direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Eindweg 16a, Middelaar
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0944.Eindweg16a-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan


De initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van de Eindweg 16a te Middelaar een nieuwe woning te realiseren. Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Eindweg 16a te Middelaar in de gemeente Mook en Middelaar. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.Eindweg16a-VA01_0002.png"

Ligging plangebied in omgeving (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Eindweg 16a aan de rand van Middelaar. Ten zuiden en ten oosten van het plangebied bevindt zich de bebouwde kom van Middelaar, ten westen en noorden kent de omgeving een meer landelijke uitstraling.

De locatie bestaat uit de percelen 2167 en 1667. Gezamenlijk hebben deze percelen een oppervlakte van circa 5150 m². Op de locatie bevinden zich een schuur, kappershuisje en een schuilstal. Het deel rond de schuur bestaat uit een meer landelijke inrichting. Ten noorden en westen van de schuur is het terrein in gebruik als weide. Op het terrein bevinden zich nog lichtmasten van een voormalige paardenbak. De paardenbak zelf is niet meer aanwezig. Het plangebied wordt ten noorden begrensd door een haag en ten zuiden door enkele bomen.

Het plangebied wordt ontsloten via twee inritten ontsloten door de Eindweg. Één inrit is voor de woning en de andere inrit biedt toegang tot de schuur en het kappershuisje. Parkeren vindt in de huidige situatie op het eigen terrein plaats. Navolgende afbeelding geeft een impressie van de bestaande situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.Eindweg16a-VA01_0003.png"

Luchtfoto plangebied (bron: kadastralekaart.com)

2.2 Toekomstige situatie

Ten behoeve van onderhavig initiatief is een schetsontwerp opgesteld. Deze is terug te vinden in bijlage 1. Navolgend wordt het ontwerp op hoofdlijnen toegelicht.

Het plan voorziet in het toevoegen van een nieuwe woning (een schuurwoning) op de plaats van de bestaande schuur. De schuur wordt ten behoeve van deze ontwikkeling gesloopt. Het kappershuisje blijft behouden. Uitgangspunt van het ontwerp is dat de informele landelijke inrichting rond de toe te voegen woning zoveel mogelijk behouden blijft. Enkel aan de achterzijde is ruimte voor een siertuin en een bijgebouw. Het bestaande hoogteverschil wordt geaccentueerd door hier de scheiding van de tuin en de weide en boomgaard te realiseren. Met het plan blijven de overgang naar het landelijk gebied en het bestaande doorzicht behouden. De bomenrij langs de Eindweg wordt aangevuld en ook op het perceel zelf worden bomen voorzien. De weide waarin de fruitbomen staan wordt ingericht als kruidenrijk gras waarin ook ruimte is voor de aanleg van een wadi.

Aan de ontsluiting van het plangebied wijzigt niets ten opzichte van de bestaande situatie. Het plan voorziet in vier parkeerplaatsen op het terrein bij de nieuwe woning. Navolgende afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.Eindweg16a-VA01_0004.png"

Impressie toekomstige situatie (ontwerp: Buro SRO)

2.3 Duurzame stedenbouw

In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.

Bouwbesluit

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.

Kansen

Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.

Planspecifiek

De toe te voegen woning wordt conform de actuele eisen uit het Bouwbesluit gerealiseerd en voldoet daarmee aan de relevante normen op het gebied van duurzaamheid. De woning wordt goed geïsoleerd en gasloos uitgerust. Uitgangspunt van het initiatief is dat hemelwater opgevangen wordt op eigen terrein. Daarnaast is met het plan sprake van een landschappelijke inpassing, waarmee de natuurlijke waarden van het gebied behouden en versterkt worden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied maakt onderdeel uit van het besluitsubvlak rivierbed van het Barro.

Besluitsubvlak rivierbed

In de toelichting (2.4.3) staat het volgende beschreven over de regeling behorende bij het besluitsubvlak rivierbed: 'Dit artikel verwoordt de algemene rivierkundige voorwaarden waaraan toe te laten (bouw)activiteiten in het rivierbed, ongeacht de aard en de omvang daarvan, altijd moeten voldoen. Deze voorwaarden zijn een vertaling van de zorgplicht van de initiatiefnemer van een activiteit in het rivierbed, die is verwoord in artikel 6.15, eerste lid, van het Waterbesluit. Om de belangen waarop deze bepaling ziet, ook via het ruimtelijke spoor te borgen, dienen deze voorwaarden door te werken in het bestemmingsplan. Dit laat overigens onverlet dat het eveneens gewenst is dat rekening wordt gehouden met de in het gebied aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden'.

In artikel 2.4.3 van de regels is het volgende opgenomen:

  • 1. Een bestemmingsplan wijst ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan alleen nieuwe bestemmingen in een rivierbed aan in het geval er sprake is van:
    • a. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
    • b. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
    • c. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
    • d. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
  • 2. Bij toepassing van het eerste lid worden resterende waterstandeffecten of afname van het bergend vermogen gecompenseerd.
  • 3. In een bestemmingsplan wordt vastgelegd hoe de effecten op de waterstand en de afname van het bergend vermogen worden gecompenseerd.

Als gevolg van de ligging van het plangebied in het rivierbed kan er hoogwater optreden. Bij schade als gevolg van hoogwater kan geen schadevergoeding verhaald worden op het Rijk. De initiatiefnemer bouwt op eigen risico en voor eigen verantwoordelijkheid. 

Ad.

Met voorliggend plan worden ten aanzien van het vigerende bestemmingsplan (zie paragraaf 3.4.4) geen nieuwe bestemmingen toegevoegd. Daarmee zijn de onder lid 1, 2 en 3 genoemde voorwaarden verder niet van toepassing. Daarmee zijn geen rijksbelangen betreffende het rivierbed in het geding.

Ladder duurzame verstedelijking

Uit jurisprudentie blijkt dat pas sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder bij ontwikkelingen vanaf 12 woningen. Met voorliggend plan wordt één woning toegevoegd aan het plangebied en daarom is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de ladder is daarmee niet aan de orde.

Conclusie

Het initiatief is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg

Op 1 oktober 2021 is de Provinciale Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. In de omgevingsvisie Limburg is de lange termijn visie van de provincie Limburg beschreven. In de visie staat beschreven hoe de provincie richting wil geven aan toekomstbestendige ontwikkeling en hoe daarbij steeds de balans wordt gezocht tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. De provincie geeft met deze visie een doorkijk voor de periode 2021 tot 2030 - 2050.

De omgevingsvisie Limburg vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is in een interactief proces met overheden, semi - overheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. De visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes. Op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt.

In de omgevingsvisie staan drie hoofdopgaven centraal:

  • Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving, zowel in stedelijk c.q. bebouwd gebied als in landelijk gebied;
  • Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie; inclusief landbouw transitie;
  • Klimaatadaptatie en energie transitie.

Deze opgaven spelen Limburg-breed, maar de accenten verschillen per gebied en per sector. Per sector is in de omgevingsvisie aangegeven wat de opgave is voor de sector, welke ambitie de provincie heeft met deze sector en welke keuzes worden gemaakt per sector. Ook voor de sector 'land- en tuinbouw' is op deze manier beschreven welke richting de provincie de komende jaren op wil.

Planspecifiek

Het initiatief voorziet in het toevoegen van een nieuwbouwwoning die gerealiseerd wordt conform de actuele eisen op het gebied van duurzaamheid (zie paragraaf 2.3). Tevens is met het landschappelijk inpassingsplan een verbetering van de leefomgeving beoogd. Het plan voorziet hiermee in een bijdrage aan het creëren van een aantrekkelijke leefomgeving.

Het plan is passend binnen de Omgevingsvisie.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg

Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg 2014 schept de regels die nodig zijn om het POL2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterwetverordening en de Ontgrondingenverordening. De verordening is uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte, wat een aantal instrumenten bevat gericht op de doorwerking van het ruimtelijk beleid van het POL 2014.

Omgevingsverordening Limburg 2021

De Omgevingsverordening Limburg 2021 treedt in werking bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Tot die tijd geldt de Omgevingsverordening Limburg 2014. De Omgevingsverordening Limburg 2021 voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

In de Omgevingsverordening Limburg zijn geen direct relevante artikelen opgenomen voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel is opgenomen in de verordening dat onderhavig plangebied gelegen is in de regio Noord-Limburg. Voor deze regio geldt dat een ruimtelijke plan niet voorziet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen, alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde regionale structuurvisies of woonvisies. In paragraaf 3.3.2 is toegelicht dat hieraan wordt voldaan.

Het initiatief is passend binnen de Omgevingsverordening.

Conclusie

Het plan is passend binnen het provinciale beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Strategische regiovisie Bergen, Gennep, Mook en Middelaar

De gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar hebben samen een Strategische Regiovisie ontwikkelt om te bepalen waarin de gemeenten de komende tijd gaan investeren. Deze visie is door de gemeenteraad vastgesteld voor wat betreft toerisme en recreatie in de meest brede zin van het woord. Met deze strategische regiovisie willen deze gemeenten de regio beter tot haar recht laten komen en een bestendig perspectief voor het geheel garanderen. Hierin zijn wensen en ambities geformuleerd in zeven programma’s en met twee sleutelprojecten is aangegeven welke ontwikkelingen met voorrang ter hand worden genomen. Hiermee is een kwaliteitsslag te bereiken die nodig is om de leefbaarheid te vergroten en de achterstand op het omliggende gebied te verkleinen.

Daarbij is gekozen voor een ontwikkelingsmodel met een onderscheidend profiel dat complementair is aan de stedelijke regio’s in de nabije omgeving: in het noorden Arnhem/Nijmegen en in het zuiden Venlo. Van de groei van beide stedelijke regio's kan worden geprofiteerd, maar dan wél op de eigen manier, namelijk kleinschalig en duurzaam. De inzet is om in de regio een ‘center of excellence’ neer te zetten, met als steekwoorden: puur, authentiek, gastvrij en met respect voor de natuur en het landschap.


De regio heeft een aantal kwaliteiten die versterkt kunnen worden. Hierin wordt een viertal dragende functies onderscheiden waarop de hoofdprogramma’s worden ingezet om de kwaliteitssprong te maken, namelijk: wonen, zorg, recreatie en toerisme en landbouw.

Planspecifiek

In de regiovisie wordt het plangebied niet specifiek benoemd. Wel wordt benoemd dat binnen de wooneconomie nog plaats is voor excellent, onderscheidend woonmilieu met ruimte voor verschillende wooncategorieën. Het betreft een milieu dat de stedelijke centra Arnhem/Nijmegen en Venlo niet kunnen bieden. De realisatie van een schuurwoning is passend bij een meer landelijke omgeving en past niet binnen de stedelijke centra van Arnhem/Nijmegen en Venlo. Dit woonmilieu zal de karakteristieken van de regio benutten en versterken. Met dit plan worden de karakteristieken van het landschap behouden en versterkt door middel van een landschappelijk inpassingsplan. Door de investeringen in het landschap heeft de ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied tot gevolg.

Het initiatief past binnen de 'Strategische regiovisie Bergen, Gennep, Mook en Middelaar.

3.3.2 Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024

De Regionale Woonvisie Noord-Limburg geeft richting aan het woonbeleid voor de komende 4 jaar. Samen met alle partners (corporaties, huurderbelangenverenigingen, ontwikkelaars, makelaars, zorginstellingen et cetera) is de opgave voor Noord-Limburg bepaald. Ten eerste is in de visie de mismatch tussen woningbehoefte en woningvoorraad in kaart gebracht. Daarbij wordt gestuurd op het aanpassen van de bestaande voorraad op de woonvraag en nieuwbouw dient toegespitst te worden op de toekomstige woningbehoefte. Ten tweede heeft de zoektocht om alle doelgroepen (zoals o.a. zorgdoelgroepen, internationale werknemers en woonwagenbewoners) een plek te geven binnen onze woningmarkt de aandacht. In het uitvoeringsprogramma zijn de volgende acties opgenomen die in de komende regiovisieperiode worden opgepakt:

1. Kwalitatief vraagstuk- mismatch woningvoorraad en toekomstige bevolkingssamenstelling:

De regionale kwalitatieve richtlijnen zijn leidend om de woningbouwplannen te toetsen en deze worden lokaal uitgewerkt. Initiatieven groter dan 10 woningen worden regionaal afgestemd en er wordt gescreend op in hoeverre deze passen binnen de kwalitatieve woonbehoefte.

2. Liefde voor de bestaande voorraad:

Mogelijkheden van de transformatie van de bestaande woningvoorraad worden onderzocht. Daarbij worden prestatieafspraken gemaakt met de corporaties en wordt er bij de particuliere woningbezitter bewustwording gecreëerd over levensloopbestendigheid en duurzaamheid.

2. Kwalitatief vraagstuk op de lange termijn: wat doen we na de huishoudenspiek?

Kwetsbare woningen worden op termijn uit de voorraad gehaald en tijdelijke experimentele woonvormen worden gefaciliteerd en gestimuleerd.

4. Huisvesting voor specifieke doelgroepen

Huisvesting voor woonwagenbewoners, internationale werknemers, woonurgenten, ouderen, starters, economisch dak- en thuislozen en vergunninghouders krijgt extra aandacht. Bijvoorbeeld wordt voor ouderen gestimuleerd om woningen te verduurzamen of levenloopbestendig te maken en wordt lokaal voor starters nieuwbouw toegevoegd.

5. Thuis in je huis, straat, buurt en wijk

Leefbaarheid heeft de aandacht bij de gemeenten en maken onderdeel uit van de prestatieafspraken met de corporaties.

6. Sociale huursector en toewijzingsbeleid corporaties

Er worden prestatieafspraken gemaakt over de benodigde omvang van de sociale huurvoorraad en knelpunten worden gemonitord.

7. Middenhuur

De mogelijkheden om de middenhuur te stimuleren worden onderzocht waarbij gebruik wordt gemaakt van landelijke en provinciale regelingen en instrumenten.

8. Leefbaarheid kleine kernen

Woningbouw in kleine kernen richten we vooral op doorstroming.

Planspecifiek

Onderhavig initiatief maakt één extra woning mogelijk binnen de gemeente Mook en Middelaar. De toevoeging van één woning heeft geen invloed op het regionale woningbouwprogramma. De woning past binnen de woningbouwafspraken van de gemeente Mook en Middelaar, zie hiervoor ook paragraaf 3.4.3.

Het plan is passend binnen het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Mookerplas en omgeving

Op 19 november 2009 heeft de gemeenteraad van Mook en Middelaar de 'Structuurvisie Mookerplas en omgeving' vastgesteld. Met het vaststellen van de structuurvisie zijn de ontwikkelingsrichtingen voor de kernen Middelaar, Plasmolen en de omgeving van de Mookerplas vastgelegd.

De gemeente Mook en Middelaar streeft naar behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteit van haar gemeente. Centraal daarbij staan leefbaarheid voor haar inwoners en bezoekers van de gemeente, werkgelegenheid en de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.

De structuurvisie zet in op een duurzaam en hoogwaardig gebied voor wonen, werken en recreëren.

Er spelen in het gebied rondom de Mookerplas vele vraagstukken op het gebied van ruimtelijke ordening. Daarbij zijn de ambities voor het gebied hoog. De Gemeente Mook en Middelaar heeft deze ambities mede vastgelegd in de toekomstvisie. De ambities zijn:

  • Prioriteit voor prettig woon- en leefklimaat;
  • Natuur en landschap worden beschermd;
  • Diversiteit tussen de kernen waar het kan, uniformiteit waar het moet;
  • Transformeren en herstructureren agrarisch gebied;
  • Bedrijvigheid mag niet ten koste gaan van de leefbaarheid;
  • Kwalitatieve groei in toerisme en recreatie.

Planspecifiek

Onderhavig initiatief gaat gepaard met een landschappelijk inpassingsplan, waarmee een kwaliteitsverbetering van het landschap beoogd is. Het initiatief komt daarmee tegemoet aan de ambities die de gemeente heeft gesteld in de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.Eindweg16a-VA01_0005.png"

Uitsnede Structuurvisie Mookerplas en omgeving (plangebied rood omcirkeld)

Voor het buitengebied geldt dat vanuit landschapsperspectief gestreefd wordt naar het bewaren of versterken van de openheid. Het plan komt hierin tegemoet door de borging van enkele doorzichten vanaf de Eindweg. Dit wordt geborgd middels het verplicht uitvoeren van het landschappelijk inpassingsplan. De woning wordt toegevoegd binnen bestaand woongebied en doet daarmee evenmin afbreuk aan de ambities uit de Structuurvisie.

Het initiatief past binnen de Structuurvisie Mookerplas en omgeving.

3.4.2 Landschapsontwikkelingsplan 2009

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is een belangrijk hulpmiddel van de gemeente voor het garanderen en verbeteren van de kwaliteit van het landschap.

Planspecifiek

Op basis van het landschapsontwikkelingsplan is de locatie gelegen in het deelgebied ‘overgangszone’. Dit is de zone tussen de stuwwal en de Maasuiterwaarden. Deze zone bevat onder meer rivierduinrelicten, bomenrijen, houtwallen, beken en de Mookerplas. Navolgend een uitsnede van de visiekaart van het landschapsontwikkelingsplan met de locatie rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.Eindweg16a-VA01_0006.png"

Uitsnede visiekaart LOP (plangebied rood omcirkeld)

Met voorliggend initiatief wordt een nieuwe woning mogelijk gemaakt in de overgangszone. Een woonfunctie is, gelet op de mate van verschillende functies in deze zone en de bestaande woonbestemming ter plaatse van het plangebied, passend bij de omgeving. Het plan voorziet in een landschappelijk inpassingsplan waarin bestaand groen behouden blijft en nieuw groen toegevoegd wordt. Daarnaast blijven de doorzichten richting het open buitengebied behouden. Het plan sluit hiermee aan op de in het LOP gestelde ambities.

Het initiatief is passend binnen het Landschapsontwikkelingsplan.

3.4.3 Kwaliteit van Wonen en Leven; woonvisie gemeente Mook en Middelaar 2017-2021

De gemeentelijke woonvisie is in mei 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. De woonvisie is een verdere uitwerking van de regionale structuurvisie wonen Noord Limburg. In de woonvisie is expliciet invulling gegeven aan de opgave om het aantal woningbouwplannen te reduceren. Door deze reductie ontstaat er ruimte om nieuwe initiatieven toe te voegen. Met deze ruimte wordt zorgvuldig omgegaan. In de woonvisie is een toetsingskader opgenomen voor nieuwe initiatieven. Nieuwe initiatieven moeten kwantitatief passen, daarnaast moet er sprake zijn van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Tot slot moet het plan kwalitatief passend zijn.

Planspecifiek

Met voorliggend initiatief wordt een woning toegevoegd aan de rand van Middelaar. Uit de Woonvisie blijkt dat tot 2030 een lichte stijging van het aantal huishoudens verwacht wordt in de gemeente Mook en Middelaar. Daarbij bestaat er enige vraag naar landelijk wonen. Het toevoegen van een woning aan de rand van het buitengebied voorziet hiermee in een specifieke bijdrage voor dit type woningen. Daarnaast gaat het plan gepaard met een landschappelijk inpassingsplan. Hiermee is een versterking van de landschappelijke kwaliteit van het gebied beoogd.

Het initiatief past binnen de gemeentelijke woonvisie.

3.4.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Mookerplas e.o., 1e herziening' dat op 9 juli 2020 is vastgesteld. Bijgevoegd een uitsnede van het geldend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.Eindweg16a-VA01_0007.png"

Uitsnede uit het bestemmingsplan 'Mookerplas e.o., 1e herziening' van de gemeente Mook en Middelaar (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het plangebied kent de bestemmingen 'Wonen' (het gedeelte dat tegen de kern Middelaar aanligt) en 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurwaarden' (het gedeelte dat tegen het buitengebied aanligt). Ter plaatse van het bestemmingsvlak 'Wonen' is een bouwvlak opgenomen met de bouwaanduiding 'vrijstaand'. Hierbinnen geldt dat enkel de bestaande woning is toegestaan.

Verder kent het plangebied de volgende dubbelbestemmingen:

  • 'Archeologie', mede ten behoeve van bescherming en behoud van de op en/of in de grond voorkomende archeologische waarden;
  • 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed', mede ten behoeve van waterberging.

De zuidoostelijke punt van het plangebied is gelegen in een gebied aangeduid als 'wetgevingszone - ontheffingsgebied 2'. Deze wetgevingszone heeft betrekking op een afwijkingsregel ten behoeve van kleinschalige toeristische verblijfseenheden en is daarmee niet verder van toepassing op dit plan.

Strijdigheid met het vigerende bestemmingsplan

Het realiseren van reguliere burgerwoningen is niet toegestaan binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurwaarden'. Daarmee is voorliggend plan in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Ten behoeve van de ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd, bijlage 1. Dit betreft een milieuhygiënisch vooronderzoek. In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat er geen belemmering is voor de wijziging van de bestemming met het oog op de bouw van een woning.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit. Door de concentraties ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De volgende concentraties komen naar voren ter plaatse van de receptor 50052969_15989900 aan de N271 ten noorden van het plangebied:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   13,1 µg/m3   15,8 µg/m3   9,3 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en (zeer) fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (1 woning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

De Eindweg is een rustige weg in het buitengebied. In het kader van het bestemmingsplan aan de Eindweg 9, schuin tegenover het plangebied is eerder akoestisch onderzoek uitgevoerd. Om te kunnen bepalen of wegverkeer over de Eindweg zorgt voor geluidhinder binnen dat plangebied is gebruik gemaakt van door de gemeente Mook en Middelaar aangeleverde verkeersgegevens. Deze gegevens volgden uit verkeersberekeningen van de regio Nijmegen, uitgevoerd in 2017. De etmaalintensiteit van enkele wegen in de omgeving van de Eindweg varieert tussen de 200 en 600 verkeersbewegingen per dag. De Eindweg zelf is buiten het onderzoeksmodel gelaten vanwege het lage aantal verkeersbewegingen. Op basis van het lage aantal verkeersbewegingen over de Eindweg en de wegen in de omgeving kon redelijkerwijs worden aangenomen dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB binnen dat plangebied, als gevolg van wegverkeerslawaai, niet wordt overschreden. Aangenomen kan worden dat daarmee ook voor onderhavig plangebied de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Vanuit wegverkeerslawaai zijn er daarmee geen negatieve effecten. Binnen het plangebied is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

In de omgeving van het plangebied zijn er geen industrieterreinen en/ of spoorwegen gelegen. Geluidhinder afkomstig van deze geluidsbronnen is daarmee op voorhand uit te sluiten.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel V-stacks gebied. De gemeente Mook en Middelaar heeft een geurverordening vastgesteld, waarmee de aan te houden afstanden voor het gehele grondgebied van de gemeente zijn aangepast en voor delen van de gemeente ook de geurnormen zijn aangepast.

Geurverordening Mook en Middelaar

In de Wgv is eveneens vastgelegd dat een gemeente bij een verordening kan bepalen dat binnen een deel van het grondgebied een andere waarde van toepassing is dan de desbetreffende in de Wgv genoemde waarden (artikel 3 en 4). In de Geurverordening Mook en Middelaar is onder andere bepaald dat in afwijking van de Wgv de maximale toegestane geurbelasting voor geurgevoelige objecten in het buitengebied 14 ouE/m³ bedraagt. Tevens geldt voor dierverblijven waarvoor geen geuremissiefactoren bekend is de minimale afstand van 25 meter tussen het emissiepunt van het dierenverblijf en het geurgevoelige object (in het buitengebied). Voor locaties binnen de bebouwde kom geldt de minimale afstand van 50 meter.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied liggen meerdere veehouderijen. Aan de Eindweg 3, op circa 15 m ten zuiden van het plangebied, ligt een melkveehouderij, gericht op het fokken en houden van melkvee. Ook aan de Elzenstraat 10, op 130 meter ten noorden van het plangebied, ligt een melkveehouderij. Het gaat in beide gevallen om dierenverblijven met dieren zonder geuremissiefactor. Voor deze bedrijven hanteert de gemeente Mook en Middelaar op basis van de Geurverordening een minimale afstand van 25 meter tussen emissiepunt van het dierenverblijf en het geurgevoelige object in het buitengebied. Binnen een straal van 25 meter van de beoogde woning bevinden zich geen agrarische bedrijfsgebouwen die beschouwd kunnen worden als emissiepunt. Hiermee wordt aan de eisen uit de verordening voldaan. Uitgaande van de afstand tussen het plangebied en overige veehouderijen wordt eveneens aan deze afstand voldaan. Op basis van het aspect geur kan daarom worden gesteld dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Andersom is de beoogde woning niet de meest nabijgelegen woning ten aanzien van veehouderijen. Het plan leidt daarmee niet tot belemmeringen voor veehouderijen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Ten noorden van het plangebied liggen enkele bedrijfslocaties. Het vigerende bestemmingsplan 'Mookerplas e.o. 1e herziening' staat binnen de bestemming 'Bedrijf' enkel bedrijven toe met een maximale milieucategorie 2. Hierbij hoort een richtafstand van 30 meter. De dichtstbijzijnde bedrijfslocatie vanaf het plangebied bevindt zich op circa 125 m (Elzenstraat 6). Daarmee wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan. In paragraaf 4.1.4 is toegelicht dat veehouderijen in de omgeving tevens geen belemmeringen opleveren. Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering is daarmee binnen het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat.

De woning wordt toegevoegd op gronden waar reeds een woonbestemming gelegen is. De woonfunctie breidt als gevolg van het plan niet uit. Daarmee heeft het plan geen invloed op bedrijven in de omgeving.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.Eindweg16a-VA01_0008.png"

Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)

In de omgeving van het plangebied ligt op circa 630 m ten oosten een risicovolle inrichting. Het betreft een locatie met een propaantank. Door de ruime afstand tot het plangebied vormt de tank geen risico.

Aan de noordkant van de Mookerplas (N275) en ten zuiden van het plangebied (de Maas) liggen transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze liggen echter op ruime afstand van het plangebied (beide circa 1,1 kilometer), waardoor ook hier geen sprake is van enig risico.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Limburg.

Hemelwater/afvalwater

Uitgangspunt van het initiatief is dat hemelwater op eigen terrein wordt geborgen en geïnfiltreerd. Op de locatie van de bestaande schuur wordt een in grootte vergelijkbare schuurwoning toegevoegd. Hiermee is geen sprake van een wezenlijke toename van de hoeveelheid verhard oppervlak. In het schetsontwerp is ruimte opgenomen voor een waterbergende voorziening (sloot/greppel). Hemelwater wordt gescheiden van het afvalwater. De afvoer van afvalwater wordt aangesloten op het bestaande rioleringsnetwerk.

Overig

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel ligt het plangebied binnen het rivierbed van de Maas. Onder het rijksbeleid in paragraaf 3.1 is reeds gemotiveerd dat voorliggend plan geen negatief effect heeft op het waterbergend vermogen van het rivierbed.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Ten aanzien van het initiatief is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. De rapportage hiervan is terug te vinden in bijlage 2. Navolgend worden de belangrijkste conclusies toegelicht.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied gelegen. Het meest nabijgelegen Natura 2000 gebied is 'Sint Jansberg'. Dit gebied ligt op ruim 1,3 kilometer afstand ten noordoosten van het plangebied. Door de kleinschalige omvang van de ontwikkeling (realiseren één woning) en de grote afstand tot te beschermen gebieden, kan het optreden van significante negatieve effecten (zoals licht, geluid, trillingen etc.) worden uitgesloten. Gezien de realisatie van één woning en de afstand tot stikstofgevoelige gebieden is er tevens geen aanleiding te veronderstellen dat de stikstofdepositie als gevolg van het gebruik van de woning (gasloos gebouwd) en de beperkte stikstofuitstoot tijdens de aanlegfase een substantieel effect heeft op beschermde natuurgebieden.

Soortenbescherming

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2. Hierin wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Het uitvoeren van aanvullend onderzoek is niet nodig. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Verkeer

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied is en blijft ontsloten door de Eindweg. Uitgangspunt van het plan is dat voor de ontsluiting gebruik gemaakt wordt van de bestaande inrit aan deze weg. Met het plan wordt één woning toegevoegd aan de locatie. Dit heeft een zeer beperkte toename van verkeersbewegingen tot gevolg. De Eindweg heeft voldoende capaciteit om deze zeer beperkte toename te verwerken.

Parkeren

Uitgangspunt van het plan is dat geparkeerd wordt op eigen terrein. Voor ontwikkelingen in de gemeente Mook en Middelaar wordt aangesloten bij de parkeernormen van het CROW. Per vrijstaande woning in het buitengebied geldt een parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte neemt daarmee als gevolg van het plan toe met 3 (2,8 voor afronding) parkeerplaatsen toe. In de toekomstige situatie is op eigen terrein voldoende ruimte beschikbaar om in deze parkeerbehoefte te voorzien. Hier is in het ontwerp (zie ook paragraaf 2.2) reeds rekening mee gehouden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot verkeer en parkeren.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het plangebied is gelegen binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurwaarden'. Ter plaatse van deze bestemming zijn de gronden mede bestemd voor de instandhouding, herstel en ontwikkeling van de aanwezige abiotische, natuurlijke, archeologische, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg volgt dat het plangebied is gelegen in een cultuurlandschap van bouwland en kampen. Het planvoornemen doet geen afbreuk aan het cultuurlandschap, aangezien gebruikt wordt gemaakt van een bestaand bouwvlak. De toekomstige schuurwoning sluit qua stijl en grootte aan op de reeds bestaande situatie. Het verkavelingspatroon wijzigt niet als gevolg van het plan. Het plangebied kent verder geen verdere objecten van cultuurhistorische waarde (rijks- of gemeentelijke monumenten). Het initiatief heeft geen nadelige invloed op de instandhouding, het herstel of de ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Met het initiatief is een landschappelijk inpassingsplan voorzien. Hiermee worden de aanwezige landschappelijke waarden versterkt. Voorliggend plan heeft geen negatief effect ten aanzien van het aspect cultuurhistorie.

Archeologie

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Mook en Middelaar. Hierop is te zien dat ter plaatse van het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.Eindweg16a-VA01_0009.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart (bron: gemeente Mook en Middelaar)

In de voor 'Waarde - Archeologie' geldende regels is opgenomen dat voor gebieden met een hoge archeologische waarde een onderzoeksplicht geldt bij werkzaamheden dieper dan 40 cm en met een oppervlakte groter dan 250 m2. Met voorliggend plan wordt deze grens niet overschreden. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is daarom niet aan de orde. Er zijn geen belemmeringen ten aanzien van het aspect archeologie.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Het initiatief is economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen', ter plaatse van het bestaande bestemmingsvlak 'Wonen', ten behoeve van de beoogde woning. Binnen het bestemmingsvlak is een bouwvlak opgenomen voor de situering van de nieuwe woning met daarbinnen de bouwaanduiding 'vrijstaand';
  • 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurwaarden', ter plaatse van het bestaande bestemmingsvlak 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurwaarden', ten behoeve van behoud en versterking van de landschappelijke en natuurwaarden van de locatie;
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', mede ten behoeve van het behoud en de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem;
  • Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed', mede ten behoeve van het waterbergend vermogen van de gronden.

In het plan is het realiseren van de landschappelijke inpassing als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen. Ook het voldoen aan de parkeernorm is voorwaardelijk verplicht. Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg toegezonden aan de relevante instanties.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Er is voor dit plan geen formele inspraakprocedure doorlopen. Het plan is direct als ontwerp ter inzage gelegd. De direct omwonenden zijn over het plan op de hoogte gebracht.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 8 december 2023 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend door Rijkswaterstaat vanwege de ligging van een deel van het plangebied in het waterbergend rivierbed. Naar aanleiding van de zienswijze is een tekstuele aanvulling gedaan in paragraaf 3.1 Rijksbeleid. Omdat de regels en verbeelding van het plan ongewijzigd zijn, kan het plan ongewijzigd vastgesteld worden.