Plan: | Elzenstraat 14, Middelaar |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0944.ELZENSTRAAT14-VA01 |
Aan de Elzenstraat 14 in Middelaar bevindt zich een voormalige kwekerij met de bijbehorende agrarische bedrijfsbebouwing. De bedrijfsactiviteiten zijn al meer dan 10 jaar beëindigd. De nieuwe eigenaar van het perceel heeft het voornemen om het terrein te herontwikkelen tot een woonlocatie, waarbij op het terrein tevens de mogelijkheid wordt geboden voor het vestigen van een kantoor en opslag en stalling van materiaal en materieel.
Deze ontwikkeling is volgens het geldend bestemmingsplan niet toegestaan. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Elzenstraat 14 in Middelaar in het buitengebied van de gemeente Mook en Middelaar. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied in de omgeving (bron: ruimtelijkeplannen.
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan Elzenstraat 14 in het buitengebied van de gemeente Mook en Middelaar. Het plangebied ligt op de oeverwal tussen de Maas en de Mookerplas. De Mookerplas is in de jaren '60 ontstaan ten gevolge van zand- en grindwinning in het gebied. Momenteel wordt de Mookerplas als recreatieplas gebruikt. In de plas zijn 2 jachthavens gevestigd en aan de noordelijke oever ligt een camping.
In de omgeving van het plangebied zijn naast woningen zowel agrarische- als niet agrarische bedrijven gevestigd. In de directe omgeving van het plangebied zijn een meubelmakerij, een kookstudio en een bedrijf dat is gespecialiseerd in transport en wegenbouw gevestigd.
In het plangebied staan 4 bedrijfsgebouwen van het voormalig agrarisch bedrijf en een voormalige bedrijfswoning. De gebouwen zijn via een onverharde oprit te bereiken vanaf de Elzenstraat. Verder bestaat het plangebied uit beplanting. Bijgevoegde luchtfoto geeft de huidige situatie van het plangebied weer. In bijlage 1 is een uitgebreide beschrijving van de huidige situatie van het plangebied gegeven.
Luchtfoto van de huidige situatie van het plangebied. (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Uitgangspunt voor de ontwikkeling is dat er gerefereerd wordt aan het landschappelijke karakter van de omgeving met de kenmerkende afwisseling van bebouwingsclusters en open groene ruimtes. De bebouwing is gesitueerd in twee bebouwingsclusters op de hoger liggende rivierduin. De clusters liggen op de rivierduin. Daardoor blijft de open groene ruimte aan de voorzijde behouden. Tussen beide clusters is een open groengebied aanwezig met een zichtlijn richting Mookerplas. Langs de grenzen van het plangebied blijven ook zichtlijnen naar het achterliggende landschap aanwezig.
De westelijke bebouwingscluster biedt ruimte voor één nieuwe woning met bijbehorende bijgebouwen die achter de woning liggen. Op de oostelijke bebouwingscluster staat de voormalige bedrijfswoning die gebruikt gaat worden als kantoor. Als bijgebouw is een kapschuur aanwezig die ruimte biedt aan stalling van bedrijfsmaterieel. Binnen het bebouwingscluster vinden, met uitzondering van stalling en kantoor, geen bedrijfsactiviteiten plaats. De kapschuur staat achter de voormalige bedrijfswoning/kantoor en binnen het cluster. Het kantoor en de kapschuur behoren bij het ten oosten gelegen transportbedrijf. Op termijn wordt het kantoor eventueel omgezet in een woning.
Het parkeren vindt voor beide percelen plaats op eigen terrein uit het zicht achter de woningen. Voor de ontsluiting van de oostelijke cluster doet de bestaande inrit dienst. Dit is een informele halfverharde inrit. De andere cluster wordt ontsloten door een inrit aan de westzijde.
Voor de inrichting van het plangebied is een inrichtingsplan in combinatie met een beplantingsplan opgesteld. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het inrichtingsplan. Het volledige inrichtings- en beplantingsplan is in bijlage 1 opgenomen. De landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbeterende elementen uit het inrichtings- en beplantingsplan worden binnen het plangebied uitgevoerd en zijn voorwaardelijk verplicht gesteld.
Inrichtingsplan plangebied (Buro SRO)
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied maakt onderdeel uit van het besluitsubvlak rivierbed van het Barro.
Besluitsubvlak rivierbed
In de toelichting (2.4.3) staat het volgende beschreven over de regeling behorende bij het besluitsubvlak rivierbed: 'Dit artikel verwoordt de algemene rivierkundige voorwaarden waaraan toe te laten (bouw)activiteiten in het rivierbed, ongeacht de aard en de omvang daarvan, altijd moeten voldoen. Deze voorwaarden zijn een vertaling van de zorgplicht van de initiatiefnemer van een activiteit in het rivierbed, die is verwoord in artikel 6.15, eerste lid, van het Waterbesluit. Om de belangen waarop deze bepaling ziet, ook via het ruimtelijke spoor te borgen, dienen deze voorwaarden door te werken in het bestemmingsplan. Dit laat overigens onverlet dat het eveneens gewenst is dat rekening wordt gehouden met de in het gebied aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden'.
In artikel 2.4.3 van de regels is het volgende opgenomen:
Planspecifiek:
Het bestemmingsplan voorziet in het slopen van een schuur en het realiseren van een nieuwe woning. De voorwaarden van lid 1 worden hieronder toegelicht.
Doordat het plan het bergend vermogen van de rivier verbetert zijn de voorwaarden van lid 2 en 3 niet van toepassing. De ontwikkeling is niet in strijd met de voorwaarden voor het Besluitsubvlak rivierbed. Gezien de ligging binnen het rivierbed is het bouwen binnen het plangebied op eigen risico van de initiatiefnemer.
Ladder duurzame verstedelijking
Jurisprudentie heeft uitgewezen dat er bij ontwikkelingen waarbij de toename van het aantal woningen beperkt blijft tot 11 of minder, geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voorliggend plan voorziet in een toename van maximaal 1 woning. In die zin kan worden gesteld dat de uitvoer van de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is op dit plan.
Gezien de hiervoor beschreven aspecten staat het Rijksbeleid de ontwikkeling van de locatie niet in de weg.
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014, met bijbehorend plan m.e.r., de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers en- Vervoersprogramma vastgesteld.
In het POL staat kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
Noord-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er dient een transformatie van de bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien er nauwelijks bevolkingsgroei meer is. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts in beperkte mate voor uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. In het POL is opgenomen dat het toevoegen van nieuwe woningen aan de woningvoorraad dient te worden afgestemd met de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg (zie paragraaf 3.3).
Er wordt de komende jaren een hausse aan vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing verwacht. Het proces van functieverlies speelt al langere tijd, maar het aanbod van leegstaand vastgoed blijft toenemen en de vraag blijft achterwege. Er wordt naar gestreefd dat de vrijkomende agrarische bebouwing zoveel mogelijk wordt hergebruikt door de land- en tuinbouw, ter voorkoming van verdere verstening in het buitengebied. Maar het is zeker niet te verwachten dat alle leegstand zo kan worden opgelost. In dat geval is sloop (bijvoorbeeld van verouderde stallen, schuren en overige voorzieningen) gewenst, om leegstand, verval en mogelijk ook illegaal gebruik te voorkomen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen de Bronsgroene landschapszone. De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf. Met onderhavig plan wordt leegstaande bebouwing verwijderd en wordt in het kader van het Limburgs Kwaliteitsmenu op eigen terrein fors geïnvesteerd in natuurontwikkeling, wat in bijlage 1 is toegelicht. Mede door deze investestering worden de kwaliteiten van de Bronsgroene landschapszone versterkt.
Het plan sluit aan bij de uitgangspunten van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg.
De gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar hebben samen een Strategische Regiovisie ontwikkelt om te bepalen waarin de gemeenten de komende tijd gaan investeren. Deze visie is door de gemeenteraad vastgesteld voor wat betreft toerisme en recreatie in de meest brede zin van het woord. Met deze strategische regiovisie willen deze gemeenten de regio beter tot haar recht laten komen en een bestendig perspectief voor het geheel garanderen. Hierin zijn wensen en ambities geformuleerd in zeven programma’s en met twee sleutelprojecten is aangegeven welke ontwikkelingen met voorrang ter hand worden genomen. Hiermee is een kwaliteitsslag te bereiken die nodig is om de leefbaarheid te vergroten en de achterstand op het omliggende gebied te verkleinen.
Daarbij is gekozen voor een ontwikkelingsmodel met een onderscheidend profiel dat complementair is aan de stedelijke regio’s in de nabije omgeving: in het noorden Arnhem/Nijmegen en in het zuiden Venlo. Van de groei van beide stedelijke regio's kan worden geprofiteerd, maar dan wél op de eigen manier, namelijk kleinschalig en duurzaam. De inzet is om in de regio een ‘center of excellence’ neer te zetten, met als steekwoorden: puur, authentiek, gastvrij en met respect voor de natuur en het landschap.
De regio heeft een aantal kwaliteiten die versterkt kunnen worden. Hierin wordt een viertal dragende functies onderscheiden waarop de hoofdprogramma’s worden ingezet om de kwaliteitssprong te maken, namelijk: wonen, zorg, recreatie en toerisme en landbouw.
Planspecifiek
In de regiovisie wordt het plangebied niet specifiek benoemd. Wel wordt benoemd dat binnen de wooneconomie nog plaats is voor excellent, onderscheidend woonmilieu met ruimte voor verschillende wooncategorieën. Het betreft een milieu dat de stedelijke centra Arnhem/Nijmegen en Venlo niet kunnen bieden. Dit woonmilieu zal de karakteristieken van de regio benutten en versterken. De realisatie van dit woonmilieu betreft kleinschaligheid, waardoor de karakteristiek van het landschap wordt gewaarborgd. Onderhavig plan betreft de sanering van een bedrijf en de realisatie van een woning in het buitengebied. Deze vorm van wonen kan niet worden gerealiseerd in de stedelijke centra van Arnhem/Nijmegen en Venlo. Door de investering in de natuur bij de realisatie van de woning betreft de ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.
In de regionale structuurvisie wonen van de regio Noord Limburg staat het regionaal woonbeleid opgeschreven. De regio bestaat uit de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas. In de visie wordt door de regio samen met de provincie Limburg sturing gegeven aan de regionale woningmarkt. Een belangrijk ambitie die is voortgekomen uit de visie is het terugbrengen van de plancapaciteit. Op basis van de structuurvisie is afgesproken dat gemeenten die een overschot hebben aan plancapaciteit deze capaciteit terugbrengen. Afgesproken is dat gemeenten 40% van het overschot aan woningbouwplannen ten opzichte van de huishoudensgroei dienen te schrappen. De gemeente Mook en Middelaar heeft hier invulling aangegeven door twee uitleglocaties te schrappen. Het gaat om de locatie Cuijkse Steeg te Mook en de locatie Dorpstraat 2/2a te Middelaar. In totaal gaat het om 230 bouwtitels die niet meer op de planningslijst staan. Met het schrappen van deze twee grote plannen heeft Mook en Middelaar ruimschoots voldaan aan de afspraak tot planreductie en is er weer beperkte ruimte om nieuwe woningen toe te staan.
Planspecifiek
Door het schrappen van 230 bouwtitels is er voldoende ruimte om één woning toe te voegen in het plangebied.
Op 19 november 2009 heeft de gemeenteraad van Mook en Middelaar de 'Structuurvisie Mookerplas en omgeving' vastgesteld. Met het vaststellen van de structuurvisie zijn de ontwikkelingsrichtingen voor de kernen Middelaar, Plasmolen en de omgeving van de Mookerplas vastgelegd.
De gemeente Mook en Middelaar streeft naar behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteit van haar gemeente. Centraal daarbij staan leefbaarheid voor haar inwoners en bezoekers van de gemeente, werkgelegenheid en de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
De structuurvisie zet in op een duurzaam en hoogwaardig gebied voor wonen, werken en recreëren.
Er spelen in het gebied rondom de Mookerplas vele vraagstukken op het gebied van ruimtelijke ordening. Daarbij zijn de ambities voor het gebied hoog. De Gemeente Mook en Middelaar heeft deze ambities mede vastgelegd in de toekomstvisie. De ambities zijn:
Planspecifiek
Onderhavig plan wordt uitgevoerd in de omgeving van de Mookerplas. In de structuurvisie Mookerplas en omgeving zijn meerdere ambities voor dit gebied omschreven. Ambities die betrekking hebben op onderhavig plan zijn het realiseren van een prettig woon- en leefklimaat en het beschermen van natuur en landschap in het gebied.
Met onderhavig plan wordt een bijzonder woonmilieu gerealiseerd, zoals reeds is toegelicht in paragraaf 3.3. De sanering van het agrarisch bedrijf en de realisatie van een woning in het plangebied draagt bij aan een prettig woon- en leefklimaat.
Met de realisatie van de ruimte voor ruimte woning wordt flink geïnvesteerd in het natuur en landschap van het plangebied. Dit is nader toegelicht in paragraaf 2.2. Deze investering is een impuls voor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.
Bijgevoegd een uitsnede van de structuurvisie. Op basis hiervan gelden de volgende algemene uitgangspunten, waarmee rekening is gehouden bij het maken van het inrichtingsplan:
Het plan sluit daarmee aan bij de uitgangspunten van de structuurvisie Mookerplas en omgeving.
Uitsnede Structuurvisie Mookerplas en omgeving (plangebied rood omcirkeld)
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is een belangrijk hulpmiddel van de gemeente voor het garanderen en verbeteren van de kwaliteit van het landschap.
Planspecifiek
Op basis van het landschapsontwikkelingsplan is de locatie gelegen in het deelgebied ‘overgangszone’. Dit is de zone tussen de stuwwal en de Maasuiterwaarden. Navolgend een uitsnede van de visiekaart van het landschapsontwikkelingsplan met de locatie rood omcirkeld.
Uitsnede visiekaart LOP (plangebied rood omcirkeld)
Het landschapsontwikkelingsplan formuleert geen specifieke eisen voor de locatie van het plangebied. Voor het aangrenzende gebied, net buiten het plangebied (oranje aanduiding op visiekaart) gelden de volgende eisen:
De ontwikkeling heeft geen invloed op bovenstaande eisen en voldoet daarmee aan het Landschapsontwikkelingsplan.
De gemeentelijke woonvisie is in mei 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. De woonvisie is een verdere uitwerking van de regionale structuurvisie wonen Noord Limburg. In de woonvisie is expliciet invulling gegeven aan de opgave om het aantal woningbouwplannen te reduceren. Door deze reductie ontstaat er ruimte om nieuwe initiatieven toe te voegen. Met deze ruimte wordt zorgvuldig omgegaan. In de woonvisie is een toetsingskader opgenomen voor nieuwe initiatieven. Nieuwe initiatieven moeten kwantitatief passen, daarnaast moet er sprake zijn van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Tot slot moet het plan kwalitatief passend zijn.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan betekent de toevoeging van één woning. Omdat de gemeente twee grote uitleglocaties heeft geschrapt is er weer ruimte voor nieuwe initiatieven. Verder voorziet de ontwikkeling in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Tot slot past de toevoeging van één vrijstaande kavel kwalitatief in het woningbouwprogramma. Er is beperkte ruimte voor het toevoegen van vrijstaande kavels in de gemeente Mook en Middelaar.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Mookerplas e.o., 1e herziening' dat op 11 mei 2017 is vastgesteld. Bijgevoegd een uitsnede van het geldend bestemmingsplan.
Uitsnede uit het bestemmingsplan 'Mookerplas e.o.' van de gemeente Mook en Middelaar (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurwaarden' met een bouwvlak. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor agrarisch gebruik, een grondgebonden agrarisch bedrijf, en extensief recreatief medegebruik. Binnen het bouwvlak zijn agrarische bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning toegestaan.
Het noordelijke gedeelte van het plangebied heeft de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - ontheffingsgebied 2'. Op deze gronden kan worden afgeweken van de bestemmingsbepalingen ten behoeve van het gebruik van een deel van de (bedrijfs)woning of bijbehorende bouwwerken voor een kleinschalige toeristische verblijfseenheid.
Tevens heeft het gebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden. Voor een smalle strook in het noorden en oosten van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed', mede bestemd voor een waterbergende functie. Hierbinnen mag alleen worden gebouwd indien de afname van het waterbergend vermogen wrodt gecompenseerd.
Het ontwikkelen van een woning en een kantoor is op basis van het bestemmingsplan niet mogelijk.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van voorliggende ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd voor het grootste deel van het plangebied waarbij ook onderzoek gedaan is naar asbest. Het gehele rapport is in bijlage 3 opgenomen. De belangrijkste conclusie is dat er ter plaatse van de onderzochte locaties geen reden bestaat voor nader bodemonderzoek. Wel is er geconcludeerd dat er plaatselijk nader onderzoek uitgevoerd dient te worden naar asbest in bodem vanwege de berekende asbestgehalten. Het uitgevoerde asbestonderzoek is opgenomen in bijlage 4. Hierin is geconcludeerd dat er geen sprake is van verontreiniging met asbest in bodem en/of puin. Ten aanzien van asbest hoeven geen specifieke maatregelen getroffen te worden.
Op het gebied van bodem is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Het toevoegen van 1 woning in het plangebied kan, aangezien de toevoeging van de woning ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen ligt, aangemerkt worden als een NIBM-project. Daarmee is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De nieuwe woning is een geluidgevoelig object. De gemeente Mook en Middelaar heeft een verkeersmilieukaart opgesteld (2008). In deze kaart zijn geen berekeningen uitgevoerd voor wegen die minder dan 5.000 motorvoertuigen per etmaal verwerken. Alleen wegen met meer dan 5.000 voertuigen per etmaal zijn als relevant beschouwd voor het aspect geluid. De Elzenstraat en overige wegen rondom het plangebied zijn wegen die dagelijks minder dan 5.000 voertuigen te verwerken krijgen. Op navolgende afbeelding is te zien dat het plangebied niet binnen de geluidscontouren van de Rijksweg valt.
Uitsnede verkeersmilieukaart met plangebied blauw omcirkeld
Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel. De gemeente Mook en Middelaar heeft een geurverordening vastgesteld, waarmee de aan te houden afstanden voor het gehele grondgebied van de gemeente zijn aangepast en voor delen van de gemeente ook de geurnormen zijn aangepast.
Planspecifiek
Voorgrondbelasting
Op circa 120 m afstand van het plangebied is een veehouderij met vaste afstandsdieren gevestigd. De voorgeschreven richtafstand voor veehouderijen met vaste afstandsdieren in het buitengebied bedraagt op basis van de Geurverordening Mook en Middelaar 25 m. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
Achtergrondbelasting
Op circa 155, 180 en 230 m afstand van het plangebied zijn intensieve veehouderijen gelegen. Vanwege de ruime afstand tot de intensieve veehouderijen is voor het plan geen geurhinder van veehouderijen te verwachten.
Omgekeerde werking
In het plangebied is reeds een geurgevoelig object aanwezig (bedrijfswoning). Voor de uitbreidingsmogelijkheden van de intensieve veehouderijen blijven de uitbreidingsmogelijkheden ongewijzigd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Met de nieuwe woning wordt een nieuw milieugevoelig object toegevoegd. De bedrijfswoning die tot kantoor wordt omgebouwd en ook als woning gebruikt mag worden, is een bestaande milieugevoelige functie. Omliggende bedrijven moeten daarom al rekening houden met deze woning. Binnen een straal van 100 m vanuit de nieuwe woning in het plangebied bevinden zich een bedrijf gespecialiseerd in transport en wegenbouw, een kookstudio, een meubelmakerij en meerdere woningen. Door deze diversiteit aan functies in de omgeving wordt de locatie als gemengd gebied beschouwd. Voor ontwikkelingen in gemengd gebied gelden andere richtafstanden dan een rustige woonwijk of buitengebied.
In onderstaand tabel zijn overzichtelijk de omliggende bedrijven en bijhorende richtlijnen met betrekking tot gemengd gebied uit de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG weergegeven.
Bedrijf | Afstand tot toekomstige bouwvlak 'Wonen' | Richtlijn m.b.t. gemengd gebied uit de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG |
Transport en wegenbouw | 65 | 50 |
Kookstudio | 35 | 10 |
Meubelmakerij | 100 | 30 |
Uit de tabel blijkt dat de locatie van de nieuwe woning niet binnen een milieucontour van de omliggende milieubelastende functies ligt. Hiermee vormt het plan geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de betreffende inrichtingen en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de nieuwe woning.
In het plangebied wordt een kantoor met opslag gerealiseerd. De VNG geeft voor deze inrichtingen in gemengde gebieden een richtafstand van 0 m. Het kantoor en de opslag hebben dus geen invloed op woon- en leefomgeving van de omliggende woningen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart plangebied (bron: Risicokaart.nl)
Op de risicokaart is weergegeven dat er in de nabijheid van het plangebied geen Bevi-inrichtingen zijn. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichtingen liggen ten noorden en oosten van het plangebied. Deze inrichtingen betreffen een provinciale weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd en een propaanopslag.
Deze liggen echter op ruime afstand van het plangebied (circa 900 m en 1000 m).
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
In het plangebied wordt 1.275 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gesloopt. De nieuwe woning en het bijgebouw voor opslag zijn beide niet groter dan 250 m². Daarnaast wordt er nog enige (half)verharding gerealiseerd. Verder wordt het plangebied groen ingericht. Het verhard oppervlak in het plangebied neemt daarmee af. Er is op eigen terrein voldoende ruimte om het hemelwater in de grond te infiltreren. Compensatie van verhard oppervlak is niet noodzakelijk.
Op het gebied van water is het plan uitvoerbaar.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 5 toegevoegd. Hierin is geconcludeerd dat de ontwikkeling niet leidt tot beschermde gebieden of beschermde natuurwaarden. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen, algemene zoogdieren, amfibieën en broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden genomen. De te nemen maatregelen zijn opgenomen in het onderzoeksrapport.
Op het gebied van ecologie is het plan uitvoerbaar.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied is ontsloten via de Elzenstraat door middel van een onverharde weg. Door de bedrijfsbeëindiging van het agrarisch bedrijf en de realisatie van een woning en een kantoor zal het aantal verkeersbewegingen van en naar het gebied afnemen.
Voor ontwikkelingen in de gemeente Mook en Middelaar wordt aangesloten bij de parkeernormen van het CROW. Per vrijstaande woning in het buitengebied geldt een parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen. Voor de kantoorfunctie geldt een parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Het bestaande gebouw dat als kantoor in gebruik wordt genomen heeft een bvo van circa 240 m². Voor deze functie zijn 7 parkeerplaatsen nodig. Er is daarmee een totale parkeerbehoefte van 9,8 parkeerplaatsen. Op het inrichtingsplan uit paragraaf 2.2 zijn 8 parkeerplaatsen ingetekend en daarnaast is zichtbaar dat er op eigen terrein voldoende ruimte is voor de resterende benodigde parkeerplaatsen. Hiermee voldoet het plan aan de gestelde parkeernormen. In de regels is voorwaardelijk verplicht dat de nieuwe functies pas in gebruik mogen worden genomen als voldaan is aan de parkeernorm. Daarnaast is vastgelegd dat parkeren achter de woning en het kantoor dient plaats te vinden.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van de Wamz zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het plangebied en de directe omgeving bevinden zich geen cultuurhistorische waarden waar het plan effect op kan hebben.
Archeologie
Op basis van de archeologische beleidskaart van de gemeente Mook en Middelaar is er in het plangebied sprake van een hoge archeologische verwachtingswaarde. Hiervoor geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan 250 m² en dieper dan 40 cm. De te realiseren woning en kapschuur worden gerealiseerd op gronden die geroerd zijn door de sloop van bebouwing en het verwijderen van beplanting. De toekomstige omgevingsvergunningsaanvragen voor het bouwen van de woning en de kapschuur betreffen vooralsnog beide een bouwplan waarbij maximaal 250 m² wordt geroerd. Archeologisch onderzoek is daarmee vooralsnog niet noodzakelijk. Mocht bij de bouwaanvraag blijken dat de verstoorde oppervlakte groter is dan 250 m², dan dient op grond van de dubbelbestemming archeologie alsnog een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Bijgevoegd een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Mook en Middelaar.
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Mook en Middelaar (bron: gemeente Mook en Middelaar)
Op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is het plan uitvoerbaar.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent verder als noemenswaardige bijzonderheid dat binnen de bestemmingen 'Wonen' en 'Gemengd' de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen achtererfgebied' is opgenomen waarmee is bepaald dat deze gronden geen onderdeel zijn van het achtererfgebied. Op deze manier is uitgesloten dat hier vergunningsvrij bijbehorende bouwwerken gebouwd kunnen worden. Zo wordt gewaarborgd dat er hier de zichtlijnen met landschappelijke waarde blijven bestaan.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Gezien de beperkte bovenlokale belangen is het bestemmingsplan niet toegezonden aan de provincie, waterschap en Rijkswaterstaat in het kader van het vooroverleg.
Er is voor dit plan geen formele inspraakprocedure doorlopen.
Het ontwerp bestemmingplan heeft vanaf 26 september 2018 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn 2 zienswijzen ingediend. In bijlage 6 is de zienswijzennota opgenomen, waarin staat aangegeven hoe de zienswijzen in dit plan zijn verwerkt en welke ambtelijke wijzigingen zijn gedaan.