Plan: | DSM HQ Maastricht |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0935.ovWilhelminasingel-vg01 |
Initiatiefnemer heeft als voornemen om het pand van de voormalige 'Euroscoop' aan de Wilhelminasingel in de gemeente Maastricht te herontwikkelen naar een kantoorpand middels een omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan. De Euroscoop (bioscoop) is sinds 1 april 2020 definitief gesloten. Sindsdien staat het pand leeg, met uitzondering van een deel van het pand dat tijdelijk in gebruik is geweest door het UWV. De projectontwikkelaar verkrijgt de gronden binnenkort in eigendom.
Naast de transformatie van de voormalige Euroscoop wordt het naastgelegen kantoorpand (rijksmonument voormalige ambachtsschool) verbonden met het op te richten kantoorpand. Het rijksmonument is momenteel in gebruik als kantoor en een gedeelte van de begane grond tevens als restaurant. De (openbare) horecafunctie zal met de beoogde ontwikkeling komen te vervallen.
In deze onderhavige ruimtelijke onderbouwing wordt een beschrijving gegeven van het project, wordt het project getoetst aan de relevante beleidsstukken en zijn de te verwachten effecten op gebied van milieu onderzocht en beoordeeld.
De projectlocatie is gelegen in het oosten van het centrum van Maastricht, tussen de Maas en het centraal station Maastricht in. Het projectgebied wordt begrensd door de Wilhelminasingel, de Sint Maartenslaan, de Turennestraat en de Antoon Lipkensstraat. Het projectgebied is weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging projectlocatie
In hoofdstuk 2 wordt de huidige- en toekomstige situatie van het project beschreven. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens het beleidskader van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten die voor dit projectgebied relevant zijn. Tenslotte wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Het projectgebied is tegen de Wilhelminasingel aan gelegen. De Wilhelminasingel is een belangrijke verkeersader in het oostelijke centrumdeel van Maastricht. De weg loopt uit in de Wilhelminabrug, die een van de verbindingen vormt tussen het stadsdeel 'Wyck' met de westelijk van de Maas gelegen binnenstad. Verder is het projectgebied op ongeveer 200 meter (hemelsbreed) van het station gelegen.
Het projectgebied bestaat uit de voormalige bioscoop 'Euroscoop' en de "Ambachtsschool". De bioscoop kenmerkt zich door de opvallende hoofdingang aan de Wilhelminasingel, welke is vormgegeven als een hoge, met glas opengewerkte ruimte. Naast diverse filmzalen en bijbehorende voorzieningen beschikt het pand over een ondergrondse parkeergarage, waarvan de ingang is gelegen aan de Turennestraat. De bouwhoogte van de bioscoop varieert van ca. 10 tot ca. 12,5 meter gemeten vanaf de stoep. Het pand is momenteel gedeeltelijk in gebruik door het UWV als UWV-informatiepunt voor werk en opleidingen en staat voor de rest leeg.
De bioscoop is gebouwd aan het rijksmonument 'Ambachtsschool', gelegen aan de Sint Maartenslaan 26. Het monumentale pand is opgenomen in het Rijksmonumentenregister. De ambachtsschool met portiershuis is gebouwd in 1911 in een neorenaissancestijl naar een ontwerp van architect Burgers, in opdracht van de Vereniging 'Ambachtsschool voor Maastricht en Omstreken'. Het gebouw is ten opzichte van de Sint Maartenslaan gesitueerd in de lengterichting. De bouwvolumes aan de achtergevel zijn vanwege de aanbouw van een filmtheater in 1993-1994 gesloopt. Het aangebouwde filmtheater kent geen monumentale status.
Het rijksmonument 'Ambachtsschool' maakt deel uit van de beoogde ontwikkeling en is momenteel in gebruik als kantoor en restaurant. De hoofdingang van het rijksmonument bevindt zich aan de Sint Maartenslaan. In de huidige situatie zijn de voormalige bioscoop en het rijksmonument twee gebouwen die niet met elkaar in verbinding staan. Uitzondering hierop vormt een deur in de foyer van de bioscoop, die toegang geeft tot het deel van het rijksmonument dat als restaurant wordt gebruikt.
Figuur 2.1 Huidige situatie met links de Euroscoop en rechts het rijksmonument 'Ambachtsschool'
Het project voorziet in de sloop van de bestaande Euroscoop ten behoeve van de nieuwbouw van een hoogwaardig duurzaam kantoor. Het bestaande rijksmonument zal worden verbonden met dit nieuwe kantoorpand. De bestaande ondergrondse parkeergarage blijft gehandhaafd en wordt vergroot. Het kantoor zal beschikken over een bedrijfskantine en aan de buitenzijde van het pand worden twee terrassen gerealiseerd welke niet openbaar toegankelijk zijn. Naast de constructieve wijzigingen zijn er ook hoge ambities gesteld ten aanzien van duurzaamheid.
Sloop Euroscoop en bouw nieuw kantoor
Het pand waarin de voormalige 'Euroscoop' was gevestigd zal met de beoogde ontwikkeling worden gesloopt (ca. 2.580 m2 bvo), waarbij een nieuw kantoorpand zal worden opgericht dat voldoet aan de hedendaagse eisen omtrent duurzaamheid en aansluit bij stedenbouwkundige- en overige eisen.
Het op te richten gebouw (ca. 5.998 m2 bvo) zal binnen de perceelsgrenzen aan zowel de zijde van de Wilhelminasingel, Turennestraat als Antoon Lipkensstraat voor een deel worden uitgebreid t.o.v. het huidige gebouw. Ten behoeve van de ontsluiting van het gebouw zal aan de zijde van de Wilhelminasingel in openbaar gebied (gronden in eigendom van de gemeente Maastricht) een trappartij en groenzone worden ingericht. De hiervoor benodigde openbare grond wordt aangekocht van de gemeente Maastricht.
Figuur 2.2 Sfeerimpressie project (Broekbakema, 2022), vooraanzicht
Figuur 2.3 Sfeerimpressie project (Broekbakema, 2022), zijde Sint Maartenslaan
Figuur 2.4 Sfeerimpressie project (Broekbakema, 2022), zijde Antoon Lipkensstraat
Hoogte
Bovenop de parkeergarage worden drie bouwlagen gerealiseerd, met een bouwhoogte van 10,8 meter (en maximaal 12 meter). Op een gedeelte van het dak wordt, in de vorm van een opbouw van ca. 3,6 meter, ruimte ingericht voor technische installaties. De totale bouwhoogte ter plaatse van deze opbouw bedraagt ca. 14,4 meter. Hierin zijn ook de liftschachten gesitueerd. Deze opbouw ligt terug ten opzichte van de gevellijn van het kantoor, waardoor deze minder zichtbaar is vanaf de straat gezien.
Gevellijn
Aan de Sint Maartenslaan en Antoon Lipkensstraat zal de gevellijn niet noemenswaardig verschuiven (ca. 0,7 meter naar de Antoon Lipkensstraat). Aan de Wilhelminasingel zal de gevellijn 1,5 tot 5 meter naar buiten schuiven ten opzichte van de huidige situatie, zodat deze evenwijdig wordt getrokken aan de Wilhelminasingel. Aan de Turennestraat zal de gevellijn van het kantoor ter plaatse van de hoek met de Antoon Lipkensstraat ca. 10,5 meter naar buiten schuiven ten opzichte van de huidige situatie. De afstand van de gevel tot de woningen aan de Turennestraat is dan nog ca. 19 meter. Aan de zijde van de Turennestraat zal ook een buitenterras/tuin worden gerealiseerd ter plaatse van de aansluiting met de Ambachtsschool, waardoor de gevellijn van het atrium naar binnen schuift en hier de afstand tot de woningen aan de Turennestraat in totaal ca. 41 meter zal bedragen.
Daarnaast zal de openbare ruimte aan de Turennestraat worden vergroot, door verplaatsing van het huidige hekwerk met ca. 5 meter richting het kantoorpand.
In Bijlage 1 is een bovenaanzicht en dwarsdoorsnede opgenomen met hierin de perceelsgrenzen, contouren van de huidige bebouwing en de contouren van de beoogde nieuwbouw.
Rijksmonument voormalige Ambachtsschool
Het rijksmonument 'Ambachtsschool' aan de Sint Maartenslaan maakt deel uit van het projectgebied maar zal in tegenstelling tot de Euroscoop niet worden gesloopt. Onderdeel van het project is om de voormalige Ambachtsschool te verbinden met het op te richten kantoor. De beschermde delen (zoals gevels) blijven zo veel als mogelijk behouden. Om de verbinding tussen het rijksmonument en het nieuw te bouwen kantoorpand te realiseren zullen delen van het monument om bouwkundige redenen moeten worden aangepast. Met het ontwerp worden de beschermde delen van het rijksmonument met respect voor de monumentale waarden aangepast. Het RCE (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) is akkoord met de aanpassingen aan het rijksmonument.
Handhaving parkeergarage en buiten- en dakterras
De huidige ondergrondse parkeergarage blijft gehandhaafd en wordt aan de zijde van de Wilhelminasingel en aan de zijde van de Turennestraat vergroot, ten behoeve van technische ruimtes (o.a. sprinklerbassin, waterbassin en trafo) en voor een verbinding in de vorm van een lift en trappenhuis met het bovenliggende kantoor (interne ontsluiting). Zie Bijlage 1.
Boven de inrit van de parkeergarage (zijde Turennestraat) is een opbouw beoogd die zich buiten de contour van de huidige bebouwing bevindt. Op deze opbouw zal een buitenterras worden gerealiseerd dat door de gebruikers van het pand benut kan worden. Het terras is onderdeel van de bedrijfskantine en is daarom niet openbaar toegankelijk.
Daarnaast wordt op de hoek Wilhelminasingel / Sint Maartenslaan een dakterras gerealiseerd van ca. 115 m2. Dit terras is voorzien van een afscherming, onder andere van glas, voor de veiligheid en voor meer comfort (afscherming tegen wind en geluid) voor zowel de gebruikers als de omgeving.
De gebruikers van het nieuwe kantoor zullen zoveel mogelijk worden gestimuleerd om te voet, met het openbaar vervoer of per fiets naar het kantoorpand te komen. Dit laatste wordt gestimuleerd door de realisatie van inpandige fietsenstalling. De fietsenstalling biedt plaats aan circa 150 fietsen en zal gerealiseerd worden op de begane grond in het kantoorgebouw. Voor scooters zullen 10 parkeerplaatsen nabij de inrit van de parkeergarage worden gerealiseerd.
Figuur 2.5 Locaties waar de terrassen zijn beoogd (Broekbakema, 2021)
Duurzaamheid ten aanzien van het project
De nieuwbouw van het kantoorpand maakt de realisatie van bepaalde duurzaamheidsambities mogelijk. Deze duurzaamheidsambities zijn vastgesteld in de intentieovereenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente Maastricht. Het nieuwe pand voorziet in duurzaam en hoogwaardig kantoorgebruik waar het ontmoeten meer centraal staat en optimaal gefaciliteerd wordt. Het is de ambitie om met de nieuwbouw te voldoen aan de levels WELL (platinum) en BREEAM (outstanding) voor een gezonde werkomgeving en duurzaamheid. Ook vinden aanpassingen aan het rijksmonument plaats ter verduurzaming van het pand, waarbij de monumentale waarden zoveel mogelijk worden gerespecteerd.
Vigerende bestemmingsplannen
De gebruiks- en bouwbepalingen van het projectgebied zijn planologisch-juridisch vastgelegd in het vigerende bestemmingsplannen:
De bepalingen ten aanzien van short stay of woningsplitsing en woningomzetting hebben geen betrekking op voorgenomen ontwikkeling en worden daarom buiten beschouwing gelaten. Voor de beschrijving en toetsing aan de bepalingen ten aanzien van parkeren wordt verwezen naar paragraaf 4.5 Verkeer en parkeren van deze ruimtelijke onderbouwing.
Bestemmingsplan 'Centrum'
Op de locatie zijn verschillende enkelbestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen van kracht. Het projectgebied kan in twee delen worden onderscheiden, namelijk de nieuwbouw van het kantoorpand en de voormalige ambachtsschool.
Nieuwbouw kantoorpand
Voormalige ambachtsschool
Figuur 2.6 Vigerend bestemmingsplan 'Centrum' (vastgesteld 2014-08-27) (ruimtelijkeplannen.nl)
Strijdigheid met bestemmingsplan
De beoogde ontwikkeling voorziet in de oprichting van een kantoorpand ter plaatse van de voormalige bioscoop. Het projectgebied is grotendeels aangeduid voor 'Cultuur en ontspanning' en daarmee volgens de bestemmingsregels bestemd voor bioscopen en filmhuizen, theaters en overige (toneel)podia en daaraan ondergeschikte horeca. De voorgenomen activiteit, zijnde het gebruik als kantoor, is daarmee niet toegestaan conform het vigerende bestemmingsplan. Een deel van de ontwikkeling valt binnen de gronden aangeduid als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze gronden zijn bedoeld voor onder andere verkeersontsluiting, verkeersverblijfgebied en groenvoorzieningen. Het gebruik van deze gronden ten behoeve van een kantoor (weliswaar in de vorm van trappen en groenvoorzieningen) is daarmee niet toegestaan conform het bestemmingsplan. Het gebruik van de voormalige Ambachtsschool als kantoor is op grond van de bestemming 'Kantoor' wel toegestaan.
Voor zowel de bestemming 'Kantoor' als de bestemming 'Cultuur en ontspanning' geldt volgens de bouwregels dat enkel mag worden gebouwd binnen het bouwvlak, waarbij de bestaande gebouwen niet mogen worden uitgebreid en de bestaande goothoogte als maximum geldt. Voor de voormalige bioscoop geldt een maximum goothoogte van 12 meter. Onder voorwaarden kan deze goothoogte met 4 meter middels een omgevingsvergunning worden verhoogd. Daarnaast is het doorbreken van panden op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan, maar kan daar onder voorwaarden middels een vergunning van worden afgeweken. Voor het bouwen buiten het aangegeven bouwvlak zijn geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Ook voor het bebouwen van de gronden bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied' ten behoeve van niet-openbare voorzieningen zijn geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Derhalve is het voorgenomen nieuwbouwplan in strijd met het vigerend bestemmingsplan.
De dubbelbestemming 'Waarde - Maastrichts Erfgoed' ziet toe op de bescherming van het binnen de aangewezen gronden aanwezige cultureel erfgoed, waarbij middels de aanduiding 'specifieke vorm van waarde' nader is gespecificeerd waar en welk cultureel erfgoed is gelegen. In dit geval kent het projectgebied de aanduidingen: 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone a', 'specifieke vorm van waarde - beschermd stadsgezicht' en 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch attentiegebied':
Op grond van deze aanduidingen geldt dat (nieuw)bouw enkel toegestaan indien directe of indirecte gevolgen hiervan aantoonbaar niet leiden tot:
In het ontwerp wordt rekening gehouden met de aanwezige archeologische, cultuurhistorische en monumentale waarden. Zie paragraaf 4.10 Archeologie en Cultuurhistorie voor een nadere toelichting. Gezien het nieuwe kantoorpand qua omvang en uitstraling, in ieder geval aan de zijde van de Wilhelminasingel, aansluit bij de huidige bioscoop is er geen sprake van een wezenlijke aantasting van het stedenbouwkundig beeld.
De gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' verbiedt het oprichten van nieuwe woningen, dan wel andere geluidgevoelige bebouwing ter bescherming en instandhouding van de geluidruimte voor industrie. Zoals beschreven in paragraaf 4.2 betreft een kantoor geen geluidgevoelig object, waardoor het planvoornemen past binnen de bepalingen ten aanzien van de geluidszone.
Ten aanzien van het rijksmonument, de voormalige ambachtsschool, is geen sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan.
Conclusie bestemmingsplan 'Centrum'
Gelet op het bovenstaande is het beoogde project in strijd met het bestemmingsplan. Er zijn in het bestemmingsplan geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden opgenomen op grond waarvan het project alsnog mogelijk kan worden gemaakt.
Om het project toch mogelijk te maken kan gebruik worden gemaakt van een buitenplanse omgevingsvergunningprocedure op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c samen gelezen met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Een verplicht onderdeel van deze procedure is een 'goede ruimtelijke onderbouwing'. Deze ligt thans voor.
Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.
Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.
Overige sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los.
Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Een aantal ambities heeft raakvlakken met dit bestemmingsplan:
Deze ambities zet het Rijk neer voor 2040. Het is niet enkel aan het Rijk om deze ambities waar te maken; dit vraagt samenwerking met decentrale overheden, marktpartijen en kennisinstellingen. Op basis van de ambities is het Rijk tot drie rijksdoelen gekomen. Dit zijn drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor deze drie hoofddoelen zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het Rijk resultaten wil boeken.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.
Conclusie
Dit project maakt het mogelijk om op lokale schaal een bestemming 'cultuur en ontspanning' te transformeren naar 'kantoor'. De ontwikkeling is een lokale ingreep en is niet in strijd met het nationale belangen.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De NOVI is vastgesteld, maar nog niet in werking getreden. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting op 1 juli 2022 in werking treedt. Uitgangspunt van de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kan in gebieden gekomen worden tot betere, meer geïntegreerde keuzes.
De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Omgevingskwaliteit is daarmee het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het rijk.
Nationale belangen
Met de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen. De eerste drie nationale belangen zijn van een ander, meer overkoepelend karakter, dan de overige. Deze nationale belangen zijn:
Prioriteiten
Tevens geeft de NOVI richting met behulp van vier prioriteiten:
Afwegingsprincipes
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als de ondergrond. Zo wordt 'omgevingsinclusief' beleid gevoerd. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Uitgangspunten voor samenwerking
De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij worden vier uitgangspunten gehanteerd:
Brede maatschappelijke betrokkenheid is een voorwaarde voor het slagen van gezamenlijke ambities. Daarom wordt in de NOVI tevens aandacht besteed aan participatie. Participatie vraagt om maatwerk per opgave, gebied en bestuurlijke situatie.
NOVI-gebieden
Ten slotte worden in de NOVI op vier thema's voorlopig acht zogenaamde NOVI-gebieden benoemd welke onderdeel worden van de Omgevingsagenda. Het Rijk zal in deze gebieden een actieve rol gaan spelen. Deze thema's en bijbehorende gebieden zijn:
Uitvoeringsagenda
De NOVI gaat vergezeld met een Uitvoeringsagenda, waarin staat hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
Zo helpt de NOVI om keuzes te maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.
Conclusie
Dit project maakt het mogelijk om op lokale schaal een bestemming 'cultuur en ontspanning' te transformeren naar 'kantoor'. De ontwikkeling is een lokale ingreep en is niet in strijd met de nationale belangen.
In het Barro zijn de verschillende nationale belangen vastgelegd die doorwerking moeten krijgen bij lagere overheden. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Ecologische Hoofdstructuur (inmiddels: Natuurnetwerk Nederland), erfgoederen van universele waarden, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeer-gebied.
Conclusie
Er zijn vanuit het Barro geen regels die van belang zijn voor deze ontwikkeling.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Deze ladder is als motiveringseis voor stedelijke ontwikkelingen, opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
In artikel 1.1.1 onder h van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". Uit de definitie volgt dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. Vast staat dat onderhavig project wordt uitgevoerd binnen bestaand stedelijk gebied. In het kader van de ladderonderbouwing hoeft daarom uitsluitend te worden gemotiveerd dat er behoefte is aan de ontwikkeling. Deze behoefteonderbouwing is opgenomen in paragraaf 3.2.2.
Conclusie
Het project is conform de ladder systematiek inpasbaar.
De Omgevingsvisie Limburg (POVI) is op 1 oktober 2021 vastgesteld en sinds 25 oktober 2021 in werking getreden. Het POVI is een strategische en lange termijn visie (2030-2050) op de fysieke leefomgeving, waarin steeds een balans wordt gezocht tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Het POVI stelt op strategisch niveau de kaders voor het provinciaal handelen bij toekomstige ontwikkelingen en activiteiten. Het POVI bevat daarmee belangrijke keuzes ten aanzien van het te voeren beleid en vormt de basis voor verdere uitwerkingen en plannen en programma's.De Omgevingsvisie Limburg is een dynamisch document met een modulair karakter; hierdoor kan het steeds op onderdelen geactualiseerd worden.
De provincie onderscheidt drie hoofdopgaven voor de fysieke leefomgeving, die Limburg-breed spelen:
Het POVI omvat zowel een visie uitgewerkt naar verschillende thema's als een visie op de drie regio's Noord-, Midden- en Zuid-Limburg.
Bedrijvigheid en kantoren zijn nader uitgewerkt in het thema 'werklocaties'. Hierin stelt de provincie dat er voldoende ruimte is voor zowel bedrijven als kantoren, maar dat met name de kwaliteit van de locaties meer aandacht verdient. Voor kantoren is er een overmaat aan kantoormeters en is het nodig plancapaciteit te reduceren. In verband met versterking van binnensteden als belangrijke ontmoetings- en werkplek ligt de nadruk op kantoorontwikkelingen in de centrum- gebieden en aanpalende stationsomgevingen van de steden. De centrale opgave blijft: 'Groei in kwaliteit zonder toename van kwantiteit'.
De projectlocatie is gelegen in de regio Zuid-Limburg. De uitgangspunten van het POVI voor ruimtelijk economische ontwikkeling in de regio Zuid-Limburg zijn:
Zuid-Limburg moet op het vlak van de kantorenmarkt de transitie maken en kunnen voorzien in de behoefte aan kleinschalige en middelgrote kantoorgebruikers en -concepten die flexibel zijn en inspelen op verandering in gewenste, gemengde locatiemilieus.
Met de beoogde ontwikkeling wordt een herinvulling gegeven aan leegstaand vastgoed. Het moderne kantoor vormt een ontmoetings- en werkplek nabij het centrumgebied van Maastricht in de nabijheid van het centraal station.
In de Omgevingsverordening Limburg staan regels op het gebied van milieu, wegen, water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Alle regels die betrekking hebben op het omgevingsbeleid van de Provincie Limburg zijn ondergebracht in deze verordening.
Artikel 2.2.2 lid 1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (hierna: Omgevingsverordening) schrijft voor dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro); de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Voornoemd artikel uit het Bro bepaalt dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering bevat waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Zoals nader toegelicht in paragraaf 3.2.3 is betreft de nieuwbouw een modern en innovatief kantoor, waar op dit moment in omvang en aanbod geen geschikte alternatieven voor beschikbaar zijn. Voor het gebruik van het nieuw te bouwen kantoorpand is reeds een langdurige huurovereenkomst gesloten met een huurder, waardoor het gebruik van het kantoorpand is gegarandeerd (geen bouw voor leegstand).
Artikel 2.2.2. lid 2 van de Omgevingsverordening bepaalt verder dat bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, moeten worden onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan dient een verantwoording te bevatten over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven. Met voorgenomen ontwikkeling wordt een herinvulling gegeven aan de rijksmonumentale Ambachtsschool. Dit pand wordt gerenoveerd en krijgt een langdurige nieuwe invulling. Daarmee is sprake van de herbenutting van een monumentaal gebouw, zodat voldaan wordt aan voornoemd artikel.
Verder wordt in artikel 2.4.4 van de Omgevingsverordening bepaald dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet voorziet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor kantoren aan de bestaande voorraad kantoren alsmede aan de bestaande planvoorraad kantoren anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 5.3 van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014), de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Zuid-Limburg, zoals verwoord in bijlage 3 van paragraaf 2.4 van de Omgevingsverordening. De toelichting van een plan dient een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het voorgaande te bevatten evenals een beschrijving van het project van de voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.
Paragraaf 5.3 POL2014
In paragraaf 5.3 wordt – voor zover relevant – het volgende over kantoren aangegeven:
"Bij de aanpak van de kantorenmarkt leggen we de focus op de concentratiegebieden (nader geduid op kaart). Deze liggen veelal centraal in het stedelijk gebied met hoogwaardige OV-ontsluiting (centrumgebieden en stationsomgevingen). Ook de campussen met hun kantoorachtige gebouwen rekenen we ertoe. Hier willen we stimuleren, vernieuwen en voorwaardelijk nieuwbouw toestaan."
Het centrum/stationsgebied van Maastricht is zo'n concentratiegebied. Het projectgebied is volgens de kaart behorende bij de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg, zie figuur 3.1 in paragraaf 3.2.3, gelegen binnen dit concentratiegebied.
De provincie hanteert de volgende basisuitgangspunten voor de kantorenprogrammering in Limburg:
Voorgenomen project voorziet in de herontwikkeling van een bestaand monumentaal pand en de toevoeging van een nieuw kantoorpand binnen het concentratiegebied van Maastricht. Er is sprake van een langdurige huurovereenkomst met de nieuwe huurder en er is sprake van een kwalitatieve toevoeging van een modern en innovatief kantoor aan het kantorenbestand. Het planvoornemen past daarmee - mede vanwege de ligging in een concentratiegebied - binnen de uitgangspunten van paragraaf 5.3 van het POL2014.
Gericht op de ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de bepalingen uit de Omgevingsverordening en past binnen de afspraken van het POL2014. In paragraaf 3.2.3 Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVREZL) wordt het initiatief getoetst aan de SVREZL en zijn de regionale afspraken uit het bestuurlijk overleg nader toegelicht.
De SVREZL legt een voor overheden bindende basis voor de uitvoering. Deze vindt in de praktijk plaats in een lokale uitwerking in de vorm van het bestemmingsplan. Daarnaast maakt de SVREZL de gewenste ruimtelijke hoofdstructuur inzichtelijk (met betrekking tot winkels, kantoren en bedrijven/-terreinen) waarbinnen gemeenten dienen te opereren en initiatieven getoetst worden. Door handelingskaders en procesbomen te formuleren wordt invulling gegeven aan de uitvoering door de subregio's. Daar hoort bij dat afwegingen voor initiatieven – afhankelijk van schaal en invloedssfeer – telkens in het juiste regionale of subregionale gremium plaatsvinden.
De opgave is in hoofdlijn vijfledig:
Overigens kan het gaan om bebouwde of onbebouwde bestemmingen.
Fundament onder de afspraken is dat het zwaartepunt van de aandacht uitgaat naar de bestaande voorraad in de drie segmenten (winkels, kantoren en bedrijven/-terreinen) en dat alleen toevoegingen in deze segmenten plaatsvinden die een kwalitatieve versterking betekenen in de daartoe afgebakende concentratie- en balansgebieden. Toevoegingen zijn in principe alleen mogelijk onder de voorwaarde van toetsing aan de kaders in de SVREZL, het salderingsbeleid en de voorwaarden in de procesbomen.
De regio wil een kwalitatief hoogwaardig leef-, werk- en vestigingsklimaat bieden, voor nu en in de toekomst, en de economische kracht van Zuid-Limburg in brede zin zoveel mogelijk versterken. De economische en demografische situatie vraagt om een omslag in het denken en handelen, waarin focus op de bestaande voorraad en de kwalitatieve versterking daarvan centraal staan. Om dit op een ruimtelijk en economisch verantwoorde wijze mogelijk te maken dienen er telkens op het juiste schaalniveau keuzes te worden gemaakt; waar concentreren nieuwe ontwikkelingen zich, waar worden deze in een compactere vorm geconsolideerd, maar ook waar vinden deze op termijn niet meer plaats. In de SVREZL staat de versterking van de hoofdstructuur van de winkelmarkt, de kantorenmarkt en de bedrijven/-terreinen-markt centraal. Onderliggend doel is verbetering van de leefbaarheid, het vestigingsklimaat en de aanpak van de transformatieopgave in deze drie segmenten.
Belangrijk is in de structuurvisie rechtszekerheid te bieden aan ondernemers en burgers voor 'wat kan waar'. De SVREZL vormt de basis voor voorzienbaarheid. Tegelijkertijd is het streven voldoende flexibiliteit bieden om strategische projecten binnen Zuid-Limburg te kunnen faciliteren en ruimte te bieden aan nieuwe initiatieven en initiatieven voor gebruikswijzigingen, om zo de gewenste transformatie maar ook nieuw ondernemerschap mogelijk te maken.
Onderstaande basisprincipes en spelregels (aansluitend bij het POL2014) zijn het vertrekpunt in de SVREZL ten aanzien van de kantorenmarkt:
Figuur 3.1 Overzichtskaart concentratie- en balansgebieden van Maastricht (in rood het projectgebied)
Procesboom voor uitbreidingen, nieuwe initiatieven en initiatieven voor gebruikswijzigingen
De spelregels voor uitbreidingen, nieuwe initiatieven en initiatieven voor gebruikswijzigingen staan samengevat in de volgende procesboom, zie figuur 3.2. Nieuwe initiatieven en initiatieven voor gebruikswijzigingen worden aan de hand van een toetsingskader in het relevante gremium besproken. Op niveau van Zuid-Limburg bewaken de gemeenten en de subregio's voortgang, uitgangspunten, samenhang en kwaliteit van de afspraken. Bij iedere afweging voor toevoeging van meters speelt de Ladder voor duurzame verstedelijking een rol. Gemeenten spreken af initiatieven in de relevante gremia te bespreken aan de hand van een vast bespreekformat.
Figuur 3.2 Procesboom voor uitbreidingen, nieuwe initiatieven en initiatieven voor gebruikswijzigingen
Gericht op de ontwikkeling
Met de beoogde ontwikkeling wordt een leegstand pand (bestemming: 'cultuur en ontspanning') herbestemd naar 'kantoor'. In de SVREZL is gesteld dat het toevoegen van kantoren met een groter oppervlak dan 500 m2 vvo in de regio Zuid-Limburg in beginsel alleen mogelijk is binnen de daarvoor aangewezen concentratiegebieden. Het projectgebied is gelegen binnen het concentratiegebied 'Maastricht: Centrum/stationsgebied, kantorenpark Randwyck / Brightlands Maastricht Health Campus'. Met de beoogde ontwikkeling wordt een kantoorruimte mogelijk gemaakt met meer dan 2.500 m2 vvo. Hiervoor is verplicht gesteld om de ontwikkeling op bestuurlijk niveau af te stemmen met de subregio Maastricht & Heuvelland en met de regio Zuid-Limburg. Deze afstemming heeft plaatsgevonden in het Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economische thema's op 30 augustus 2021. Het verslag van dit overleg is opgenomen in Bijlage 2.
Uitwerking SVREZL: toets en behoefte
In de regio Maastricht en Mergelland is behoefte aan moderne, duurzame kantoorlocaties. In de subregio Maastricht & Heuvelland is salderen aan de orde bij een leegstand >6%. De leegstandtrend, zie tabel 3.1, laat zien dat in 2019 de leegstand 6,3% bedroeg en dat sprake is van een dalende trend (in 2017 was de indicatieve leegstand nog 10,6 %). Deze trend komt met name voort uit diverse transformatieplannen in Maastricht. Vanwege de dalende trend zal naar verwachting de leegstand inmiddels lager liggen dan de 6,3% in 2019, waardoor salderen niet aan de orde is.
Tabel 3.1 Indicatieve leegstand naar regio
In het kader van het onderhavige project wordt ca. 8.346 m2 (BVO) aan kantoorfunctie gerealiseerd (exclusief de parkeergarage), waarvan ca. 5.998 m2 bvo als nieuwbouw. De extra kantoorruimte die wordt toegevoegd binnen het concentratie gebied van Maastricht bedraagt ca. 4.764 m2 VVO. Deze oppervlakte is iets groter dan de oppervlakte als genoemd in het verslag als opgenomen in Bijlage 2 (zijnde ca. 4.500 m2), vanwege de nadere uitwerking van het ontwerp en ondersteunende voorzieningen, zoals de expeditie en interne fietsenstalling. Voor de kantoorruimte is reeds een huurder gevonden waarmee reeds afspraken zijn gemaakt voor een langdurige huurovereenkomst. Het gebruik van de toe te voegen kantoorruimte is daarom gegarandeerd (geen bouw voor leegstand). Daarnaast betreft het een modern en innovatief kantoor en vormt daarmee een kwalitatieve toevoeging aan het kantorenbestand van Maastricht. Ook wordt het rijksmonument 'Ambachtsschool' door voorgenomen ontwikkeling voor een langdurige huurperiode optimaal benut. Hiermee kan worden gesteld dat het project voldoet aan de provinciale verordening en de SVREZL. In het Bestuurlijk Overleg Ruimtelijke Economische thema's is dan ook gesteld dat het plan op grond van de methodiek van het SVREZL positief te beoordelen is. Omdat de huurder elders, buiten de subregio, vastgoed achterlaat heeft het regionaal overleg ingestemd met de ontwikkeling onder voorwaarden, waaronder het meewerken aan een alternatieve invulling van het achterblijvend vastgoed.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de SVREZL.
Op 6 oktober 2020 is de Omgevingsvisie Maastricht 2040 door de gemeenteraad van Maastricht vastgesteld. In deze Omgevingsvisie staat beschreven hoe de gemeente de fysieke leefomgeving van Maastricht wil ontwikkelen en beheren tot 2040. Daarnaast richt de visie zich op nieuwe ontwikkelingen in de stad.
De Omgevingsvisie Maastricht 2040 bestaat uit twee delen. Deel 1 is de integrale visie voor de fysieke leefomgeving. In deel 2 worden onderwerpen als mobiliteit, wonen en energie uitgewerkt.
In deel 1 van de Omgevingsvisie wordt gewerkt met deelgebieden met verschillende ontwikkelingsuitgangspunten (gebiedsprofielen). Daarbij worden twaalf gebiedsprofielen onderscheiden. De voorliggende projectlocatie is gelegen in het gebiedsprofielen 'Stedelijk gebied' (= geel) naast een 'levendig gebied' (= rode stippels) en is gericht op 'dynamische centra' (= rood gebied), zie figuur 3.3.
Figuur 3.3. Gebiedsprofielen conform de Omgevingsvisie Maastricht 2040
Stedelijke gebieden zijn de gebieden met een hoogstedelijke sfeer en een functie voor de hele stad en (Eu)regio. Deze centra hebben een (boven)regionale en zelfs internationale betekenis en leveren daarmee een grote bijdrage aan de (Eu)regionale netwerkfunctie van Maastricht.
Levendige gebieden dragen bij aan de hoog stedelijke sfeer en (Eu) regionale betekenis van de stad maar liggen buiten de dynamische centra. Hier komen meerdere publiek aantrekkende functies samen, maar over het algemeen met lagere intensiteit dan in dynamische centra.
Dynamische centra zijn gebieden met een hoog stedelijke sfeer en een functie voor de hele stad en (Eu)regio. Deze centra hebben een (boven)regionale en zelfs internationale betekenis en leveren daarmee een grote bijdrage aan de (Eu) regionale netwerkfunctie van Maastricht.
Deel 2 van de Omgevingsvisie Maastricht 2040 stelt dat Maastricht in vergelijking met andere gemeenten in Nederland relatief veel kantoren kent, waarvan ook een deel leeg staat voor verhuring. De vraag is echter niet of behoefte is aan een toename of wijziging van de kantorenvoorraad, maar hoe vraag en aanbod op elkaar worden afgestemd. De behoefte verschuift namelijk naar kleinschalige en middelgrote kantoorgebruikers en naar flexkantoren. Evenwicht zoeken in de kantorenmarkt betekent onder meer vraaggericht inspelen op de markt en verouderde kantoren waar mogelijk en nodig te verduurzamen, transformeren of slopen. Hierbij gaat de voorkeur uit naar hergebruik en verduurzaming van leegstaande kantoorpanden, maar zal het soms toch nodig zijn om moderne duurzame nieuwe kantoorgebouwen toe te voegen.
Voor de locatie 'Binnenstad', waar het projectgebied onderdeel van uitmaakt, geldt als strategie voor kantoren "consolideren en vernieuwen"; als kantoorconcentratiegebied stimuleren tot vestiging van kantoren en mogelijk ook transformatie met centrumfuncties in de dynamische en levendige gebieden."
Locatiekeuze kantoorfuncties
Verder wordt in de omgevingsvisie een ladder voor locatiekeuze gegeven voor verschillende functies. Leidende principes die worden gehanteerd bij de locatiekeuze van (nieuwe) stedelijke functies. Deze ladder is complementair aan de gebiedsprofielen en biedt een handvat voor ondernemers en initiatiefnemers in hun zoektocht naar mogelijke locaties. In tegenstelling tot de gebiedsprofielen staat hierbij de functie centraal en niet het gebied. Het gaat om principes waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken.
In de Ladder wordt voor de functie 'kantoor' gesteld dat kantoorfuncties zich voornamelijk in dynamische en/of levendige gebieden zoals in het kantorenpark Randwyck/Brightlands Maastricht, de Binnenstad/stationsomgeving en op de Geusselt/A2-zone kunnen vestigen. Grootschalige kantoren met een regionale functie moeten zoveel mogelijk multimodaal bereikbaar zijn.
Gericht op de ontwikkeling
Met de beoogde ontwikkeling wordt een kantoorfunctie mogelijk gemaakt ter plaatse van een leegstaand pand, waarvoor een modern, nieuw en duurzaam kantoorpand voor wordt gebouwd. Het kantoorpand wordt modern en flexibel ingericht, ontmoeten staat meer centraal en wordt optimaal gefaciliteerd, waarmee de ontwikkeling een kwalitatieve toevoeging vormt voor de kantorenmarkt. Bovendien wordt cultuurhistorische bebouwing in het plan geïntegreerd en is sprake van een langdurige huurovereenkomst (geen sprake van bouwen voor leegstand). De projectlocatie ligt in het gebied Binnenstad/stationsomgeving. Dit gebied kenmerkt zich als levendig en is multimodaal bereikbaar (zoals: te voet, fiets, auto en openbaar vervoer).
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Omgevingsvisie Maastricht 2040.
De Visie op de Binnenstad 2030 is een integrale visie die bedoeld is om de belangrijkste kenmerken van de binnenstad (kennisstad, cultuurstad, ontmoetingsstad en woonstad) te versterken, Hieraan wordt onder andere invulling gegeven door het bieden van ruimte voor experimenten in de binnenstad, onderzoek naar alternatief (duurzaam) transport en het stimuleren van nieuwe evenementen voor jongeren. Door te werken met binnenstadsbuurten (buurtkarakters) worden de karakteristieke kenmerken van de diverse binnenstadsbuurten benut. Het projectgebied valt deels binnen buurtkarakter 5 Wyck-Singelkwartier (zie figuur 3.4), waar de karakteristiek wonen met bedrijven en kantoren geldt. Ten aanzien van het andere deel van het projectgebied zijn geen karakteristieken opgesteld.
Figuur 3.4 Indeling voor buurtkarakteristieken conform visie op de binnenstad 2030 Maastricht
Gericht op de ontwikkeling
Met de beoogde ontwikkeling wordt een kantoorfunctie mogelijk gemaakt met de entree gericht op en gelegen in buurtkarakter "Wyck-Singelkwartier. Dit gebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van woonfuncties in combinatie met bedrijvigheid en kantoorruimten.
Daarmee is de beoogde ontwikkeling passend bij het buurtkarakter van de Visie op de Binnenstad.
Conclusie
De ontwikkeling is niet in strijd met de Visie op de Binnenstad 2030.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Het doel van de waterparagraaf is de waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee te nemen bij voorgenomen ontwikkelingen. Hierbij wordt ingegaan op de gevolgen van het plan op de waterhuishouding en wordt een beschrijving gegeven van de maatregelen die worden getroffen.
Landelijk en Europees beleid
De basisprincipes van het nationale beleid, Waterbeheer 21e eeuw (WB21) en het Europese beleid, de Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn uitgewerkt in een drietrapsstrategie voor waterkwaliteit en -kwantiteit:
Daarbij geldt als uitgangspunt dat meer ruimte voor water nodig is, niet afgewenteld mag worden in plaats en tijd en geen achteruitgang mag plaatsvinden van de huidige chemische en ecologische waterkwaliteit.
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is een verdere uitwerking van het WB21-beleid. In het NBW hebben het rijk, provincies, gemeenten en waterschappen zich als taak gesteld om de wateropgave in beeld te brengen en oplossingsrichtingen uit te werken.
Het NBW-actueel is een actualisatie van het NBW uit 2003. Het NBW-actueel benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten ingezet worden om de opgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren.
De afspraak is ook dat kan worden vastgehouden aan de wateropgave zoals die volgens het WB21-middenscenario in beeld is gebracht.
Kaderrichtlijn Water
Een goede waterkwaliteit is belangrijk, daarom is sinds 2000 de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Daarin zijn afspraken gemaakt die ervoor moeten zorgen dat uiterlijk in 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon (chemisch op orde) en gezond (ecologisch in evenwicht) is.
Om deze doelen te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Zowel om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, als om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.
Provincie Limburg
Het provinciaal waterbeleid is op hoofdlijnen vastgelegd in de Omgevingsvisie Limburg (POVI) en uitgewerkt in het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021. Met dit project wordt invulling gegeven aan de vereisten van de Europese Kaderrichtlijn Water en aanvullende nationale kaders, waaronder het Nationaal Waterplan en het Deltaprogramma.
Belangrijke ontwikkelingen die relevant zijn voor het waterbeheer zijn klimaatverandering (toename wateroverlast en droogteschade, hittestress), waterkwaliteit (gezond ecologisch functioneren van wateren, lozingen en toename medicijngebruik), verbetering van de doelmatigheid van de waterketen en internationalisering (afstemmen beleid en beheer met het buitenland). Hierop heeft de Provincie Limburg vier speerpunten opgesteld:
Om deze punten te realiseren zijn specifieke taken toegewezen aan het waterschap, de gemeenten, de Provincie Limburg en het Rijk.
Waterschap Limburg
Waterbeheerplan 2016-2021
Waterschap Limburg (voorheen waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei) heeft een Waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld. Hierin is voor het regionaal watersysteem, onderdeel 'water en ruimte', opgenomen dat het waterschap verantwoordelijk is voor een correcte inpassing van water en de belangen van waterbeheer en waterveiligheid in ruimtelijke plannen.
Hierbij wordt de volgende strategie gehanteerd:
Het Waterschap Limburg streeft naar een volledig gescheiden inzameling van vuil- en hemelwater bij nieuwbouw, aangezien uit ervaring blijkt dat bij nieuwbouw vrijwel altijd een afkoppelmogelijkheid is. Het afkoppelbeleid van het waterschap staat beschreven in de 'Handreiking afkoppelen, afkoppelen in de provincie Limburg'. De voorkeursvolgorde is hergebruiken, vasthouden, bergen en afvoeren van gescheiden regenwater. Het waterschap hanteert daarbij ook de voorkeurstabel afkoppelen 'Regenwater schoon naar beek en bodem'.
De voorkeur voor het afkoppelen van regenwater gaat uit naar het bovengronds inzamelen en infiltreren van regenwater in de bodem. Hierbij mag het regenwater afkomstig van schone dakoppervlakken rechtstreeks in de bodem geïnfiltreerd worden. Infiltratie van regenwater afkomstig van overige verharde oppervlakken dient minimaal te geschieden via een bodempassage of, afhankelijk van het grondgebruik, niet worden afgekoppeld.
Keur
Naast het beleid zoals beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, heeft het waterschap regels en voorschriften vastgelegd in de Keur ten aanzien van activiteiten die van invloed kunnen zijn op het watersysteem.
Omdat het risico op wateroverlast toeneemt ten gevolge van een verwachte klimaatverandering, wordt bij afvoer en lozing van hemelwater afkomstig van nieuw aangelegd verhard oppervlak het 'stand-still' beginsel (waterneutraal bouwen) gehanteerd. Dit wil zeggen dat er ten gevolge van de aanleg geen extra hemelwater mag worden geloosd ten opzichte van een lozing die vanaf onverhard terrein plaatsvindt (2 l/s/ha).
In artikel 10 'Lozen van hemelwater afkomstig van verhard oppervlak' van de beleidsregels van de Keur zijn de volgende eisen en randvoorwaarden opgenomen:
Beleid gemeente Maastricht
De gemeente Maastricht volgt in principe het beleid van waterschap Limburg. Aanvullend op dit beleid hanteert de gemeente het verbreed gemeentelijk rioleringplan (vGRP) waarin het volgende is opgenomen ten aanzien van de verwerking van ingezameld hemelwater:
"Een uitbreiding van het verhard oppervlak, het ontwerp van een nieuw rioolstelsel en de optimalisatie van een bestaand rioolstelsel moet worden afgestemd op de lokale situatie waarbij de volgende voorkeursvolgorde wordt gehanteerd en doelmatigheid uitgangspunt is:
Aanvullend heeft de gemeente de volgende eisen / wensen uitgesproken
Onderzoek
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Hieronder wordt kort ingegaan op de aanvullende eisen, randvoorwaarden en de conclusie uit het onderzoek.
Randvoorwaarden omgevingsvergunning
In het kader van de omgevingsvergunning dient de watertoets uitgevoerd te worden. Vanuit de watertoets geldt dat er geen nadelige effecten mogen zijn van de ontwikkeling op de waterhuishouding.
Voor het uitvoeren van de watertoets geldt voor de ontwikkeling van het nieuwe kantoorpand het beleid van waterschap Limburg. Hierin is opgenomen dat extra verhard oppervlak binnen een projectgebied niet tot versnelde afvoer mag leiden op het watersysteem van het waterschap. Om dat te voorkomen dienen compenserende maatregelen getroffen te worden. Uitgangspunt daarbij is dat over het extra verhard oppervlak minimaal 80 mm aan waterberging gerealiseerd moet worden.
Randvoorwaarden BREEAM certificering
Het nieuwe kantoorgebouw wordt duurzaam ontwikkeld met als ambitie een BREEAM Outstanding certificering. Ten aanzien van de BREEAM POL 3 certificering voor afstromend hemelwater geldt het voorkomen, verminderen en vertragen van de afvoer van neerslag naar openbare riolen en watergangen waardoor het risico van plaatselijke wateroverlast, vervuiling en andere milieuschade wordt beperkt.
Conclusie watertoets
Het projectgebied is in de huidige situatie volledig verhard (bebouwing en terreinverharding) en dat blijft gelijk in de toekomstige situatie, al zal de verdeling van het verhard oppervlak tussen de oppervlakte aan bebouwing en terreinverharding wel verschillen. Geconcludeerd kan worden dat het aspect water geen belemmering vormt voor de realisatie van deze ontwikkeling.
Omgevingsvergunning
De locatie is in de huidige situatie 100% verhard en zal na de ontwikkeling 100% verhard zijn. Dit betekent dat vanuit het beleid van het waterschap dat er geen sprake is van extra verhard oppervlak, waardoor geen berging van hemelwater noodzakelijk is.
BREEAM certificering
De wateropgave vanuit BREEAM POL 3 bestaat uit een vereiste ten aanzien van de afstroming van het perceel én ten aanzien van waterretentie:
Om invulling te geven aan de ambitie van een BREEAM Outstanding certificering, dient voor de verharde oppervlakte van het te certificeren bouwdeel aan de minimale BREEAM-eisen ten aanzien van waterberging te worden voldaan.
De ontwikkeling voldoet aan de gestelde eisen die benodigd zijn voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Voor een BREEAM Outstanding certificering zal aan de aanvullende minimale waterbergingseisen moeten worden voldaan.
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen; de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde). Deze waarde wordt via een formele procedure vastgelegd.
Wegverkeerslawaai
Op basis van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen een geluidzone. Uitzondering hierop zijn woonerven en straten met een maximumsnelheid van 30 km/u. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen.
Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wgh rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen. In het kort komt het er op neer dat het gebied binnen de bebouwde kom behoort tot het stedelijke gebied, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, dat gelegen is binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. In het laatste geval en voor de situatie buiten de bebouwde kom gelden de normen die van toepassing zijn op het buitenstedelijke gebied. Een hoofdweg is, conform deze definitiebepaling van de Wgh, altijd gelegen in buitenstedelijk gebied.
Indien de geluidbelasting hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en maatregelen gericht op reductie van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn of als deze overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard ontmoeten, zijn burgemeester en wethouders van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de geluidbelasting.
De gevels van geluidgevoelige bestemmingen kunnen ook worden uitgevoerd als een blinde of dove gevel (conform artikel 1b lid 5 van de Wgh). Hiermee vervalt de verplichting om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, waarbij een kanttekening wordt geplaatst dat de geluidwering van deze gevels ten minste gelijk dient te zijn aan de hoogte van de geluidbelasting minus de maximale binnenwaarde.
Ter anticipatie op het steeds stiller worden van motorvoertuigen mag alvorens te toetsen aan de geldende grenswaarden een aftrek worden toegepast op de berekende geluidbelasting. Deze aftrek bedraagt:
2 dB voor wegen waar de maximumsnelheid gelijk is aan of hoger is dan 70 km/uur;
5 dB voor overige wegen.
Industrielawaai
Een industrieterrein is volgens de Wet geluidhinder een terrein waar zich bedrijven kunnen vestigen die genoemd worden in artikel 40 van de Wet geluidhinder en onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht (de zogenaamde grote lawaaimakers). Op grond van hoofdstuk V van de Wet geluidhinder is rondom deze terreinen een zone vastgesteld, waarbuiten de etmaalwaarde van het gemiddelde geluidsniveau ten gevolge van alle bedrijven op dat terrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). De zone is een planologisch aandachtsgebied, waarbinnen regels van kracht zijn, die aan zowel industriële activiteiten als aan woningbouw beperkingen opleggen. De ligging en omvang van de zone wordt met een bestemmingsplan vastgelegd. In het kader van het bestemmingsplan dient gekeken te worden naar de geluidsbelasting van geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving van het industrieterrein. Indien de geluidsbelasting meer dan 50 dB(A) bedraagt, kan de gemeente een hogere waarde vaststellen. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen bedraagt 55 dB(A).
Resultaten
Met de beoogde ontwikkeling wordt de voormalige bioscoop gesloopt en wordt er een nieuw kantoorpand gerealiseerd. Dit kantoorpand wordt verbonden met het naastgelegen rijksmonument 'De Ambachtsschool'. Een kantoorgebouw wordt niet aangemerkt als geluidsgevoelig gebouw in het kader van de Wgh en het Besluit geluidshinder. Er gelden daarom voor het kantoorpand geen eisen ten aanzien van verkeers- of industrielawaai.
Verder kan een functie ook zelf een externe werking van geluidhinder veroorzaken. Traditionele kantoorwerkzaamheden veroorzaken in een gemengd gebied een verwaarloosbare geluidhinder (zie ook paragraaf 4.4). Met de beoogde ontwikkeling worden naast de traditionele kantooractiviteiten ook twee buitenterrassen beoogd. Op het dak van het kantoorgebouw komen dry-coolers met rondom een afscherming te staan en een installatieruimte voor de gebouwinstallaties (waaronder luchtbehandeling).
Verkeerslawaai
Rondom het projectgebied liggen overwegend woningen, welke wel als geluidgevoelig object in het kader van de Wgh worden aangemerkt. Het wegverkeer naar- en van het kantoor levert een bijdrage aan de geluidsbelasting van het wegverkeer op de omliggende gevoelige bestemmingen. De toerit tot de parkeergarage is en blijft gelegen aan de Turennestraat. Dit betreft een weg van 30 km/uur welke in het kader van de Wgh geen zonering kent, maar wel vanuit een goede ruimtelijke ordening meegenomen dient te worden in de beoordeling. Daarnaast zal het verkeer om op de Turennestraat te komen, voornamelijk gebruikmaken van de Sint Maartenslaan (50 km/uur). Zoals beschreven in paragraaf 4.5 Verkeer en parkeren, zal de verkeersintensiteit ten opzichte van het gebruik als bioscoop beperkt toenemen. Door het toepassen van 'hybride werken' zal het aandeel verkeer in de nieuwe situatie een minder grote bijdrage leveren aan het wegverkeerslawaai van omliggende wegen dan de bestaande functie van een bioscoop. Het aankomend en vertrekkend verkeer zal zich namelijk meer over de dagperiode spreiden dan het verkeer voor het gebruik als bioscoop, wat zich met name in de avondperiode concentreert. De maximale geluidsbelasting door wegverkeer zal dan ook afnemen. Derhalve is het aspect verkeerslawaai niet nader onderzocht.
Buitenterras
Met de beoogde ontwikkeling wordt ook een (inpandige) bedrijfskantine en een bij het kantoor behorend terras aan de zijde van de Turennestraat beoogd. Naast dit terras wordt er ook een dakterras met rondom een afschermende gevel aan de Wilhelminasingel-zijde beoogd. Voor beide terrassen geldt dat deze overwegend/in de basis tijdens kantooruren open zijn, niet verwarmd zijn en niet openbaar toegankelijk zijn. De bijdrage van de terrassen aan de geluiduitstraling van de ontwikkeling zal daarmee alleen in de vorm van stemgeluid kunnen zijn. Geluidshinder ten aanzien van stemgeluid is (mede gelet op de drukke omgeving) verwaarloosbaar.
Gebouwinstallaties
Voor het nieuw op te richten kantoorpand wordt een luchtbehandelingsinstallatie toegepast voor het ventileren van het gebouw en een warmtepomp met dry-coolers voor het verwarmen en koelen. Op dit moment zijn de nadere specificaties van deze installaties nog onbekend. Een kantoor dient te voldoen aan de geluidsnormen zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Deze normen borgen dat er geen sprake is van het optreden van milieuhinder (zoals geluidsoverlast) buiten de grenzen van een inrichting, in dit geval een kantoorlocatie. De beoogde ontwikkeling zal aan deze geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer voldoen, waarmee geen sprake is van geluidhinder naar de omgeving. In het kader van de BREEAM-certificering is de eis 5 dB strenger dan gesteld in het Activiteitenbesluit, waardoor het voornemen is om zelfs ruim onder de normen uit het Activiteitenbesluit ten aanzien van geluid te blijven. In de vervolgfase, wanneer de type installaties zijn gespecificeerd, zal in het kader van de melding Activiteitenbesluit de geluidsuitstraling van de installaties worden berekend. Aan de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer zal te allen tijde worden voldaan.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
In verband met de uitvoerbaarheid van het onderhavige project dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het projectgebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van consoliderend bestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven, tenzij een redelijk vermoeden bestaat van een saneringssituatie. Bij bouwactiviteiten is ook in het kader van de omgevingsvergunning 'bouwen' onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Het bouwen is alleen toelaatbaar als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten moeten voldoende actueel zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.
Beleid Gemeente Maastricht
De Gemeente Maastricht kent ten aanzien van ontwikkelingen in relatie tot het aspect bodem de volgende beleidsstukken:
De Nota Bodembeheer stelt dat bij het beoordelen van de bodemkwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen en omgevingsvergunningen er inzicht dient te zijn in de kwaliteit van de bodem. Ten behoeve van de functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Als er als gevolg van de bestemmingsplanwijziging de contactrisico's met de (vervuilde) bodem toenemen of als gevolg van de beoogde ontwikkeling graafwerkzaamheden in de bodem plaats vinden, moet minimaal historisch bodemonderzoek (conform NEN5725) uitgevoerd zijn. Afhankelijk van het BKK blijkt of er ook verkennend bodem- en asbestonderzoek (conform NEN5740 en NEN5707) uitgevoerd moet zijn. Daarnaast stelt de Nota Bodembeheer aanvullende eisen ten aanzien van de "ouderdom" van bodemonderzoeken. Voor onderzoeken ouder dan 2 jaar < 10 jaar gelden aanvullende kwaliteitseisen. Onderzoeken ouder dan 10 jaar mogen volgens de Nota Bodembeheer niet als bewijsmiddel worden gebruikt en is nieuw onderzoek dus noodzakelijk.
Het BKK geeft een overzicht van de (verwachte) bodemkwaliteit voor het grondgebied van de gemeente Maastricht weer, door deze in te delen in bodemkwaliteitsklassen. De locatie ligt in het BKK-deelgebied 'ophoging'. De Nota Bodembeheer stelt voor deze gebieden dat de indeling van de grond in bodemkwaliteitsklassen zoals opgenomen in het BKK niet als bewijsmateriaal voor de aanwezige bodemkwaliteit gebruikt mag worden. Conform de Nota Bodembeheer is het daarom verplicht om voor het projectgebied te beschikken over actueel bodemonderzoek conform NEN5725, NEN5740 en NEN570.
Onderzoek
In het kader van de aankoop van het perceel is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd, welke zijn opgenomen in Bijlage 4.
Uit deze onderzoeken blijkt dat de gehele locatie van de huidige Euroscoop is gesaneerd in juni 1993 tot ca. 2 m-maaiveld ten behoeve van de realisatie van de bioscoop. Voor de aanleg van de parkeergarage is de bodem afgegraven en afgevoerd tot de gewenste bouwdiepte. Wel blijkt dat er binnen het projectgebied nog (lichte en sterk verhoogde) verontreinigingen aanwezig zijn van met name zware metalen en/of PAK. Deze verontreinigingen komen met name voor buiten/op de rand de saneringscontour en kunnen als gebiedseigen beschouwd worden in verband met de ligging van het projectgebied in het BBK-deelgebied "ophoging".
Daarnaast is met voldoende betrouwbaarheid vastgesteld dat op de locatie geen asbest in de bodem aanwezig is. Vervolgonderzoek naar en maatregelen voor asbest zijn niet noodzakelijk. Ook blijkt uit de toetsing van de analyseresultaten aan de toepassingsnormen uit het Tijdelijk handelingskader dat de kwaliteit van de onderzochte bodem voor de stofgroep PFAS indicatief voldoet aan klasse 'achtergrondwaarde'. In het grondwater zijn alleen lichte verontreinigingen gevonden. Vastgesteld is dat de onderzoekslocatie niet beïnvloed wordt door de ten westen en oosten van de locatie gelegen grondwaterverontreinigingsvlekken met VOCl.
In de bodem onder het bestaande gebouw van de voormalige ambachtsschool kunnen licht tot sterk verhoogde gehalten aanwezig zijn. Het gebouw is namelijk later gerealiseerd dan de diffuus verontreinigde ophooglaag. Onder (en plaatselijk buiten) de huidige bebouwing van de voormalige bioscoop worden geen sterk verhoogde gehalten verwacht, aangezien deze zijn gesaneerd door een open ontgraving voorafgaande aan de bouw.
Geconcludeerd kan worden dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het toekomstig gebruik van de projectlocatie. Er zijn geen contactmogelijkheden met de bodem voorzien aangezien het terrein verhard is en de groenvoorzieningen alleen extensief worden gebruikt (niet bedoeld voor spelende kinderen). Bij de uitvoering van toekomstige sloop en/of bouwwerkzaamheden met meer dan 25 m3 grondverzet in sterk verontreinigde grond is een saneringsplan/BUS-melding noodzakelijk. De kosten hiervan kunnen worden gedragen door de initiatiefnemer.
Conclusie
De aanwezige bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het beoogde gebruik. Bij de uitvoering van graafwerkzaamheden ten behoeve van de nieuwbouw van het kantoorpand dient voor de vrijkomende grond een BUS-melding of saneringsplan te worden opgesteld. De kosten voor afvoer van de vrijkomende (licht tot sterk verontreinigde) grond, kunnen worden gedragen door de initiatiefnemer. De bodemkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van aanvullende maatregelen. Voor de milieuzonering in dit plan is gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, 2009).
In de publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In tabel 4.1 zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden geven een indicatie van de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.
Tabel 4.1: Richtafstanden per milieucategorie
Milieu- categorie |
Richtafstanden in 'rustige woonwijk' | Richtafstanden in 'gemengd gebied' |
1 | 10 meter | 0 meter |
2 | 30 meter | 10 meter |
3.1 | 50 meter | 30 meter |
3.2 | 100 meter | 50 meter |
4.1 | 200 meter | 100 meter |
4.2 | 300 meter | 200 meter |
5.1 | 500 meter | 300 meter |
5.2 | 700 meter | 500 meter |
5.3 | 1.000 meter | 700 meter |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
De VNG-publicatie is geen wet, maar wel een algemeen aanvaarde richtlijn voor de toepassing van milieuzonering in een ruimtelijk plan. Niettemin gaat de publicatie uit van richtafstanden, die in algemene zin bepaald zijn op basis van gemiddelde productieprocessen. Dat betekent dat bij de toepassing van de publicatie altijd ook de feitelijke situatie ter plaatse in ogenschouw moet worden genomen.
Resultaten
Met de beoogde ontwikkeling wordt een voormalige bioscoop gesloopt en wordt er een kantoor gerealiseerd. Gelet op de omgeving mag worden getoetst aan de richtafstanden ten aanzien van een gemengd gebied. Een kantoorfunctie valt onder milieucategorie 1, waardoor de maximale hinderafstand 0 meter bedraagt. De dichtstbijzijnde woningen zijn gelegen op ongeveer 13 meter (van perceelsgrens tot gevel woning). Daarmee is de ontwikkeling inpasbaar conform de VNG-milieuzoneringen methodiek.
Parkeren
Om de parkeerbehoefte van een bepaalde functie te bepalen, dient te worden getoetst aan het 'Facetbestemmingsplan Parkeren' van de gemeente Maastricht. Hierin wordt verwezen naar de Nota parkeernormen 2017. Op 19 oktober 2021 heeft de gemeenteraad van Maastricht een nieuwe nota, de Nota parkeernormen 2021, vastgesteld. De beoogde ontwikkeling is derhalve getoetst aan de Nota parkeernormen 2021. De parkeerbalans wordt bepaald door de parkeervraag van de huidige functie en nieuwe situatie te berekenen, waarbij een norm van aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloer oppervlakte (bvo) wordt gesteld. De norm is daarbij afhankelijk van de soort functie en het gebied waarin de functie is gelegen.
De ontwikkeling betreft de realisatie van een kantoorgebouw op de plek waar voorheen een bioscoop, kantoor en horeca gevestigd zat. In totaal wordt 8.346 m2 bvo aan kantoorruimte (zonder balie) gerealiseerd.
Nota Parkeernormen 2021
De locatie valt binnen zone 1 “Dynamisch gebied”, waarbij voor de functie “Kantoor zonder baliefunctie” een autoparkeernorm wordt gehanteerd van 0,6 parkeerplaats per 100 m2 bvo. De parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkeling bedraagt daarmee 50 parkeerplaatsen. Deze parkeervraag wordt op eigen terrein opgevangen door de 86 parkeerplaatsen in de parkeerkelder, welke tevens worden voorzien van een oplaadpunt voor elektrische auto's. Dit houdt in dat ruimt voldaan wordt aan de (minimale) parkeernorm.
In de nota zijn ook normen opgenomen voor fietsparkeren. De norm voor fietsparkeren bedraagt voor een kantoor zonder baliefunctie (voor het personeel) 0,7 per 100 m2 bvo. Dit komt neer op 58 fietsparkeerplaatsen. In de inpandige fietsenberging zal plaats worden geboden aan 150 fietsen en voldoet dus (ook) ruim aan deze norm. De inpandige fietsenstalling (verwarmd en droog) zal aan de verkeersluwe zijde van het gebouw worden gerealiseerd en voorzien zijn van omkleedruimten en douches om daarmee het fietsgebruik te stimuleren. Daarnaast zal nabij de inrit van de parkeergarage op eigen terrein parkeergelegenheid worden geboden aan het stallen van 10 scooters.
Functiewijziging en saldering
In de parkeernota staat beschreven dat bij een verbouwing/functiewijziging (in dit geval: van bioscoop naar kantoor) saldering kan worden toegepast. Het salderen van een bestaande parkeerbehoefte is mogelijk tot maximaal 5 jaar nadat de laatste vergunde functie is komen te vervallen. Parkeerplaatsen die exclusief ter beschikking staan van de huidige functie kunnen op alle dagdelen worden gesaldeerd. Doordat in de nieuwe situatie echter ruimschoots wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm is saldering niet nodig.
Verkeer
In het kader van voorgenomen ontwikkeling dient te worden voorkomen dat er sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking in de omgeving van de projectlocatie. Het beleid van de gemeente Maastricht voorziet niet in normen voor verkeersgeneratie en daarom is aansluiting gezocht voor het aspect 'verkeersaantrekkende werking' bij de normen uit de CROW-richtlijn. Hierin zijn richtcijfers opgenomen, eveneens gebaseerd op m2 bvo. Voor "Dynamisch gebied" kan aansluiting worden gezocht bij de richtcijfers voor 'zeer sterk stedelijk gebied'. Op aanwijzing van de Gemeente Maastricht zijn de richtcijfers voor 'sterk stedelijk gebied' gehanteerd. De CROW stelt voor 'sterk stedelijk gebied' hogere richtcijfers voor verkeersaantrekkende werking dan voor 'zeer sterk stedelijk gebied', waardoor voor voorgenomen ontwikkeling uit wordt gegaan van enige marge ('worst-case').
Bestaande situatie
Voor de bestaande functie van een bioscoop geldt een CROW-norm van 3,5 motorvoertuigen per 100 m2 bvo. De bioscoop kent een oppervlakte van 2.580 m2 bvo. De verkeersaantrekkende werking bedraagt daarmee 90 motorvoertuigen per etmaal. De ambachtsschool kent de functie 'kantoor' en 'restaurant'. Voor een kantoorfunctie (zonder balie) geldt een CROW-norm van 3,2 motorvoertuigen per 100 m2 bvo. De functie 'restaurant' kent ten aanzien van verkeersgeneratie geen CROW-normen. Wel geldt een parkeernorm van 8 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Het restaurant (ca. 174 m2 bvo) kent daarmee een parkeernorm van 14 parkeerplaatsen. Gerekend met twee couverts per avond, bedraagt het aantal verkeersbewegingen per parkeerplaats 4, namelijk twee aankomende en twee vertrekkende bewegingen. Het aantal verkeersbewegingen voor het restaurant bedraagt daarmee 56. De oppervlakte van het monument bedraagt ca. 2.711 m2 bvo, waarvan ca. 2.537 m2 (namelijk 2.711 m2 - 174 m2) in gebruik is als kantoor, waarmee de verkeersaantrekkende werking ca. 81 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. In totaal komt de verkeersaantrekkende werking voor de huidige situatie daarmee neer op 227 motorvoertuig bewegingen per etmaal.
Nieuwe situatie
Zoals hiervoor benoemd geldt voor een kantoorfunctie (zonder balie) een CROW-norm van 3,2 motorvoertuigen per 100 m2 bvo. De verkeersaantrekkende werking van de nieuwe ontwikkeling bedraagt daarmee 267 motorvoertuigen per etmaal. De verkeersaantrekkende werking neemt daardoor ten opzichte van de bestaande situatie toe met 110 verkeersbewegingen per etmaal.
Correctie voor werkdagen
Voor een werkdag stelt de CROW dat de norm van 3,2 motorvoertuigen met een factor 1,33 dient te worden vermenigvuldigd. Met een norm van 4,3 motorvoertuigen per 100 m2 bvo op een werkdag, bedraagt de verkeersaantrekkende werking in de toekomstige situatie 355 motorvoertuigen per etmaal op een doordeweekse dag. In de bestaande situatie betekent dit 108 motorvoertuigen per etmaal voor het kantoor (en nog steeds 90 motorvoertuigen per etmaal voor de bioscoop en 56 voor het restaurant), waarmee de verkeersaantrekkende werking in de bestaande situatie 254 motorvoertuigen per etmaal op een doordeweekse dag bedraagt. Gesteld kan worden dat door voorgenomen ontwikkeling op werkdagen sprake is van een toename van de verkeersaantrekkende werking met 101 verkeersbewegingen per etmaal. Daarbij wordt opgemerkt dat het verkeer -meer dan bij een bioscoop- doorgaans in de spitsperiode plaatsvindt, daar waar een bioscoop en restaurant met name verkeer genereert buiten de spits.
De gebruiker van het nieuwe kantoorpand is het ‘hybride werken’ aan het invoeren. Dit betekent dat werknemers ongeveer de helft van de tijd thuis en de helft van de tijd op kantoor zijn. In totaal zijn er 305 werkplekken aanwezig, maar deze zullen normaliter niet allemaal bezet zijn. Daarbij komt naar verwachting een groot deel van het personeel, maar ook van de bezoekers, met de fiets, te voet of met het openbaar vervoer naar de kantoorlocatie. Daarnaast voorziet het hybride werken ook in de mogelijkheid om alleen voor afspraken of overleggen naar de kantoorlocatie te komen. Dit resulteert er in dat er geen reguliere kantoortijden zijn. Per definitie ontstaan daardoor naast afname van de aanwezigheid van personeel ook verschillende aankomst- en vertrektijden. Door flexibel om te gaan met werktijden en aanvangstijden, wat goed past binnen het kantoor als ontmoetingsplek, kan het verkeer over de dag worden gespreid.
Bereikbaarheid
De bestaande ondergrondse parkeergarage blijft in de beoogde situatie bereikbaar via de Turennestraat. Ook de fietsenstalling is aan de zijde Turennestraat/Antoon Lipkensstraat voorzien. Personeel en bezoekers die het kantoor per fiets of auto bezoeken, worden door de gebruiker geïnformeerd dat zij hiervoor via de Sint Maartenslaan-Turennestraat dienen te rijden. Voor voetgangers en bezoekers bevindt zich de hoofdentree aan de Wilhelminasingel en een secundaire entree aan de Sint Maartenslaan. Tevens zal een drop-off zone worden ingericht, waarbij werknemers of bezoekers veilig kunnen worden afgezet zonder daarbij het overig verkeer te hinderen.
Figuur 4.1 Entree van het pand
Laden en lossen
Aan de Turennestraat wordt, naast de inrit van de parkeergarage, een laad- en losplaats ingericht voor de bevoorrading van het kantoor met bedrijfskantine. Tevens is hier een ruime opstelstrook voorzien (ca. 3 bij 13,5 meter) welke voldoende ruimte biedt voor gelijktijdig laden en lossen zonder daarbij het doorgaande verkeer te hinderen. Grotere opleggers of vrachtvervoer zijn niet te verwachten onder de normale bevoorrading. De zone voor het laden en lossen is aangegeven in Bijlage 1. Voor de realisatie van de opstelstrook zal een bestaande boom worden gekapt, zie paragraaf 4.7 Natuurbescherming. Voor de omgeving zal ten aanzien van de bevoorradingssituatie of hoeveelheid laden en lossen niet veel veranderen ten tijde van het operationeel zijn van de bioscoop. Omdat het hier een kantoorlocatie betreft zal de bevoorrading met name kantoorartikelen en leveringen aan het bedrijfsrestaurant zijn. De bevoorrading zal met name plaatsvinden tijdens de reguliere werktijden. De bevoorrading van de locatie en de daarmee gepaard gaande verkeersbewegingen zullen ten opzichte van de bestaande functie (bioscoop, kantoor en restaurant) naar verwachting niet toenemen.
De planlocatie maakt onderdeel uit van de door gemeente Maastricht in maart 2021 aangewezen en toekomstig in te voeren Zero Emissie Stadslogistieke Zone. Dit houdt in dat de bevoorrading binnen deze zone op termijn fossiel vrij dient plaats te vinden (zero-emissie). Naar verwachting zal deze zone in 2025 worden ingesteld met een landelijke overgangsregeling naar omstreeks 2028. Deze zone zal zorgen voor schoner en waarschijnlijk stiller vervoer.
Verkeersafwikkeling
Voor het parkeren zal de bestaande entree naar de parkeergarage aan de Turennestraat worden gebruikt, zie figuur 4.2. In de Turennestraat aan de zijde van de kantoorlocatie geldt een stopverbod, waardoor de inrit tot de parkeergarage en de laad- en losplaats relatief veilig in- en uit kan worden gereden. Omdat het personeel en bezoekers (die in de parkeergarage gaan parkeren) relatief gespreid over de dag aankomen, wordt geen hinder (bijvoorbeeld opstoppingen) nabij de entree van de parking verwacht.
Figuur 4.2 Foto van de ingang van de parkeerplaats aan de Turennestraat
Verkeer naar (en vanuit) de parkeergarage zal voornamelijk vanuit (en naar) de Sint Maartenslaan gaan. Zoals aangegeven onder 'bereikbaarheid' worden personeel en bezoeker geïnstrueerd om via deze route het pand te bereiken. Als er al verkeer richting het Sterreplein rijdt, zal dit slechts een zeer beperkt gedeelte zijn. Ook het verkeer voor laden en lossen zal, net als in de huidige situatie voor de bevoorrading van de bioscoop, geïnstrueerd worden om via de St. Maartenslaan de laad- en losplaats te bereiken. In de basis zal na het laden en lossen het verkeer doorrijden via de Theodoor Schaepkensstraat naar de Parallelweg om vanaf daar weer af te slaan naar de Sint Maartenslaan. Mocht dit om redenen niet mogelijk zijn, dan kan er in tweede instantie gekeerd worden door de Antoon Lipkensstraat in te rijden en terug te steken naar de Turennestraat. Ten behoeve van het laden en lossen zal er geen verkeer richting het Sterreplein rijden.
De aansluiting Turennestraat-Sint Maartenslaan is vormgegeven als inritconstructie. Gezien de aantallen verkeersbewegingen is dit een prima en veilige verkeersoplossing. Op deze wijze dient vertrekkend (en aankomend) verkeer af te remmen en de bussen, de vele fietsers en het overig verkeer op de Sint Maartenslaan voor te laten gaan.
Figuur 4.3 Foto van de Sint Maartenslaan met links de inrit van de Turennestraat
Vermoedelijk zal 2/3 van het verkeer vervolgens via de Sint Maartenslaan richting de Wilhelminasingel rijden. Hier verspreidt het verkeer zich in noordwestelijke richting (Franciscus Romanusweg) en zuidelijke richting (richting Wyck, N278 en andere locaties).
In onderstaande tabel geven we een indicatie van de verkeersintensiteiten op basis van het gemeentelijke verkeersmodel én de Verkeersmonitor Maastricht uit 2018. Daarbij is in de tweede kolom, de verkeersintensiteit in motorvoertuigen in de huidige situatie weergegeven.
Tabel 4.2 Verkeersintensiteiten omliggende wegen bestaande situatie en na planrealisatie
Verkeersintensiteit (mvt/etmaal) Huidige situatie |
Verkeersintensiteit (mvt/etmaal) Na planrealisatie |
|
Turennestraat1
(ri. Sint Maartenslaan) |
ca. 1.000 | ca. 1.300 |
Turennestraat1
(ri. Sterreplein) |
ca. 1.000 | ca. 1.000 |
Sint Maartenslaan2 | ca. 4.700 | ca. 5.000 |
Wilhelminasingel3 | ca. 9.200 | ca. 9.400 |
1 Geen cijfers beschikbaar voor de Turennestraat uit het verkeersmodel of verkeersmonitor, betreft een inschatting
2 Verkeersmodel Goudappel Coffeng, referentiesituatie 2020
3 Telling verkeersintensiteit Verkeersmonitor 2018
Op de Turennestraat en Sint Maartenslaan zal het drukker worden dan in de situatie met leegstaande bioscoop. Het effect op de Wilhelminasingel, ofwel de toename ten opzichte van de huidige situatie (dus bij een leegstaande bioscoop) zal minder dan 3% (toename) bedragen.
In de praktijk zal, gezien dezelfde omvang van de parkeergarage ten tijde van het gebruik als bioscoop als met het voorgenomen gebruik als kantoor, het effect van de verandering maar beperkt merkbaar zijn. Indien in de parkeergarage door de bioscoop goed werd benut, zal het qua verkeer mogelijk rustiger worden door het voorgenomen gebruik als kantoor dan bij het gebruik als bioscoop. Bioscoopbezoeken duren normaliter 2 tot 3 uur terwijl voor het kantoor gerekend wordt met gemiddeld een dagdeel (4 uur).
Hierdoor zullen er, bij evenveel parkeerplaatsen in de parkeerkelder, in de nieuwe situatie eerder minder verkeersbewegingen zijn.
Er ontbreken recente verkeerstellingen aan de Sint Maartenslaan, zodat we geen exact beeld hebben over de verdeling over een etmaal en de verdeling over verschillende voertuigcategorieën. Voor de verdeling naar voertuigsoort en etmaalperiode adviseren wij daarom onderstaande “standaard” verdeling toe te passen.
Conclusie
Op grond van de Nota Parkeernormen 2021 voorziet voorgenomen ontwikkeling in voldoende auto- en fietsparkeerplekken voor het beoogde gebruik.
Indien wordt uitgegaan van de CROW-normen voor verkeersgeneratie, dan zou het kantoor 355 verkeersbewegingen (aankomsten en vertrekken tezamen) per etmaal genereren. Dit betekent dat elke parkeerplek in de parkeergarage (86 parkeerplaatsen) dan ongeveer twee aankomsten en twee vertrekken per dag kent. Deze verkeersgeneratie zal niet leiden tot knelpunten ten aanzien van verkeersveiligheid of bereikbaarheid, zoals opstoppingen e.d. in de omgeving.
Wettelijk kader
Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odour units per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning 'terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend.
Resultaten
Een kantoor is geen geurgevoelig object. Er kan door de aanwezigheid van de bedrijfskantine mogelijk geurhinder worden veroorzaakt. Een kantoor dient te voldoen aan de normen zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ten aanzien van geur stelt het Activiteitenbesluit milieuhinder dat geurhinder bij geurgevoelige objecten dient te worden voorkomen, danwel -indien dat niet mogelijk is- tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt. De beoogde ontwikkeling dient en zal aan de eisen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer voldoen, waarmee geen sprake is van geurhinder naar de omgeving.
Wettelijk kader
De Wet natuurbescherming vormt het wettelijk kader voor de bescherming van flora en fauna (soortenbescherming), leefgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van houtopstanden. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient te worden nagegaan of deze ingrepen en/of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten of houtopstanden in de omgeving of tot negatieve effecten leiden in onder de Wet natuurbescherming aangewezen gebieden.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen. De wet kent daardoor zowel verbodsbepalingen, gebiedsbescherming als een algemene zorgplicht. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen, te verlenen door bevoegd gezag.
Onderzoek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn voor zowel het te slopen bioscoopgebouw als het Rijksmonument 'De Ambachtsschool' ecologische quickscans (2) uitgevoerd om de aanwezigheid van beschermde (dier)soorten te onderzoeken. Hoewel voorliggende onderbouwing enkel betrekking heeft op de realisatie van een nieuw kantoorgebouw (immers, het gebruik van het Rijksmonument als kantoor past binnen de bepalingen van het bestemmingsplan), zijn zowel het te slopen gebouw als de Ambachtsschool betrokken in het onderzoek. Deze Quickscans zijn opgenomen in Bijlage 5. Hieronder wordt kort ingegaan op de conclusies.
Euroscoop
Op basis van het onderzoek en de toetsing aan de Wet natuurbescherming kan vastgesteld worden dat:
Rijksmonument, voormalige Ambachtsschoo l
Op basis van het onderzoek en de toetsing aan de Wet natuurbescherming kan vastgesteld worden dat:
Aanvullend onderzoek oude ambachtsschool (2021)
In september en oktober 2021 is gestart met het nader soortgericht onderzoek naar vleermuizen. Er zijn tijdens deze twee rondes geen uitvliegende vleermuizen aangetroffen. Wel jagen er (met name aan de noordoostzijde, tussen de bomen) enkele gewone dwergvleermuizen. Op basis van deze waarnemingen en het beperkt uitgevoerde onderzoek (2 rondes) is het echter niet uit te sluiten dat er geen vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn in de oude ambachtsschool. In de periode mei tot en met augustus 2022 dient dit onderzoek dan ook, conform protocol, aangevuld te worden met vleermuisrondes voor de vaststelling van mogelijk winter-, kraam-, zomer- en paarverblijven. Op basis daarvan kan vastgesteld worden of er met de beoogde aanpassingen aan het rijksmonument effecten optreden ten aanzien van vleermuizen (en hun eventuele verblijfsfuncties). Het nader onderzoek naar gierzwaluwen zal uitgevoerd worden in de periode mei-augustus 2022.
Conclusie
Voordat bouwkundige aanpassingen aan de oude ambachtsschool kunnen plaatsvinden, dient conform de onderzoeksresultaten nader onderzoek te zijn verricht. In de periode mei tot en met augustus 2022 zal dit vervolgonderzoek naar vleermuizen en gierzwaluw worden uitgevoerd. Indien nodig zal voor de werkzaamheden aan de Ambachtsschool een ontheffing Wet natuurbescherming bij Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg worden aangevraagd.
Voor de omgevingsvergunning voor het (buitenplans) afwijken van het bestemmingsplan, is het aspect 'soortenbescherming' geen belemmering. Immers, de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan heeft enkel betrekking op het bioscoopgebouw, waarvoor volgens de ecologisch quickscan geen ontheffing van de Wet natuurbescherming benodigd is.
Gebiedsbescherming
Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000-gebieden) en gebieden die deel uitmaken van het natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige ecologische hoofdstructuur). Ook activiteiten buiten deze beschermde gebieden kunnen een negatieve invloed hebben op deze gebieden. Een voorbeeld hiervan is vermesting en verzuring door stikstofdepositie, o.a. afkomstig van de verbranding van fossiele brandstoffen.
Natura 2000-gebieden
Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebieden. In onderstaande figuur zijn de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden weergeven ten opzichte van het projectgebied (rode stip). Het betreffen de gebieden Grensmaas, Geuldal, Bemelerberg & Schiepersberg, Savelsbos en Sint-Pieter & Jekerdal.
Figuur 4.4 Ligging Natura 2000-gebieden ten opzichte van de projectlocatie (rode stip)
Gezien de afstand van de projectlocatie tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, zijnde circa 2 km tot het gebied Grensmaas, en het gegeven dat binnen deze afstand diverse uitvalswegen, bedrijven en de stad Maastricht zelf is gelegen, zal door voorgenomen ontwikkeling geen verstoring of negatief effect optreden op Natura 2000-gebieden. Denk daarbij aan bijvoorbeeld verstoring door licht, geluid en/of trillingen of verstoring van de waterhuishouding. Alleen wanneer de depositie van stikstof op het Natura 2000-gebied door voorgenomen ontwikkeling toeneemt ten opzichte van de kritische depositiewaarde van de binnen het gebied aanwezige habitats, kan sprake zijn van negatieve effecten op het gebied, zoals verzuring en vermesting.
Met de inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) sinds 1 januari 2021 is de tijdelijke stikstofdepositie door aanleg- en/of bouwwerkzaamheden inclusief de daarmee gepaard gaande verkeersbewegingen vrijgesteld van de effectbeoordeling ten aanzien van stikstofdepositie op N2000-gebieden. Derhalve kan alleen in de zogeheten gebruiksfase sprake zijn van een relevante stikstof emissie. Aangezien de nieuwbouw niet op het gasnet zal worden aangesloten en het rijksmonument van het gas zal worden afgekoppeld, treedt er geen stikstofemissie op door het gebruik van het gebouw. Wel zorgen de vervoersbewegingen van en naar het pand voor een emissie van stikstof door de verbrandingsmotoren, immers de gebruikers zijn niet verplicht tot het gebruik van elektrische vervoersmiddelen.
Met behulp van de AERIUS-calculator is de stikstofdepositie bijdrage van deze vervoersbewegingen berekend op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden, zie bijlage Bijlage 6. Uitgangspunt bij deze berekening vormt de worst-case benadering dat het om voertuigbewegingen met een verbrandingsmotor gaat en dat de bijdrage aan stikstofdepositie door verkeerbewegingen wordt gerekend tot het punt waar het verkeer opgaat in het overig verkeer (< 3% bedraagt van de totale verkeersintensiteit). In de parkeergarage zijn weliswaar laadpunten aanwezig voor elektrische auto's, maar dit is ten behoeve van elektrische auto's in privébezit. Er is derhalve geen sprake van een minimaal aantal verkeersbewegingen dat uitsluitend elektrisch plaatsvindt. Zoals beschreven in paragraaf 4.5 gaat het verkeer op in het overig verkeer ter plaatse van de Wilhelminasingel. Omdat het gebouw gasloos wordt gerealiseerd, is er geen sprake van stikstofdepositie uit stookinstallaties.
Uit de AERIUS-berekening blijkt dat de bijdrage minder dan 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Daarmee treden ten gevolge van stikstofdepositie geen negatieve effecten op de N2000-gebieden is geen vergunning op basis van de Wet natuurbescherming noodzakelijk voor de realisatie van het project.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland was voorheen door de provincie Limburg aangewezen als 'Goudgroene natuurzone'. Met de vaststelling van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) zijn deze gebieden hernoemd naar 'Natuurnetwerk Limburg', waar tevens ook de Natura 2000-gebieden deel van uitmaken. Binnen het Natuurnetwerk Limburg wordt ingezet op een goede kwaliteit en bescherming van de natuur met een bijzonder accent op bedreigde Limburgse dier- en plantensoorten. Bij de hiervan onderdeel uitmakende Natura 2000-gebieden ligt de absolute nadruk op de natuurwaarden.
Figuur 4.5 Ligging Natuurnetwerk Limburg
De projectlocatie is niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Limburg. Het Natuurnetwerk Limburg (exclusief de daarin opgenomen Natura 2000-gebieden) kent geen externe werking, waardoor negatieve effecten op deze gebieden door voorgenomen ontwikkeling zijn uitgesloten.
Conclusie
Het project heeft geen negatieve effecten tot gevolg op beschermde Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Limburg en de daarin bevindende flora en fauna. Het aspect ''gebiedsbescherming' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Houtopstanden
De bepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van houtopstanden zijn alleen van toepassing op houtopstanden gelegen buiten de bebouwde kom (voormalige 'bebouwde kom Boswet'). De projectlocatie is gelegen binnen de bebouwde kom, waardoor de bepalingen uit de Wnb niet van toepassing zijn. Wel gelden de bepalingen uit de Bomenverordening van gemeente Maastricht. Het kappen van houtopstanden is vergunningplichtig, waarbij tevens een herplantverplichting geldt.
In het kader van de beoogde ontwikkeling wordt één boom gekapt. De kapwerkzaamheden zullen plaats vinden buiten het broedseizoen. Binnen het projectgebied zullen meerdere bomen worden aangeplant. Het aspect 'houtopstanden' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie Wet natuurbescherming
De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met de bepalingen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden.
Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling is zowel het landelijk- beleidskader en het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Maastricht van toepassing. De beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Maastricht geeft richtlijnen en kaders weer voor ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Maastricht.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving, ten gevolge van het transport, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen waarbij dodelijke slachtoffers kunnen vallen. In het kader van een ruimtelijke ontwikkeling dient dit aspect te worden beschouwd met als doel om mensen te beschermen tegen de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Wettelijk kader
Het Rijk probeert de risico's voor de externe veiligheid zoveel mogelijk te beperken. Wettelijk is de basis van dit beleid vastgelegd in verschillende besluiten en bijbehorende regelingen:
Toetsingskader
In het geval van een nieuwe ontwikkeling is toetsing aan het aspect externe veiligheid verplicht. Er kunnen nieuwe beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten toegevoegd (artikel 1 Bevi) worden in de omgeving van een risicobron. Daarnaast kunnen veranderingen van een risicobron of de oprichting van een nieuwe risicobron leiden tot nieuwe risico's. Dit moet inzichtelijk gemaakt worden door toetsing aan de risicomaten plaatsgebonden risico en het groepsrisico (alleen van toepassing op risicobronnen die vallen onder Bevi, Bevt, Bevb).
Plaatsgebonden risico:
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen bij een inrichting of een transportmodaliteit. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een kans van 1*10-6 per jaar als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.
Groepsrisico:
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang (meer dan 10 personen) overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen bij een inrichting of een transportmodaliteit. Hierbij wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde is een ijkpunt voor de omvang van het groepsrisico.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het bevoegd gezag heeft de wettelijke verplichting om het groepsrisico conform de wettelijke kaders te verantwoorden. Hiervoor dient het bevoegd gezag advies in te winnen van de veiligheidsregio. Hiermee wordt een afweging gemaakt welke ongevalsscenario's met bijbehorende risico's zich kunnen voordoen en welke maatregelen er genomen moeten worden. De mate van verantwoording hangt af van het type risicobron en de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Daarnaast speelt de procentuele stijging ten gevolge van de ontwikkeling een rol.
Beleidsvisie externe veiligheid, 2012, Gemeente Maastricht
In de Beleidsvisie externe veiligheid heeft de gemeente Maastricht drie zones vastgesteld waarbinnen bepaalde verantwoordingsniveaus gelden. De zones zijn globaal gebaseerd op de reikwijdte van incidenten met gevaarlijke stoffen. Omdat verschillende risicobronnen verschillende rampscenario's hebben, verschilt ook de zone-indeling per risicobron. De zone-indeling is schematisch weergegeven in de onderstaande tabel.
Tabel 4.3 Beleidsvisie externe veiligheid zoneringen (Maastricht, 2012)
Naast afstand tot de risicobron is ook de kwetsbaarheid van geprojecteerde objecten bepalend voor het verantwoordingsniveau. Hierbij is onderscheid gemaakt in zeer kwetsbare-, kwetsbare- en beperkt kwetsbare objecten. De definities van kwetsbaar- en beperkt kwetsbaar object volgen uit het Bevi. De definitie van zeer kwetsbaar object is door de gemeente Maastricht opgesteld naar aanleiding van landelijk gehanteerde uitgangspunten.
Verantwoordingsniveaus
In de planologische kaders zijn verantwoordingsniveaus vastgesteld, afhankelijk van de afstand tot de risicobron en de kwetsbaarheid van het geprojecteerde object. Hierbij zijn drie verantwoordingniveaus gedefinieerd. Deze verantwoordingsniveaus zijn een invulling van de verplichte elementen van groepsrisicoverantwoording. Verantwoordingsniveau 3 is hierbij een standaard verantwoordingstekst.
Onderzoek
In de omgeving zijn twee relevante risicobronnen aanwezig, namelijk de spoorlijn en de vaarweg (de Maas).
Plaatsgebonden risico
Plasbrandaandachtsgebied
Groepsrisico
Zoals eerder gesteld zijn de spoorlijn en de vaarweg Maascorridor relevante risicobronnen. Voor deze risicobronnen geldt dat GF3 de maatgevende stofcategorie voor het groepsrisico is. Met de beoogde ontwikkeling wordt een bioscoop gesloopt en wordt een nieuw kantoorpand gerealiseerd. Voor deze ontwikkeling treedt er een verandering op ten aanzien van het aantal personen in het gebied. Ten aanzien van het bestaande oude Ambachtsschool treedt er geen verandering in het aantal personen op, aangezien het pand in de huidige situatie voor kantoor is bestemd en dat ook blijft.
Aan de hand van de vuistregels van de Handreiking Verantwoording Groepsrisico en de kengetallen van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) 6 - deel 1 is te achterhalen wat de verandering ten aanzien van de aantal aanwezigen personen per dag is. Het rijksmonument (de voormalige ambachtsschool) is in de huidige situatie bestemd als kantoor (al wordt een deel op dit moment gebruikt ten behoeve van een restaurant) en zal in de beoogde situatie kantoor blijven. In dit pand treedt derhalve geen wijziging op van het aantal personen. Relevant is echter wel dat dit pand verbonden wordt met het op te richten kantoorpand. Daarmee worden de twee objecten in de toekomst één object.
Personendichtheid huidige situatie
De huidige bioscoop heeft in totaal 1.366 zitplaatsen. Naast het aantal bezoekers is er ook personeel aanwezig. Het is echter niet realistisch om te verwachten dat alle zitplaatsen bezet zijn. Het maximaal aantal personen dat op enig moment aanwezig zou kunnen zijn in de bioscoop is daarmee lager dan het aantal zitplaatsen. Conform PGS 6 - deel 1 heeft een bioscoop een aanwezigheidsfractie van maximaal 51%. Daarmee zijn er (exclusief het personeel) maximaal 697 personen aanwezig in de bioscoop.
Voor de aanwezigheid van het aantal personen in het rijksmonument wordt aangesloten bij de vuistregels uit de Verantwoording Groepsrisico. Conform PGS 6 - deel 1 zijn er bij een kantoor 333 personen per hectare aanwezig met een aanwezigheidsfractie van maximaal 100%. Het kantoorpand heeft een BVO van ca. 2.711 m2, waarmee in totaal (0,2711*333=) 90 personen aanwezig zijn.
In totaal kunnen er op basis van het bestaand gebruik op enig moment ongeveer (697+90=) 787 personen aanwezig zijn op de projectlocatie.
Personendichtheid toekomstige situatie
In de toekomstige situatie zullen er in totaal maximaal 520 personen aanwezig.
Verschil huidige en toekomstige situatie
Op basis van bovenstaande gegevens wordt gesteld dat er in de huidige situatie 787 personen aanwezig zijn en in de toekomstige situatie maximaal 520 personen. Doordat er in de toekomstige situatie sprake is van een afname van het aantal mogelijk aanwezige personen ten opzichte van de bestaande situatie, zal het groepsrisiconiveau lager zijn ten opzichte van de bestaande situatie.
Invloedsgebied
Het invloedsgebied van stofcategorie GF3 over het spoor bedraagt ongeveer 460 meter en over het water 90 meter. Gelet op afstand tot deze risicobronnen wordt geconcludeerd dat de projectlocatie is gelegen in het invloedsgebied van het transport van GF3 over het spoor.
Naast GF3 worden over het spoor en de Maas ook toxische stoffen vervoerd. Het invloedsgebied van toxische stoffen bedraagt ongeveer 4 kilometer. Daarmee ligt de projectlocatie binnen het invloedsgebied van het vervoer van deze toxische stoffen.
Omdat het aantal personen binnen het invloedsgebied afneemt ten opzichte van huidige situatie en de ontwikkeling plaatsvindt op meer dan 200 meter van de risicobronnen, is in overeenstemming met het bevoegd gezag besloten dat er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico ten aanzien van het vervoer van GF3 en toxische stoffen.
Verantwoording van het groepsrisico
De projectlocatie bevindt zich op grote afstand van de risicobron. Op deze afstand is het toxisch scenario maatgevend. Effecten als gevolg van een plasbrand of BLEVE reiken niet tot in het projectgebied.
Ontwikkeling groepsrisico
Vanwege de grote afstand tot de risicobron zal een verandering van personendichtheden niet significant doorwerken in de rekenkundige hoogte van het groepsrisico. Gezien de afname van het totaal aantal aanwezige personen in het projectgebied, zal de hoogte van het groepsrisico zelfs afnemen. De beschouwing van het groepsrisico en de verantwoording daarvan is om deze reden volledig kwalitatief uitgevoerd.
Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico
Beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is op deze grote afstand tot de risicobron niet aan de orde. Zoals gesteld heeft op deze afstand een toe- of afname van personendichtheid geen invloed op het groepsrisico. Daarnaast is de kans om te overlijden als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden vele malen kleiner dan 1/1.000.000. Veiligheidsmaatregelen aan de bron zijn daarom niet realistisch.
De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Ook het bestrijdbaarheidsvraagstuk speelt op deze afstand van de risicobron geen rol. Bestrijding vindt plaats bij de bron.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Blootstelling aan een toxisch gas is het maatgevende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te kunnen schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas.
Daarnaast dienen de aanwezige personen in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden, zodat zij tijdig kunnen schuilen en eventuele ramen en deuren kunnen sluiten. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het grondgebied van Maastricht valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen, waaronder ook de projectlocatie.
Deze verantwoording dient gelezen te worden in combinatie met de Beleidsvisie externe veiligheid Maastricht en de daarin gemaakte keuzes.
Conclusie
Het onderhavige projectgebied is gelegen buiten de plaatsgebonden risicocontouren en buiten plasbrandaandachtsgebieden. Het gedeelte van de projectlocatie waar een verandering plaatsvindt ten aanzien van de personendichtheid ligt op een grotere afstand dan 200 meter van het spoor. Een verantwoording van het groepsrisico is verplicht en gegeven. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering ten aanzien van de beoogde ontwikkeling.
Wettelijk kader
Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.
Daarnaast moet de ontwikkeling voorzien in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, op grond van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is altijd van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen, ook wanneer besluiten op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm niet beoordeeld hoeven te worden. Tot slot heeft het bevoegd gezag volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als taak om belangen op een evenwichtige wijze af te wegen (artikel 3.4) en besluiten deugdelijk te onderbouwen (artikel 3.46).
Luchtkwaliteitseisen
Op basis van artikel 5.16 Wm kan een omgevingsvergunning voor het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan worden verleend indien:
Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).
Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Besluit NIBM) en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.
Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder berekening en toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Doorwerking in het project
Bijlage 3a van de Regeling NIBM stelt dat kantoorlocaties in 'niet betekenende mate bijdragen' aan een verslechtering van de luchtkwaliteit (dus voldoen aan de 3% grenswaarde voor NO2 en PM10) indien sprake is van een kantoorlocatie met:
Een kantoorlocatie is gedefinieerd als een "locatie, bestemd voor de bouw van een of meer kantoorgebouwen, met inbegrip van de bijbehorende ontsluitingsinfrastructuur." Voorgenomen ontwikkeling kan daarom worden aangemerkt als een 'kantoorlocatie'. Er is sprake van een bruto vloeroppervlak van 8.346 m2 en minimaal één ontsluitingsweg. Het project kan daarom op grond van de Regeling NIBM als een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit worden aangemerkt. Een berekening van het effect op de luchtkwaliteit ten opzichte van de bestaande situatie met het gebruik als bioscoop, kantoor en restaurant en/of een toetsing aan de grenswaarden voor NO2 en PM10 kan derhalve achterwege blijven.
Volgens de monitoring NSL van de Rijksoverheid is de luchtkwaliteit op de dichtstbijzijnde meetpunten rond het projectgebied (Sint Maartenslaan en de Wilhelminasingel) als 'goed' (< 35 µg/m3) aan te merken. Daarmee heerst er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatsen van de projectlocatie. Omdat de luchtkwaliteit niet in betekende mate zal verslechteren zal dit ook in de beoogde situatie zo blijven.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt meerdere wetten en regelingen op gebied van behoud en beheer van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1998. Het deel van de Monumentenwet 1998 dat betrekking heeft op de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet welke naar verwachting in 2022 in werking treedt. Tot die tijd valt dit onderdeel binnen de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Hierin staat dat bij de verlening van een omgevingsvergunning rekening dient te worden gehouden met de in de grond aanwezige danwel te verwachten monumenten.
Archeologie
Het projectgebied is gelegen binnen 'archeologische zone a'. Dit houdt in dat projectgebieden waarbinnen bodemingrepen met een diepgang van 40 cm of meer plaatsvinden, onderzoeksplichtig zijn voor het aspect archeologie. Hieraan voldoet het project.
Naar aanleiding van de bouw van het bioscoopgebouw in 1992 is ter plaatse al archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit heeft geen behoudenswaardige archeologische resten aan het licht gebracht. In overleg met het bevoegd gezag, de Gemeente Maastricht, mag de verwachting en noodzaak tot onderzoek voor deze locatie daarom naar beneden worden bijgesteld. Hoewel de verplichting tot archeologisch onderzoek voorafgaand aan de werkzaamheden hiermee komt te vervallen, blijft de meldingsplicht van kracht. Mochten er bij de graafwerkzaamheden desalnietemin archeologische sporen of resten worden aangetroffen, dan geldt de wettelijke verplichting dit direct te melden bij het bevoegd gezag (in deze de gemeente Maastricht).
Cultuurhistorie
Rijksmonument Ambachtsschool
De voormalige bioscoop 'Euroscoop' grenst aan het rijksmonument 'Ambachtsschool', welke is gelegen aan de Sint Maartenslaan 26. Dit monumentale pand is opgenomen in het Rijksmonumentenregister. De ambachtsschool met portiershuis is gebouwd in 1911 in een neorenaissancestijl naar een ontwerp van architect Burgers, in opdracht van de Vereniging "Ambachtsschool voor Maastricht en Omstreken". Het gebouw is ten opzichte van de Sint Maartenslaan gesitueerd in de lengterichting. De bouwvolumes aan de achtergevel zijn vanwege de aanbouw van een filmtheater in 1993-1994 gesloopt. Het aangebouwde filmtheater kent geen monumentale status en is uitgesloten van erfgoedbescherming.
Het rijksmonument maakt deel uit van de beoogde ontwikkeling. Met het ontwerp worden de beschermde delen van het rijksmonument niet óf met respect voor de monumentale waarden aangepast.
Conclusie
Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling vindt er een beperkte uitbreiding van het gebouw en daarmee een beperkte grondroering plaats. Op grond van het archeologisch onderzoek dat is verricht in het kader van de bouw van de bioscoop zijn geen behoudenswaardige archeologische resten aan het licht gebracht, waardoor de archeologische verwachting voor deze locatie is bijgesteld. In samenspraak met het bevoegd gezag is voor de beoogde ontwikkeling geen archeologisch onderzoek vereist. Wel blijft de algemene meldplicht bij het aantreffen van archeologische sporen of resten onverkort van kracht, mochten deze bij de uitvoering van de werkzaamheden worden aangetroffen.
Ten aanzien van het rijksmonument 'Ambachtsschool' worden met het ontwerp beschermde delen van het rijksmonument niet óf met respect voor de monumentale waarden aangepast
Het project kan uitvoerbaar worden geacht met het oog op de aspecten archeologie en cultuurhistorie.
Uitvoeringswerkzaamheden
Het Bouwbesluit 2012 bepaalt dat trillingen veroorzaakt door het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden in geluidsgevoelige ruimten (als bedoeld in artikel 1 Wet geluidhinder) en verblijfsruimten (als bedoeld in artikel 1.1 onderdeel d van het Besluit geluidhinder) niet meer dan de trillingsterkte, genoemd in tabel 4 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn deel B "Hinder voor personen in gebouwen" 2006 mag bedragen. Hieraan zal worden voldaan bij het uitvoeren van de bouw- en sloopwerkzaamheden.
Gebruik van de locatie
Specifiek voor spoortracébesluiten bestaat de Beleidsregel TrillinghinderSpoor (Bts). De ontwikkeling is gelegen op 150 meter van het spoor en tussen de ontwikkeling en het spoor is diverse bebouwing aanwezig. Hinder in het kantoorpand door trillingen ten gevolge van het spoorverkeer is niet te verwachten.
Conclusie
Het aspect trillingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het project of voor het beoogde gebruik.
Wettelijk kader
Er bestaat geen landelijke wet- of regelgeving met betrekking tot minimale bezonningsduur of beschaduwing. Wel bestaat de TNO-norm met daarin eisen en randvoorwaarden aan de minimale bezonningsduur. Er is een lichte en strenge TNO-norm.
De TNO-norm wordt getoetst op het midden van de vensterbank aan de binnenkant van het raam van de woonkamer.
Gemeenten zijn vrij om hun eigen eisen te stellen aan de bezonning. Deze zijn meestal gebaseerd op de zogenaamde "lichte TNO-norm".
Onderzoek
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een bezonningsonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 7. Uit dit onderzoek blijkt dat de invloed van de nieuwbouw van het kantoorpand op de bezonning van de woningen in de omgeving beperkt is.
In het uitgevoerde bezonningsonderzoek is de schaduwwerking van zowel de bestaande situatie als de toekomstige situatie met het nieuwe kantoorgebouw inzichtelijk gemaakt. Hierbij wordt getoetst of deze voldoet aan de zogenaamde “lichte TNO-norm”.
Voor sommige omliggende woningen zijn de uren zonlicht korter, maar overal wordt ruim voldaan aan de vereiste 2 uur zonlicht per dag. Voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een onevenredige beperking van bezonning op de omliggende woningen.
Wettelijk kader
Nieuwbouw of verbouw van gebouwen kan ertoe leiden dat het windklimaat in de nabijheid van deze gebouwen negatief wordt beïnvloed. Dit kan zich manifesteren in windhinder en/of windgevaar. Windhinder is niet gewenst, maar windgevaar moet te allen tijde voorkomen worden. Voor windonderzoeken wordt meestal aangesloten bij de NEN 8100 (nl) 2006 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving'. Hierin is een beslismodel opgenomen aan de hand waarvan een inschatting gemaakt kan worden of nader onderzoek gewenst is. Dit beslismodel geeft aan dat voor gebouwen met een hoogte vanaf 30 m een nader onderzoek naar windgevaar en windhinder noodzakelijk is door middel van CFD of windtunnelsimulatie. Voor beschut liggende gebouwen tot 15 m is volgens de norm geen nader onderzoek noodzakelijk.
Onderzoek
Het nieuwe kantoorgebouw is lager dan 15 meter. Het volume wijkt daarnaast slechts beperkt af van het volume van het bestaande bioscoopgebouw. Vanuit NEN 8100 is er geen nader onderzoek nodig. Omdat er als gevolg van de ontwikkeling geen noemenswaardige wijziging van het windklimaat in de omgeving is te verwachten, zijn er geen zwaarwegende redenen om windhinder verder te onderzoeken.
Voor horeca-terrassen geldt dat de NEN 8100 eisen niet van toepassing zijn. Voor een goed windklimaat op een horeca-terras is afscherming nodig. Voor het dakterras boven de entree is dit voorzien in de vorm van de doorlopende gevel die dienst doet als verdiepingshoog wind- en geluidscherm. De buitenruimte aan de noordoostgevel van het atrium wordt beschut door de omliggende bebouwing.
In de Wet milieubeheer (Wm) is in hoofdstuk 7 geregeld dat bij ruimtelijke plannen en/of besluiten met mogelijk grote milieugevolgen het verplicht is informatie te verzamelen over de eventuele milieugevolgen in het kader van een milieueffectrapportage(m.e.r.)-procedure. Het doel van de m.e.r.-procedure is het in beeld brengen van de milieueffecten van de voorgenomen maatregelen, zodat het milieubelang volwaardig kan meewegen bij de plannen en besluiten.
In onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in combinatie met de te doorlopen ruimtelijke procedure plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in kolom 2 van de bijlage van het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.
Het bevoegd gezag moet bij de activiteiten die zijn opgenomen in kolom 1 van onderdeel D, maar niet de bijbehorende drempelwaarden zoals vervat in kolom 2 overschrijden, na gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Deze omstandigheden dienen voorafgaand aan een ruimtelijk besluit inzichtelijk te worden gemaakt, middels een aanmeldnotitie vormvrije mer-beoordeling. Het bevoegd gezag beslist op grond van deze notitie of voor de activiteit wel of geen milieueffectrapport (MER) opgesteld moet worden.
De realisatie van het kantoorpand is te beschouwen als een activiteit zoals genoemd in onderdeel D van het Besluit m.e.r. onder categorie 11.2: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject''. De ontwikkeling blijft echter onder de drempelwaarden uit kolom 2, waardoor voor voorgenomen ontwikkeling sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is door Royal HaskoningDHV een vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie opgesteld, zie Bijlage 8 vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Uit deze notitie blijkt dat het project geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kent. Op grond van deze notitie heeft het bevoegd gezag besloten dat voor voorgenomen ontwikkeling geen m.e.r.-procedure hoeft te worden doorlopen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 6.2.1 een opsomming gegeven van de plannen die worden beschouwd als bouwplan in de zin van artikel 6.12 Wro waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien het kostenverhaal niet anderszins is geregeld (dat wil zeggen indien men geen anterieure privaatrechtelijke overeenkomst heeft kunnen sluiten met de ontwikkelende partij). In deze lijst is onder 6.2.1 sub b aangegeven dat
de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt wordt beschouwd als een bouwplan.
Het voorliggende plan is derhalve een bouwplan in de zin van 6.12 Wro. Tussen de initiatiefnemer van het plan en de gemeente Maastricht zal een anterieure overeenkomst worden gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins geregeld en hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. In de anterieure overeenkomst zal tevens het planschaderisico worden afgedekt.
In de initiatieffase zijn de plannen voorgelegd aan de Gemeente Maastricht en door de gemeente aan de strategische tafel behandeld in april 2021. Tevens is het voorliggende plan in augustus 2021 in het kader van de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg (SVEZL) regionaal afgestemd.
Het is de wens van initiatiefnemer om de benodigde vergunningen middels een coördinatieprocedure te laten behandelen door het college. Hierover heeft op 14 september 2021 een afstemmingsoverleg met de gemeente plaatsgevonden. Het college heeft op 9 november 2021 besloten dat een aantal voor het project noodzakelijke besluiten gecoördineerd worden voorbereid als bedoeld in artikel 3.30 Wet ruimtelijke ordening en de Coördinatieverordening gemeente Maastricht. Ten aanzien van de te coördineren besluiten is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing.
In september 2021 heeft initiatiefnemer de beoogde ontwikkeling als initiatiefplan ingediend bij de gemeente, ter afstemming over de aan te leveren stukken in het kader van de benodigde vergunningen.
Betrokkenheid burgers en maatschappelijke organisaties / Omgevingsdialoog
Op 1 november 2021 heeft een bewonersavond plaatsgevonden over het project waarbij de omwonenden alsmede de relevante belangenverenigingen uit de buurt zijn uitgenodigd. Middels een interactieve fysieke (en digitale) sessie zijn de aanwezigen over de planvorming geïnformeerd. De bijeenkomst is positief ontvangen. De door de aanwezigen meegegeven opmerkingen tijdens deze bijeenkomst worden bij de verdere planuitwerking in beschouwing genomen.
De huidige huurders van het monumentale pand 'De Ambachtsschool' zijn op meerdere momenten door de verhuurder (Gemeente) middels een apart toegespitst proces betrokken in relatie tot het aflopen van de lopende huurcontracten en het uiteindelijk verlaten van het pand.
De huidige restauranthouder van het monumentale pand is door de ontwikkelaar betrokken in een apart en toegespitst proces ten aanzien van de beoogde ontwikkeling
Juridische inspraak mogelijkheden
Conform afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) liggen de ontwerpvergunning en bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage. Gedurende deze periode is het voor eenieder mogelijk om een zienswijze op het ontwerpbesluit in te dienen. Alle ontvangen en ontvankelijke zienswijzen worden samengevat en beantwoord in de Nota beantwoording zienswijzen. De zienswijzen worden betrokken bij de afweging omtrent de besluitvorming op de aanvraag.
Vervolgens worden de definitieve besluiten genomen (dit gebeurt binnen zes maanden nadat de aanvragen zijn ingediend, met de eenmalige mogelijkheid om deze termijn te verlengen met zes weken). Deze besluiten worden gelijktijdig bekendgemaakt (zie artikel 3.32 Wro). Voor beroep worden de besluiten als één besluit aangemerkt (zie artikel 8.3 lid 1 Wro), waartegen in eerste en enige instantie beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het ontwerpbesluit heeft vanaf 9 april tot en met 20 mei 2022 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend op het ontwerp besluit.