direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Brusselsestraat 107 Maastricht
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0935.ovBrusselsestr107-ow01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

Op de locatie Brusselsestraat 107 te Maastricht, kadastraal bekend als gemeente Maastricht - sectie B - nummer 3963, zijn op het achterterrein verouderde bijgebouwen aanwezig. Initiatiefnemer heeft de wens om deze bijgebouwen te slopen en ter plaatse van deze gronden nieuwbouw te realiseren in de vorm van twee zelfstandige appartementen. Deze appartementen worden ontsloten via de Jekerstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.ovBrusselsestr107-ow01_0001.png"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied

Op de locatie Brusselsestraat 107 te Maastricht is het bestemmingsplan 'Centrum' van toepassing. Ter plaatse geldt de bestemming 'Gemengd - 1'. In artikel 7.2.1 sub b van de planregels is bepaald dat nieuwbouw van hoofdgebouwen niet is toegestaan, met uitzondering van herbouw. Aangezien initiatiefnemer voornemens is om de bestaande bebouwing te slopen en ter plekke twee nieuwe appartementen te realiseren, is het voornemen niet in overeenstemming met het geldend planologisch-juridisch kader. Zodoende heeft initiatiefnemer een principeverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders. Naar aanleiding van dit principeverzoek heeft de gemeente Maastricht kenbaar gemaakt dat zij medewerking wil verlenen aan onderhavig voornemen onder voorwaarde dat uit een ruimtelijke onderbouwing dient te blijken dat de afwijking in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening.

Voorliggend document betreft de ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de beoogde afwijking van het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Projectgebied en project

In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Ligging projectgebied

Het projectgebied is gelegen in het stadsdeel Kommelkwartier. Onderhavige locatie is gelegen aan de Brusselsestraat 107 te Maastricht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.ovBrusselsestr107-ow01_0002.png"

Luchtfoto met aanduiding projectgebied

Kadastraal betreft onderhavig projectgebied het perceel gemeente Maastricht - sectie B - nummer 3963.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.ovBrusselsestr107-ow01_0003.png"

Kadastrale kaart met aanduiding projectgebied

De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van de navolgende afbeeldingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.ovBrusselsestr107-ow01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.ovBrusselsestr107-ow01_0005.png"

Foto's bestaande situatie

2.2 Beoogde ontwikkeling

Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande bijgebouwen op het achterterrein van de locatie Brusselsestraat 107 te Maastricht te slopen en in ruil daarvoor nieuwe bebouwing te realiseren in de vorm van twee zelfstandige appartementen. Deze appartementen worden ontsloten via de Jekerstraat. De woningen hebben een gebruiksoppervlak van circa 100 m2 en zijn bestemd voor starters. Het zijn huurwoningen in de categorie middenhuur met een huurprijs onder de € 1.000,- per maand.

In onderstaande figuur wordt de bestaande situatie aangegeven gevolgd door de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.ovBrusselsestr107-ow01_0006.png"

Bestaande situatie (boven) en nieuwe situatie (onder)

In onderstaande figuren wordt de nieuwe situatie in beeld gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.ovBrusselsestr107-ow01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.ovBrusselsestr107-ow01_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.ovBrusselsestr107-ow01_0009.png"

Nieuwe situatie

2.3 Ruimtelijk-visuele effecten

Ieder ruimtelijk plan dat het mogelijk maakt om nieuwe bebouwing op te richten, gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk - visuele effecten. De aanvaardbaarheid van deze effecten dient te worden beschouwd.

Vooropgesteld moet worden dat onderhavige ontwikkeling allereerst gepaard gaat met het slopen van bestaande (verouderde) bijgebouwen. Vervolgens wordt beoogd om op het achterterrein van de locatie Brusselsestraat 107 Maastricht twee nieuwe levensloopbestendige appartementen op te richten. De ruimtelijke effecten van onderhavige ontwikkeling zijn dan ook positief van aard omdat sprake is van een ruimtelijke en kwalitatieve opwaardering. Daarnaast wordt met woningbouw een toekomstbestendige en kwalitatieve invulling gegeven aan de locatie.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de ruimtelijk - visuele effecten vanwege voorliggend bouwplan aanvaardbaar zijn.

Hoofdstuk 3 Planologische-juridische situatie

3.1 Bestemmingsplan 'Centrum'

Ter plekke van het projectgebied is het bestemmingsplan 'Centrum' van kracht. Op grond van dit bestemmingsplan is de locatie bestemd tot 'Gemengd - 1' en is de gebiedsaanduiding 'overige zone - Horeca-overig Centrum (C)' van toepassing. Bovendien gelden ter plekke de dubbelbestemming 'Waarde - Maastrichts Erfgoed' evenals de functieaanduidingen 'specifieke vorm van waarde - archeologische zone a', 'specifieke vorm van waarde - beschermd stadsgezicht' en 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch attentiegebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.ovBrusselsestr107-ow01_0010.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding locatie

In artikel 7.2.1 sub b van de planregels is bepaald dat nieuwbouw van hoofdgebouwen niet is toegestaan, met uitzondering van herbouw. Aangezien initiatiefnemer voornemens is om de bestaande bebouwing te slopen en ter plekke twee nieuwe appartementen te realiseren, is het voornemen niet in overeenstemming met het geldend planologisch-juridisch kader.

Het bestemmingsplan biedt geen binnenplanse afwijkings- dan wel wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeesters en wethouders om alsnog de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.

Het doorvoeren van onderhavige ontwikkelingen is enkel mogelijk middels een omgevingsvergunning, zijnde een 'projectafwijkingsbesluit', waarbij wordt afgeweken van het geldende bestemmingsplan 'Centrum'.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de 'Omgevingsvisie Maastricht 2040'.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 km2 is het belangrijk goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerder nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijke keuzes zijn:

  • De inpassing van duurzame energie(opwekking) met oog voor omgevingskwaliteit.
  • Het bieden van ruimte voor een overgang naar circulaire economie.
  • Woningbouw faciliteren in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
  • Landgebruik meer in balans laten zijn met natuurlijke systemen.

Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

  • Nederland is in 2050 klimaatbestendig en water robuust. We reserveren voldoende ruimte voor toekomstige waterveiligheidsmaatregelen.
  • We maken de energie-infrastructuur geschikt voor duurzame energiebronnen en reserveren daarvoor ruimte.
  • We passen duurzame energie in met oog voor de kwaliteit van de omgeving en combineren deze zo veel mogelijk met andere functies, zoals zonnepanelen op daken en clustering van windmolens. Voor de inpassing van duurzame energie op land worden regionale energiestrategieën opgesteld.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

  • De Nederlandse economie verandert van karakter en is in 2050 geheel circulair en de broeikasgasemissies zijn dan met 95% gereduceerd, met 55% reductie als beoogd tussendoel in 2030.
  • We zetten in op optimale (inter-)nationale bereikbaarheid van steden en economische kerngebieden in het Stedelijk Netwerk Nederland.
  • Overheden investeren in een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving in steden en regio's en bevorderen een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

  • We versterken het Stedelijk Netwerk Nederland door de ontwikkeling van de stedelijke regio's te ondersteunen en te zorgen voor goede onderlinge en externe verbindingen. Verstedelijking koppelen we aan de ontwikkeling van de (ov-) infrastructuur en vindt plaats in de regio's waar er vraag is.
  • Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie. Dit is een samenhangende aanpak van wonen, werken, mobiliteit, gezondheid, veiligheid en leefomgevingskwaliteit. Zo kunnen steden zich duurzaam ontwikkelen.
  • Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio. Toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op efficiënte wijze ingepast met oog voor beschikbare ruimte en mobiliteit. Het woningaanbod in de regio's sluit aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse.
  • We richten de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezonde leefstijl en maatschappelijke participatie bevordert. We verbeteren de luchtkwaliteit, zodat in 2030 wordt voldaan aan de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie.
  • We versterken het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad en verbeteren de aansluiting op het groene gebied buiten de stad. Een natuurinclusieve ontwikkeling van de stedelijke regio's en natuurinclusief bouwen zijn het uitgangspunt.
  • We richten steden en regio's klimaatbestendig in.
  • Het stedelijke mobiliteitssysteem levert een goede bereikbaarheid op. De auto, het ov, fietsen en lopen zijn onderling verknoopt. Het systeem draagt zo bij aan een gezonde leefomgeving en een gezonde leefstijl.
  • Voor gebieden buiten het Stedelijk Netwerk Nederland, die liggen aan de grens van het land en/of waar vraagstukken rond bevolkingsdaling spelen, ontwikkelen de overheden gezamenlijk een integrale gebiedsgerichte aanpak.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

  • Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief.

Ten aanzien van het aspect wonen is van belang dat wordt gestreefd naar een kwalitatief goede woningvoorraad die regionaal aansluit op de woonbehoefte van alle groepen. Met groen in de directe nabijheid. Kwaliteit van leven bestaat voor een wezenlijk deel uit een aantrekkelijke en herkenbare woon- en leefomgeving en een goede verbondenheid van stad en land. We willen onze steden en dorpen naar 2050 ontwikkelen met kwaliteit. Geen ongebreidelde, maar waar dat nodig is. Met wensen van bewoners en gebruikers als centraal uitgangspunt (pagina 28).

De verdere verstedelijking gaat gepaard met de verduurzaming van Nederland en een goede kwaliteit van leven. Ook in de toekomst wordt de kleinschaligheid en de diversiteit die onze steden en dorpen kenmerken, gekoesterd. Stedelijke groei is voor een belangrijk deel binnen de bestaande bebouwde gebieden gefaciliteerd, maar ook op zorgvuldig gekozen en ingerichte locaties daarbuiten. Er is gebouwd daar waar de vraag is en naar de behoefte van verschillende doelgroepen, waaronder starters. Er zijn veel woningen voor de groeiende groep ouderen gerealiseerd en ook de inrichting van steden en dorpen en de organisatie van openbaar vervoer, zorg en detailhandel is daarop aangepast. We bieden iedereen de mogelijkheid om naar wens en betaalbaar te wonen, waarbij we de kwaliteit, leefbaarheid en identiteit van onze steden verder versterken (pagina 29).

Bovendien wordt benadrukt dat het belangrijk is dat mensen die dat willen ook in de stedelijke regio's kunnen wonen waar veel arbeidsplaatsen zijn. In verschillende regio's doen zich nu grote tekorten voor. De inspanningen om het huidige woningtekort te verminderen, maken duidelijk dat het voorzien in de woningbehoefte in een groot aantal regio’s een grote uitdaging is en dat hiervoor de gezamenlijke inzet van Rijk, provincie en gemeenten nodig is (pagina 111).

Het voornemen ziet op het realiseren van twee nieuwe huurwoningen in de categorie middenhuur. Onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van nieuwe woningen binnen het bestaand bebouwd gebied waarbij tegemoet wordt gekomen aan de behoefte van starters. Daarnaast worden de woningen in het centrum van Maastricht gerealiseerd waardoor een bijdrage wordt geleverd aan het verminderen van het woningtekort.

Conclusie

Het voornemen ziet op het realiseren van twee nieuwe huurwoningen in de categorie middenhuur. Onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van nieuwe woningen binnen het bestaand bebouwd gebied waarbij tegemoet wordt gekomen aan de behoefte van starters. Daarnaast worden de woningen in het centrum van Maastricht gerealiseerd waardoor een bijdrage wordt geleverd aan het verminderen van het woningtekort.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde ontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het voornemen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Geconsolideerde versie Omgevingsvisie POL2014

Blijkens de kaart behorende bij de Geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie POL2014 is onderhavige locatie gelegen in de zone 'overig bebouwd gebied'.

Overig bebouwd gebied

Het 'overig bebouwd gebied' betreft gemengde woon-/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. De provinciale beleidsaccenten binnen deze zone zijn gericht op de transformatie van de regionale woningvoorraad, bereikbaarheid, een balans in voorzieningen en detailhandel, stedelijk groen en water en de kwaliteit van de leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.ovBrusselsestr107-ow01_0011.png"

Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met aanduiding projectgebied

4.2.2 Geconsolideerde versie Omgevingsverordening 2014

Het beleid verwoord in de provinciale omgevingsvisie is juridisch doorvertaald in de provinciale omgevingsverordening. In de Omgevingsverordening Limburg staan de provinciale regels op het gebied van milieu, provinciale wegen, (grond-)water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Sprake is van twee soorten regels: instructieregels (voor gemeenten en waterschappen) en regels voor activiteiten die rechtstreeks voor alle inwoners en bedrijven gelden, of voor specifieke doelgroepen.

Onderhavig plangebied is gelegen in de zone 'Bebouwd gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.ovBrusselsestr107-ow01_0012.png"

Uitsnede kaart 'Landelijk en bebouwd gebied' met ligging projectgebied

Bovendien is onderhavige locatie niet gelegen in een milieubeschermingsgebied dat aanvullende bescherming behoeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.ovBrusselsestr107-ow01_0013.png"  

Uitsnede kaart 'Milieubeschermingsgebieden' met ligging projectgebied

Beschermingsgebied Einstein Telescope

In de Wijzigingsverordening Provincie Limburg (16 december 2022) wordt aangegeven dat een plan dat betrekking heeft op een gebied binnen het beschermingsgebied 'Einstein Telescope' geen activiteiten toelaat die zijn genoemd in artikel 2.18.3. Deze activiteiten betreffen het plaatsen of hebben van een windturbine, het uitvoeren van een ontgronding met uitzondering van een ontgronding die op grond van artikel 6.1.1 van de verordening vergunningvrij is of het plegen van een boring of andere ingreep in de bodem dieper dan 100 meter beneden het maaiveld. Van dergelijke activiteiten is in het onderhavige plan geen sprake.

Klimaatadaptatie

Bij het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risico's ten aanzien van klimaatverandering en het toepassen van mogelijke adaptatiemaatregelen. Klimaatverandering vergroot de kans op onder andere overstromingen, wateroverlast en langdurige perioden van droogte. Alle overheden hebben in het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie afgesproken klimaatadaptief te handelen en ernaar te streven de inrichting van Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust te laten zijn. Door middel van stresstesten die diverse overheden hebben uitgevoerd is inzicht beschikbaar in de gevoeligheid van locaties voor onder andere wateroverlast, overstroming en droogte. De resultaten van de stresstesten in Limburg laten zien dat er opgaven liggen om de ruimtelijke inrichting aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering.

Bovendien is van belang dat het hemelwater ten behoeve van onderhavige ontwikkeling op eigen terrein zal worden opgevangen. Na sloop van de bestaande bebouwing wenst initiatiefnemer een infiltratieonderzoek te laten uitvoeren. Op basis van de resultaten van dit onderzoek, kunnen de mogelijkheden voor het opvangen van hemelwater op eigen terrein in beeld worden gebracht. Aan de hand daarvan kan initiatiefnemer beoordelen welke maatregel het meest passend wordt bevonden. Vooropgesteld moet worden dat op eigen terrein voldoende ruimte is om een passende hemelwatervoorziening te realiseren. Daarmee wordt wateroverlast voor nabijgelegen woningen en het openbaar gebied voorkomen en wordt bijgedragen aan het aspect klimaatadaptatie.

4.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende ontwikkeling.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten.

Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), die eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.

De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:

  • a. het verdunnen van de bestaande voorraad waar sprake is van een overschot;
  • b. het terugdringen van de ongewenste planvoorraad tot het niveau van de transformatieopgave;
  • c. het toevoegen van woonproducten waar een tekort van is, passend binnen de uitgangspunten van de SVWZL.

Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:

  • I. Compenseren met direct gekoppelde sloop of onttrekking;
  • II. Elke nieuw toe te voegen woning wordt financieel gecompenseerd door middel van een op Zuid-Limburgs niveau uitwerkte uniforme financiële compensatieregeling, waarvan de middelen in een sub regionaal op te zetten sloopfonds vloeien;
  • III. De gemeente neemt de sloopverplichting over en voert deze binnen de raadstermijn uit, waarbinnen dit besluit is genomen;
  • IV. Door middel van het schrappen van reeds bestaande harde plancapaciteit in de regionale woningmarkt-programmering. Hiervan mag ¼ deel gezet worden als compensatie voor het nieuwe woningbouwinitiatief. In het geval van een woningbouwinitiatief in een monument of beeldbepalend pand kan volstaan worden met een één op één compensatie.

Op grond van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) dienen aan de bestaande planvoorraad toe te voegen woningen te worden gecompenseerd, hetzij middels fysieke sloop hetzij middels doen van een financiële storting in het (regionale) sloopfonds.

4.3.2 Beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'

De beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' komt in de plaats van de eerder vastgestelde beleidsregel 'Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.

Op grond van de nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:

Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde

Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:

  • Aantoonbare verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen;
  • Herstructurering/vervangingsbouw van woningen;
  • Hergebruik van winkels of (ander) bestaand waardevol vastgoed met passende woningbouw;
  • Aantoonbare bijdrage aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad.

Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.

Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar

Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:

  • Criterium 2a: Het plan sluit aan bij de kwantitatieve behoefte
  • Criterium 2b: Het plan sluit aan bij de kwalitatieve behoefte

Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd

Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.

Toets criteria

Het voornemen ziet op de sloop van bestaande bijgebouwen en de nieuwbouw van twee zelfstandige woningen op de locatie Brusselsestraat 107 Maastricht. De woningen hebben een gebruiksoppervlak van circa 100 m2 en zijn bestemd voor starters. Het zijn huurwoningen in de categorie middenhuur met een huurprijs onder de € 1.000,- per maand. Middenhuur woningen voldoen aan de regionale beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' en hoeven niet te worden gecompenseerd.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Maastricht 2040

In de 'Omgevingsvisie Maastricht 2040' wordt aangegeven dat men streeft naar Maastricht als woonstad met voldoende betaalbare woningen voor alle inkomensgroepen, met bijzondere aandacht voor mensen met middeninkomens, studenten, starters op de woningmarkt en expats. Vooropgesteld moet worden dat onderhavig voornemen ziet op het realiseren van huurwoningen in de categorie middenhuur. Daarmee past onderhavig initiatief binnen de doelstellingen van de 'Omgevingsvisie Maastricht 2040'.

4.4.2 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het gemeentelijke beleid geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een ontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging danwel het realiseren van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Onderhavig voornemen ziet op het realiseren van twee nieuwe appartementen. Derhalve gaat onderhavige ontwikkeling gepaard met het toevoegen van verblijfsruimten. In dat kader is een verkennend bodemonderzoek inclusief asbest uitgevoerd, hetgeen is bijgevoegd als Bijlage 1. De bevindingen en conclusies worden hieronder uiteengezet.

Bovengrond (volledig puingranulaat)

De bovengrond oftewel de eerste halve meter onder de betonverharding, betreft een pakket menggranulaat. Dit materiaal betreft geen grond in het kader van de Wbb, maar een niet vorm gegeven bouwstof. Op basis van een indicatieve toetsing, voldoet dit materiaal als zijnde een niet vorm gegeven bouwstof.

Grond

Uit de resultaten van grondmengmonster 2 blijkt, dat diverse concentraties zware metalen, PCB en PAK de achtergrondwaarden overschrijden. Daarnaast overschrijdt de concentratie PAK tevens de interventiewaarde. Middels uitsplitsen van de deelmonsters blijkt, dat de grond ter plaatse van de boringen 02 en 03 sterk met PAK is verontreinigd. Uit het gevoerde overleg met opdrachtgever is gebleken, dat ten behoeve van de beoogde nieuwbouw geen grondverzet behoeft plaats te vinden.

Ondergrond

De ondergrond (traject 1,0 - 2,0 m -mv) is analytisch onderzocht in grondmengmonster 3. Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat diverse concentraties zware metalen en PAK de achtergrondwaarden overschrijden. Op basis van een indicatieve toetsing, kan deze bodemlaag als klasse industrie grond bestempeld worden.

PFAS

Uit de resultaten van het PFAS onderzoek blijkt, dat diverse licht verhoogde concentraties PFAS boven de detectielimiet zijn aangetroffen, maar deze gehaltes overschrijden niet de maximale waarde voor klasse Landbouw/natuur.

Asbest

Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek, is een licht verhoogde concentratie asbest aangetroffen. Voornoemde concentratie ligt ruim onder het criteria voor een nader asbestonderzoek.

Conclusie

Resumerend kan het volgende gesteld worden:

  • Ons inziens behoeven er op basis van onderzoeksresultaten geen directe restricties voor de beoogde bouwplannen, er vanuit gaande dat er geen grondverzet zal plaats vinden en op huidige fundering wordt gebouwd.
  • Omdat er sprake is van een sterk met PAK verontreinigde bodemlaag met een omvang meer dan 25 m3, dient er voor de activiteit bouwen op een bodemgevoelige locatie wel een MBA melding saneren te worden ingediend via het DSO. Onder saneren wordt het aanbrengen van een duurzame afdeklaag of leeflaag van 1 m-mv bedoeld.
  • Indien er tevens meer dan 25 m3 grondverzet op de locatie dient plaats te vinden, zal aanvullend een MBA-melding graven boven en/of onder interventiewaarden worden gedaan. De graafwerkzaamheden zullen dan door een BRL7000 erkend aannemer onder begeleiding van een BRL6000 milieukundige begeleider worden uitgevoerd.
  • Opdrachtgever heeft aangegeven, dat uitsluitend de betonverharding zal worden vervangen.
  • De aangetroffen overschrijdingen worden veelvuldig in het deelgebied “Vesting” van de gemeente Maastricht aangetroffen.
  • Er zijn visueel geen asbestverdachte materialen aangetroffen, op zowel het maaiveld (betonvloer) als in de uitkomende grond. Analytisch is er sprake van een licht verhoogde concentratie asbest.

Conclusie bodem

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het project.

5.2 Geluid

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Ter plekke is geen sprake van industrielawaai en spoorweglawaai.

Ten aanzien van alle wegen, behalve 30 km/u wegen en wegen behorende bij een woonerf, geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buitenstedelijk zijn gelegen en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas).

Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.

Vooropgesteld moet worden dat de nieuwe appartementen aan weerszijden worden omgeven door bebouwing waardoor sprake is van afschermende werking van nabijgelegen wegen met een snelheidsregime van meer dan 30 km/u.

Woon- en leefklimaat

Het RIVM heeft een geluidkaart ontwikkeld, via welke een indicatie kan worden verkregen van de geluidkwaliteit op een bepaalde locatie. Deze geluidkwaliteit is gebaseerd op een indeling in klassen van 5 dB van de totale gecumuleerde geluidbelasting van wegverkeer, railverkeer, luchtvaart, windturbines en industrie. De indicatie van geluidkwaliteit heeft betrekking op de situatie buitenshuis.

Hoewel de kwaliteitsindicatie van het RIVM niet kan worden gebruikt in het kader van normtoetsing, is deze ten behoeve van voorliggende ontwikkeling weliswaar goed bruikbaar om (indicatief) inzicht te verkrijgen in de geluidkwaliteit ter plekke van het projectgebied, en in dat verband een uitspraak te kunnen doen over het woon- en leefklimaat.

Gelet op de geluidkaart van het RIVM bedraagt de geluidkwaliteit van de buitenruimte ter plekke van onderhavig projectgebied in z'n algemeenheid kleiner dan of gelijk aan 45 dB. Omdat deze waardering betrekking heeft op de buitenruimte, mag worden geconcludeerd dat het woon- en leefklimaat binnen in de woningen goed is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.ovBrusselsestr107-ow01_0014.png"

Uitsnede kaart 'Geluid wegverkeer' RIVM

Geluidshinderverordening Maastricht 2016

In de geluidshinderverordening Maastricht 2016 is onder andere bepaald dat het niet is toegestaan om met huishoudelijke, ambachtelijke, danwel doehetzelf apparatuur, muziekinstrumenten of anderszins handelingen te verrichten waardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt danwel toe te laten dat dergelijke handelingen worden verricht.

Conclusie geluid

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

5.3 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

Teneinde te bepalen of een goed woon- en leefklimaat in de nieuw te realiseren woningen aanwezig is, dient bestaande bedrijvigheid in de (directe) omgeving van onderhavig plangebied te worden beoordeeld. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'.

Woningen worden niet aangemerkt als hinderveroorzakende functie en kennen derhalve geen milieuzonering. Daarentegen geldt dat woningen wel worden aangemerkt als hindergevoelige functie. Om die reden dienen hinderveroorzakende functies in de omgeving en de afstand tot de beoogde woningen te worden beoordeeld. Hiervoor wordt er vanuit gegaan dat ter plekke sprake is van een gemengd waarbij diverse functie met elkaar harmoniëren.

In de nabije omgeving van onderhavig projectgebied is op de locatie Brusselsestraat 155 te Maastricht een café gelegen. Uitgaande van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' dient voor 'café's, bars' (SBI-2008:563) een minimale richtafstand van 10 meter te worden aangehouden tot aan gevoelige objecten. Deze afstand wordt tussen onderhavig projectgebied en het café behaald.

Bovendien is op de locatie Brusselsestraat 99a te Maastricht een reclamebedrijf gevestigd. Uitgaande van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' dient voor 'grafische reproduktie en zetten' en 'overige grafische aktiviteiten' een minimale richtafstand van 30 meter te worden aangehouden tot aan gevoelige objecten. Deze afstand wordt tussen onderhavig projectgebied en het reclamebedrijf niet gehaald. Dat neemt niet weg dat de nabije omgeving van onderhavig projectgebied wordt gekenmerkt als een gemengd gebied. Dit omdat op korte afstand van elkaar onder andere horecavoorzieningen, dienstverlenende activiteiten en detailhandel aanwezig is. Gelet op het feit dat de nabije omgeving van onderhavig projectgebied wordt gekenmerkt als een gemengd gebied, kunnen de genoemde richtafstanden met één stap worden verlaagd. Dit betekent dat de minimale richttafstand van 30 meter kan worden verlaagd tot 10 meter. Aan deze afstand kan wel worden voldaan.

Tot slot is op de locatie Brusselsestraat 122 Maastricht een kapsalon gevestigd. Uitgaande van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)' dient voor 'kappersbedrijven en schoonheidsinstituten' (SBI-2008:9602) een minimale richtafstand van 10 meter te worden aangehouden tot aan gevoelige objecten. Deze afstand wordt tussen onderhavig projectgebied en de kapsalon behaald.

Het realiseren van twee appartementen wordt passend geacht in onderhavig gemengd gebied met een overwegende woonfunctie.

Conclusie milieuzonering

Gelet op vorenstaande uiteenzetting wordt geconcludeerd dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in de wet Milieubeheer. Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wmb, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend plan voorziet niet in een ontwikkeling van dergelijke omvang. Op basis hiervan mag worden geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling NIBM is.

Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.278 xtra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.

Van een dergelijk aantal verkeersbewegingen is vanwege onderhavig project geenszins sprake. Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

5.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is gericht op de bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof en stikstofdioxide (m.n. kinderen, ouderen en zieken). Dit besluit is niet van toepassing op het voornemen.

Conclusie luchtkwaliteit

Gelet op vorenstaande uiteenzetting wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de ontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

5.5.2 Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, (vaar)wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.

Verantwoording van het groepsrisico

Voor bepaalde situaties geldt op basis van het beleid een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes) en het Bevb (Besluit externe veiligheid buisleidingen) zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen.

De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting.

Voor buisleidingen geldt dat de verantwoording van het groepsrisico van toepassing is binnen de 1%- letaliteitsafstand van de buisleiding. Als de ruimtelijke ontwikkeling buiten de 100%-letaliteitsafstand plaatsvindt of buiten de 10-8 plaatsgebonden risicocontour voor toxische stoffen, of het groepsrisico kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of met minder dan 10% toeneemt, kan een aantal onderdelen van de verantwoording achterwege worden gelaten. In dat geval richt de focus zich hoofdzakelijk op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.

Conform het Bevt dient een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden.

5.5.3 Risicovolle bronnen

Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.ovBrusselsestr107-ow01_0015.png"

Uitsnede Risicokaart met aanduiding plangebied

Op een afstand van circa 1 kilometer ten oosten van onderhavig projectgebied is de Maascorridor gelegen. Het projectgebied is niet gelegen binnen het brandaandachtsgebied respectievelijk het explosie-aandachtsgebied. Derhalve vormt de Maascorridor geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

Conclusie externe veiligheid

Als gevolg van de ontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is onderhavige ontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen. Gelet op het vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Overige ruimtelijke aspecten

6.1 Archeologie

6.1.1 Algemeen

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn.

Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen betekent dit concreet het volgende:

  • de gemeenteraad dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en monumenten;
  • in een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologie een vergunningenstelsel worden opgenomen. Zowel de aanvrager van een vergunning, waarbij bodemverstoring plaats vindt, kunnen langs de weg van het bestemmingsplan de verplichting krijgen tot het laten uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek. Zo nodig kunnen aan dergelijke vergunningen regels worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden en monumenten.
6.1.2 Archeologische verwachtingswaarden

Het uitgangspunt is dat archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden die volgens de beleidsnota 'Springlevend Verleden. Beleidsnota Cultureel Erfgoed 2007-2012' in aanmerking komen, een nader onderzoek plaatsvinden naar archeologische waarden. Als het niet mogelijk is de archeologische waarden te behouden en het bodemarchief verstoord raakt, moet de veroorzaker de kosten voor zijn rekening nemen die nodig zijn om de archeologische informatie die in de bodem ligt opgeslagen, veilig te stellen, de resultaten uit te werken en in een eindrapportage te presenteren.

Vooropgesteld moet worden dat onderhavig initiatief ziet op het slopen van bestaande bijgebouwen en het ter plekke van deze gronden realiseren van twee nieuwe woonappartementen. Derhalve is de bodem ter plaatse reeds geroerd waardoor het niet aannemelijk is dat archeologische waarden zullen worden aangetast.

Conclusie archeologie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

6.2 Kabels en leidingen

Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er gelden derhalve geen (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden.

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

6.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige ontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

6.3.1 Verkeersstructuur

Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande bijgebouwen op het achterterrein van de locatie Brusselsestraat 107 te Maastricht te slopen en in ruil daarvoor nieuwe bebouwing te realiseren in de vorm van twee zelfstandige appartementen. Deze woningen worden ontsloten via de Jekerstraat. Op grond van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren - Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (december 2018) dient per appartement in sterk stedelijk gebied (uitgaande van de categorie 'huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)' rekening te worden gehouden met een verkeersgeneratie tussen de 1,8 en 2,6 verkeersbewegingen per werkdagetmaal. Het wegennet kan dit beperkt aantal verkeersbewegingen moeiteloos opvangen.

6.3.2 Parkeren

Op grond van de 'Nota parkeernormen 2021' van de gemeente Maastricht is onderhavig projectgebied gelegen binnen 'Zone 1, Dynamisch gebied'. Voor de categorie 'Woning tussen 60 en 110 m2' moet worden uitgegaan van 0,7 parkeerplaats per woning. Aangezien de beoogde woningen een gebruiksoppervlak hebben van circa 100 m2 gaat de ontwikkeling gepaard met een parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen.

Rekening houdend met deze parkeerbehoefte heeft initiatiefnemer een huurovereenkomst gesloten met de eigenaar van het pand Jekerstraat 23 te Maastricht. Op deze locatie is een parkeerkelder aanwezig waar initiatiefnemer twee parkeervakken huurt. Het betreft de parkeervakken 23A01 en 23A04. Deze parkeerplaatsen staan ter beschikking van de bewoners van de nieuwe appartementen.

Bovendien is aan de voorzijde van de nieuwe bebouwing ruimte om per woning twee fietsen te stallen. In onderstaande figuur wordt het fietsparkeren nader gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.ovBrusselsestr107-ow01_0016.png"

Uitsnede plattegrond begane grond met fietsparkeren

Conclusie verkeer en parkeren

Gelet op vorenstaande vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Nationaal Waterprogramma 2022-2027

In Nederland liggen grote opgaven voor het waterdomein:

  • Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering:
  • Nederland moet blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en aan een klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte;
  • Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.
  • Om aan te geven hoe om te gaan met de uitdagingen van water, ontwikkelt de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027.

Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. De Rijksoverheid werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.

6.4.2 Provinciaal Waterplan Limburg 2022-2027

Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2022-2027 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. Hierin geeft de provincie uitwerking aan de in de Omgevingsvisie Limburg opgenomen provinciale belangen op het gebied van water:

  • Een integrale en realistische benadering van hoogwaterbescherming, wateroverlast, watertekort, verdroging en de verbetering van de waterkwaliteit in het stroomgebied van de Maas;
  • Het in samenhang bezien en aanpakken van de zoetwatervoorziening (voor drinkwater en andere functies), natuurherstel, watersysteemherstel, waterveiligheid, landbouw, landschap en de stikstofproblematiek;
  • Een ecologisch gezond, veerkrachtig en adaptief watersysteem om weersextremen zoveel mogelijk op een natuurlijke wijze op te vangen.

De provincie stelt in de Omgevingsvisie Limburg en in het Provinciaal Waterprogramma Limburg de beleidskaders voor het regionale watersysteem. Op grond van het bepaalde in artikel 3.7 van de Omgevingswet zijn de onderdelen van het Provinciaal Waterprogramma die uitvoering geven aan de diverse Europese richtlijnen over water voor het waterschap kaderstellend.

Gelet op de inhoudelijke samenhang binnen het watersysteem en de hiervoor vermelde provinciale belangen is doorwerking van het volledige waterprogramma naar het waterschap noodzakelijk. Hieraan is in de Omgevingsverordening invulling gegeven.

6.4.3 Waterbeheerprogramma Waterschap Limburg 2022-2027

Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Het programma geeft invulling aan het bestuursprogramma uit 2019 en de meerjarenbegroting waarin de koers voor de periode 2021-2025 is uitgezet.

Kort samengevat zijn de belangrijkste speerpunten in het Waterbeheerprogramma:

  • Hoogwaterbescherming Maasvallei: bescherming tegen overstromingen vanuit de Maas;
  • Klimaatadaptatie: balans tussen water afvoeren én water vasthouden;
  • Waterkwaliteit en ecologie: het water is schoon en wateren zin natuurlijk ingericht;
  • Zuiveren en waterketen: zuiveren rioolwater en grondstoffen terugwinnen en gebruiken.

Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema's. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatiger afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij, voorkomt dat riolen overstorten en ontlast onze zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte. Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.

6.4.4 Waterplan Maastricht

In het Waterplan Maastricht is het beleid van alle waterbeheerders in de stad gebundeld tot een gezamenlijk streefbeeld. Het waterplan voegt met het neerleggen van een visie op de ruimtelijke waterstructuur een belangrijk element toe aan het bestaande waterbeleid van de waterpartners. Het streefbeeld inclusief de visie op de ruimtelijke waterstructuur vormt het toetsingskader voor uit te voeren maatregelen en projecten, waarbij de watertoets een belangrijk instrument is. Het streefbeeld is vertaald naar concrete maatregelen en een aparte ‘leidraad’ over hoe om te gaan met water in de majeure projecten: grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen die op de middellange termijn aan de orde zijn in Maastricht. Oppervlaktewater en grondwater staan in het waterplan centraal. Riolering, afvalwaterbehandeling en watergebruik worden meegenomen voor zover er een relatie bestaat met het watersysteem van grond- en oppervlaktewater.

Het streefbeeld beschrijft de visie van de waterbeheerders op het water in Maastricht voor de middellange termijn. De beeldende beschrijvende visie is vertaald in meetbare doelstellingen, hetgeen een belangrijke basis is voor monitoring en evaluatie in de beleidscyclus. Meetbare doelstellingen zijn geformuleerd voor de thema’s ‘Waterkwantiteit en Veiligheid’ en ‘Waterkwaliteit en Ecologie’. De opdrachten die uit deze doelstellingen volgen zijn vertaald in een ruimtelijke waterstructuur voor de stad. Hierin zijn principes aangegeven over hoe met water om te gaan in de verschillende delen van de stad.

Voor Waterkwantiteit en Veiligheid geldt dat in normale omstandigheden het watersysteem, de functies en het grondgebruik zoveel mogelijk op elkaar zijn afgestemd. Ook voor extreme omstandigheden is het watersysteem op orde. Voor alle onderdelen van het watersysteem zijn criteria gedefinieerd waarbij het watersysteem op orde is. Voor riolering is dit bijvoorbeeld dat water op straat maximaal eens per twee jaar mag optreden. Voor regionaal oppervlaktewater geldt dat het peil maximaal eens per 100 jaar boven maaiveld mag uitkomen. Centraal staat dat het watersysteem moet aansluiten bij de natuurlijke waterkringloop en de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Dit betekent dat schoon hemelwater van verhardingen niet met het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd naar de zuiveringsinstallatie, maar wordt geïnfiltreerd of geborgen op lokaal niveau. Voor nieuwe bebouwing wordt gestreefd naar een volledig gescheiden rioolstelsel (en maximaal 20% verharding aangesloten op riolering).

Afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering vereist een aanpassing van de ont- en afwateringsstructuur. Momenteel wordt het water immers ondergronds via buizen afgevoerd. In een waterstructuur, ingebed in de ruimtelijke structuur van de stad moet water worden vastgehouden (infiltreren), geborgen en uiteindelijk worden afgevoerd. Voor Maastricht-West, Maastricht-Oost en het binnenstedelijk gebied zijn principes uitgewerkt voor de ruimtelijke waterstructuur. Allemaal gaan ze in beginsel uit van vasthouden- bergen-afvoeren. Voor het mogelijk maken van toekomstige afkoppelprojecten en voor het klimaatbestendig maken van de stad, streeft Maastricht naar het realiseren van een aaneengesloten regenwaterstructuur. Nieuwe ontwikkelingen zullen hieraan worden getoetst.

Waterneutraal bouwen

Ten aanzien van het aspect water volgt de gemeente Maastricht het 10-stappenplan ‘Waterneutraal bouwen’ van het waterschap. Bij de realisering van het bouwplan dienen de volgende in het stappenplan opgenomen stappen in acht genomen te worden.

  • 1. Rekening houden met de in de projectlocatie aanwezige waterbelangen;
  • 2. Circa 10% van de projectlocatie reserveren voor water; Doorgaans zijn lager gelegen gebiedsdelen het meest geschikt. Nagaan of plangebied nodig is voor wateropgave van omliggende gebieden; zorgen dat geen logische waterstructuren worden geblokkeerd;
  • 3. Rekening houden met hoogteverschillen in plangebied en omgeving; Voorkomen van wateroverlast en erosie door afstromend water vanuit de omgeving naar de projectlocatie en andersom;
  • 4. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand; Input voor ontwerpen van het hemelwatersysteem. Denk ook aan bodemverontreinigingen;
  • 5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit Schoonhouden, scheiden, zuiveren;
  • 6. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit; Hergebruik water, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool;
  • 7. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen; Verantwoorde systeemkeuze conform voorkeurstabel; maatwerk per situatie. Bij voorkeur toepassen van bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. Bij diepte-infiltratie gelden zeer strenge randvoorwaarden; liever geen diepte-infiltratie toepassen;
  • 8. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 80 mm per twee uur met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur. Voldoende opvangcapaciteit en een duurzame leegloop realiseren;
  • 9. Beheer en onderhoud regelen; Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid;
  • 10. Watersysteem verankeren in het bestemmingsplan.
6.4.5 Hemelwaterverordening Maastricht 2022

Met het oog op het beperken van wateroverlast wordt in het hemelwaterbergingsgebied (vooralsnog het gehele grondgebied) geen hemelwater vanaf nieuwe gebouwen in een openbaar riool geloosd, tenzij een hemelwaterberging is aangebracht en in stand gehouden, met uitzondering van nieuwe gebouwen waarbij sprake is van (een toename van) een bebouwd oppervlak van minder dan 100 m².

De minimale capaciteit van de hemelwaterberging is 80 liter per m² (bui die valt in 120 minuten) bij een toename van het verhard oppervlak gelijk of meer dan 50 m². De hemelwaterberging wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze tussen 24 uur en 48 uur weer voor 90% beschikbaar is. De leegloop van de voorziening kan plaatsvinden in de bodem, op het openbaar riool of in de openbare ruimte. Voor de aansluiting op de riolering is een aansluitvergunning noodzakelijk.

Het in de hemelwaterberging opgevangen water wordt bij voorkeur hergebruikt of geïnfiltreerd. Is beide niet mogelijk dan kan vertraagd worden afgevoerd naar het gemeentelijk riool. De hoeveelheid hemelwater die (na vulling van de hemelwaterberging op eigen terrein) niet kan worden geborgen, kan worden geloosd in het openbare riool of in de openbare ruimte.

Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van de verplichting om een hemelwaterberging aan te brengen, voor zover het aanbrengen van de hemelwaterberging redelijkerwijs niet mogelijk is.

6.4.6 Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Maastricht houdende regels omtrent de rioolaansluiting Maastricht 2022

Gemeenten hebben op grond van artikel 10.33 Wet milieubeheer een zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater. De zorgplicht voor stedelijk afvalwater vult de gemeente in door de aanleg en beheer van openbaar vuilwaterriool. Met een aansluitverordening legt de gemeente het beleidskader ten aanzien van het eigendom en beheer van aansluitleidingen op de openbare riolering vast. Het toepassingsbereik van de aansluitverordening behelst de aansluitleiding vanaf het gebouw tot aan het openbare riool. In de aansluitverordening is een vergunningplicht opgenomen voor het tot stand brengen of wijzigen van de aansluiting van een particulier riool op het openbaar riool.

6.4.7 Afvalwater en hemelwater

Het plangebied is gelegen binnen de gemeente Maastricht en in het beheergebied van Waterschap Limburg. Het Waterschap Limburg is verantwoordelijk voor de waterhuishouding en waterveiligheid binnen haar beheergebied. Sinds 1 april 2019 is de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg van kracht.

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen onderhavig projectgebied wordt hierna uiteengezet.

Afvalwater

Het afvalwater als gevolg van onderhavige ontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Maastricht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.

Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein

Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Hemelwater (dak)verhardingen

Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaat adaptief aan te leggen. Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal moeten worden opgevangen en worden afgevoerd naar een te realiseren hemelwatervoorziening, binnen eigen perceelgrenzen.

Capaciteit hemelwatervoorziening

Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient op basis van de 'Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Maastricht houdende regels omtrent de afvoer van hemel- en grondwater Maastricht 2022' een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui met een neerslaghoeveelheid van 80 millimeter in 2 uur, met een noodoverlaat.

Initiatiefnemer is voornemens om twee nieuwe appartementen te realiseren. Om de capaciteit van de beoogde hemelwatervoorziening te berekenen, wordt uitgegaan van een nieuw te bouwen oppervlak van circa 110 m2. Dit oppervlak impliceert een hoeveelheid te bufferen en af te voeren hemelwater van circa (110 x 80 =) 8,8 m3 .

Na sloop van de bestaande bebouwing wenst initiatiefnemer een infiltratieonderzoek te laten uitvoeren. Op basis van de resultaten van dit onderzoek, kunnen de mogelijkheden voor het opvangen van hemelwater op eigen terrein in beeld worden gebracht. Aan de hand daarvan kan initiatiefnemer beoordelen welke maatregel het meest passend wordt bevonden. Vooropgesteld moet worden dat op eigen terrein voldoende ruimte is om een passende hemelwatervoorziening te realiseren. Daarmee wordt wateroverlast voor nabijgelegen woningen en het openbaar gebied voorkomen.

Voorkomen van wateroverlast

Bij het bepalen van het bouwpeil en afschot wordt rekening gehouden dat geen water in de te realiseren nieuwbouw kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.

Conclusie waterhuishouding

Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

6.5 Natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

6.5.1 Natura2000

Natura-2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000-gebieden worden plant- en diersoorten die in Europa bedreigd zijn en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Natura-2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'.

Het projectgebied ligt op een afstand van circa 1,5 kilometer van Natura 2000-gebied 'Sint Pietersberg & Jekerdal'. Ter plekke van onderhavig projectgebied zelf is geen Natura2000-gebied aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.ovBrusselsestr107-ow01_0017.png"

Uitsnede kaart 'Natura2000 gebieden' met aanduiding projectgebied (rode cursor)

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd naar de sloop-, bouw- en gebruiksfase van onderhavige ontwikkeling. Betreffend stikstofonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Uit het stikstofonderzoek blijkt dat significante gevolgen op Natura 2000-gebieden ten gevolge van onderhavige ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Derhalve vormt het project geen bedreiging voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Een vergunningsplicht Wet natuurbescherming is derhalve niet aan de orde.

6.5.2 Flora en fauna

In de Wet natuurbescherming zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.

Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is de website www.waarneming.nl geraadpleegd welke recente data bevat met waarnemingen over flora en fauna. Uitgaande van waarneming.nl zijn tot voor kort geen beschermde flora en fauna aangetroffen ter plaatse van het projectgebied.

In onderstaande figuur wordt een en ander nader gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0935.ovBrusselsestr107-ow01_0018.png"

Uitsnede kaart www.waarneming.nl

Bovendien is op onderhavige locatie een quickscan flora en fauna uitgevoerd waarin onder andere wordt ingegaan op de bestaande garage. De quickscan flora en fauna is bijgevoegd als Bijlage 3. Daaruit blijkt dat de werkzaamheden geen negatief effect hebben op het functioneel leefgebied van vleermuizen, gierzwaluw en de huismus noch op andere beschermde flora en fauna. Er bestaat dan ook geen risico op het overtreden van de Wet natuurbescherming. De uitvoering van een nader onderzoek naar beschermde flora en fauna is dan ook niet nodig.

Conclusie natuurbescherming

Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect natuurbescherming geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

6.6 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen. Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan het verminderen van afval door zuinig gebruik van bouwmaterialen een belangrijke bijdrage leveren aan duurzaamheid.

De nieuw op te richten bebouwing wordt gebouwd met duurzaam materiaal, waarbij aandacht wordt besteed aan de recyclebaarheid van de bouwmaterialen. Bovendien worden op het dak van de nieuwbouw zonnepanelen geplaatst en worden de woningen verwarmd middels warmtepompen.

Conclusie duurzaamheid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect duurzaamheid geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van het ruimtelijk plan dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van de openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat. Onderhavige ontwikkeling ziet op de bouw van een woning waardoor sprake is van een bouwplan.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

Het kostenverhaal wordt afgedaan via betaling van de legeskosten door de initiatiefnemer.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een ontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een ontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van een dergelijke planschadeovereenkomst is, dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een ontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

De gemeente Maastricht sluit een planschadeverhaalsovereenkomst met de initiatiefnemer. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Maastricht.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Initiatiefnemer hecht veel waarde aan communicatie met de omgeving. In dat kader is ten behoeve van voorliggend project een omgevingsdialoog uitgevoerd met de buren en de naast omgeving. De rapportage van de dialoog is aan de gemeente toegestuurd. Vanuit de omgeving zijn diverse voorstellen gedaan naar aanleiding waarvan initiatiefnemer het bouwplan op diverse onderdelen heeft aangepast, hetgeen tussen partijen is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst.

Hoofdstuk 8 Afweging van belangen en conclusie

Initiatiefnemer is voornemens om op het achterterrein van de locatie Brusselsestraat 107 te Maastricht twee woonappartementen te realiseren ter vervanging van bestaande bijgebouwen. Ten behoeve van deze ontwikkelingen dient te worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan 'Centrum'. De gemeente Maastricht heeft kenbaar gemaakt medewerking te willen verlenen aan onderhavig initiatief door toepassing van de procedure voor het afwijken van het bestemmingsplan ex artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo. Dit is op basis van artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3 Wabo mogelijk, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Ten behoeve van de afwijkingsprocedure is een ruimtelijke onderbouwing vereist. Voorliggend document voorziet daarin.

Tegen de realisering van het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:

  • het project is niet strijdig met het Rijks-, provinciale en regionale beleid;
  • het project past binnen het gemeentelijke beleid en voldoet aan de door de gemeente gestelde randvoorwaarden;
  • door de beoogde ontwikkeling treden er geen conflicterende belangen op ten aanzien van bedrijven en woningen in de omgeving;
  • het project heeft geen negatieve invloed op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, flora en fauna en natuur en landschap;
  • het kostenverhaal met betrekking tot voorliggende ontwikkeling is verzekerd.

Op grond van vorenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat het voornemen niet bezwaarlijk is en in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening.