Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Reinaartsingel
Status: onherroepelijk
Plan identificatie: NL.IMRO.0935.bpReinaartsingel-oh01

2.1 Europees en Rijksbeleid

2.1.1 Vogel- en habitatrichtlijn
 
Vanuit Europa is de bescherming van soorten en gebieden geregeld in de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Europese Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/33/EEG) hebben de bescherming van soorten en hun natuurlijke habitats tot doel. Elke lidstaat is verplicht om speciale beschermingszones aan te wijzen, die samen één Europees netwerk van natuurgebieden vormen: ‘Natura 2000’. Tot voor kort speelde de Vogel- en Habitatrichtlijn een belangrijk rol in het Nederlandse rechtssysteem. Het beschermingsregime van artikel 6 van de Habitatrichtlijn had namelijk een rechtstreekse werking. Dit gold ook voor de Vogelrichtlijn. Met de implementatie van de bepalingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving is een einde gekomen aan de rechtstreekse werking van deze richtlijnen. De soortenbescherming is thans verankerd in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998.
 
Onder werking van de Natuurbeschermingswet vallen:
  • Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde Natuurmonumenten;
  • Gebieden door de minister aangewezen ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen.

Het Natura 2000 netwerk bevat dus de gebieden die zijn aangewezen onder de Vogel- en Habitatrichtlijn en zijn daarmee geselecteerd op grond van het voorkomen van soorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. Voor die gebieden geldt dat aanwijzingsbesluiten zijn opgesteld waarin staat voor welke soorten en habitats het betreffende gebied is aangewezen en welke instandhoudingdoelstellingen er gelden voor deze soorten en habitats.
 
Het plangebied is in zijn geheel niet gelegen in of nabij een Natura 2000-gebied dan wel een Vogel- of Habitatrichtlijngebied. Het plan kan daarmee geen effect hebben op de kwalificerende soorten of habitats binnen dergelijke gebieden zodat nader onderzoek achterwege kan blijven. 
2.1.2 Europese kaderrichtlijn water
 
In het jaar 2000 is de nieuwe Europese Kaderrichtlijn water in werking getreden. Het doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater in de Europese Gemeenschap, waarmee:
  • aquatische ecosystemen en de hiervan afhankelijke wetlands en terrestrische ecosystemen voor verdere achteruitgang worden behoed en beschermd en verbeterd worden;
  • duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
  • er wordt bijgedragen tot afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte.

Verschillende doelstellingen uit de Kaderrichtlijn zijn ook opgenomen in ander waterbeleid. Aspecten betreffende duurzaam gebruik maken bijvoorbeeld een belangrijk onderdeel uit van de Nota Waterbeleid in de 21e eeuw (WB21). Ook in de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) zijn al vergaande doelstellingen ten aanzien van de waterkwaliteit opgenomen. Voor het onderhavige plangebied zijn vanuit de Kaderrichtlijn geen gevolgen te verwachten, die niet ook vanuit andere wet- en regelgeving voortkomen.
2.1.3 Nota Ruimte
 
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. In de nota is het nationaal ruimtelijk beleid tot 2020 met een doorkijk naar 2030 vastgelegd. De beleidsvoornemens worden in hoofdlijnen aangegeven, met een belangrijke rol voor de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS). De nota heeft vier algemene doelen:
  1. het versterken van de economie;
  2. bevordering van de leefbaarheid en economische vitaliteit in stad en land;
  3. het waarborgen van waardevolle groengebieden (behouden en versterken natuurlijke, landschappelijke en culturele waarden);
  4. veiligheid (voorkoming van rampen).
`Ruimte voor ontwikkeling` is niet alleen de titel van de Nota Ruimte, maar is ook het uitgangspunt van het ruimtelijk beleid: het Rijk geeft meer ruimte aan medeoverheden, maatschappelijk organisaties, marktpartijen en burgers. `Decentraal wat kan, centraal wat moet` is het motto van het kabinet. Het Rijk daarentegen focust zich meer dan voorheen op gebieden en netwerken die van nationaal belang zijn.
 
De kern van het beleid ligt in het toepassen van efficiënte manieren om met de ruimte om te gaan. Uitgangspunt van beleid is dat de ruimtebehoefte zoveel mogelijk wordt geaccommodeerd en dat er gezocht wordt naar mogelijkheden om tegelijkertijd ruimtelijke kwaliteit te waarborgen. De belangrijkste instrumenten van de nota hebben betrekking op contouren, landschappen, stedelijke netwerken en water. Het beleid in de nota is verder gericht op een bundeling van de verstedelijking in stedelijke netwerken. Stedelijke netwerken zijn sterk verstedelijkte zones bestaande uit een aantal goed met elkaar verbonden compacte grotere en kleinere steden, van elkaar gescheiden door buitengebied. Zuid-Limburg, waarbinnen onderhavig plangebied is gelegen, is aangewezen als één van de zes nationale stedelijke netwerken.
 
De Nota Ruimte bevat geen specifieke uitgangspunten voor het onderhavige projectgebied. De door het Rijk in de Nota Ruimte uitgesproken voorkeur voor inbreiding in bestaand stedelijk gebied en dorpen wordt bij dit bouwplan gevolgd. Het voorliggende plan voorziet in een efficiënt ruimtegebruik binnen een bestaand stedelijke netwerk zonder concessies te doen ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit. De ontwikkeling past dan ook binnen de algemene uitgangspunten van de Nota Ruimte. Resumerend kan worden aangegeven dat het plan past binnen de algemene hoofddoelstellingen van de Nota Ruimte.