direct naar inhoud van Toelichting
Plan: SFR Ringbaan Kuilseweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0944.BPSFRKUILSEWEG-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente is bezig met de realisatie van een snelfietsroute, die via Molenhoek een verbinding

vormt tussen Cuijk en Nijmegen. Onderdeel van de route is de aansluiting in Molenhoek van de

Middelweg op de Kuilseweg. Omdat een snelfietsroute niet past binnen het vigerende bestemmingsplan is een herziening opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, ten noordwesten van Molenhoek. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPSFRKUILSEWEG-VA01_0002.jpg"  
Ligging plangebied (bron: Google Maps)  

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in de oksel van de Ringbaan en de Kuilseweg. Op onderstaande luchtfoto is de situering van de locatie te zien ten opzichte van beide wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPSFRKUILSEWEG-VA01_0003.jpg"  
Globale begrenzing plangebied (bron: Google Maps)  

Het gebied is voor het grootste gedeelte in gebruik als agrarisch landbouwgebied. In de driehoek van de verbindingsweg, Kuilseweg en Ringbaan ligt momenteel een kuil, die als regenwateroverstort fungeert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPSFRKUILSEWEG-VA01_0004.jpg"  
Foto van het plangebied (bron: Google Maps)  

2.2 Toekomstige situatie

Dit plan heeft tot doel een snelfietspad te realiseren, dat via Molenhoek een verbinding vormt tussen Cuijk en Nijmegen. Onderdeel van de route is de aansluiting in Molenhoek van de Middelweg op de Kuilseweg. De Ringbaan wordt gelijkvloers overgestoken en het nieuwe fietspad loopt vervolgens tussen een woonperceel en de regenwateroverstort door over grond die nu in gebruik is als agrarisch landbouwgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPSFRKUILSEWEG-VA01_0005.jpg"  
Voorgestelde inpassing snelfietsroute – verbinding Middelweg/Kuilseweg  

Het fietspad wordt dubbelzijdig uitgevoerd en zal circa 4 meter breed zijn. Aangezien het weiland enigszins ‘bol’ ligt, zal het fietspad iets verdiept aangelegd worden, om het pad zoveel mogelijk aan het zicht te onttrekken.

Voor het overige gebied geldt een groene inrichting waarbij recreatief medegebruik toegestaan is. Zo kan aan de binnenzijde van de driehoek, langs het nieuwe snelfietspad, een voetpad gerealiseerd worden en zijn de resterende gronden te gebruiken voor kleinschalige recreatieve doeleinden. Ook wadi's, water en

waterhuishoudkundige voorzieningen blijven binnen deze driehoek mogelijk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht 

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Planspecifiek

De SVIR en het Barro richten zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief ligt niet in een gebied dat van belang is voor het nationaal functioneren.

3.1.2 Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit het SVIR is de duurzame verstedelijking. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'stappen' welke doorlopen moeten worden. Dit zijn:

  • de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder bestaand stedelijk gebied wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Het project betreft de aanleg van een fietspad met een beperkte omvang en voorziet niet in de realisatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet nodig.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 POL2014

In het POL2014 is de centrale ambitie: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan; en vooral ook om hier te blijven. In het POL2014 staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPSFRKUILSEWEG-VA01_0006.jpg"

Uitsnede uit het POL 2014

Ter plaatse van het plangebied geldt de 'bronsgroene landschapszone'. Hier geldt dat ruimte voor ontwikkelingen mogelijk is, met respect voor de kernkwaliteiten van het landschap.

Planspecifiek

De bronsgroene landschapszone, veelal geconcentreerd in en rond beekdalen en langs steilere hellingen in Zuid-Limburg, bestaat uit landschappelijk aantrekkelijke gebieden met een veelheid aan functies. Ze bieden ruimte voor een duurzame ontwikkeling van grondgebonden land- en tuinbouw. Het is belangrijk om de specifieke kwaliteiten van het landschap, de kernkwaliteiten, te koesteren en monumentaal erfgoed te optimaal te gebruiken. Belangrijke accenten hierbij zijn Kwaliteit en functioneren regionaal watersysteem, Ontwikkeling landbouw in balans met omgeving, Versterken kernkwaliteiten landschap en cultuurhistorie en Recreatief medegebruik. Door het verbinden van struinpaden in de omgeving en het mogelijk maken van voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding wordt voldaan aan de doelstellingen vanuit het POL. De plannen voor een snelfietspad zijn niet strijdig met de uitgangspunten in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg.

3.2.2 Structuurvisie "Het Lierdal 2010-2020"

In de structuurvisie motiveert gemeente waarom zij bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen wil toestaan, actief stimuleert of juist wil tegenhouden. Het plangebied ligt in deelgebied De Kuil. De visie gaat voor dit deelgebied uit van het verder ontwikkelen van de landschappelijke, ecologische en recreatieve kwaliteiten en potenties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPSFRKUILSEWEG-VA01_0007.jpg"

Uitsnede Structuurvisie "Het Lierdal 2010-2020"

De structuurvisie is opgebouwd uit drie elementen, te weten:

  • 1. Basisinspanning, ontwikkelingen die moeten;
  • 2. Ambities, ontwikkelingen die gewild zijn;
  • 3. Kansen, ontwikkelingen die moeten kunnen;

Planspecifiek

Voor het voorgenomen initiatief zijn twee thema's centraal, namelijk 'Mobiliteit' en 'Voorzieningen en Recreatie'. Ten aanzien van de basisinspanning zet men in op behoud van extensieve recreatieve functie en het nastreven van een goede bereikbaarheid en veilig routenetwerk.

De ambities die genoemd worden zijn het aanbrengen van ondersteunende voorzieningen ten behoeve van kleinschalige toeristisch-recreatieve functies en het verbeteren van bereikbaarheid door het versterken van de bestaande recreatieve infrastructuur.

De voorgenomen plannen passen hiermee binnen de structuurvisie Lierdal 2010-2020

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Toerisme en recreatie

De structuurvisie Toerisme en Recreatie, vastgesteld 7 maart 2013, formuleert de doelstellingen omtrent toerisme in de gemeente en vertaalt deze in een programma.

Dagrecreatie in Mook en Middelaar is sterk ontwikkeld. Belangrijke onderdelen van het toeristisch-recreatief product zijn wandelmogelijkheden in de natuurgebieden, fietsen in het buitengebied, oever- en waterrecreatie.

Met name wandelen of fietsen voor het plezier zijn populair. Er zal nog meer gefietst en gewandeld gaan worden. Moderne fietsen worden zowel door spierkracht als door elektriciteit aangedreven. Dit zorgt ervoor dat ook senioren de fiets kunnen blijven gebruiken en dat de fiets ook voor langere afstanden gebruikt gaat worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPSFRKUILSEWEG-VA01_0008.jpg"

Visiekaart Toerisme en recreatie met plangebied

Planspecifiek

Het initiatief ligt niet in een nader getypeerd gebied met betrekking tot dag- en verblijfsrecreatie. Het plan draagt echter wel positief bij aan de recreatieve sector. Met name het inrichten van een snelfietspad sluit aan op de actuele behoefte van fietsrecreanten en sluit goed aan op het toenemend gebruik van elektrische fietsen en de langere afstanden die hiermee gepaard gaan.

De voorgenomen plannen passen hiermee binnen de Structuurvisie Toerisme en recreatie.

3.3.2 Ruimtelijke analyse Mook en Middelaar

De ‘Ruimtelijke analyse Mook en Middelaar’ is bedoeld als beleidsdocument op basis waarvan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen getoetst kunnen worden. Daarnaast kan de analyse gebruikt worden als basis voor toekomstige ruimtelijke beleidsdocumenten. Naast het praktisch gebruik geeft de ‘Ruimtelijke analyse Mook en Middelaar’ een goed inzicht in de ruimtelijke kwaliteiten van de gemeente Mook en Middelaar. In de analyse wordt aan de hand van de lagenbenadering de verschillende deelgebieden van de gemeente Mook en Middelaar omschreven. De ruimtelijke analyse kan tevens gezien worden als een naslagwerk. Bij het lezen van de analyse blijkt eens te meer dat de gemeente Mook en Middelaar een zeer divers grondgebied heeft met over het algemeen een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Planspecifiek

In de 'Ruimtelijke analyse Mook en Middelaar’ maakt het plangebied onderdeel uit van 'T1 - Lierdal '. Gezien het feit dat onderhavige ontwikkeling enkele ingrepen voorstelt ter verbetering van de recreatieve en infrastructurele kwaliteiten, kan gesteld worden dat het karakter van het gebied bewaard blijft en zelfs beter beleefd kan worden.

De voorgenomen plannen passen hiermee binnen de Ruimtelijke analyse Mook en Middelaar

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Het Lierdal', vastgesteld op 08 December 2011.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPSFRKUILSEWEG-VA01_0009.jpg"  
Uitsnede bestemmingsplan Het Lierdal (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  

Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming ' Agrarisch met waarden'. Daarnaast is op een deel van het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' aanwezig.

Planspecifiek

De plannen voor een snelfietspad passen niet binnen het huidige bestemmingsplan. Om die reden wordt een herziening van het bestemmingplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan moet als gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van een wijziging van functie van gronden dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde (nieuwe) gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de nieuwe functie van het plangebied. Zo mag er bijvoorbeeld niet gebouwd worden op verontreinigde grond. Dit is gebaseerd op de Wet bodembescherming.

Planspecifiek

Het bestemmingsplan maakt een snelfietspad mogelijk met enkele recreatieve nevenfuncties. Gezien de aard van de geplande activiteit is een bodemonderzoek niet nodig.

4.1.2 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Het voorliggende plan voorziet in het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch met waarden' naar 'Verkeer - langzaam verkeer' en 'Groen'. Het snelfietspad zal geen verslechtering van de luchtkwaliteit tot gevolg hebben. Verder luchtonderzoek is niet nodig.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Onderhavig plan voorziet in de aanleg van een snelfietspad. Fietspaden kunnen buiten beschouwing worden gelaten bij onderzoek voor hinder naar woningen, omdat de geluidsproductie laag genoeg ligt om te garanderen dat er sprake is van een goed woonklimaat. Evenwel is met omwonenden afgesproken het fietspad enigzins verdiept aan te leggen ten einde het goede woonklimaat te garanderen.

Verder onderzoek naar geluid is niet nodig.

4.1.4 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Het plangebied is gelegen in aan de rand van Molenhoek. Het plan maakt geen nieuwe verblijfsfuncties of woningen mogelijk. Het aspect milieuzonering is verder niet van toepassing.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en/of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPSFRKUILSEWEG-VA01_0010.jpg"  
Uitsnede risicokaart. bron: nederland.risicokaart.nl  

Op de risicokaart is te zien dat het plangebied zich bevindt buiten enige gevarenzone.

Het plangebied ligt aan de noordrand van Molenhoek. In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven of inrichtingen die risico opleveren voor het beoogde gebruik van de locatie. Het aspect externe veiligheid staat daarom niet aan uitvoering van dit plan in de weg.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Waterbeheerplan 2016-2021

In het waterbeheerplan 'Water in beweging' staat hoe Waterschap Peel en Maasvallei specifieke doelen wil realiseren. Hoe ze de waterkeringen en het regionale watersysteem op orde wil brengen en houden. In het waterbeheerplan staan de ambities en doelstellingen omschreven en de maatregelen die het waterschap daarvoor uitvoert. Het waterbeheerplan geldt voor de periode 2016 tot en met 2021.

In het waterbeheerplan zijn drie hoofdthema's opgenomen:

  • 1. Hoogwaterbescherming Maas;
  • 2. Regionaal watersysteem;
  • 3. Zuiveren.

Planspecifiek

In onderhavig initiatief is sprake van de realisatie van een snelfietspad. Het snelfietspad zorgt voor een toename van verharing. Naast het fietspad worden aan weerszijden bermen gecreeerd waar het regenwater kan inzijgen. Daarmee blijft het regenwater afgekoppeld van het riool. Het initiatief heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding in het gebied.

4.3 Verkeer en Parkeren

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. In het onderhavige plan is sprake van een wijziging in de verkeerssituatie. Vanwege het toenemend gebruik van fietspaden en de verhoging van de gemiddelde snelheid door gebruik van electrische fietsen is een infrastuctuur nodig die hier op inspeelt.

Dit bestemmingsplan zorgt voor betere en veiligere doorstroming van het langzaam verkeer. Het initiatief draagt dan ook bij aan een betere verkeerssituatie.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht, die onder andere de Flora- en faunawet vervangt. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPSFRKUILSEWEG-VA01_0011.jpg"  
Ligging beschermde gebieden in omgeving plangebied. Bron: http://synbiosys.alterra.nl/  

In de afbeelding is de ecologische hoofdstructuur aangegeven en is te zien dat het plangebied niet in de directe nabijheid van dit gebied ligt. Onderhavig plan heeft dan ook geen gevolgen voor de doelstellingen van het Natura 2000 gebied.

Onderhavig plan maakt een snelfietspad mogelijk. Omdat het plan een 'Agrarisch - met Waarden' bestemming heeft is wel een orienterend onderzoek (Bijlage 1) t.b.v. Flora en Fauna uitgevoerd. De conclusies hiervan zijn navolgend opgenomen.

Oriënterend Flora en Fauna onderzoek

De realisatie van het snelfietspad tussen de Ringbaan en de Kuilseweg te Molenhoek leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. In het kader van de algemene Zorgplicht dienen enkele eenvoudige maatregelen te worden getroffen om verstoring van licht beschermde soorten, passerende en/of foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels te voorkomen. De aanwezigheid van licht beschermde soorten (Ff-wet, tab. 1) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde bestemmingsplanwijziging.


Conclusie
De bestemmingsplanwijziging ten behoeve van het snelfietspad tussen de Ringbaan en de Kuilseweg te Molenhoek is uitvoerbaar. Het initiatief heeft geen negatieve gevolgen voor de Flora en Fauna in het gebied.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veilig gesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

In het plangebied is in het vigerend bestemmingsplan sprake van een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". In het bestemmingsplan wordt verwezen naar de archeologische beleidskaart, waarvan een uitsnede is bijgevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0944.BPSFRKUILSEWEG-VA01_0012.jpg"  
Uitsnede archeologische beleidskaart. bron: Gemeente Mook en Middelaar  

Op de kaart is te zien dat het plangebied deels valt in categorie 5. Voor categorie 5 geldt dat deze is aangemerkt als gebied met een middelhoge archeologische verwachting. Er geldt een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm en een verstoringsoppervlakte van 2500 m2.

Omdat er geen graafwerkzaamheden worden verricht met een oppervlak groter dan 2.500 m2, is archeologisch onderzoek niet nodig. In dit plan is voor de gronden met een middelhoge verwachting een dubbelbestemming opgenomen. Mochten hier in de toekomst graafwerkzaamheden plaatsvinden die een groter oppervlak hebben dan 2.500 m2 dan zal voorafgaand aan de werkzaamheden een archeologisch (voor)onderzoek verricht moeten worden.

Het initiatief is, gezien het bovenstaande, uitvoerbaar op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Het plan wordt op eigen grond door en voor rekening en risico ontwikkeld door de gemeente Mook en Middelaar. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen zoals gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Groen' waarbij de functie groen gecombineerd met voorzieningen ten behoeve van waterhuishouding en recreatief medegebruik wordt neergelegd;
  • 'Verkeer - Langzaam Verkeer' waarmee de realisatie van een snelfietspad mogelijk gemaakt wordt.
  • 'Waarde - Archeologie' waarbij archeologische waarden beschermd worden.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met het waterschap en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een snelfietspad. Met direct omwonenden zijn afspraken gemaakt over de inpassing en aanleg van het fietspad. Gezien de geringe impact van de bestemmingswijziging en gezien de afspraken met direct omwonenden worden inspraak en vooroverleg niet nodig geacht. Povinciale en Rijksbelangen zijn niet in het geding.

6.3 Verslag zienswijzen

Van woensdag 22 februari 2017 tot woensdag 5 april 2017 heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen. Gedurende deze zes weken durende termijn zijn geen zienswijze ingediend.