederlandse wetgeving de verandering van de luchtkwaliteit door het plan worden getoetst.

Tabel: luchtkwaliteit

  norm   ingangsdatum  
Jaargemiddelde grenswaarde NO2 
 
40 µg/m3   1 januari 2015  
Jaargemiddelde grenswaarde PM10
 
40 µg/m3   1 juni 2011  
Daggemiddelde grenswaarde PM10   max. 35 dagen/jaar
> 50 µg/m3  
1 juni 2011  
Jaargemiddelde grenswaarde PM2,5   25 µg/m3   1 januari 2015  

Een ruimtelijke ontwikkeling kan doorgang vinden indien aannemelijk kan worden gemaakt dat:

  • de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit, of;
  • de luchtkwaliteit door de ruimtelijke ontwikkeling, al dan niet in combinatie met aan het project verbonden maatregelen, per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (Wm artikel 5.16.1.b.1°), of;
  • bij een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de ruimtelijke ontwikkeling, de luchtkwaliteit in een gebied rondom het project per saldo verbetert (Wm artikel 5.16.1.b.2°). De verbetering en verslechtering zullen beide moeten gelden voor overschrijdingssituaties en dienen te worden betrokken op de concentraties van NO2 en/of PM10, of;
  • de ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in, past binnen, of is in elk geval niet strijdig met een vastgesteld programma zoals het NSL (Wm artikel 5.16.1.d), of;
  • er geen grenswaarden worden overschreden door de ruimtelijke ontwikkeling.

Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Plannen die niet meer dan 3% bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, hoeven niet getoetst te worden aan de luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5.

In een bestemmingsplanprocedure zal aangetoond moeten worden dat ten tijde van de realisatie van het plan, eventueel met beschreven en geborgde maatregelen, aan de normen voor luchtkwaliteit voldaan kan worden.

Voor het onderhavige plan is geen specifiek luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd omdat vooralsnog het plan geen nieuwe ontwikkelingen toelaat die een grote verkeersaantrekkende werking hebben. Sterker nog: de nieuwe fietsverbinding stimuleert het fietsgebruik waardoor minder gemotoriseerd vervoer nodig is. Daarmee wordt voor dit aspect voldaan aan de luchtregelgeving.

Ad b. Het plan als te beschermen object tegen slechte luchtkwaliteit.

Op 16 januari 2009 is het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)” in werking getreden. Met deze AMvB wordt de bouw van zogenaamde gevoelige bestemmingen in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Het besluit heeft als doel het beschermen van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. De snelfietsroute is geen gevoelige bestemming waardoor diepgaand onderzoek niet vereist is.

4.1.5 Externe veiligheid

De gemeente heeft de wettelijke plicht externe veiligheid mee te wegen in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen. In deze afweging is het van belang de risico's te beschouwen die ontstaan door inrichtingen vallend onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en risicovolle transportroutes. Voor het plaatsgebonden risico (PR) zijn grenswaarden voor kwetsbare objecten aangegeven en richtwaarden voor beperkt kwetsbare objecten. Het groepsrisico (GR) dient verantwoord te worden. Aan de noordzijde van de Maas zijn drie risicobronnen te onderscheiden (LPG tankstation Poelen, de Maas zelf en de Rijksweg Nijmegen-Venlo (N271)) die invloed hebben op het bestemmingsplangebied.

Over het perceel Rijksweg 37 ligt deels een veiligheidscontour van het LPG tankstation Poelen. Deze veiligheidscontour is afkomstig van de PR 10-6 contour van het vulpunt en de ondergrondse tank van het tankstation. In de vergunning van Poelen uit 2013 is aangegeven dat de doorzet van het tankstation is begrensd op <1000 m3 per jaar en dat de tank 20 m3 groot is. Met de inwerkingtreding van de Circulaire effectafstanden LPG op 1 juli 2016 zijn de PR 10-6 afstanden uit de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) aangepast. Vanuit het vulpunt (188655 x 418881 =x-y coördinaten) geldt een afstand van 35 meter en vanuit de tank (188647x4188920) geldt een afstand van 25 meter. Binnen deze veiligheidszone-LPG worden nieuwe (beperkt-) kwetsbare objecten uitgesloten waardoor dus geen saneringssituaties kunnen ontstaan.

Het bestemmingsplan voorziet alleen in het aanleggen van een snelfietsroute. Deze snelfietsroute is echter geen kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object zoals dat in het Bevi of Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is gedefinieerd. Verkeersdeelnemers (op de snelfietsroute) worden verder niet betrokken bij de groepsrisicoverantwoording. Het groepsrisico kan alleen toenemen door groepen personen die voor langere tijd in het invloedsgebied van een risicobron verblijven (objecten of evenementen). Ook indirect heeft de aanleg van de snelfietsroute geen effect op het risiconiveau in de planomgeving. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de Maas ontstaan geen extra risico's omdat er geen constructieve werken plaatsvinden in het zomerbed. Ook de mogelijkheid tot voorbereiding op een ramp of de bestrijding (art. 7 Bevt) daarvan wordt niet beïnvloed door het plan. Het project is dus neutraal voor wat betreft externe veiligheidsrisico's en derhalve acceptabel.

4.1.6 Water
4.1.6.1 Watertoets

De watertoets is een proces van vroegtijdig informeren en overleggen, om ervoor te zorgen dat waterbelangen tijdig en expliciet worden meegewogen bij de vaststelling van het bestemmingsplan. De watertoets omvat in ieder geval een wateradvies van de waterbeheerder, dat wordt meegenomen in de waterparagraaf van het bestemmingsplan.

Bij de watertoets let de waterbeheerder op alle wateraspecten. Het voorkomen of beperken van wateroverlast is een van die aspecten.

De watertoets vindt plaats op basis van bestuurlijke afspraken tussen het Rijk, de provincies, de waterschappen en de gemeenten. Deze afspraken zijn vastgelegd in de Startovereenkomst Waterbeheer (WB21) (2001) en daarna opnieuw bevestigd in achtereenvolgens het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003) en het Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel (2008).

In beide bestuursakkoorden hebben de partijen afgesproken dat de watertoets op alle ruimtelijke plannen van toepassing is. Echter slechts enkele onderdelen van de watertoets zijn wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening. Bovendien gelden deze wettelijke verplichtingen alleen voor bestemmingsplannen, inpassingsplannen en projectbesluiten. Alleen de waterparagraaf en het (voor)overleg zijn wettelijk verplicht.

De waterparagraaf maakt deel uit van de toelichting bij het plan of besluit en beschrijft de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Het opstellen van de waterparagraaf is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer. Om de waterparagraaf op te kunnen stellen, moet de watertoets worden doorlopen. Dit mondt uit in een wateradvies van het waterschap. In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan hoe met dit wateradvies omgegaan wordt.

Bij structuurvisies is de watertoets niet verplicht. Echter daarover zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water afspraken gemaakt. Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, Woningwet, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Bouwbesluit 2012 en de Waterwet geïntegreerd.

4.1.6.2 Rivier en waterkering

De snelfietsroute gaat via een brug over een van de grote rivieren, de Maas.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.

De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale ruimtelijke belangen juridisch vastgelegd. Enerzijds betreft het de belangen die al in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de SVIR. Het besluit is op 30 december 2011, voor wat betreft de eerstgenoemde aspecten, in werking getreden.

Een onderwerp waarvoor het Rijk ruimte vraagt, is de bescherming van de waterveiligheid in en rond de grote rivieren. Ter bescherming van belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven hoe bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Geldende bestemmingsplannen die niet aan het Barro voldoen, moeten binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.

In 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (van belang is een vrijwaring langs rijksvaarwegen) en waterveiligheid (van belang is de bescherming van primaire waterkeringen).

In 1997 is de "Beleidslijn ruimte voor de rivier" van kracht geworden. Deze is in 2006 herzien en draagt de naam "Beleidslijn grote rivieren" (2006). Doelstelling van de beleidslijn is om de beschikbare afvoerende bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden, en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken.

In december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet voegt een aantal andere wetten samen, waaronder de delen van de Wet beheer rijkswaterstaatwerken (Wbr). Het op de Wbr gebaseerde Besluit Rijksrivieren is met de wetswijziging opgegaan in het Waterbesluit. Dit betekent dat voor activiteiten en/of werkzaamheden, in plaats van een Wbr-vergunning een integrale watervergunning dient te worden afgegeven. Voor toetsing van het rivierkundig belang wordt vastgehouden aan de criteria zoals neergelegd in de Beleidsregels grote rivieren.

4.1.6.3 Uitgangspunten waterbeheer

Het plangebied ligt in de gemeente Mook en Middelaar. Voor dat deel van het plangebied zijn het beleid van de Provincie Limburg en het Waterschap Limburg relevant.

Voor de waterhuishouding zijn de volgende documenten van belang:

  • 1. Provinciaal waterplan Limburg 2016-2021: Samen werken aan water (Provincie Limburg, vastgesteld op 11 december 2015)
  • 2. Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (Provincie Limburg)
  • 3. Waterbeheerplan 2016-2021: Water in beweging (Waterschap Peel en Maasvallei, vastgesteld op 14 oktober 2015)
  • 4. Structuurvisie Mook en Molenhoek 2025 (Gemeente Mook en Middelaar, 2013)

Dit bestemmingsplan betreft de optimalisatie van de snelfietsroute Cuijk-Mook-Nijmegen. Voor het tracégedeelte Cuijk-Mook is in 2016 door beide gemeenten een bestemmingsplan vastgesteld. Onderhavige waterparagraaf is een uitwerking van de waterparagraaf, zoals deze is opgenomen in de eerder vastgestelde bestemmingsplannen. Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen in de Provincie Limburg en in het werkgebied van het Waterschap Limburg. Het grootste gedeelte van de gehele snelfietsroute ligt in het werkgebied van het Waterschap Aa en Maas. Ten behoeve van de uniformiteit is er voor gekozen de waterparagraaf op de opzet van de standaardwaterparagraaf van dit waterschap te baseren.

De beleidsnota Uitwerking uitgangspunten watertoets vormt het vervolg op de beleidsnota watertoets Aa en Maas die in december 2004 is vastgesteld. De nota gaat verder in op de toen vastgestelde uitgangspunten. Ook is naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen sinds 2004 een nieuw uitgangspunt geformuleerd, namelijk wateroverlastvrij bestemmen. Ook wordt een prioritering tussen de verschillende uitgangspunten aangegeven. De uitgangspunten zorgen ervoor dat de watersysteembelangen een plek hebben in de watertoets. Daarnaast is er nog een aantal andere belangen van het waterschap die vanwege directe ruimteclaims ook een plek in de ruimtelijke ordening moeten krijgen. Dat leidt tot de volgende onderwerpen die in de watertoets uitgewerkt moeten worden:

  • Ontwikkelen op hoge en droge locaties en aanvullende maatregelen nemen tegen wateroverlast als dit niet mogelijk is
  • Hydrologisch neutraal ontwikkelen
  • Vervuiling van water voorkomen
  • Vuil water en schoon hemelwater gescheiden houden
  • De afwegingsstappen hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer voor schoon hemelwater hanteren
  • Water een onderdeel van meervoudig ruimtegebruik laten zijn
  • Water aan de omgevingswaarde van de omgeving laten bijdragen
  • De ruimtelijke claims voor water gerelateerde onderwerpen in ruimtelijke plannen verwerken. Deze claims betreffen bijvoorbeeld waterberging, het watersysteem, de waterkeringen en infrastructuur voor de afvalwaterketen in beheer van het waterschap

Hydrologisch neutraal ontwikkelen betekent dat een ontwikkeling niet tot een hydrologische achteruitgang in en buiten het plangebied mag leiden en ook geen hydrologisch knelpunt voor huidige en vastgelegde toekomstige landgebruiksfuncties mag vormen. Concreet betekent dit dat:

de afvoer uit het gebied niet groter wordt dan in de referentiesituatie;

  • de grondwateraanvulling in het plangebied gelijk blijft of toeneemt;
  • grond- en oppervlaktewaterstanden in de omgeving gelijk blijven, of verbeteren voor de huidige en toekomstige landgebruiksfuncties;
  • (grond)waterstanden in het plangebied aansluiten op de (nieuwe) functie(s) van het plangebied;
  • het plangebied zo wordt ingericht dat de hydrologische gevolgen van vastgestelde toekomstige ontwikkelingen in de omgeving niet leiden tot knelpunten in het plangebied.

4.1.6.4 Ruimteclaim voor waterberging

Om de snelfietsroute te kunnen realiseren, zijn percelen aangekocht. Deze percelen bevinden zich in Molenhoek in de gemeente Mook en Middelaar. De snelfietsroute ligt langs de spoorlijn die deels hoog ligt waardoor ook de snelfietsroute hoger ligt dan het omliggende maaiveld. Om de snelfietsroute te kunnen realiseren, is uitbreiding van het dijklichaam van de spoordijk nodig. Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in het realiseren van extra verharding van de snelfietsroute zelf. Wel wordt er extra verharding gerealiseerd voor de aansluiting van de snelfietsroute op de Veldweg.

Omdat het grootste gedeelte van de aan te leggen snelfietsroute in het beheersgebied van het Waterschap Aa en Maas ligt, was voor de bepaling van de benodigde compensatie van de hele snelfietsroute ingestoken aan de hand van de beleidsuitgangspunten van het Waterschap Aa en Maas.

Wanneer sprake is van een toename van verhard oppervlak tussen de 2.000 m2 en 10.000 m2 mag volgens de beleidsuitgangspunten van het Waterschap Aa en Maas de rekenregel toegepast worden. Bij toename van meer dan 10.000 m2, of bij het niet voldoen aan de rekenregel, moet de beleidsregel toegepast worden. Verhard oppervlak is al het oppervlak dat er voor zorgt dat hemelwater sneller tot afvoer komt dan in de huidige situatie zonder verharding. Plannen met een toename van verhard oppervlak groter dan 10.000 m2 komen in het vergunningentraject terecht. Samen met het waterschap moet bekeken worden hoe de compensatie gerealiseerd kan worden.

De aansluiting van de snelfietsroute op de Veldweg heeft een lengte van ongeveer 120 meter en een gemiddelde breedte van maximaal 4 meter. De geschatte toename van verhard oppervlak bedraagt daarmee ongeveer 480 m2. Deze ligt volledig in het gebied van Waterschap Limburg. De toename van verhard oppervlak in onderhavig bestemmingsplan kan niet los worden gezien van de totale snelfietsroute. Hierdoor is de totale toename van verhard oppervlak van belang. Deze bedraagt maximaal 9.000 m2. Dat is nog steeds minder dan 10.000 m2, waardoor de rekenregels toegepast mogen worden.

De vereiste compensatie kan berekend worden door de toename van het verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met een waterschijf van 60 mm (0,06 m) en een gevoeligheidsfactor. De gevoeligheidsfactor is een vermenigvuldigingsfactor in de formule van de rekenregel. Naarmate de gevoeligheid van een gebied of oppervlaktewatersysteem voor de gevolgen van piekafvoeren lager is, is minder compensatie nodig. Uit de volgende formule volgt de omvang van de vereiste compensatie:

Vereiste compensatie (m3) = toename verhard oppervlak (m2) * 0,06 (m) * gevoeligheidsfactor

De snelfietsroute ligt in een gebied waar de gevoeligheidsfactor 1 is. De geschatte toename van verhard oppervlak bedraagt 480 m2. De benodigde compensatie wordt daardoor 29 m3. Dit komt overeen met 0,24 m3 per strekkende meter fietspad. Het ontwerp van de voorziening moet voldoen aan de voorschriften van de algemene regels.

Het grootste gedeelte van de snelfietsroute ligt in het beheersgebied van het Waterschap Aa en Maas. Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan ligt echter in het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In dit gebied moeten infiltratie- en bergingsvoorzieningen aanvullend voldoen aan de volgende eisen: dimensioneren op T=10 met 50 mm neerslag in 27 uur en leegloop/ beschikbaarheid binnen 24 uur. Met een T=100 met 84 mm neerslag in 48 uur moet een doorkijk gegeven worden naar de gevolgen bij extreme situaties: waarheen stroomt het water als de voorziening vol is, waar kan wateroverlast ontstaan en waar kunnen maatregelen genomen worden om dat te verminderen of voorkomen.

Met een geschatte toename van verhard oppervlak van 480 m2 bedraagt de compensatie bij 50 mm neerslag maximaal 24 m3. Dit komt overeen met 0,20 m3 per strekkende meter fietspad. Een ontwerp dat voldoet aan de eerder gebruikte rekenregels voldoet daardoor automatisch aan de eis van het Waterschap Limburg. Met diezelfde toename van verhard oppervlak zou de compensatie bij 84 mm neerslag (doorkijk) maximaal 40 m3 bedragen. Dit komt overeen met 0,34 m3 per strekkende meter fietspad.

De volgens de beleidsregels van het Waterschap Aa en Maas bepaalde compensatie komt neer op 0,24 m3 per strekkende meter fietspad. Bij toepassing van een infiltratiegreppel met taluds 1:1 langs het volledige fietspad in de Veldstraat is die greppel respectievelijk circa 1,20 m of 1,00 m breed. Voor de realisatie van een infiltratiegreppel langs dit fietspad is voldoende ruimte beschikbaar. Het ontwerp van de infiltratievoorziening wordt gedimensioneerd op een T=100 met 84 mm neerslag in 48 uur.

Er kunnen verschillende typen compensatievoorzieningen worden toegepast. Voorzieningen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een wadi, een poel, een geïsoleerde greppel, ondergrondse bergingskratjes, doorlatende verharding, infiltratieriolering of gewoon een verlaagd maaiveld.

In het document is beschreven welke onderwerpen in het waterhuishoudkundig plan ten behoeve van de Beleidsregel afvoer door toename en afkoppelen van verhard oppervlak moeten worden uitgewerkt of moeten worden toegelicht. In het kader van de watertoets kunnen dezelfde of aanvullende onderwerpen worden vereist.

4.1.6.5 Aanwezigheid en ligging waterkeringen

Aan de noordoostelijke zijde van de Maas ligt de hoogwaterkering alleen aan de noordwestelijke zijde van de spoorlijn. Aan de noordoostelijke zijde van de spoorlijn kruist de snelfietsroute geen waterkering; hier bevindt zich een zogenaamde “hoge oever”. In samenspraak met Waterschap Limburg is de dubbelbestemming Waterkering met beschermingszone opgenomen.

4.1.6.6 Aanwezigheid en ligging infrastructuur en ruimte claim voor de afvalwaterketen in beheer van het waterschap

Het plangebied ligt aan de oostzijde van de spoorlijn van Nijmegen naar Venlo.

In de gemeente Mook en Middelaar kruist de snelfietsroute de provinciale weg N-271, waarlangs riolering ligt die water naar het rioolstelsel in het dorp Molenhoek afvoert. Ook in de uiterwaarden ligt riolering. Beide riolen dienen gehandhaafd te blijven.

Ter hoogte van de Middelweg in Molenhoek wordt een onderdoorgang van het spoor gerealiseerd. Aan de westelijke zijde van het spoor liggen in de Lindenlaan en de Middelweg verschillende kabels en leidingen. Riolen liggen daar niet, deze liggen aan de achterzijde van de woningen in de Lindenlaan en sluiten aan op riolering in de Middelweg.

4.1.7 Archeologie

Een archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de archeologische verwachtingswaarde is binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta (1992), is men verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren. Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek dan wel planaanpassing noodzakelijk is.

Archeologische beleidskaart gemeente Mook en Middelaar

Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Mook ligt een deel van het plangebied grotendeels in een gebied met een hoge archeologische verwachting (Waarde archeologie 4). Dit betreft het perceel Rijksweg 37 een deel van de Rijksweg en de nieuwe fietsverbinding ten zuiden van het sportpark naar de Veldweg.

Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht bij verstoringen met een oppervlakte vanaf 250 m2 en een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm. Een klein gedeelte van het perceel Rijksweg 37 heeft een archeologische verwachtingswaarde 2, hier geldt een onderzoeksplicht bij verstoringen met een oppervlakte vanaf 2500 m2 en een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm.

Het perceel Maasdijk 7 heeft een archeologische verwachtingswaarde 1, hier geldt een onderzoeksplicht bij verstoringen met een oppervlakte vanaf 250 m2 en een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.SNELFIETSROUTEMOOK-VA01_0004.png"

Figuur 4: Situering van het plangebied binnen de archeologische beleidskaart gemeente Mook

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.SNELFIETSROUTEMOOK-VA01_0005.png"

Figuur 5: Legenda beleidskaart gemeente Mook en Middelaar

Archeologisch verkennend onderzoek 2015

Het plangebied ligt op drie verschillende Maasterrassen, deels met rivierduinen afgedekt, en op de flank van een stuwwal. Deze verscheidenheid aan landschappelijke eenheden maakt het plangebied een van oudsher geschikte vestigingslocatie. In het plangebied kunnen archeologische resten uit alle perioden vanaf het Laat Paleolithicum worden verwacht. De verwachtingswaarde varieert per landschapstype van laag tot hoog. De archeologische resten worden voornamelijk dicht aan het maaiveld, maar plaatselijk onder een eerdlaag of Holocene rivierafzettingen verwacht.

Selectieadvies

Econsultancy adviseert om voor alle delen van het plangebied waar de natuurlijke bodemopbouw verstoord gaat worden, met uitzondering van het als verstoord bekend zijnde perceel direct ten noorden van de Maas, een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van een verkennend booronderzoek. Dit om de op basis van het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde verwachting aan te vullen en te toetsen. Tevens is het inventariserend veldonderzoek bedoeld om kansrijke zones te selecteren voor vervolgonderzoek en kansarme zones ervan uit te sluiten. Ook dient het verkennend booronderzoek om een betrouwbaar beeld te krijgen van de mate van intactheid van het bodemprofiel.

Plangebied

Indien grondverstorende werkzaamheden zullen plaatsvinden dan kan mogelijk plaatselijk archeologische begeleiding dan wel een proefsleuvenonderzoek en/of opgraving benodigd zijn. In dat kader zal voorafgaand aan de feitelijke verstorende activiteiten een Programma van Eisen (PvE) dienen te worden opgesteld en ter goedkeuring aan de gemeente Mook en Middelaar te worden voorgelegd. Op basis van de te verwachten ingrepen en de archeologisch verwachtingen zullen eventuele in situ of ex situ conserverende maatregelen met betrekking tot archeologie naar verwachting geen bezwaren opleveren voor de realisatie van de fietsbrug. Er zijn geen archeologische monumenten binnen het plangebied gelegen. Het plan is daarom in het kader van de archeologisch verwachting 'niet evident onuitvoerbaar'. Er zijn dan ook geen onoverkomelijke belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging.

Aanvullend archeologisch onderzoek (2017)

Voor de verbinding Veldweg - Fietspad Cuijk - Mook is een aanvullend archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Uit de landschappelijke ligging op de zuidflank van een stuwwal, blijkt dat het plangebied vanaf het Paleolithicum bewoonbaar is geweest voor jagers-verzamelaars en vanaf het Neolithicum voor landbouwers. De stuwwal is droog en hooggelegen, maar lag relatief ver van voedsel- en waterbronnen. Het plangebied heeft daarom een lage archeologisch verwachtingswaarde voor resten van jagersverzamelaars uit het Paleolithicum en Mesolithicum. De stuwwal is wel dermate hoog gelegen dat deze vanaf het Neolithicum gunstig was voor landbouwers. Het plangebied heeft daarom een hoge gespecificeerde verwachtingswaarde voor resten van landbouwers uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd.

In het plangebied zijn stuwwalafzettingen zonder podzolering, afgedekt door een 75-85 cm dikke eerdlaag aangetroffen. Alleen in boring 2 is een bodemverstoring van 50 cm dikte aangetroffen, met daaronder een onverstoorde onderkant van het oorspronkelijke eerddek. De bodemverstoring is buiten het bereik van de C-horizont gebleven. Op basis van de aangetroffen intacte bodemprofielen blijft de gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied, zoals opgesteld in het bureauonderzoek, gehandhaafd. Het plangebied houdt dus een hoge verwachtingswaarde voor archeologische resten uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Op basis van het behoud van een hoge trefkans blijft de kans reëel dat archeologische resten binnen het plangebied aanwezig zijn vanaf een diepte van circa 75 cm -mv.

Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek adviseert Econsultancy om de onderzoekslocatie nader te onderzoeken, indien de bodemverstoringen bij de aanleg van het fietspad dieper gaan dan 60 cm onder het huidige maaiveld. Bij de aanleg van deze verbinding is het uitgangspunt dat niet dieper wordt gegraven dan 60 centimeter. Er hoeft hierdoor geen archeologisch vervolgonderzoek te worden uitgevoerd.

4.1.8 Flora en Fauna

Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de Europese Unie en vormt daarmee de basis voor het beleid van de EU voor behoud en herstel van biodiversiteit. Natura 2000 is niet enkel ter bescherming van gebieden maar draagt ook bij aan soortenbescherming.

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Sint Jansberg, bevindt zich op 2,8 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied. Natura 2000 is dan ook niet aan de orde voor dit bestemmingsplan.

Flora en Fauna

Op 1 april 2002 is de Nederlandse Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van dier- en plantensoorten. Ook is de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn (Europees) en het CITES-verdrag (overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde soorten wilde dieren en planten) in de Flora en faunawet verwerkt.

Het doel van deze wet is het in stand houden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Deze wet hanteert daarbij het "nee, tenzij principe". Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn. Alleen onder strikte voorwaarden zijn afwijkingen van de verbodsbepalingen mogelijk. Hiertoe zal een ontheffing ex artikel 75 moeten worden aangevraagd. De ontheffingsaanvraag moet onderbouwd zijn door een goed onderzoek naar het voorkomen van en de effecten op beschermde soorten. Ook moet aangetoond worden dat er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.

In de Flora- en faunawet is daarnaast een zogenaamde 'algemene zorgplicht' opgenomen. De zorgplicht is van toepassing op alle planten en dieren, ongeacht of ze wettelijk beschermd zijn. De zorgplicht houdt in dat er bij ingrepen zoals bouwactiviteiten altijd zorgvuldig moten worden omgegaan met de aanwezige planten en dieren. Schadelijke activiteiten moeten zoveel mogelijk worden voorkomen.

Bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is het Ministerie van Economische Zaken.

Voor dit bestemmingsplan is een quickscan Flora- en faunawet uitgevoerd (Quickscan Flora en Faunawet, Maasdijk 7, Rijksweg 37 en de ontsluiting van de Veldweg, 15 september 2016). Uit het onderzoek blijkt het volgende:

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergeven in tabel V (bijlage 1 Quickscan Flora en fauna). In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningstrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Daarnaast dient voor aanvang van eventuele sloop van de bebouwing tijdig duidelijk te zijn of hier nestlocaties van de huismus of gierzwaluw of verblijfplaatsen van een vleermuizensoort aanwezig zijn. Ten aanzien van de aangetroffen vliegroute van gewone dwergvleermuizen bij de Veldweg geldt dat het afhankelijk is van de precieze uitwerking van de plannen voor de geplande fietsverbindingsweg, in hoeverre hier een negatief effect op vleermuizen optreedt. Indien de vleermuizen geen gebruik meer kunnen maken van de locatie als vliegroute, is het treffen van mitigerende maatregelen en het aanvragen van een ontheffing aan de orde. Het bosje aan de noordzijde van de gemeentewerf vormt geschikt landhabitat voor de beschermde Alpenwatersalamander. De werkzaamheden dienen uitgevoerd te worden conform een goedgekeurde gedragscode Flora- en faunawet.

Op basis van de nader te verkrijgen informatie kan worden bepaald of verstoring/overtreding door de ingrepen ten aanzien van de soorten aan de orde is. De mogelijk aanwezige nest- en verblijfsfuncties van de betreffende soorten vormen echter geen belemmering. middels het treffen van de juiste maatregelen en het eventueel aanvragen van een ontheffing kunnen de voorgenomen plannen alsnog worden uitgevoerd.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Flora- en faunawet wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

Conclusie

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de bestemmingsplanherziening uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen, hetgeen goed mogelijk is.

4.1.9 Explosieven

Het gebied heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog, in de gevechtslinie gelegen waarbij het front een aantal malen op en neer golfde. Uit die periode zijn grote hoeveelheden Conventionele Explosieven (CE) achtergebleven, die van tijd tot tijd in de bodem worden aangetroffen. Alvorens ingrepen in de bodem plaats kunnen vinden dient onderzoek uitgevoerd te worden naar de aanwezigheid van explosieven. Deze vormt geen belemmering voor het uitvoeren van voorliggend bestemmingsplan.

4.1.10 Verkeer en parkeren

De realisatie van een snelfietsroute tussen Cuijk en Mook zal de ontsluiting voor fietsers aanzienlijk verbeteren. Het fietspad is geheel autoluw. De gemeente Mook en Middelaar zorgt voor een verkeersveilige oplossing voor de oversteek van de Veldweg. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de planbeschrijving. Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor voorliggend plan.

4.1.11 Cultuurhistorie

Modernisering van de Monumentenzorg

In het kader van de Modernisering van de Monumentenzorg (MoMo) zijn het stimuleren en ondersteunen van gebiedsgericht werken, het belang van cultuurhistorie laten meewegen in de ruimtelijke ordening, het formuleren van een visie op erfgoed en het verminderen van de administratieve lastendruk op de agenda komen te staan.

Voor het instrument bestemmingsplan heeft dit tot gevolg dat de cultuurhistorische waarden moeten worden meegewogen bij de totstandkoming hiervan. Dat betekent dat er een analyse moet worden verricht naar cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplan en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd moeten worden.

Nota Belvedère

De Nota Belvedère geeft een visie op de wijze waarop met de cultuurhistorische kwaliteiten van het fysieke leefmilieu in de toekomstige situatie van Nederland kan worden omgegaan. Tevens geeft de nota aan welke maatregelen daartoe moeten worden getroffen. Cultuurhistorie wordt beschouwd als van vitale betekenis voor de samenleving en de individuele burger. Het behoud en het benutten van het cultureel erfgoed voegt kwaliteit toe aan de culturele dimensie van de ruimtelijke inrichting. Bij ruimtelijke planvorming is het verplicht om cultuurhistorie in de plannen te betrekken, waarbij herkenbaar houden van de historisch gegroeide ruimtelijke situatie en het bodemarchief voorop staat.

In het kader van het project Belvedère is een Land dekkend overzicht vervaardigd van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden. Dit overzicht is weergegeven op de Cultuurhistorische Waardenkaart van Nederland.

Plangebied

In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. De bescherming van Rijks- en gemeentelijke monumenten is geregeld in de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening(en). Met monumenten worden alle 'onroerende zaken' bedoeld. Tot die onroerende zaken horen gebouwen en objecten, zoals vaarten, bruggen, wegen, bomen en pleinen, die tenminste vijftig jaar oud zijn. Zij moeten van belang zijn door hun schoonheid, de wetenschappelijke en/of hun cultuurhistorische betekenis. Een monument kan worden aangewezen als rijksmonument wanneer het aan deze regels voldoet en als het een nationale, unieke waarde heeft.

De historische context van Mook wordt bepaald door de Rijksweg, de Groesbeekseweg en de Kerkstraat. Hier liggen de monumentale, publieke gebouwen zoals het raadhuis en de Sint Antoniuskerk. Aan de Kerkstraat liggen ook nog een aantal monumentale woonhuizen en boerderijen. Aan de Groesbeekseweg liggen het gemeentelijk monument parochiekerkhof Calvarieberg en het oorlogsmonument Mook War Cemetery.

De Sint Antoniuskerk in Mook is aangewezen als Rijksmonument. Naast dit Rijksmonument, is binnen de kern Mook ook een aantal gemeentelijke monumenten aangewezen. Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke en/of Rijksmonumenten aanwezig. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op bovenstaande monumenten.

4.1.12 Financiële uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan verruimt de mogelijkheden om te komen tot de realisering van een nieuwe fietspadverbinding tussen Mook en Cuijk. De verwerving van de percelen Maasdijk 7 en Rijksweg 37 maakt onderdeel uit van de nieuwe kostenbegroting. Voor de gehele snelfietsroute van Cuijk naar Nijmegen is een samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarbij de financiering is vastgelegd. De gehele Snelfietsroute was aanvankelijk begroot op € 14.200.000. Inmiddels heeft besluitvorming plaatsgevonden over de aanvullende financiering. Het subsidiebedrag is met € 2,5 mln verhoogd tot € 16.700.000,- en tevens hebben de provincies Noord Brabant en Gelderland ingestemd met het beschikbaar stellen van middelen voor het constructief onderhoud van de fietsbrug. De kosten zijn gedekt door bijdragen van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (€ 3,0 mln), provincie Limburg (€ 1,8 mln), provincie Noord Brabant (€ 3,6 mln), provincie Gelderland (€ 6,9 mln), gemeente Nijmegen (€ 0,4 mln) , gemeente Cuijk (€ 0,4 mln), gemeente Heumen  (€ 0,2 mln) en gemeente Mook en Middelaar (€ 0,4 mln). Alle bedragen zijn exclusief btw.

Het grootste deelproject is het tracé tussen Cuijk en de Middelweg in Molenhoek, zoals vastgelegd in het eerder vastgestelde bestemmingsplan Fietsbrug Cuijk Mook. Daarvoor is door genoemde partijen een bedrag van € 13.900.000 exclusief btw voor het ontwerp en realisatie beschikbaar gesteld. Voor de aanleg van de verbinding tussen de snelfietsroute en de kern Mook heeft de gemeenteraad € 160.000 beschikbaar gesteld.

De aanleg van de snelfietsroute is geen aangewezen bouwplan op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Er hoeft daarom bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (met legenda) en planregels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen.

De planregels regelen de gebruiksmogelijkheden van de gronden, de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de aanwezige en/of op te richten bebouwing. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het bestemmingsplan en bij de uitleg van de verbeelding en planregels. In de volgende twee paragrafen wordt de systematiek van de planregels uiteengezet en wordt een uitleg per bestemming gegeven.

5.2 Systematiek van de planregels

Voor het bestemmingplan wordt gebruik gemaakt van de (SVBP 2012) waarin landelijke standaarden voor planregels en verbeelding zijn geformuleerd. De standaardisatie maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Het bestemmingsplan wordt zowel in analoge als digitale vorm opgesteld. Bij interpretatieverschillen heeft het digitale bestemmingsplan voorrang.

De planregels van het bestemmingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsplanregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen.

5.3 Regels

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit inleidende regels (waar in wordt gegaan op de begrippen en wijze van meten), de bestemmingsregels (waar de bestemmingen worden beschreven), de algemene regels (waar de algemeen geldende regels staan) en de overgangs- en slotregels (met het overgangsrecht)

5.3.1 Inleidende regels

Bij de inleidende regels wordt ingegaan op de begrippen en de wijze van meten.

5.3.2 Bestemmingsplanregels

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen hebben verleend. Een omgevingsvergunning wordt verleend indien zij voldoet aan onder meer de planregels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de welstandsnota.

De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

5.3.3 Algemene regels

Onder het kopje algemene regels zijn de regels opgenomen die voor alle bestemmingen

gelden. Hierbij gaat het om de volgende bepalingen:

  • Anti-dubbeltelregel: deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene gebruiksregels: er zijn regels opgenomen wat niet is toegestaan op de gronden zoals prostitutie en opslag van goederen
  • Algemene afwijkingsregels: regels over beeldende kunst, bouwwerken voor algemeen nut en ondergronds bouwen.
  • Algemene aanduidingsregels: Ter plaatse van deze aanduiding mag alleen worden gebouwd als voldaan is aan de specifiek opgenomen criteria.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht die aansluit bij het Besluit ruimtelijke ordening.

Slotregels

Als laatste is de slotbepaling opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.

5.4 Beschrijving per bestemming

Enkelvoudige bestemming (Maatschappelijk)

In het plangebied opgenomen gronden zijn alleen bouwwerken geen gebouwen toegestaan ten behoeve van de bestemming Maatschappelijk. In artikel 1 van de planregels is opgenomen welke functies zijn toegestaan binnen de bestemming Maatschappelijk.

Enkelvoudige bestemming (Verkeer)

De wegen, straten en daarmee samenhangende infrastructuur zijn bestemd tot Verkeer. De bestemming is toegekend aan wegen met een functie voor het doorgaande verkeer.

Enkelvoudige bestemming (Verkeer - Langzaam Verkeer)

De voor 'Verkeer-Langzaamverkeer' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie zowel gericht op verblijf als op de afwikkeling van het langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen zoals groen-, speelvoorzieningen, bermen, taluds en waterhuiskundige voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'brug' is een brug toegestaan over de Maas.

Enkelvoudige bestemming (Wonen)

Deze bestemming is toegekend aan alle gronden waarop zich één of meer woningen bevinden. Binnen de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) mogen worden gebouwd zowel binnen het bouwvlak als binnen het specifiek aangegeven bijgebouwenvlak. Voor deze bouwwerken gelden maxima ten aanzien van goothoogten, bouwhoogten et cetera. Alleen voor hoofdgebouwen zijn goot- en bouwhoogte op de verbeelding aangeduid.

Dubbelbestemming (Waarde - Archeologische verwachting 1)

De gronden zijn bestemd als 'Waarde - Archeologie 1'. Deze bestemming is gekoppeld aan een omgevingsvergunningstelsel om te voorkomen dat er werkzaamheden uitgevoerd worden die schadelijk kunnen zijn voor de eventuele archeologische waarden. Het gaat hierbij om gebieden van zeer hoge archeologische waarde: onderzoek bij bodemverstoring > 250 m2 en > dan 40 cm beneden maaiveld.

Dubbelbestemming (Waarde - Archeologische verwachting 2)

De gronden zijn bestemd als 'Waarde - Archeologie 2'. Deze bestemming is gekoppeld aan een omgevingsvergunningstelsel om te voorkomen dat er werkzaamheden uitgevoerd worden die schadelijk kunnen zijn voor de eventuele archeologische waarden. het gebied is van hoge archeologische waarde: onderzoek bij bodemverstoring > 2.500 m2 en > dan 40 cm beneden maaiveld.

Dubbelbestemming (Waarde - Archeologische waarde 2)

De gronden zijn bestemd als 'Waarde - Archeologie 2'. Deze bestemming is gekoppeld aan een omgevingsvergunningstelsel om te voorkomen dat er werkzaamheden uitgevoerd worden die schadelijk kunnen zijn voor de eventuele archeologische waarden. het gebied is van hoge archeologische waarde: onderzoek bij bodemverstoring > 2.500 m2 en > dan 40 cm beneden maaiveld.

Dubbelbestemming (Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed)

Om de belangen van de waterstaat veilig te stellen is de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed‘ opgenomen. De aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor riviergebonden activiteiten en voor het waarborgen van een veilige afvoer van en berging van rivierwater onder normale en maatgevende hoogwaterstanden. Voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden binnen deze bestemming is de Waterwet van toepassing. Om overregulering te voorkomen is voor deze werkzaamheden geen omgevingsvergunningsstelsel opgenomen.

Dubbelbestemming (Waterstaat - Waterkering)

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is opgenomen voor de waterkering langs de Maas. Op deze gronden mag ten behoeve van de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, in afwijking van het bepaalde in de bijbehorende bouwregels, niet worden bebouwd. Een omgevingsvergunning kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het waterkerend vermogen van de waterkering. Tevens is een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden vereist. Voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend, zal advies worden ingewonnen bij de beheerder van de waterkering (Waterschap Limburg). Daarbij zal getoetst worden aan de Keur. De beschermingszone van de waterkering is, conform de bepaling uit het Barro, opgenomen binnen de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk'. Hierin is dezelfde bescherming opgenomen als voor de waterkering zelf.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het bestemmingsplan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart.

6.2 Overleg burgers

Het traject biedt de nodige (gebruikelijke) waarborgen voor formele inspraak (zienswijzen) en rechtsmiddelen (beroep en verzoek om voorlopige voorziening).

6.3 Vooroverleg

In het kader van het - op basis van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (wettelijk) - verplichte bestuurlijke vooroverleg is het concept ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de betrokken rijks-, provinciale en andere instanties. In het definitieve ontwerpbestemmingsplan zijn de door de diverse instanties voorgestelde wijzigingen verwerkt.

6.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Optimalisatie snelfietsroute kern Mook' heeft gedurende zes weken van 29 maart 2017 t/m 9 mei 2017 ter inzage gelegen. Gedurende de zienswijzentermijn is er één zienswijze ingediend. De betreffende zienswijze is later ingetrokken. Wel zijn in afstemming met Waterschap Limburg ambtshalve wijzigingen doorgevoerd in de toelichting en de regels. Hiermee is het bestemmingsplan in overeenstemming gebracht met het beleid van Waterschap Limburg. In het zienswijzenverslag bestemmingsplan 'Optimalisatie snelfietsroute kern Mook' is de ambtshalve wijziging toegelicht.